De geesten van hoogste luchtregio
ontvangen door Jakob Lorber
op 10-2-1847.
Aarde 28
In hoofdstuk 28, getiteld "De
geesten van de hoogste luchtregio," wordt de derde luchtregio besproken, waar
volmaakte geesten verblijven. Deze geesten zijn ooit mensen geweest en genieten
van een ononderbroken licht en liefde, wat de geestelijke sfeer aangenaam
maakt. De derde regio vertegenwoordigt een hoger geestelijk stadium dan de
tweede en eerste regio, waar goed en kwaad door elkaar lopen.
Geesten kunnen niet
onmiddellijk naar het echte hemelrijk overstijgen na hun dood, omdat ze nog
bepaalde elementen van hun aardse bestaan moeten verwerken en opnemen. Dit
betreft onder andere herinneringen aan hun leven en de spullen die ze tijdens
hun leven hebben verzameld. Deze geestelijke ontwikkeling vereist dat zij alles
wat hen aan de aarde bindt, transformeren en integreren in hun wezen, zodat ze
uiteindelijk naar een hogere sfeer kunnen gaan.
In de tussentijd
handelen geesten volgens de wetten van de liefde en vervullen zij verschillende
rollen in de derde regio. Ze helpen nieuwe geesten, bieden begeleiding aan
lagere geesten en ondersteunen de spirituele vooruitgang van degenen die zich
aan het transformeren zijn. Deze zogenaamde beschermgeesten hebben weliswaar
een belangrijke rol, maar opereren niet zelfstandig; zij zijn afhankelijk van
hogere engelen voor leiding.
De omgeving van de derde
regio is een weerspiegeling van de geestelijke staat van de aanwezige geesten;
elke geest creëert zijn eigen omgeving die rijk is aan vruchten en schoonheid.
Terwijl ze genieten van deze omgeving, nemen ze ook langzaam het laatste dat
hen aan de aarde bindt in zich op. Wanneer een geest uiteindelijk alles heeft
geïntegreerd wat van hem was, en de aarde en zij hem niets meer schuldig zijn,
kan hij verder stijgen naar het echte hemelrijk.
Sommige geesten hebben
ook bindingen met andere hemellichamen en kunnen daarheen reizen om te
verkrijgen wat hen toebehoort. Deze reis gebeurt uit vrije keuze en in
overeenstemming met de wet van de liefde, waarbij elke geest streeft naar
vereniging met het Goddelijke.
Er bestaan drie luchtsferen. In de
hoogste luchtsfeer leven verheven geesten die ooit mensen waren. In deze sfeer
heerst vrijwel ononderbroken daglicht. In de daaronder liggende luchtsferen
zijn de geesten nog blootgesteld aan vertroebelingen. In de onderste luchtlaag
lopen goed en kwaad door elkaar. Geen enkele gestorven mens kan direct het ware
hemelrijk boven deze derde luchtsfeer binnentreden, omdat er iets ontbreekt
voor zijn geestelijke voleinding: iets dat op aarde is achtergebleven en dat
hij geleidelijk in zijn ziel moet opnemen.
De vele eindeloze
intelligentiedeeltjes kunnen na de dood niet in één ogenblik worden vrijgemaakt,
zoals bijvoorbeeld zweet, tranen, kleding, behuizing, enzovoort; alles moet
eerst weer gelouterd worden. De geest moet zijn wezen met zichzelf
terugbeschouwen en reflecteren op zijn levenspad. In de derde sfeer leven de
beschermgeesten van de mensen. Het is daar een heerlijk paradijs met prachtige
gebieden. Elke geest is daar de ‘schepper’ van de grond waarop hij staat en van
de omgeving waarin hij zich thuisvoelt. Hij kan daar
blijven totdat hij alle achtergelaten aspecten van zijn wezen heeft opgenomen
en verwerkt.
Volgens Lorber kan zo’n geest daar wel honderd jaar of langer
verblijven, terwijl Swedenborg stelt dat de mens in
de tweede luchtsfeer gedurende ongeveer 30 jaar wordt voorbereid op de hogere
of de lagere sferen.
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik
op: hoofdstuk 28