Het geven van aalmoezen II"
(24 mei 1871)
De Heer geeft richtlijnen over hoe men aalmoezen moet
geven. Hij benadrukt dat men dit met het hart moet doen en niet zomaar zonder
onderscheid. Het ondersteunen van trage en luie mensen wordt niet gezien als verdienstelijk
in de ogen van God. Iedereen moet werken, want werk voorkomt traagheid, luiheid
en zonde.
Belangrijker dan geldelijke hulp is het aanmoedigen
van werk en goede daden binnen de familie en gemeenschap. Het dragen van
elkaars lasten en zorg voor elkaar wordt gezien als een groot goed. De Heer
roept op om Zijn leer diep in het hart op te nemen, omdat daarin de essentie
van Zijn aanwezigheid en zegen ligt.
Kernpunten:
1. Geven met wijsheid: Aalmoezen moeten vanuit het hart en met wijsheid worden gegeven, niet
aan hen die door luiheid onwaardig zijn.
2. Werkplicht:
Werk is essentieel voor ieder mens om traagheid en zonde te vermijden.
3. Broederlijke zorg: Het zorgen voor en stimuleren van familieleden om goed werk te doen is
waardevoller dan materiële giften.
4. Navolging van Christus: Door Zijn leer te volgen en te leven zoals Hij, wordt
men een waar 'gezalfde' en wordt het Rijk Gods gevestigd in de harten van de
mensen.
5. Zegen ontvangen: De zegen van God komt alleen door het naleven van Zijn leer.
Deze boodschap benadrukt praktische liefde en
verantwoordelijkheid als kern van christelijke naastenliefde.
Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik op: hfdst.08.htm