Over bijgeloof 1.
ontvangen
door Jakob Lorber op 10-4-1847
hoofdstuk
68
(1)
Een derde soort zogenaamde visioenen is het uit het heidendom afkomstige,
hoogst domme bijgeloof, dat bepaalde natuurlijke verschijnselen een of andere profetische
samenhang zouden hebben met een gebeurtenis die daarop in de toekomst zal
plaats hebben. Bij een andere gelegenheid heb Ik al veel hierover gezegd; maar
omdat deze zaak tot de grootste dwaasheden en als gevolg daarvan tot boosaardigheden
aanleiding geeft, daarom moet hier op de juiste plaats haar afschuwelijkheid
nog eens goed onder ogen gebracht worden.
(2)
Het kan jullie niet onbekend zijn tot welke totaal onbegrijpelijke domme
manipulaties veel mensen hun toevlucht nemen om langs dwaalwegen iets over hun
toekomst te weten te komen.
(3) De
eerste dwazen op dit gebied zijn de makers van almanakken die, zonder een
sprankje wijsheid te bezitten, op de belachelijkste manier van de wereld de
weersgesteldheid van elke dag voorspellen. Enkelen onder hen voorspellen die
naar bepaalde, onnozele en buitengewoon belachelijke lotdagen, zgn. kritieke
dagen voor het weer. Wat kan zo'n lotdag eraan doen als volgens hem goed of
slecht weer optreedt? Oh, gij ezelachtig volk van deze aarde. Wie is dan eigenlijk
de Heer over het weer? Ik, of de lotdag? Of kan iemand Mij wel voor zo onwijs
en onnozel verslijten, dat Ik bepaalde dagen van het jaar alleen terwille van
toekomstige weersgesteldheden geschapen heb? Of heeft het ook al niet in die
tijd geregend, gebliksemd en geonweerd, gehageld en gesneeuwd toen de mensen
nog niet van een Marialichtmis, van de 40 martelaren, van Medardi, van
Margareta en van Portiunkula gehoord hadden? Wie maakte deze dagen het eerst
tot feestdagen? De domheid van de mensen. En wie maakte ze daarna tot lotdagen?
De nog veel grotere domheid van de mensen.
(4)
Hebben deze dagen geen gelijkenis met de wichelarij bij de heidenen en de
joden, van wie Ik gezegd heb dat ze aan de ondergaande en opgaande zon wel
konden zien, wat voor een dag daarop zal volgen en tot wie Ik zei: Jullie
verkeerd soort mensen! De tekenen aan de hemel kunnen jullie wel beoordelen,
maar de tekenen van deze tijd, de tekenen die Ik voor jullie ogen doe, die zien
jullie niet!"
(5)
Wat Ik toen zei, dat zeg Ik ook nu. De mensen beoordelen de lotdagen en maken
daaruit op wat voor weer er gaat komen: maar de grote lotdag van hun hart, die
hun het weer van hun toekomstig leven zou onthullen, kennen ze niet.
(6) De
mens zou pas dan juist handelen, als hij meer aandacht zou schenken aan de
weersgesteldheid van zijn hart en tot inzicht zou komen, dat het daarin
voortdurend zeer slecht weer is, dat wel afkomstig kan zijn van de talrijke
lotdagen, vreetdagen, zuipdagen en bijna alle dagen van hoerendagen, daarna
dagen van nietsdoen, harteloze dagen, dagen waarop je anderen hun eer ontneemt
en nog een heleboel dergelijke armzalige lotdagen meer.
(7)
Met deze lotdagen moet de mens rekening houden, dan zullen veel domme stormen,
bliksem, donder, regen en slaghagel, sneeuw en ijs in zijn hart achterwege
blijven. En als dergelijke stormen en slecht weer zullen uitblijven, dan zou de
geest uitzijn kamertje in de vrije wereld van het hart durven treden en zou de
ziel de lotdag van het eeuwige leven verkondigen! Zolang echter in het hart
aanhoudend allerlei zware onweders razen, die van de miserabele lotdagen
afkomstig zijn, dan blijft de geest in zijn kamertje en de mens blijft wat hij
was, alleen maar een verachtelijk dier, dat bezwaarlijk ooit in de hemelse dierenriem
wordt opgenomen.
(8)
Dus moet de mens acht slaan op de lotdagen, waarvan het weer van het hart
afhangt. Maar lichtmis, veertig martelaren, Margareta, Portiunkula en Medardi,
die gaat niemand iets aan - want het weer van de wereld maak Ik, zonder
lichtmis, Partiunkula en Medardi!
(9) Er
zijn ook almanakfabrikanten die hun weer op een andere manier voorspellen. Zij
rekenen zo: de winter is zo lang, de lente zo lang en de herfst zo lang. In de
winter zetten we zestien keer sneeuw, en wel in de tijd waarop het volgens de
ervaring altijd gesneeuwd heeft. Het halve voorjaar krijgt ook nog een paar
keer sneeuw, wind en regen. In de zomer ongeveer tien onweersbuien en ettelijke
landregens, hitte en vaak ook wind. In de herfst laten we nog twee keer onweersbuien
optreden, daarna koude winden, regen, rijp en tenslotte een paar keer sneeuw!
Het is toch echt zo: Quia mundus vult decipi, ergodecipiatur. (Omdat de wereld
bedrogen wil worden, wordt ze bedrogen. )
(10)
Ik zou tegen dergelijke domheden niets inbrengen, omdat ze niet voortkomen uit
een onnozele motivatie. Maar omdat ze bedrog zijn, kan het Mij toch niet om het
even zijn of zulke domme weersvoorspellingen door de almanak aan het volk wel
of niet verkondigd worden; want door die verkondiging wordt het volk van zijn
geloof in Mij afgeleid en tot een dom almanakgeloof gebracht. Want er zijn
mensen die zo vast in de almanak geloven, dat als hij onweer aangeeft, die ook
zeker moet uitkomen, dat zelfs Ik niet in staat zou zijn het te veranderen. Wat
is dat voor een vrucht?
(11)
Er zijn weer andere mensen, die de almanakvervaardigers of voor een soort
halfgoden houden of voor een soort tovenaars of tenminste voor mensen die de
zwarte kunst beoefenen en met zekere Beëlzebubjes of heksjes in een goede
verbinding staan, die aan de almanakvervaardigers het weer van elke dag
voorspellen, mits deze hem zijn ziel heeft verkocht.
(12)
Dat is ook weer een heerlijke vrucht, die de mensheid in plaats van omhoog naar
het licht, regelrecht naar beneden de duisternis in drijft. Dus moeten de
almanakmakers in hun kalender datgene schrijven, wat ze met hun wetenschap en
voor hun geweten kunnen verantwoorden; maar als ze met dergelijke bedriegerijen
het volk voorspellingen doen, kunnen ze beter thuis blijven. En omdat ze in dit
opzicht zo aan de oude Egyptenaren, Grieken en Romeinen hangen, en ze hun
wichelarij beschouwen als iets historisch, iets verhevens uit de oude tijd,
moeten ze zich ook deze oude, niet slechte Romeinse spreuk inprenten en die op
zichzelf betrekken, hij luidt zo: 'Quod licet Jovi, non licet bovi', d.w.z. met
zaken die God zich alleen voorbehouden heeft, moet de os van een mens zich niet
bemoeien, vooral niet zolang hij een puur vleselijke os blijft.
(13)
Ik maak de barometers te schande, die met de atmosferische lucht beter
verbonden zijn dan de geest van een almanakmaker met zijn almanak. Hoeveel te
meer zal dan de almanakmaker met zijn almanak beschaamd staan, vooral als hij
zo dom is een mooie paasvakantie te voorspellen en Ik die dan wit maak!
(14)
Op deze weersvoorspelling volgen dan nog een serie dwaasheden onder de titel:
middelen tegen de weersgesteldheid of: middelen waardoor men onweer, dat of in
de almanak voorspeld is, of ook werkelijk naderbij komt, kan verdrijven. Tot
deze verdrijvingsmiddelen van het weer horen in de eerste plaats de zogenaamde
weerrnissen in het Roomse christendom. Als de priesters op het platteland heel
veel weerrnissen betaald willen krijgen, hoeven ze alleen maar met een almanakvervaardiger
of andere weerprofeten in goede verstandhouding te geraken, zodat deze dan veel
hagel en bliksem voorspelt; dan komen er grote hoeveelheden weerrnissen!
(15)
Een tweede afweermiddel is het zogenaamde zegenen van de velden door de
geestelijke in het dorp, die echter niet zo krachtig is, of door een
bedelmonnik, wiens zegen wordt geacht veel krachtiger te Zijn.
(16)
Een derde afweermiddel, vooral tegen opkomend onweer, is hoofdzakelijk het
zogenaamde weerluiden, dat nu weer erg in zwang komt, vervolgens het schieten
met gewijd kruit, dan het verbranden van de zogenaamde palmtakken, het
verbranden van gewijde kaarsen, het bekendmaken van de echte Tobiaszegen, het
besprenkelen van de velden met wijwater en tenslotte, behalve allerlei meer
algemene dwaasheden, het opstellen van reusachtig hoge roodgeverfde weer
kruizen, waartegen de weerheksen zich stoten en dan naar beneden vallen.
(17)
Wat een verschrikkelijke onzin! Maar dat alles is hoofdzakelijk afkomstig van
de weerprofeten, die zelfs voor een soort heksenmeesters worden gehouden en
omdat ze daarvoor worden gehouden, vergeet de eenvoudige mens helemaal, dat het
God is die het weer maakt en daarom vragen ze Hem ook niet om goed weer; de
mens denkt nu dat 'het weer' zuiver het werk van heksen is en die moet men met
antiheksmiddelen bewerken. Zo wordt de wig gedreven en de ene domheid volgt
op de andere - maar gewoonlijk onder de leus: 'Omne ad majorem Dei gloriam'
(Alles tot meerdere eer van God!). Maar voor deze eer bedank Ik: ze kan eens in
de smaak zijn gevallen bij ijzeren, stenen en houten goden en misschien dient
ze nu nog wel voor de houten, bronzen en hier en daar ook stenen meestal
geverfde heiligenbeelden, maar Ik wil met zulke verheerlijking niets te maken
hebben.
(18) Kijk, dat alles hoort ook in het
rijk van de visioenen thuis, maar wel in het meest lage en het heeft evenveel
realiteit als de goochelkunsten van een tovenaar.
(19)
Deze soort voorspelkunst heeft het zeer gevaarlijke, dat mensen die in hun hart
nog wat beter zijn, van het vertrouwen op God helemaal worden afgeleid en
tenslotte al hun vertrouwen stellen in de almanak, in de weerrnissen, in het
weerluiden en dergelijke soort zaken meer. En dat is een werking van de hel,
die op deze weg niet alleen de gemoederen van enkele mensen, maar van hele
volksstammen schandalig in bezit neemt en niet zelden tot de schandaligste
misdragingen tegenover hun arme onschuldige broeders heeft geleid, vooral in
vroeger tijden.
(20)
En iets dergelijks zal nu, als het mogelijk zou zijn, weldra weer gebeuren.
Want er zijn weer heksenvervolgingen die door de geestelijkheid worden geduld,
maar weldra wordt Mij dit te bar! Men moet een volk wellicht maar geen
duisternis geven; maar men geeft het duisternis! Ga er maar mee door! Maar Ik
zal te rechter tijd Zelf voor de volkeren een licht aansteken, en die zullen
deze duister verspreiders dan op de juiste wijze weten te bedanken.
kort samengevat:
UpToDate 2022