In hoofdstuk 10 staat de boodschap centraal dat Jezus, als de Zoon van God, kwam tot zijn eigendom—de mensen—maar door velen niet werd erkend of aangenomen. Dit is terug te vinden in de teksten uit Johannes 1:11 en 19:22, waarbij de eerste tekst verwijst naar de afwijzing van Jezus door de mensen, en de tweede tekst een houding van onverschilligheid en bureaucratische afstandelijkheid symboliseert.

De Heer benadrukt dat de mensen, die door God zijn geleid en onderwezen, vaak vasthouden aan hun eigen interpretaties van de Schrift en de leer van Mozes, en zich verzetten tegen de werkelijke boodschap van Jezus, die draait om liefde, nederigheid en het handelen volgens Gods woord. Dit wordt verder aangestipt door te zeggen dat veel mensen de Heilige Schrift in hun hoofd hebben, maar niet in hun hart. Hierdoor blijven ze in een soort geestelijke schemering, waarbij ze liever de theorie volgen dan daadwerkelijk te handelen volgens de liefde en het geloof.

De Heer waarschuwt dat de mensen die "Heer, Heer!" roepen, maar niet werkelijk de liefde van God in hun hart hebben, niet zullen worden erkend door Jezus. Pilatus wordt als voorbeeld genoemd: hij bevestigde de identiteit van Jezus met een opschrift boven zijn kruis, maar zijn erkenning was niet oprecht en kwam niet uit de liefde. De boodschap is dat enkel diegenen die handelen in overeenstemming met de liefde van God en werkelijk geloven, de opgestane en eeuwig levende Jezus zullen vinden.

Kortom, het hoofdstuk behandelt thema's van afwijzing, de noodzaak van oprechte liefdedaden in plaats van alleen maar kennis, en de ware verbinding met God die leidt tot eeuwig leven. Het benadrukt het belang van een levend geloof dat zich uit in daden van liefde.

Vorige                                                          Volgende                              Voor de originele tekst, klik op: hfdst.10.htm