Over bijgeloof 1.

 

ontvangen door Jakob Lorber op 10-4-1847

     Aarde 68

 

In hoofdstuk 68, geschreven op 10 april 1847, behandelt de auteur het onderwerp bijgeloof en de domheid van mensen die de natuur proberen te koppelen aan profetieën over de toekomst. Hij bekritiseert almanakmakers die op absurde wijze voorspellingen doen over het weer op basis van zogenaamde "kritieke dagen". De auteur vraagt zich af hoe mensen kunnen geloven dat deze dagen enige invloed hebben op het weer, terwijl God de ware heerser is over de natuur.

 

Hij maakt duidelijk dat de mens beter zou moeten letten op de toestand van zijn eigen hart in plaats van te vertrouwen op deze bijgelovige praktijken. De innerlijke "weersgesteldheid" van het hart is veel belangrijker dan de weersvoorspellingen van almanakken en rituelen die door mensen zijn verzonnen. De auteur wijst erop dat dit soort bijgeloof leidt tot een verkeerde afleiding van het vertrouwen in God en kan resulteren in schadelijk gedrag.

 

De tekst verwijst ook naar de absurditeit van de "weerrnissen" en andere rituelen die door priesters en gelovigen worden uitgevoerd om het weer te beïnvloeden. Dit soort praktijken leidt tot een verkeerde benadering van het geloof en ondermijnt het vertrouwen in Gods macht. De auteur sluit af met de waarschuwing dat deze bijgelovigheden ernstige gevolgen kunnen hebben en dat het noodzakelijk is dat mensen zich hiervan bewust worden.

 

Vorige                                                          Volgende                             Voor de originele tekst, klik op:  hoofdstuk 68