De opgang naar vergeestelijking
(hoofdstuk 7 van 53)
Ook Jezus moest
als MENS Zijn Menszijn ontwikkelen, net als ieder
mens, alleen ging het bij Jezus allemaal veel sneller. Daarover zei Hij: ´Ik moest zoals ieder kind, Mijn ziel geleidelijk aan
vormen en Mijn opvattingen en zienswijzen ontwikkelen, om deze door Mijzelf
ingeblazen ziel aan Mijn geest aan te passen…´
De Heer wist Zijn
ziel te vergeestelijken. Dertig jaar
heeft Jezus erover gedaan om te rijpen voor het grote werk en over deze laatste
drie jaren zei Hij: ´De grondsteen moest tot de
hoogste, onvergankelijk grote geestesleer worden´.
En dan zegt de
Heer daaropvolgend een verbazingwekkende zin in aansluiting op bovenstaand
citaat: ´Zonder welke
de geestelijke wereld en indirect ook de materiële wereld niet had kunnen
voortbestaan.´
Verderop zegt de
Heer, dat alle geesten, ook de gebannen geesten in de materie een deeltje
hebben van Zijn geestelijke ik, dat eens weer vergeestelijkt naar Hem terugkeren
zal.
Ten tijde van
Jezus´levenswandel in Palestina gold de tempel in Jeruzalem als een school voor
het geestelijke.
Verder: ´Het doel van Mijn komst op aarde was om het grote
geestenrijk zuiver goddelijk op te richten, om zowel het geheel als het
individu zijn ware geestelijke waarde te geven en hun zelfs in de materie
slechts gebonden geest te leren zien, die evenals de geesten zelf – alleen via een lange omweg – de opgang
naar de vergeestelijking moet doormaken.´
De tempel gold
ten tijde van Jezus op aarde als school voor het geestelijke. Ook de ziel van
Jezus moest ´rijp worden´ en tijdens Zijn 3 leerjaren liep Zijn menselijke
verwantschap ten einde. ´De grote
geestelijke verwantschap voor de mensheid en voor het grote geestelijke rijk
nam zijn aanvang…´
Over de
knapenleeftijd zegt Jezus: ´Het is het ontwaken van
de innerlijke geest, de tijd waarin de ziel zich intellectuele kennis tracht te
verschaffen en zij het uiterlijke, het haar omringende, aan een diepere
beschouwing onderwerpt en zij ook niet meer doof is voor de stem, die in haar
binnenste vaak anders spreekt dan men het wenst.´
In dit hoofdstuk
legt Jezus de lente en de herfstjaren uit. De lentejaren als de periode van
gisting en in de herfstjaren zal Jezus als de Maaier het kaf van het koren
scheiden.
Daarover zegt Hij
verder: ´Bereid je
dus voor om in het voorjaar van het geestelijke leven – door het gistings- en louteringsproces van een ieder in zijn eigen
innerlijk – hetzelfde te doen wat Ik in het groot hebt bewerkt. Dat een ieder
zijn hart zoveel als mogelijk is moge zuiveren van al het wereldlijke, opdat
hij de storm en het onweer van de daaropvolgende zomer met een sterke geest kan
verdragen…´
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik op: hoofdstuk 7