Indrukken van de materie op ziel en
geest
ontvangen door Jakob Lorber op 04-03-1847.
hoofdstuk
43
(1) Men kan dieren - en plantenwereld
en zelfs de wereld van de mineralen doorlopen - overal zal men een
zelfstandige intelligentie en naast deze intelligentie ook een dwang
aantreffen. Deze zelfstandige intelligentie blijkt niet alleen uit de
verschillende soorten karaktereigenschappen, maar ook - wat vooral voor de
psychologie belangrijk is, uit de indruk, die de verschillende dingen en zaken
op het menselijk gemoed uitoefenen.
(2) Op wie kan die indruk gemaakt worden? -
Op een mens en wel alleen op zijn ziel en op zijn geest.
(3) Wat voor eigenschappen moet de mens
hebben om in staat te zijn die indrukken op te nemen?
(4)
Hij moet vitaal zijn en intelligentie bezitten; en opdat alles een indruk op
hem kan maken, moet hij al van te voren alle intelligenties in zich, d.w.z. in
zijn ziel, verenigen, - dus moet hij vitaal zijn en zijn intelligentie
kompleet.
(5)
Vraag: Hoe kan een dood ding of een dode zaak indruk op een mens maken, daar de
indruk toch een inwerking is? Hoe kan een dood ding of een dode zaak inwerken?
(6)
Hoe kan een dood wezen in het levende wezen een aan hem gelijk evenbeeld
oproepen? Is dat niet het leven voor de gek houden, als men zo dwaas zou zijn
te beweren dat de dood, als een object, uit het leven van een ander object weer
een dood kan opwekken?
(7)
Als er echter sprake is van opwekking, hoe kan dan een dood gewekt worden, als
hij dood is? Het begrip 'dood' - veronderstelt toch een totale wezenloosheid of
tenminste de onmogelijkheid van een wezen om een inwerking te veroorzaken, wat
eigenlijk hetzelfde is; want wanneer er geen wezen is, kan het ook op niemand
een indruk maken, omdat het helemaal niet bestaat, en zo is het met een wezen
dat geen inwerking kan uitoefenen ook; zou zo'n wezen indruk op iemand kunnen
maken, dan was hij zeker niet totaal ineffectief omdat de indruk toch een
uitwerking is.
(8)
Hieruit volgt echter dat alles wat op de menselijke ziel een of andere indruk
maakt, niet dood, maar in zekere mate intelligent levend moet zijn om in de
levende ziel zijn even vitale intelligentiespecificum op te kunnen wekken en
het als iets, wat aan hem gelijk is, voor de ogen van de ziel te plaatsen om
het te beschouwen. Deze voorstelling is dan de boven aangeduide indruk, die
een ding of een zaak op de mens gemaakt heeft. Hieruit volgt echter nog - wat
al enige betere natuuronderzoekers vermoed hebben - dat er in de zichtbare
wereld nergens een dood bestaat; maar dat, wat de kortzichtige mens dood noemt,
alleen maar een overgang is van een minder intelligente vorm naar een hogere
waar al meer intelligenties met elkaar verenigd Zijn.
(9) Stellig maken zich
bij het zien van steenmassa's verschillende gevoelens van de mens meester. Ja,
de stenen zijn dood" - zegt men; "Hoe kunnen ze dan in de levende
ziel een gevoel oproepen? Zouden dode beelden in de ziel gelijke levende
beelden kunnen oproepen?" Zo'n bewering of vermoeden zou zeker nog heel
wat dommer zijn dan wanneer iemand zou willen beweren dat, als men zaadkorrels
boven een in rust zijnd wateroppervlak zou houden, waarin de zaden zich
weerspiegelden, deze weerspiegelde zaadkorrels in het water zouden gaan kiemen
en waarschijnlijk hun wortels in de lucht zouden doen groeien en vruchten onder
de waterspiegel zouden laten rijpen. Maar dat zou nog niet eens zo dwaas zijn;
want dan zou het voorwerp dat in het water weerspiegelt, niet dood zijn, en zou
men eerder kunnen vermoeden dat het in staat was door zijn spiegelbeeld in het
water iets levends, dat op hem leek, tevoorschijn te roepen, dan dat een
volkomen dood object in staat zou zijn in de levende ziel een levende
voorstelling op te roepen.
(10)
Steenmassa's en rotsformaties bewerken in de menselijke ziel levendige
gevoelens, die soms heel lieflijk en soms heel enthousiast en bewonderend zijn.
Zouden dode stenen deze gevoelens kunnen oproepen? - Dan zeg Ik ook: 'Wie oren
heeft, hore en wie ogen heeft, zie wat de levende geest tegen de levende geest
zegt!'
(11)
Deze steenmassa's zijn, net zo goed als de levendigste cherubijn, uit de
almachtige eeuwige kracht van God voortgekomen. Hoe zou dan het eeuwige
oerleven van alle leven zogenaamd' dode stenen' kunnen doen ontstaan?
(12)
"Ik als de oerschepper kan de eindeloze hoeveelheid van Mijn ideeën
fixeren" - zegt de Heer - en kan de levende intelligenties als het ware
als enkelvoudige gedachten in de materiële verschijningsvorm van de steen
vasthouden, ze langzamerhand vrijmaken en ze in hun volheid en heerlijkheid
zichtbaar maken voor Mij, de Schepper, en voor degenen die uit Mij voortkomen,
opdat de eindeloze volheid van Mijn ideeën niet als een geheel onveranderlijk
beeld voor Mijn ogen zal zweven; want juist in deze materiële schepping sluit de
Schepper zich van de te eindeloos vele ideeën af en voert ze door het vrij worden
en oplossen van de materie weer als enkelvoudige gedachten ter beschouwing voor
Zijn goddelijk oog.
(13)
Als dan de Schepper Zijn ideeën en gedachten, die zeker niet dood zijn, in de
verschijningsvorm van de materie heeft ingebonden zoals een boekbinder een
boek, dan moet er toch ook wel in de steen leven aanwezig zijn, dus een grote
hoeveelheid intelligenties, die zich tenslotte in de levende menselijke ziel,
die haar levend deel daaruit al in zich heeft opgenomen, terug vinden, om zich
als het ware als levend weer in de ziel te regenereren.
(14)
Kijk, dat is het karakteristieke, dat uit elk ding of elke zaak in de levende ziel
van de mens naar binnen straalt en deze karakteristieke trekken zijn afkomstig
van de levende intelligente krachten die in de materie worden vastgehouden.
(15)
Dit karakteristieke openbaart de vrije intelligentie, waardoor elk ding op zijn
manier zich van een of meer vermogens en bekwaamheden als het ware bewust is.
Naast deze karakteristieke kenmerken openbaart zich ook een noodzaak, zoals
bijvoorbeeld dat een steen vast moet zijn, een plant in een of andere vorm moet
groeien en vrucht dragen, evenals een dier dàt moet zijn en moet doen waartoe
hij bestemd is. Deze noodzaak ligt niet in de materie maar is het werk van de
volkomen geesten, aan wie deze taak is opgedragen.
(16)
Hoe de geesten in deze regio echter hun werk verrichten, zullen we in het volgende
toelichten.
Kort samengevat: Overal existeren
zelfstandige intelligenties met een noodzakelijke dwang. Alles wat op de
mensenziel een of andere indruk maakt, is een levendige intelligentie. Dit is
om in de levende ziel zijn even vitale intelligentiespecifica op te kunnen
wekken. Nergens bestaat er een dood, maar wel een overgang van een minder
intelligente vorm naar een hogere, waar al meer intelligenties met elkaar
verenigd zijn. Steenmassa’s en rotsformaties bewerken in de menselijke ziel
levendige gevoelens. Jezus zei: ‘wie oren heeft die hore en wie geen ogen
heeft, die ziet wat de levende geest tegen de levende geest zegt.’
De Schepper heeft zijn ideeën en gedachten in de materie ingebonden zoals een
boekbinder een boek. Maar in de steen is leven, een grote hoeveelheid
intelligenties, die tenslotte in de levende ziel haar levend deel daaruit in
zich heeft opgenomen, dan terug vind en in de ziel regenereert en bewust is van
haar bekwaamheid. De noodzaak van een vorm [steen, metaal, plant en dier] is
het werk van de volkomen geesten.
UpToDate 2022