Natuurgeesten en mensenzielen nemen bezit van de materie
ontvangen door Jakob Lorber op 18-2-1847.
Aarde 33
Hoofdstuk 33 van het werk bespreekt de relatie tussen natuurgeesten,
geesten van overleden mensen en de natuur. De auteur stelt dat elke regendruppel,
sneeuwvlok of hagelkorrel de potentie van geesten met zich meedraagt. Hij legt
uit dat er altijd nieuwe, nog niet menselijke geesten opduiken in de natuur,
samen met geesten van overleden mensen die terugkeren naar de aarde.
Er is een onderscheid tussen de ‘nieuw aangekomen’ geesten en de geesten
van overleden mensen. Terwijl de nieuw aangekomenen
nog goed in de materie zijn ingesloten, zijn de geesten van de overleden mensen
vaak al verder in hun spirituele ontwikkeling, hoewel ze na hun dood soms
terugkerende ervaringen hebben.
De Heer bespreekt de verdeling van de geest in de materie en vergelijkt dit
met de Babylonische spraakverwarring, waarbij de geest door zijn hoogmoed is
verdeeld en zwakker wordt. Dit leidt tot een continue zoektocht van de geest om
zijn oorspronkelijke kracht en eenheid te herwinnen.
Er wordt verder uitgelegd dat geestelijke zaken niet afhankelijk zijn van
het aantal mensen dat op aarde heeft geleefd, aangezien de natuur ook vol zit
met geesten. Zodra alle geestelijke en zieledeeltjes
zijn uitgeput, zal de aarde transformeren naar een spirituele staat zonder
gebonden zielen.
De tekst benadrukt dat niet alleen de wetenschappelijke wereld, maar ook
eenvoudige mensen vaak meer begrip hiervan hebben dan de grote denkers, en
pleit voor een bredere erkenning van de geestelijke wereld die om ons heen
actief is.
In het kort behandelt het hoofdstuk de dynamiek van geesten in de natuur,
de voortgang van ziel en geest, en hoe deze interacties ons begrip van de
wereld beïnvloeden.
In elke sneeuwvlok bevinden zich de geestelijke potenties van
meestal nieuw aangekomen geesten uit de lange aardeslaap, maar ook van geesten
van overleden mensen, die nog enige tijd in de elementaire wereld bijgestaan
moeten worden. De nieuwelingen moeten echter nog lange tijd op Aarde blijven
voordat ze hun geestelijke weg kunnen beginnen. Alles wat met ziel en geest te
maken heeft, is nog erg verdeeld. Bij de al volledig gevormde geest zijn alleen
zijn materiële wensen en neigingen in de materiële vorm [substantie]
samengeperst om voor korte tijd het bittere lot te delen met de geestelijke
potenties.
De oergeest
Lucifer heeft zich door zijn hoogmoed ooit oneindig verdeeld (omdat hij groter
en groter wilde worden = hoogmoed), en door deze deling kan hij zijn grootste
plannen nooit ten uitvoer brengen. Zelfs is hij nu als Satan ijverig bezig om
zijn oerwezen weer samen te voegen met de afzonderlijke mensen- en geesten in
een poging om zijn oerkracht terug te winnen. Onze ziel is voortgekomen uit de materie
[= van Satan], en bij de geboorte krijgt ieder mens een nieuwe ziel. De Aarde
bestaat dus uitsluitend uit verbannen zielen en geesten.
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik
op: hoofdstuk 33