Lucht, berg- en zwerfgeesten

 

ontvangen door Jakob Lorber op 19-2-1847.

                                                                 Aarde 34

 

Dit stuk beschrijft de verschillende soorten geesten die zich in de lucht en in de natuur ophouden. Er zijn luchtgeesten die vaak vrijelijk rondzweven, maar nog steeds onder de controle van vredesgeesten staan om schade te voorkomen. Deze geesten kunnen niet goed met materie omgaan en zijn vaak bang om zichtbaar te worden voor mensen. Hun vrees voor de materie leidt tot boosaardigheid en wraakzucht, vooral als ze zich gevangen voelen.

De tekst legt uit dat de geesten die in de natuur leven vaak een zekere intelligentie bezitten en de werking van de natuur begrijpen. Hoewel ze soms met mensen kunnen communiceren, kan nabijheid gevaarlijk zijn, omdat ze vijandig tegenover materie staan. Rustige en afgelegen gebieden zijn voor hen het meest geschikt, en ze veroorzaken soms ongeluk als ze zich bedreigd voelen.

Als ze zich nuttig maken, kunnen deze geesten mogelijk de incarnatieweg op aarde overslaan en in plaats daarvan op andere planeten incarnaties ondergaan. Er wordt ook gesproken over zwervende geesten die tussen verschillende hemellichamen reizen en natuurgeesten die hulp bieden aan de geesten van overleden mensen.

Uiteindelijk stelt de tekst dat alle geesten een ontwikkelingsreis moeten maken om kinderen van God te worden, met als doel het bereiken van het ware leven. De boodschap benadrukt dat hoewel er veel paden zijn, er maar één ultiem pad naar God is.

Het idee dat nevels over hoge bergen worden beschouwd als elementaire natuurgeesten is een intrigerend concept dat veel voorkomt in verschillende mythologieën en geestelijke tradities. Deze nevels, of "aëralen", vertegenwoordigen de verbinding tussen materie en de etherische wereld. Het idee dat deze geesten pas na lange tijd als mensenzielen worden gezien, toont een geloof in een soort evolutie van geestelijke entiteiten.

Volgens deze opvattingen blijven de geesten van gestorven mensen in de ether, althans degenen die niet terug willen keren naar de materiële wereld. Dit kan een reflectie zijn van een geloof in wat men een "cyclus van bestaan" zou kunnen noemen, waarbij zielen door een proces van transformatie gaan, afhankelijk van hun morele en emotionele staat. De beschrijving van boosaardige geesten die via meteorologische verschijnselen terugkeren naar de aarde, en daar een functie in de plantenwereld moeten vervullen, kan als een symbolische weergave worden gezien van de gevolgen van daden in het leven, waarbij deze geesten nu hun tijd moeten doorbrengen met het "dienen" in een andere vorm.

Het idee dat goedwillende geesten, zoals dwergen, mensen kunnen helpen terwijl kwade geesten schade aanrichten, weerspiegelt de dualiteit tussen goed en kwaad die zo vaak terugkomt in volksverhalen en mythologieën. Het benadrukt ook de noodzaak voor mensen om respectvol om te gaan met de natuur en de ruimtes waarin ze leven, om zo eventuele negatieve gevolgen van ongevraagd praten of handelen te vermijden.

De suggestie dat het luisteren en begrijpen van wat er op aarde gebeurt een hogere vorm van bewustzijn en wijsheid vertegenwoordigt, gaat hand in hand met de gedachte dat deze geesten een soort van toezicht houden op de aarde, en de ervaringen en tragedies van de mensheid waar kunnen nemen, zonder er direct in te interveniëren. Dit idee heeft de potentie om ons te herinneren aan onze connectie met de natuurlijke wereld en de invloed die we daarop hebben.

Vorige                                                          Volgende                             Voor de originele tekst, klik op:  hoofdstuk 34