De ceremoniële kerk
ontvangen door Jakob Lorber op 13-4-1847
Aarde 66
In hoofdstuk 66 van het werk wordt de relatie
tussen de ceremoniële kerkdiensten en de innerlijke geestelijke toestand van de
gelovigen besproken. De schrijver stelt dat klagen over de kerk en haar
rituelen nutteloos is, en vergelijkt dit met het onmogelijk proberen in te
dammen van een krachtige rivier. Het verzet tegen gevestigde kerkdiensten is
lichtzinnig omdat de meerderheid vaak blind en doof is voor dat wat waar is.
De Heer moedigt aan om de kerkdienst te bezoeken als men daar innerlijk in
contact met het geloof kan blijven. Voor degenen die zich storen aan de
ceremoniële praktijken, wordt aangeraden weg te blijven, maar tegelijkertijd
benadrukt hij dat zelfs het bijwonen van deze diensten waardevol kan zijn,
omdat er altijd iets te leren valt van de evangelieteksten die worden
voorgelezen.
Hij verwijst ook naar het voorbeeld van de tempel in Jeruzalem, die tijdens
zijn leven een afgodentempel was, maar waar hij desondanks niet tegen was om
daarheen te gaan. De boodschap is dat ware Godservaring en geloof niet
afhankelijk zijn van externe rituelen.
Het hoofdstuk eindigt met de gedachte dat de schrijver degenen die zich
serieus met God bezighouden meer waardeert dan een hele wereld die in dwaasheid
verloren gaat. Hij drukt de paradox uit dat hun zielen belangrijker zijn dan de
massa, en dat deze en dezelfde massa wel eens de voedingsbodem kan zijn voor
toekomstige spirituele groei.
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik
op: hoofdstuk 66