18
Palmzondag
De intocht van Jezus in Jeruzalem
Matth.
21, 1-9: En toen zij Jeruzalem naderden en te Betfage kwamen, aan de Olijfberg,
toen zond Jezus twee discipelen uit, tot wie Hij zeide: Gaat naar het dorp, dat
tegenover u ligt, en terstond zult gij een ezelin vastgebonden vinden, en een
veulen bij haar. Maakt haar los en brengt haar tot Mij. En indien iemand u iets
erover mocht zeggen, zegt dan: De Here heeft ze nodig. Hij zal ze terstond
terugzenden. Dit is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is
door de profeet, toen hij zeide: Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot
u, zachtmoedig en rijdend op een ezel, en op een veulen, het jong van een
lastdier. Nadat de discipelen heengegaan waren en gedaan hadden, zoals Jezus
hun had opgedragen, brachten zij de ezelin en het veulen en zij legden hun
klederen erop, en Hij ging daarop zitten. En het merendeel der schare spreidde
hun klederen op de weg, anderen sloegen takken van de bomen en spreidden die
op de weg. En de scharen, die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen,
zeggende: Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de naam des
Heren, Hosanna in de hoogste hemelen!
(18 febr.
1872)
Dit
hoofdstuk begint met Mijn intocht in Jeruzalem. Op een ezelin, het zinnebeeld
van de deemoed, nam Ik als de meest deemoedige mens de huldiging van zo menig
gelovige in ontvangst en begaf Mij daarna naar de hoogmoedigsten van die tijd,
naar de hogepriesters en de Farizeeën in de tempel. Daar zuiverde Ik wel
uiterlijk dit bedehuis van de materiële mest, door de wisselaars en
duivenhandelaren er uit te jagen, maar wat de reiniging van het geestelijke
vuil in de gemoederen van de machthebbers binnen die muren betreft, moest Ik
het aan de tijd overlaten, wie van hen eens gereinigd in Mijn rijk zou
aankomen. Wat zich daar tijdens Mijn levenswandel voordeed had alles zijn
geestelijke betekenis met betrekking tot het hele geesten - en zielenrijk.
Ik, als
mensenzoon op uw aarde, stelde het grote principe van Mijn liefdeleer voor,
zoals dat alle ontwikkelingstrappen van het leven moest doormaken, opdat het
als voorbeeld en bereikbaar doel niet alleen door alle geschapen wezens nagestreefd
zou moeten worden, maar, door Mijn eigen voorbeeld gerealiseerd, als wegwijzer
op de lange weg tot geestelijke vervolmaking in de stralenglans van Mijn
goddelijke almacht, liefde en wijsheid, u ook tot navolging zou kunnen en
moeten inspireren.
Wat Ik in
de tempel deed - zowel de reiniging op zichzelf als ook het voorleggen van Mijn
gelijkenissen aan de schriftgeleerden en Farizeeën -, is geestelijk gezien
hetzelfde als wat in ieder mensenhart gebeurt zodra het zich ook maar enigszins
ontvankelijk toont voor Mijn leer. Want ook daar treed Ik dan binnen als het
beeld van deemoed en zachtmoedigheid. Daar komt Mij de jubelende ziel eveneens
opgewekt door de geest die in haar woont, met lofgezang en vreugde tegemoet.
Ook daar gaat Mijn eerste aandacht uit naar de verwijdering van de wereldse
hartstochten, hoofdzakelijk het egoïsme - daar geeft de handel immers een
duidelijk beeld van. Daarna begin Ik aangepast aan de individualiteit van de
menselijke ziel geestelijk voedsel te geven, wat overeenkomt met de
gelijkenissen die Ik vertelde aan de Farizeeën en de schriftgeleerden, die
alles weliswaar niet in geestelijke zin begrepen, zoals Ik het bedoelde, maar
de waarheid van deze vergelijkingen toch niet konden loochenen.
Wat deden
de Farizeeën en schriftgeleerden na Mijn woorden te hebben aangehoord? Zij
stonden Mij naar het leven en verwierpen Mijn leer. - En wat doen zoveel mensen
bij wie Ik aanvankelijk met triomf
ben
binnengetrokken? Zij doen hetzelfde. Zodra het in ernst op verloochening en
zelfopoffering aankomt, keren ook zij Mij de rug toe en willen liever de
indrukken van Mijn eerste komen te niet doen, dan hun materiële streven naar
aardse schatten en een tijdelijk genoeglijk bestaan ondergeschikt te maken aan
een geestelijk en hoger leven.
Mijn intocht
in Jeruzalem en in de tempel stelt tevens het tijdperk van de bekering van de
afzonderlijke mens, zowel als van de mensheid in haar geheel voor. Hierbij
werden de voorbereidende werkzaamheden tot de geestelijke wedergeboorte in de
uiterlijke omstandigheden ingeleid: dan, steeds meer nader optrekkend, ging de
aanval op de levenskern, op het hart zelf over, om met een laatste opperste
poging de hele strijd tegen al de uiterlijke tegenwerking met de overwinning op
het hoofdbolwerk te voleinden.
Ook tijdens
Mijn jaren als leraar hield Ik Mij grotendeels op in afgelegen steden en dorpen
en probeerde juist daar, onder het meer onbedorven volk en onder de heidenen,
gelovigen voor Mij te winnen. Pas toen het einde van Mijn aardse loopbaan
naderde, begaf Ik Mij, en wel vrijwillig, naar die plaatsen - zoals Jeruzalem
en zijn tempel er ook één was - waarvan Ik vooruit wist, dat Mijn leer daar de
grootste tegenstand zou ondervinden. Ik voorzag echter ook, dat, wanneer bij
het verdere verloop van Mijn leraarstijd Mijn situatie menselijk gezien steeds
slechter zou worden, dan juist op geestelijk gebied de triomf van Mijn leer van
waarheid en liefde het grootst zou zijn. Toen Ik niet langer Mijn grootste
vijanden en tegenstanders uit de weg ging, maar Mij nu in hun nabijheid ging
begeven, wist Ik wel dat Ik niet aan hun wraakzuchtige plannen zou kunnen
ontkomen; maar, het was zo door Mij beschikt, zo moest het gebeuren. Alleen op
die manier kon Mijn leer voor eeuwig standvastigheid en duurzaamheid
verkrijgen.
Zo zou
het zaad, dat Ik in Judea en Palestina en op andere plaatsen zaaide, niet op
onvruchtbare bodem vallen; want met Mijn opstanding bekroonde Ik Mijn hele werk
en iedere latere vervolging, iedere grotere beproeving en ieder lijden, dat
Mijn gelovigen overkwam, vermeerderde en versterkte Mijn aanhangers. Iedere
gebeurtenis in deze zin voegde een steen toe aan het grote gebouw van Mijn
geestelijke schepping, dat eenmaal als het geestelijk Jeruzalem het middelpunt
van al het geestelijk hemels leven zal zijn.
Wat
Jeruzalem voor de Joden was, dat zal Mijn schepping voor Mijn geesten en zielen
worden; en wat de tempel als woonplaats van Jehova in het allerheiligste was,
dat zal eenmaal elk levend hart worden, namelijk de tempel waarin Ik Mijn
woning vestigen kan zonder Mij voor Mijn behuizing te schamen.
Zoals het
Mij in die tijd vergaan is, zo zal het ook de mensen in het algemeen en
afzonderlijk vergaan. Hoe meer de mens zal beginnen zijn innerlijk naar Mij toe
te wenden, des te meer verzet zal hij ondervinden; want met de geestelijke
vooruitgang groeien de vijanden die hem bevechten en hinderen willen.
Ik ging
op dat moment, na Mijn laatste verschijnen in de tempel, het grootste lijden
tegemoet. Zo gaat ook de mens geestelijk bij zijn voortgang op de geestelijke
weg steeds meer moeilijkheden tegemoet. De wereld wordt hem steeds vreemder.
Maar de wereld wreekt zich dan ook over deze geringschatting. Hindernissen
stapelen zich op in de sociale en verzet in de geestelijke wereld, die de
beangstigde ziel het gaan op Mijn wegen verzwaren. Alles zal een getrouw beeld
van Mijn eigen strijd en lijden worden, totdat men is aangekomen op het grote
keerpunt, waarop de wereld geheel verlaten en het geestelijke rijk met alle
kracht gegrepen moet worden. Dan zal het vaandel van de geestelijke
overwinning aan de ene kant en die van de wereldse vreugden aan de andere kant
de mensen Of naar Mij toe Of van Mij wegvoeren. Volgt hij Mijn voorbeeld, dan
zal ook hem de opstanding in zijn geestelijke wedergeboorte ten deel vallen;
volgt hij echter de wereld, dan zal zijn lot dat van Jeruzalem zijn, dat,
volhardend in de wereldse vreugden, na een korte tijd een puinhoop was en wiens
inwoners moesten leven als slaven in andere naties, verstrooid over alle
werelddelen.
De
intocht in Jeruzalem is voor de hele mensheid van een veel groter, geestelijk
belang, dan zij vermoedt. De intocht in Jeruzalem betekent de toenadering van
Mijn Ik tot de mensheid en is - zoals daar - de eigenlijke wijding van de
levende mensen en geesten. Door de intocht in Jeruzalem en in de tempel
heiligde Ik deze muren, erkende ze openlijk als Mijn eigendom en gaf het
bewijs, dat Ik het niet beneden Mijn waardigheid achtte om als Heer van de
schepping, eenvoudig gekleed en rijdend op een ezelin, deemoedig en zacht om toelating
bij de mensen te vragen.
Deze
intocht wil geestelijk gezien het volgende zeggen: Ik wil het menselijke hart
tot Mijn woonplaats maken. Daar wil Ik geëerd en geliefd worden, en wel doordat
Mijn leer wordt nageleefd. Zoals de tempel te Jeruzalem tot Mijn eer als
godshuis was gebouwd met alle pracht en praal die in die tijd maar mogelijk
was, zo moet het menselijk hart en de mensenziel uitgerust zijn met alle
geestelijke deugden, die de mens tot mens, tot Mijn geestelijk evenbeeld
bestempelen, waartoe Ik hem eens
geschapen en bestemd heb.
De tempel
in Jeruzalem was een huis van wereldlijke pracht, waarin geestelijke
heerlijkheid zou wonen; zo moet ook de mens een wezen worden, dat staande op de
grens van twee werelden de voet weliswaar op het materiële steunt, maar zijn
blik en zijn hart op het geestelijke richt en zo door het eerste tot het tweede
komt. Deze reiniging van het materiële en het aantrekken van het geestelijke is
de opdracht van de mensen op deze wereld, is de opdracht van de geesten; zij was
Mijn eigen opdracht en is nog steeds de uwe.
Overal
waait nu de geestelijke wind om de mensenharten van de wereldse nevels te
reinigen; want de Heer en Vader is in de nabijheid. Hij wacht op Zijn ezelin,
het symbool van de deemoed, het ogenblik af waarop Hij triomferend in uw hart
kan binnentrekken, opdat ook u Hem het "Hosanna" kunt toezingen!
De grote
tijd van de geestelijke wedergeboorte staat voor de deur, verlangend naar
toegang tot al die ruimten, die steeds vanaf het begin van de schepping alleen voor
de Heer van al het bestaande geschapen en ingericht waren. Maak de poort wijd
open, opdat de liefdewind uw hart reinigt van wisselaars en duivenhandelaren,
dat wil zeggen van werelds, egoïstisch streven. Er komt een tijd waarin de Heer
rekenschap zal vragen over het u toevertrouwde goed, over de u allen geleende
geestelijke gaven. Zoals de tempel in Jeruzalem eens een godshuis had moeten
zijn, zo is ook uw hart ertoe bestemd Mijn woonhuis te zijn.
Bedenk
wel dat de materiële tijd voortijlt, dat uw leven slinkt van minuut tot minuut,
en spoedig zal de engel des doods rekenschap van u verlangen over het u
toevertrouwde goed! Begraaf het niet, maar buit het uit, opdat het binnentreden
in het grote geestelijke rijk, in het grote geestelijke Jeruzalem met zijn
tempel - als woonplaats van uw Vader u geoorloofd zal zijn en u niet, zoals de
verstokte Farizeeën, naderhand als slaven van uw eigen hartstochten in alle
grote ruimten van Mijn schepping moet ronddwalen. U zult daar weliswaar alles
kunnen vinden wat u eens genot en vreugde bracht, maar bij al deze vluchtige
geneugten moet u toch de grotere, veel belangrijkere vreugde, die van Mijn
liefde, Mijn genade en Mijn woonplaats missen. Want weet: wanneer uw hart niet
Mijn woonplaats is en u Mij niet overal waarheen u zich ook begeeft, in het
hart draagt, dan ben Ik voor u nergens te vinden, zelfs niet in het grote
geestelijke Jeruzalem, dat immers niets anders voorstelt dan het geestelijk
liefdesprincipe, dat alles heeft geschapen, onderhoudt en trapsgewijs voorwaarts
naar hogere vreugden voert.
Neem dit
in acht! Bekijk met geestelijke ogen de gebeurtenissen en de tendensen van uw
tijd en u zult gemakkelijk begrijpen, dat de tijd nabij is waarop Ik, de Heer,
rijdend op een ezelin, Mijn intocht in de geestelijke wereld, in de zielen van
de mensen wil houden! Zalig diegene, die voorbereid is; want Mijn komst zal hem
niet verrassen! Zij bezorgt hem geen schrik, maar zij is voor hem het feest van
de intocht in Jeruzalem, zoals deze eens meer dan duizend jaar geleden door
Mijn aanhangers werd gevierd.
Bereid u
dus voor om Mij en Mijn liefdeleer een passend ontvangst te bezorgen en haar
het "Hosanna" toe te roepen! Amen.