37

 

De 10 e zondag na Trinitatis

 

De genezing van een doofstomme

 

Marc. 7, 32-37: En zij brachten tot Hem een dove, die moeilijk sprak, en smeekten Hem deze de hand op te leggen. Hij nam hem terzijde, buiten de schare, en stak zijn vingers in zijn oren, spuwde, raakte zijn tong aan, en Hij zag op naar de hemel en zuchtte en zeide tot hem: Effata, dat is: word geopend! En zijn oren werden geopend en terstond werd de band zijner tong los en hij sprak goed. En Hij gebood het hun niemand te zeggen. Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het ruchtbaar. En zij waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Hij heeft alles wèl gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken.

 

(17 april 1872)

 

De snelle genezing van een doofstomme, waarvan deze verzen spre­ken, was één van die daden, waarmee Ik van tijd tot tijd Mijn leer moest bekrachtigen, opdat Mijn discipelen, evenals het volk dat Mij volgde, ook door daden werden overtuigd, dat Mijn woorden van goddelijke afkomst zijn. Ook moesten deze daden bevestigen en bewijzen, dat Mijn aanwezigheid op uw aarde een hogere missie was dan die van een profeet of een ziener. Want het volk, door de schijnbare wonderwerken van de Essenen en magiërs er aan gewend geraakt om wonderbare dingen voor hun ogen te zien verrichten, die het niet kon begrijpen, schreef maar al te gemakkelijk de een of ander een naam of kracht toe, die hem niet eigen was, om welke reden Ik hoofdzakelijk alleen genezingen of dergelijke wonderen ten uitvoer bracht, die zulke goo­chelaars en magiërs onmogelijk konden verrichten.

Wat de daad van genezing, zoals Ik deze verrichtte, op zichzelf betreft, heeft hij een diepere, geestelijker zin dan alleen die, dat Ik een doofstomme genas opdat hij daarna over Mij en Mijn wonderkracht zou spreken. Ik had dergelijke aanbevelingen niet nodig, immers – zoals één van de verzen duidelijk zegt - verbood Ik zowel de genezene als de getuigen om deze daad verder te vertellen. Dit werd echter slechts zelden opgevolgd; want juist door het verbod ontwaakt de drang om te zondigen nog sterker. Ook Mijn apostel Paulus ondervond dit toen hij zuchtend zei: "Zou de wet er niet zijn, dan was er ook geen lust om er tegen te zondigen!" Hij bekende in deze woorden de zwakte van de menselijke natuur en waarschuwde tegelijkertijd voor de te grote zekerheid een zekere kracht te hebben verworven, opdat men niet onverhoopt des te dieper zou vallen.

Wat het begrip betreft voor de geestelijke betekenis van deze gene­zing van een doofstomme voor u allen, dan moet u de woorden" doof' en "stom" goed voor ogen houden en daarna uit de gegeven verklaring de geestelijke conclusies trekken.

De handeling werd als grondslag voor een zondagprediking geno­men, om u dichter naar Mij toe te trekken. Want u moet weten dat bij elk woord dat Ik sprak, en nog meer bij elke handeling die Ik tijdens Mijn leven op aarde verrichtte, het hoofddoel verreweg meer op het geestelijke vlak lag dan bij de daad op zich, de gelegenheid of de omstandigheden, waaronder Ik Mijn leer verkondigde aan het volk dat Mij volgde. Elk woord van Mij uit had een verstrekkender betekenis dan de toehoorders toen vermoedden en ook de meeste bijbelverklaar­ders en -vorsers heden ten dage nog gevonden hebben.

Daarom moet Ik ook hier deze beide woorden" doof' en "stom" wat nader verklaren, opdat wij door de geestelijke overeenkomst gemakke­lijker te weten kunnen komen, wat nu heden Mijn doel dient, en wat destijds reeds in Mijn woord "Effata" en in de handelwijze, evenals in de persoon aan wie Ik de handeling voltrok, besloten lag. Want het was geen toeval, dat een doofstomme op deze bijzondere wijze door Mij genezen moest worden, terwijl Ik bij andere gelegenheden blinden, lammen, melaatsen en anderen alleen door Mijn woord of door het opleggen van Mijn handen de gezondheid teruggaf.

Zie, om dit alles geestelijk op te vatten en te begrijpen moeten wij deze beide woorden "doof' en "stom" nader beschouwen, waaruit het verdere zich dan vanzelf laat verklaren.

"Doof' zijn is een toestand, waarbij de innerlijke geestesmens een zintuig armer is en daardoor veel van de genoegens en geestelijke invloeden van de buitenwereld moet missen, die de gezonde mens door het gehoor van alle kanten toestromen. Deze laatste wordt daardoor bewezen, dat zelfs in het vibreren van de materie, dat het geluid voortbrengt, meer groots en geestelijks ligt dan hij vermoedde. Want de indrukken van het geluid vormen, van het zachtste geruis tot aan de hoogste harmonie van de muziek of tot de nog hogere uitdrukking van alle geestelijke begrippen in het woord, een grote stijgende reeks van genietingen, verklaringen en verkondigingen van Mijn goddelijkheid en eeuwigheid in de hele materiële schepping, die allemaal voor de doven vreemd en niet verklaarbaar zijn, evenmin als kleuren voor blinden, vooral wanneer deze gebreken vanaf de geboorte bestaan.

"Stom" is weer het tegenovergestelde van "doof'. Terwijl namelijk bij de dove de innerlijke mens door het niet horen van duizenderlei invloeden van buitenaf wordt beroofd, zo moet omgekeerd de stomme, beroofd van het spraakvermogen het gebrek voelen, de invloeden die de hem omgevende buitenwereld op hem uitoefent niet te kunnen uiten; hij kan anderen datgene wat zich in zijn binnenste afspeelt door de invloeden van buiten, niet meedelen door middel van het grootste en meest omvattende werktuig, de stem en het spraakvermogen. In het gunstigste geval staan hem, naast gebaren en tekenen, ongearticuleerde geluiden ten dienste.

Zoals Ik in een ander woord u reeds zei, dat wederkerige medede­lingen een hoofdbehoefte, ja een noodzakelijk middel zijn tot vooruit­gang op de geestelijke weg, zo spreekt het vanzelf dat diegene die stom is een enorme hoeveelheid genietingen moet ontberen, waarvan hij zich dan pas bewust wordt, wanneer hij dat, wat hij van buiten ontvangen heeft door het mee te delen weer zou willen terugstralen.

Nadat Ik u de betekenis van deze beide woorden en de nadelen van het verliezen van de ene of de andere van deze eigenschappen nader verklaard heb, kunt u zich een goede voorstelling maken van die schepselen en mensen, die niet alleen het ene of het andere zintuig, maar beiden moeten missen.

Het voelen of de opname van de van buitenaf komende harmonieën en het weergeven van de hierdoor op de innerlijke mens voortgebrachte indrukken ontbreken. In dit gebrek ligt een enorme rem voor de vooruitgang in het geestelijke; want wie alleen door andere middelen dan door het gehoor het buiten hem liggende kan opnemen en het opgenomene nauwelijks weer kan meedelen, die mist in Mijn grote schepping veel, wat anderen, zonder het te weten, rijkelijk in de schoot valt.

Niet zonder reden smeekte het volk Mij destijds om deze doofstom­me te genezen. Dit kwam voort uit de gedachte, dat ook hij Mijn woord moest vernemen, en dat hij zo, wanneer zijn innerlijk met een nooit vermoede grote geestelijke rijkdom gevoed zou zijn, zijn en ook Mijn opdracht op aarde zou kunnen begrijpen.

Hoeveel mensen hebben nu hun geestelijke oor nog voor Mijn schepping en Mijn leer gesloten, en voor hoevelen is tot nu toe Mijn hele schepping nog een stom, bijeengeworpen mengsel van stof en materie, wier wetten naar hun mening alleen van het toeval afstammen. Hoe velen roep Ik toe: "Effata!", wat betekent: "Doe uw oren open, hoor de jubelzang van de hele natuur, die van het laatste atoom tot aan de grootste centraalzon slechts liefde predikt! Maak uw oren open en hoor de geestelijke diepte, die u in Mijn leer werd gegeven om u tot iets hogers, tot iets groters op te voeden, dan tot vegeterende kruiden- en vleesetende dieren, die alleen maar met meer intelligentie begiftigd zijn dan de anderen!"

Hoe velen roep Ik dit alle dagen, ieder uur, ja elk ogenblik toe en iedere gemoedsbeweging, elk idee, dat toch niet het produkt kan zijn van stof of materie, laat hen duidelijk zien, dat in de lichamelijke diermens een geestelijk, hoger mens verborgen ligt, die de uiterlijke mens zo moet vergeestelijken, dat hij een waardige omkleding van het innerlijk wordt en een schepsel, dat zijn Schepper tot eer strekt.

En zie, duizenden hebben zichzelf tot doofstomheid verdoemd. Zij begrijpen niet, welk een grote schat aan geestelijke zaligheden in Mijn natuur op hen wil inwerken; zij zijn koud of stom voor deze indrukken. Alle geestelijke harmonieën gaan ongemerkt aan hun oren voorbij en hun innerlijk is leeg of alleen gevuld met indrukken, die uit de laagste sferen van de materie of de zinnelijkheid afkomstig zijn en hen van mens tot dier verlagen.

Hun innerlijk is leeg en omdat zij niets geestelijks kunnen geven, ontvangen zij ook niets van anderen. Voor hen regeert alleen de materie en het geestelijke is een produkt van een verdwaasd brein.

Door de woorden, die Ik u reeds sinds verscheiden jaren doe toekomen, roep Ik Mijn verdwaalde kinderen het "Effata" toe, leg Ik Mijn vingers in hun oren om hen nog te redden zo lang het nog mogelijk is en voordat de hele natuur met bazuinstoten in plaats van met zachte harmonieën in hun oren zal schallen, wat zij via een vreedzame weg niet willen verstaan.

Ik heb de mensen niet geschapen om doof te zijn ten opzichte van al Mijn werken, en Ik heb Mijn schepping niet met zoveel wonderen uitgerust om voor Mijn geestelijke wezens een stom boek te zijn.

Niets is en zal doofstom zijn in Mijn hele natuur! Alles wat leeft moet de stem van zijn Schepper, zijn Vader vernemen. Want Hij wil met de indrukken van Zijn scheppingen de ziel van de geschapen wezens zo vervullen, dat in de mededeling van wat wordt aanschouwd, gevoeld en gehoord de hele zaligheid van het bestaan ligt.

Mijn natuur moet niet stom zijn; want "stom" is zoveel als geestelijk dood. Jubelend zal alles getuigen dat het leeft, dat het zich in het leven verheugt en dat het in alle scheppingen van de uiterlijke wereld zijn Schepper, zijn liefhebbende Vader weer herkent! Zo zal de materiële schepping de basis van het geestelijke zijn en de geestelijke schepping het materiële vergeestelijken!

Niets in de wereld zal doof of stom zijn, en allerminst de mens, die als laatste produkt van de materiële schepping op deze aarde Mijn evenbeeld in zich draagt!

Zoals Ik aan de doofstomme het gehoor teruggaf, opdat hij zou horen, wat en hoe alles in de natuur Mij looft en prijst, zo moest hij ook niet meer stom zijn, opdat hij met deze jubelzang zou kunnen instemmen en Mij als zijn Heer, maar tevens als zijn liefhebbende Vader zou kennen.

Laat u ook genezen zoals Ik de doofstomme genas, opdat u, niet doof voor Mijn woorden, de anderen met de macht van een stem vol overtuiging luid kunt verkondigen, dat die daden en wonderen, die Ik meer dan duizend jaar geleden verrichtte, geestelijk alleen wilden aanduiden, wat Ik met de hele mensheid van plan was toen Ik haar schiep en toen Ik de mensen op deze aarde als rentmeesters aanstelde!

Ik wilde geen doven en geen stommen, maar wezens voor Mijn rijk opvoeden, die open geestesoren en spraakzame tongen zouden hebben om Mij en Mijn schepping te verstaan en luid te verkondigen: "Ho­sanna in den hoge! Heil aan Hem, die ons deze buitengewone genade gaf om Hem te verstaan, en ons daarnaast ook de middelen verschafte, om het verstane weer te geven, opdat het niet alleen voor ons, maar voor allen die Zijn kinderen willen worden gemeengoed zal zijn!"

Zo wens Ik, dat u Mij de dagelijkse lof toezingt, zodat u de hele wereld door woord en daad bewijst, dat u tijdens Mijn lessen noch doof, noch stom bent geweest!

Neem dit ter harte voor uw heil, alsook voor het welzijn van uw naasten! Amen.