De genezing van een doofstomme
(hoofdstuk 37 van 53)
De Heer moest tijdens Zijn driejarige missie in Palestina
wel dusdanige wonderen doen, die de toenmalige Essenen
(de goochelaars en de magiėrs) onmogelijk konden verrichten en het volk gewend
was geraakt aan de schijnbare wonderen van de Essenen.
Jezus verbood de genezen doofstomme en
de omstanders dit door te vertellen. Daarover zei Hij: “Want juist door het verbod
ontwaakt de drang om te zondigen nog sterker“.
Paulus zei: “Zou de
wet er niet zijn, dan was er ook geen lust om er tegen te zondigen“.
Over de doven zei de Heer: Ķn het gunstigste geval staan hem, naast
gebaren en tekenen, ongearticuleerde geluiden ten dienste“.
Verder zei de Heer: “Hoeveel
mensen hebben nu hun geestelijke oor nog voor Mijn schepping en Mijn leer
gesloten
“ “Hoevelen roep ik toe: “Doe jullie oren
open
“.
In ons als mens ligt een geestelijk hoger mens verborgen.
Duizenden hebben zichzelf tot doofstomheid gedegradeerd en daarover zei de
Heer: “Alle geestelijke harmonieėn gaan
ongemerkt aan hun oren voorbij en hun innerlijk is leeg of alleen gevuld met
indrukken, die uit de laagste sferen van de materie of de zinnelijkheid
afkomstig zijn en hen van mens tot dier verlagen“.
De Heer zegt dat er een tijd komt dat de mensheid via de natuur geconfronteerd wordt bazuinstoten
(zware aardbevingen en hevig onweer). “Ik heb de mensen niet geschapen om doof
te zijn ten opzichte van al Mijn werken, en Ik heb Mijn schepping niet met
zoveel wonderen uitgerust om voor Mijn geestelijke wezens een stom boek te
zijn“. “De materiėle schepping zal de basis zijn van het geestelijke zijn en de
geestelijke schepping zal het materiėle vergeestelijken!“
“Zo wens Ik, dat jullie Mij de dagelijkse lof toezingen, zodat jullie de
gehele wereld door woord en daad bewijzen, dat jullie tijdens Mijn lessen noch
doof noch stom zijn geweest!“
Vorige
Volgende Voor de originele tekst, klik op: hoofdstuk 37