De intocht van Jezus in Jeruzalem
(hoofdstuk 18 van 53)
Tweeduizend jaar
geleden deed Jezus een grote materiële reiniging in de tempel van Jeruzalem. Sinds
1870 is de Heer al begonnen met een grote geestelijke reiniging op de gehele
aarde onder de mensen. En deze duurt nog steeds voort en we zijn na ongeveer
honderd vijfenvijftig jaar in de eindfase van een nog grotere reiniging
gekomen, omdat er over de gehele aarde een grote zondevloed is ontstaan.
Daarover zegt de Heer: ´Mijn eerste
aandacht gaat uit naar de verwijdering van de wereldse hartstochten,
hoofdzakelijk het egoïsme, daar geeft de
handel immers een duidelijk beeld van. Daarna begin Ik aangepast aan de
individualiteit van de menselijke ziel geestelijk voedsel te geven wat
overeenkomt met de gelijkenissen, die Ik vertelde aan de Farizeeën en de
schriftgeleerden.´
´Mijn intocht in Jeruzalem en in de tempel stelt tevens het tijdperk van de bekering van de
afzonderlijke mens, zoals van de mensheid in haar geheel voor.´
Jezus begaf Zich
vaak in de afgelegen dorpen en steden, maar toen Hij Zich vrijwillig onder de
mensen van de drukkere dorpen en steden begaf, zoals ook Jeruzalem, wist Hij
dat er veel tegenstand zou komen, maar dit was ook zo door Hem voorbeschikt.
Daarover zei Hij: ´Wat Jeruzalem voor de
Joden was, dat zal Mijn schepping voor Mijn geesten en zielen worden…´;
´Hoe meer de mens
zal beginnen zijn innerlijk naar Mij toe te wenden, des te meer verzet zal hij
ondervinden; want met de geestelijke vooruitgang groeien de vijanden die
hem bevechten en hinderen willen.´
´Zo gaat ook de mens geestelijk bij zijn voortgang op de
geestelijke weg steeds meer moeilijkheden tegemoet´. ´Volgt hij Mijn voorbeeld,
dan zal ook hem de opstanding in zijn geestelijke wedergeboorte ten deel
vallen; volgt hij echter de wereld, dan zal zijn lot dat van Jeruzalem
zijn…´ (zoals in 70 n. Chr.)
De Heer wil met
de intocht naar Jeruzalem op een ezel (teken van deemoedigheid) aantonen dat
Hij het menselijk hart tot Zijn woonplaats wil maken. Daarover zegt Hij: ´Er komt een tijd waarin de Heer rekenschap
zal vragen over het ons toevertrouwde goed, over de ons allen geleende
geestelijke gaven. Zoals de tempel in Jeruzalem eens een godshuis had moeten
zijn, zo is ook jullie hart ertoe bestemd, om Mijn woonplaats te zijn.´
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik op: hoofdstuk 18