Indrukken van de materie op ziel en geest
ontvangen door Jakob Lorber op 04-03-1847.
Aarde 43
In hoofdstuk 43, getiteld "Indrukken van de materie
op ziel en geest," wordt de relatie tussen de materiële wereld en de
menselijke geest en ziel onderzocht. De kernboodschap is dat alles in de
materiële wereld - van dieren en planten tot mineralen - een vorm van
zelfstandige intelligentie bevat, die een indruk kan maken op de menselijke
ziel en geest.
De auteur stelt dat om deze indrukken op te nemen, de
mens vitaal en intelligent moet zijn, en moet beschikken over een samenvoeging
van alle intelligenties binnen hem. Het idee van 'dood' wordt ter discussie
gesteld. Een object dat als dood wordt beschouwd, kan volgens de auteur geen indruk
maken, omdat een dood wezen geen inwerking kan veroorzaken. In plaats daarvan
betoogt de schrijver dat wat wij dood noemen, slechts een overgang is naar een
andere, meer intelligente vorm van bestaan.
Er wordt verder uitgelegd dat bijvoorbeeld stenen, die
als dood worden beschouwd, in de menselijke ziel levendige gevoelens kunnen
oproepen. Dit suggereert dat er leven en intelligentie in alle materiële dingen
aanwezig is, inclusief wat men doorgaans als levenloos beschouwt. De Schepper
heeft deze intelligenties in de materie ingebed, en door de interactie met de
materie wordt dat wat levend is in ons weer geregenereerd.
De Heer concludeert dat de karakteristieke eigenschappen
van elk voorwerp en de noodzakelijke functies die ze vervullen, voortkomen uit
deze innerlijke levende intelligenties, die de basis vormen voor de interactie
met de menselijke ziel. Tot slot wordt aangekondigd dat de volgende sectie zal
ingaan op hoe geesten in deze materiële regio hun werk verrichten.
Overal bestaan zelfstandige intelligenties met een
noodzakelijke dwang. Alles wat indruk maakt op de menselijke ziel is een
levendige intelligentie. Dit is bedoeld om in de levende ziel zijn even vitale
intelligentiespecifiek op te wekken. Nergens bestaat er dood, maar wel een overgang
van een minder intelligente vorm naar een hogere, waar al meer intelligenties
met elkaar verenigd zijn. Steenmassa's en rotsformaties wekken levendige
gevoelens in de menselijke ziel. Jezus zei: ‘Wie oren heeft, die hore; en wie geen ogen heeft, die ziet wat de levende geest
tegen de levende geest zegt.’
De Schepper heeft zijn ideeën en gedachten in de materie
ingebonden, zoals een boekbinder een boek. Maar in de steen is leven, een grote
hoeveelheid intelligenties, die uiteindelijk in de levende ziel haar levend
deel daaruit heeft opgenomen, en die zij terugvindt en in de ziel regenereert,
waardoor bewustzijn van haar bekwaamheid ontstaat. De noodzaak van een vorm
(steen, metaal, plant en dier) is het werk van de volkomen geesten.
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik
op: hoofdstuk 43