De voelende huid van de Aarde

 

ontvangen door Jakob Lorber op 27-1-1847

      Aarde 19

 

In hoofdstuk 19, getiteld "De voelende huid van de aarde", beschrijft de auteur enkele belangrijke kenmerken van de aarde en haar structuur. De aarde heeft een gevoelige huid die doordrongen is met variërende kanalen en reservoirs die verschillende vloeistoffen bevatten die uit het binnenste van de aarde opstijgen. Deze reservoirs, voornamelijk eivormig, zijn vergelijkbaar met meren en dienen voor een soort gistingsproces dat scheikundige splitst en verdere distributie van de stoffen mogelijk maakt. Deze zijn echter niet te verwarren met ondergrondse drinkwaterbassins die zich in de ongevoelige aardkorst bevinden.

 

De Heer legt vervolgens uit hoe de bovenste laag van de aarde wordt ondersteund door elastische zuilen die, in tegenstelling tot de vaste stenen aan de oppervlakte, eerst uit kraakbeenachtige materialen bestaan. Deze elasticiteit is cruciaal om aardbevingen en orkanen te begunstigen zonder catastrofale gevolgen voor het aardoppervlak. Naarmate deze steunpilaren dichter naar het oppervlak komen, worden ze steviger en verstrakken ze tot hardere gesteenten die zichtbaar zijn als oergesteente.

 

Daarnaast wordt de oorsprong van het zeewater besproken, dat zijn belangrijkste voeding ontvangt uit de eerder genoemde vloeistoffenreservoirs en ondergrondse waterbassins via rivieren en beken. Deze toevoer is essentieel om te voorkomen dat de zee tot zoutbergen verhardt, wat het leven op aarde zou bedreigen.

 

Tot slot geeft de Heer aan dat de laatste natuurlijke beschouwingen over de aarde betrekking hebben op de lucht, die de aarde omgeeft, voordat de focus verschuift naar ether en de wereld van de geesten.

 

Vorige                                                          Volgende                             Voor de originele tekst, klik op:  hoofdstuk 19