7
De eerste zondag na Epifanie
De twaalfjarige Jezus in de tempel
Luc. 2, 42-50: En toen Hij twaalf jaar was geworden en
zij, zoals dit bij het feest gebruikelijk was, optrokken, en de feestdagen voleindigd
hadden, bleef het kind Jezus bij hun terugreis in Jeruzalem achter, en Zijn
ouders bemerkten het niet. Daar zij vermoedden, dat Hij bij het reisgezelschap
was, gingen zij één dagreis ver en zochten Hem onder de verwanten en bekenden.
En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem, Hem zoekende. En
het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in de tempel, waar Hij zat temidden der leraren, terwijl Hij naar hen hoorde en hun
vragen stelde. Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over Zijn verstand en
Zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan?
Zie, Uw vader en ik zoeken U met smart! En Hij zeide
tot hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet, dat Ik bezig moet
zijn met de dingen Mijns Vaders? En zij begrepen het woord niet, dat Hij tot
hen sprak.
(26 dec. 1871)
Ook deze tekst is uit het evangelie van Lucas genomen en gaat over Mijn
verblijf van drie dagen in de tempel. Wat Ik daar deed en leerde is u bekend,
daar Ik het u jaren geleden verkondigd heb. Wij zullen dus dit gebeuren uit de
geschiedenis van Mijn jeugd overslaan en het slechts in zoverre in beschouwing
nemen als het zich geestelijk voor Mijn toekomstige wederkomst weer zal
herhalen en zich reeds nu herhaalt. Wat u uit deze geestelijke herhalingsdaad
kunt leren, zal aan het slot van de vandaag gegeven woorden getoond worden.
Zie, Mijn kinderen, reeds meerdere malen heb Ik u gezegd dat iedere
handeling uit de toenmalige tijd, vanaf Mijn geboorte tot aan Mijn opstanding
en hemelvaart, een dubbele, ja een drievoudige betekenis had. Wat Ik deed en
sprak was niet alleen voor het joodse volk, maar ook voor de gehele destijds
levende en toekomstige mensheid bestemd, en ver boven uw aarde uitreikend, voor
Mijn gehele geestelijke rijk, dat met nieuwsgierige blikken Mijn doen en laten
volgde om te zien Of, en hoe Ik als aardse mens de Mijzelf opgelegde missie zou
volbrengen.
Daar Ik helemaal bekleed was met de menselijke natuur van een aardbewoner,
moest Ik, om daar weer uit te komen en vergeestelijkt terug te keren naar waar
Ik was vandaan gekomen, alle hartstochten van de menselijke natuur bestrijden.
Ik moest zoals ieder kind, Mijn ziel geleidelijk aan vormen en Mijn opvattingen
en zienswijzen ontwikkelen, om deze door Mijzelf ingeblazen ziel aan Mijn
geest aan te passen, opdat Ik aan het einde van Mijn aardse loopbaan Mijn
geesten kon laten zien hoe Ik niet alleen Mijn eigen geest in zijn ware grootte
had teruggebracht, maar ook Mijn ziel wist te vergeestelijken.
Zo liet Ik het grote geestenrijk zien hoe men tot Mijn
kind wordt en gaf als levend, strijdend en duldzaam
mensenkind het voorbeeld, hoe en tot welke prijs de vereniging met Mij bereikt
kon worden.
Als deze geestelijke ontwikkeling van de mensenziel waarmee Ik Mij had
bekleed, sneller ging dan bij de gewone mensenkinderen, als Ik in Mijn vroegste
kindsheid reeds woorden uit de geest sprak terwijl andere kinderen nog
onverstaanbare klanken voortbrengen, als Ik, zoals tijdens Mijn verblijf van
drie dagen in de tempel, uitleggingen gaf en zelfs wonderen verrichtte, dan
dient u te beseffen welke geest in deze Jezus schuilging en hoe licht deze bij
de geringste prikkel het menselijk omhulsel doorlichtte. Ook dient u te beseffen
dat Ik niet, zoals andere mensen, een heel mensenleven voor Mij had, maar
slechts drieëndertig vluchtige jaren waarbinnen ten eerste Mijn aardse mens
gedurende dertig jaar moest rijpen voor het grote werk en ten tweede nog maar
drie jaren overbleven, waarin de grondsteen tot de hoogste, onvergankelijk
grote geestesleer gelegd moest worden, zonder welke de geestelijke wereld en indirekt ook de materiële wereld niet had kunnen
voortbestaan.
Het was niet voldoende om geesten te hebben geschapen met geweldige
krachten en eigenschappen. Zij moesten ook weten waartoe en waarom Ik hen deze
volmaaktheid heb gegeven, zodat zij, door slechts verstandig gebruik van haar
te maken, Mij, hun Schepper eer zouden brengen, volkomen zouden verstaan en
Mijn schepping volledig zouden leren begrijpen. Het doel van Mijn komst op
aarde was om het grote geestenrijk zuiver goddelijk op te richten, om zowel het
geheel . als het individu zijn ware geestelijke waarde te geven en hun zelfs in
de materie slechts gebonden geest te leren zien, die evenals de geesten zelf -
alleen via een lange omweg - de opgang naar de vergeestelijking moet doormaken,
om - als eveneens deel van Mijn geestelijke Ik - eens vergeestelijkt naar Mij
terug te keren. Dat was het doel van Mijn komst op aarde, tot dit doel diende
Mijn hele aardse loopbaan, zoals deze u . tot haar einde bekend is.
Zo waren de gebeurtenissen rondom Mijn geboorte, Mijn vlucht en Mijn
terugkeer naar het land der Joden slechts afzonderlijke vooraf bepaalde trappen
voor de geestelijke ontwikkeling van de Mij gegeven mensenziel. Ook in de
tempel te Jeruzalem werd ditzelfde principe bekrachtigd doordat Ik reeds op
Mijn twaalfde jaar begon afzonderlijke gedachten, die ver boven de toenmalig
heersende levens - en godsdienstige opvattingen uitreikten, aan het licht te
stellen. Daardoor werden veel van Mijn toehoorders tot verder nadenken
gebracht, daar bij het hele joodse volk de gedachte van een komende Messias,
door de vroegere profeten opgeroepen, juist op deze tijd van Mijn verschijnen gericht
was.
Dat zij allen een totaal andere Messias wilden was niet anders te
verwachten, omdat de mensen in die tijd - en in het bijzonder het joodse volk -
onder de verdrukking van een vreemde mogendheid levend, vol verlangen een
bevrijder verwachtten. Zij hadden allen de blik naar beneden gericht, terwijl
de Messias van boven kwam.
Wat Ik in de tempel leerde - waar Ik in plaats van vragen te beantwoorden,
de geleerde priesters vragen stelde die hen in verlegenheid brachten -, had tot
doel hen een klein bewijs te geven van de oppervlakkigheid van hun kennis van
zaken, die zij alleen meenden te bezitten. Ik heb het in de tempel, de school
voor het geestelijke in die tijd, en voor vele toehoorders gedaan, omdat het
Woord, als drager van bet oneindig grote geestelijke, eeuwig doorwerkte en zo
de kiem van Mijn toekomstige leer legde. Ik verwierf al tijdens deze drie dagen
ijverige vereerders van Mijn persoon en Mijn leer, die het ook later gebleven zijn. Zoals Ik daar beschermers
gekregen had, evenzo maakte Ik Mij de Farizeeën en de priesters tot Mijn
vijanden; en juist door deze beide tegenstellingen leefde Mijn toegeworpen stuk
geestelijk brood voort en bracht zijn welberekende vruchten op. Indien iedereen
het met Mij eens geweest was, dan had er op de vierde dag geen mens meer aan
Mij en aan Mijn leer gedacht, - temeer daar men Mij slechts als een pientere en
enigszins kritische knaap beschouwde.
Dat Ik Mij nadien weer terugtrok in de schijnomhulling van een timmerman en
jarenlang de aandacht van Mij afleidde, had zijn bedoeling: ten eerste om de
vroegere uitingen van Mijn goddelijke geest vooral die in de tempel - te doen
vergeten; ten tweede om pas als man met woord en daad te bevestigen, wat men
van Mij als knaap en jongeling niet geloofd zou hebben.
Ook Maria, Mijn lijfelijke moeder, begreep Mijn woorden niet, toen Ik op
haar liefdevolle verwijten, vanwege het lange zoeken, antwoordde: "Wist u
dan niet dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?" Jozef en Maria
begrepen niet wat met "Mijns Vaders" werd bedoeld; zij waren zelf nog
teveel aan de joodse cultus gehecht en geloofden dat de hele godsdienst bestond
in het onderhouden van de gebruiken. Zij kenden Mij niet - en Mijn Vader nog
minder, want voor hen bestond slechts één ondeelbare God. Daarom, al hadden ze
Mijn goddelijke Ik ook erkend, dan zou voor hen dit tweevoudige wezen, Ik en de
Heer, - of Zoon en Vader -, niet te begrijpen zijn geweest.
Dus moest het zo zijn, dat Mijn Ik rijp werd, - tijdens de leerjaren waarin
de menselijke verwantschap ten einde liep en de grote geestelijke verwantschap
voor de mensheid en voor het grote geestelijke rijk zijn aanvang nam -, om Mijn
missie ten volle te vervullen doordat Mijn ziel, met de goddelijke Geest
verenigd, dàt onderwees en volbracht wat u in het
evangelie van Johannes vindt opgetekend. Dat staat sinds die tijd in
onuitwisbaar schrift op het grote plan van de hele schepping geschreven met de
woorden: Inzet en juist begrip van de goddelijke eigenschappen, uitleg en juist
begrip van de menselijke en geestelijke waardigheid met betrekking tot de
Schepper van al het zijn en de wederkerige verhouding.
Dit was het doel van Mijn in die tijd gegronde leer, die goddelijk is en
blijft daar zij door God gegeven is, omdat God ze aan Zijn goddelijke
nakomelingen als maatstaf achterliet en hen liet zien hoe men God als Heer, als
Schepper, maar ook als Vader kan liefhebben en hoe men tot . Hem kan naderen.
En nu Mijn kinderen, nadat u kunt begrijpen waarom Ik op de wereld kwam, waarom
de gebeurtenissen zich tot aan Mijn twaalfde jaar zo en niet anders moesten
voordoen, wil Ik u weg van dat verleden brengen naar uw tegenwoordige tijd en u
de jeugd van Jezus en Zijn vragen aan de priesters in uw huidige wereldsituatie
voor , ogen stellen.
Zie, in de wereld gaat het vaak zo, dat men het oog richt op dat wat ver
weg is en het nu dichtbije niet ziet, of zoals het spreekwoord zegt: dat men
door de bomen het bos niet meer ziet.
Wat stelt de knapenleeftijd in het algemeen voor? - Het is het ontwaken van
de innerlijke geest, de tijd waarin de ziel zich intellectuele kennis tracht te
verschaffen en zij het uiterlijke, het haar omringende, aan een diepere
beschouwing onderwerpt en zij ook niet meer doof is voor de stem, die in haar
binnenste vaak anders spreekt dan men het wenst.
Deze knapenleeftijd van de mensheid, dit ontwaken uit de lange
geloofsslaap, vooral in religieuze aangelegenheden -, deze tijd van Mijn
twaalfde jaar is nu aangebroken. De geestelijke beroering, die zich van allen
meester maakt, toont zich in het afwegen van hetgeen men geloven moet, in de
vragen, die de ontwaakte gemoederen stellen aan de geestelijke machthebbers, de
theologen en schriftgeleerden, die voor geleerd willen doorgaan en als de enige
onderwezenen willen gelden, maar die, omdat ze niet
in staat zijn de gestelde vragen te beantwoorden, de vraag met een tegenvraag
willen oplossen.
Dit "twaalfde jaar", als voorloper van Mijn latere, rijpere leer
brengt de één tot rust en de ander tot vertwijfeling. Het is opnieuw dit Woord:
"In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en God was het
Woord." Dit Woord is het opnieuw - als uitdrukking van geestelijke
gedachten - dat oppermachtig door alle harten trekkend, duizend andere
gedachten oproept en aanleiding geeft tot duizend andere woorden.
Ook in die tijd wierp Ik de steen slechts tot aan de helling; zijn gewicht
trok hem dan vanzelf voort, bracht hem aan het rollen en liet hem tenslotte
vallen. Zo gaat het ook met het Woord. Het is als een lawine. Weliswaar klein
in het begin wordt deze groter en groter en sleurt alles met zich mee de
afgrond in. Zoals de lawine de met sneeuw bedekte hellingen van hun kleed
bevrijdt, waardoor het zonlicht weer gemakkelijk tot moeder aarde door kan
dringen, evenzo sleurt de gedachten - en woordlawine het kunstmatig gebouw van
leugen en bedrog omver en het genadeschijnsel van het goddelijke liefdeslicht
verlicht en verwarmt de onder ijs - of sneeuwlaag bevroren gouden harten.
Zo speelt de voorbereiding tot het grote reinigingsproces zich af. Zelfs de
sociale verhoudingen, als resultaat van het geestelijk religieuze, roeren zich
en verlangen naar evenwicht, naar het herstel van op God gefundeerde
mensenrechten.
Het is dit "twaalfde jaar", het lentejaar dat voorafgaat aan de
hete zomer, waarin de vruchten gerijpt worden, om in de herfst de volle oogst
te kunnen binnenhalen.
Ook Mijn twaalfde jaar, Mijn knapenleeftijd, was Mijn lentejaar; Mijn tijd
van de jaren van onderrichten - Mijn zomer; Mijn laatste veertig dagen tot aan
de hemelvaart - Mijn oogsttijd.
Zo zult u zien hoe alles zich volgens deze wetten en
perioden zal ontwikkelen. Na de lentejaren, de tijd van gisting, zullen de
zomerjaren tot volledige rijping met hun stormen en onweersbuien komen en dan
volgen de herfst jaren, waarin Ik als Maaier het kaf van het koren zal
scheiden, het goede zal Ik in Mijn geestelijke hemel en in Mijn vergeestelijkte
aarde opnemen, het slechte zal echter in de vaste materie worden verbannen van
waaruit het vervolgens via een lange weg dat moet bereiken, wat langs een
kortere weg werd versmaad.
Bereid u dus voor om in het voorjaar van het geestelijke leven - door het gistings - en louteringsproces van een ieder in zijn eigen
innerlijk hetzelfde te doen wat Ik in het groot heb bewerkt. Dat een ieder
zijn hart zoveel als mogelijk is moge zuiveren van al het wereldlijke, opdat
hij de storm en het onweer van de daaropvolgende zomer met een sterke geest kan
verdragen en zoals de bomen en planten in het vrije veld, zegevierend uit de
strijd tevoorschijn komt, opdat in de herfst geen kale bladeren maar mooie,
gerijpte vruchten van daden en woorden, die een kind van God waardig zijn, het
eindresultaat mogen zijn!
Alleen op deze wijze verkrijgt u Mijn liefde, Mijn rijk en uw zielevrede, en bent u in plaats van een wankele rietstengel
tot een door weer en wind gesterkte boom geworden. Dit is de grond van de
deining in tijd, van gemoederen en ook van deining in uw eigen hart, dat altijd
vooruit wil. Sla dus acht op de oproep, die Ik u nu op zoveel manieren laat
toekomen! Deze heeft steeds het beste voor u tot doel, en dit kunt u met Mijn
genade ook bereiken, als u maar wilt. Amen.