Ontstaan en doel van de materie

 

ontvangen door Jakob Lorber op 09-2-1847.

                                                                 Aarde 27

 

In hoofdstuk 27 van "De Geestelijke Aarde" wordt het ontstaan en doel van de materie besproken. Het begin van de uitleg benadrukt dat men van boven naar beneden moet kijken om de geestelijke essentie van de materie te begrijpen. Materie wordt beschreven als altijd verbonden met een geestelijke kern, en zichtbare materie is uiteindelijk een gefixeerde vorm van geest.

 

Het hoofdstuk legt uit dat materie deelbaar is en dat er tussen de deeltjes altijd kleine ruimtes bestaan. De auteur wijst erop dat niemand precies kan bepalen tot welk kleinste niveau materie deelbaar is, en geeft een voorbeeld van hoe geur zich kan verspreiden zonder dat de fysieke substantie verandert. Dit leidt tot de gedachte dat materie uit oneindig kleine deeltjes bestaat, die de oorspronkelijke ideeënkracht van de Schepper zijn.

 

Deze deeltjes krijgen vorm en leven door de Schepper, waarbij ze bewustzijn en wil ontvangen. Als een schepsel de ordening van de Schepper volgt, blijft het bestaan en kan het zich vrij bewegen. Als het dat niet doet, leidt dit tot zijn ondergang. De Schepper is bezorgd over de eeuwige voortbestaan van schepsels en kan niet toestaan dat een deel van Hem verloren gaat.

 

Materie wordt gezien als een soort fixatie van deze gevangen geestelijke intelligentie. De materie heeft de potentie om te transformeren en opnieuw de band met de Schepper te herstellen. Pas wanneer alle deeltjes van de materie zijn opgelost en de geestelijke essentie weer kan stralen, kan het schepsel terugkeren naar zijn oorsprong bij de Schepper.

 

Het hoofdstuk concludeert dat materie en geest intrinsiek met elkaar verbonden zijn en dat de reis door de materie in wezen een zoektocht naar de geestelijke oorsprong is.

 

Het lijkt erop dat hier besproken wordt over de dualiteit van materie en geest, en hoe deze concepten met elkaar verweven zijn. De opvatting dat materie een "geestelijke kern" heeft, suggereert dat alles wat fysiek waarneembaar is, in wezen verbonden is met een hogere, geestelijke werkelijkheid.

Ja, materie kan zeker deelbaar zijn, zoals opgemerkt met de voorbeelden van de deeltjes en de geur van muskus. Dit laat zien dat zelfs in schijnbaar vaste objecten er dynamiek en verandering is, wat de onderliggende spirituele waarheden weerspiegelt.

Het idee dat een schepsel zich kan richten naar een goddelijke ordening en daardoor gelukkig kan voortbestaan, wijst op een spirituele evolutie. Dit is een thema dat in veel religieuze en filosofische tradities terugkomt: het streven naar een hoger bewustzijn en harmonie met universele principes.

Aan de andere kant, de mogelijkheid van ondergang en gebondenheid aan materie, suggereert dat er consequenties zijn voor het negeren van deze universele wetten. Dit roept vragen op over ons doel in het leven, onze keuzes en de manier waarop we ons verhouden tot materie en geest.

Zo bezien, daagt deze uitspraak uit om na te denken over hoe we ons in onze dagelijkse levens verhouden tot deze concepten. Het roept ook vragen op over de levenscyclus van zowel materie als geest en hoe beide met elkaar in interactie staan. Het is een diepgaande reflectie die uitnodigt tot verdere overpeinzing en exploratie. [bron: Aarde en Maan – Jakob Lorber]

Vorige                                                          Volgende                             Voor de originele tekst, klik op:  hoofdstuk 27