De ontwikkeling van de menselijke
lichaamsvrucht
ontvangen door Jakob Lorber op 18-03-1847
Aarde 51
In hoofdstuk 51 van "De ontwikkeling van de
menselijke lichaamsvrucht" wordt het proces beschreven van de ontwikkeling
van de embryo en de rol van de ziel en geest. Zodra de ziel de fysieke
structuren heeft gevormd, richt zij zich op de ontwikkeling van de organen en
het hart. De ziel brengt de milt en bloedvorming in gang, wat leidt tot de
spijsvertering en het uitscheiden van afval. Na ongeveer drie maanden wordt de
geest in het hart van de ziel gelegd door een engel, wat de rijping van het
lichaam bevordert.
De tekst legt ook een verband tussen de verlangens en
emotionaliteit van de moeder en hun invloed op het kind, wat kan leiden tot
moedervlekken of tekenen die de relatie met de hel weerspiegelen. Dit benadrukt
de noodzaak voor de moeder om geestelijk zuiver te blijven.
De Heer waarschuwt dat grote of talrijke moedervlekken
kunnen wijzen op een grotere invloed van de hel, maar dat kleine vlekken
meestal onschuldig zijn. Bij de geboorte komt er een verbinding tot stand
tussen het kind en de geestelijke wereld, en de ademhaling activeert verdere
ontwikkeling.
Het hoofdstuk sluit af met de opmerking dat de geestelijke
realiteit nooit volledig kan worden uitgedrukt in aardse termen, maar dat
degenen met een goed gevoel de waarheden ervan kunnen begrijpen.
Wanneer de vrucht in de baarmoeder ongeveer drie maanden
oud is en al fysieke tekenen van leven vertoont, kan de ziel enige tijd rusten.
Op dat moment wordt er door een engel een eeuwige geest in het hart van de ziel
gelegd, omgeven door een zevenvoudige omhulling. Dit gebeurt meestal drie dagen
voor de geboorte, maar soms ook eerder. In die drie dagen kan het lichaam
sneller tot rijpheid komen, waardoor de geboorte kan plaatsvinden.
Tijdens de zwangerschap, vooral in de laatste drie
maanden, is het belangrijk dat de moeder zich onthoudt van ongezonde verlangens
en prikkels. Dergelijke invloeden zijn niet zuiver en komen van een
tegenovergestelde geestelijke bron (de hel). Indien de moeder hieraan toegeeft,
kan de ziel van het ongeboren kind hiermee worden belast, wat later kan
resulteren in 'moedervlekken' op het lijf van het kind. Deze tekenen zijn het
gevolg van de ‘bevleesdheid’ van de moeder, waarbij de hel alles documenteert
wat ze aan de ziel toeschrijft, om het herkenbaar terug te vorderen na de
vastgestelde tijd.
Indien de moedervlekken echter klein zijn, hebben ze
weinig of geen relatie tot de eerder beschreven invloeden. Uiteindelijk hangt
alles af van de deemoed van de ziel en haar vermogen om de bevrijding van de
geest te bewerkstelligen. Als dit niet gebeurt, zal de ziel gevangen blijven
totdat de geest zijn zevenvoudige omhulling verliest en één wordt met de ziel.
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik
op: hoofdstuk 51