Vergeving van zonden en
beeldenverering
Ontvangen door Jakob
Lorber op 24-4-1847
Aarde 72
In hoofdstuk 72, geschreven op 24 april 1847, behandelt de tekst de thema's
vergeving van zonden en beeldenverering. De schrijver, die zich voordoet als een
hogere wijsheid of Goddelijke stem, richt zich tot filosofen die menen dat
iedereen het recht heeft om zonden te vergeven, simpelweg omdat Jezus dit deed.
Jezus verduidelijkt dat alleen zij die zonder zonden zijn, de kracht hebben om
zonden te vergeven, en dat echte vergeving voortkomt uit Goddelijke liefde en
kracht, niet uit menselijke autoriteit.
De tekst legt uit dat mensen altijd
naar God moeten wendt voor vergeving, vooral in gevallen waarin ze geen
verzoening met elkaar kunnen bereiken. Hoewel er ook ruimte is voor menselijke
troost, zoals het delen van fouten met een medemens, is deze troost op zichzelf
niet voldoende voor echte vergeving.
Daarna richt de tekst zich op de
kritiek van valse profeten en geestelijken die de mensen naar beeldenverering
leiden, door ze te vertellen dat ze genade kunnen verkrijgen door naar
heiligenbeelden te bidden of offers te brengen. Deze praktijken worden als
bijgelovig en schadelijk beschouwd, en de schrijver pleit ervoor dat geen
enkele materiële afbeelding de kracht van God kan evenaren. Beeldenverering
wordt als een afschuwelijke vorm van afgoderij beschouwd, waardoor mensen de
ware God verachten.
De tekst sluit af
met de waarschuwing dat degenen die de waarheid kennen maar toch blijven
vasthouden aan valse aanbidding verdoemd zijn, en dat de onwetenden
vergevingsgezindheid zal zijn. De schrijver roept op tot ware aanbidding van de
enige, ware God.
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik
op: hoofdstuk 72