Hoofdstuk 9

 

"En toen het avond was geworden, kwam Hij met de twaalf".

(Marcus 14:17)

 

4 januari 1844 's avonds

 

1. Geef maar weer een tekst aan en we zullen zien, hoe hij in onze zaak past!

2. "En toen het avond was geworden, kwam Hij met de twaalf".

3. We hebben dus de tekst voor ons liggen en Ik moet weer de oude opmerking maken dat u nog steeds geen tekst hebt kunnen vinden, die voor ons niet uitermate geschikt zou zij n. De genoem­de tekst schijnt zo naar het uiterlijk geoordeeld met onze zaak niet zo'n grote overeenkomst te vertonen, maar dat is niet het geval; hij staat integendeel met onze zaak in zeer nauwe betrek­king en had u hem niet gekozen, dan zou Ik het hebben gedaan!

4. "Toen het avond was, kwam Hij met de twaalf".

5. Wie kwam? De Heer van eeuwigheid kwam.

6. Wanneer dan? 's Avonds.

7. En waar ging Hij heen? - In de door Zijn discipelen klaargemaakte eetzaal.

8. Met wie? - Met de twaalf apostelen die Hij had uitgekozen. 9. Wat deed Hij dan in de eetzaal? - Hij hield een avondmaal, waaraan sommigen zich verzadigden en sommigen zich ergerden; en ook werd op diezelfde avond de verrader aangeduid tijdens het avondmaal.

10. Hier zie je het volledige beeld voor je en het belang ervan is gemakkelijk te begrijpen.

11. Wat betekent de avond? Dat is een halflichte toestand van de dag, waarbij het licht geleidelijk verdwijnt, zo lang, tot einde­lijk geen werking van zonnestralen meer te ontdekken valt.

12. Wanneer is het bij de mens zo'n avond? - Zeker, als men het namelijk van de geestelijke kant beziet, dan, als hij al heel veel heeft gelezen en bestudeerd, welk vele lezen en bestuderen lijkt op het de gehele dag gestadig invallen van de zonnestralen. Daar echter deze zonnestralen in hun verschijning van natuurlijke aard zijn, zijn ook de lees - en studeerstralen natuurlijk. Maar de zon gaat aan het eind van de dag onder en dan wordt het al gauw daarna avond en uiteindelijk ook nacht.

13. Zo gaat het ook met het lees - en studeerlicht. De lezende en studerende wordt moe en verdrietig, omdat hij door al zijn lezen en studeren zijn innerlijk licht niet kon vergroten, evenmin als het licht van de zon niet vermeerderd kan worden, maar steeds in zijn gelijkmatige verhouding hetzelfde blijft. In de zomer is het sterker en in de winter zwakker en het neemt altijd in gelijke ver­houding toe en af. Zo is het ochtendlicht ook zwakker; tot tegen de middag neemt het toe, en tegen de avond wordt het weer zwakker.

14. Precies zo gaat het met de uiterlijke lees - en studievorming van de mens. Als hij in een goed voorziene bibliotheek begint te lezen en te studeren, dan is dat voor hem de lees - en studeer­ochtend.

15. Als hij zich in de loop van vele jaren zijn ogen stuk heeft gelezen, en al van mening is dat hij Salomo’s wijsheid in pacht heeft, dan is het bij hem middag, of ook wel zomer.

16. Hij leest en studeert dan verder, vindt echter helaas niets nieuws meer, maar stuit alleen op hem reeds bekende ideeën. Daardoor wordt hij vermoeid, omdat hij ten eerste geen nieuwe verkwikkende voeding meer kan krijgen en ten tweede vindt hij bij al die verdere lees - en studeerpartijen helemaal geen bewijs voor de door hem aangehangen theorieën, maar niet zelden de grootste weerleggingen van al datgene, dat hij zich met zoveel ijver en moeite heeft eigen gemaakt.

17. Niet zelden wordt zijn als echt vermeende goud tot lood, en als hij dit weinig waardevolle metaal in plaats van het goud in zichzelf heeft herkend, dan wordt hij boos en mismoedig, verliest alle grond onder de voeten en voelt zich tenslotte als een wan­delaar op een berg, wanneer dichte nevels hem hebben omsloten.

18. Kijk, deze toestand is de avond van de mens; gewoonlijk zegt men: "Als bij de mens alles tegenloopt, komt hij tot het kruis!" - wat weliswaar beter is dan wanneer men zou moeten zeggen: "Het kruis komt over hem".

19. Dus in zijn nood begint de mens dan te denken, of misschien de leer van Christus toch wel iets bevat en deze gedachte wordt uitgedrukt in de tekst: "En Hij, de Heer namelijk, kwam daar 's avonds met de twaalf". Want de Heer wordt hier voor degenen die gekweld worden, als de stichter van de leer, en de twaalf als de leer zelf beschouwd.

20. Waarheen gaat Hij dan met de twaalf? Naar de zaal die van spijs en drank is voorzien!

21. Wie is deze zaal? De mens zelf in zijn avond. Want hij heeft veel spijs en drank in zich. Maar omdat Degene, voor wie deze spijs bereid of bedoeld is, er niet is, staan de spijzen daar zolang totdat Degene komt, die de spijzen zegenen wil en daarna genie­ten: want zonder consument staat de spijs daar vergeefs en heeft geen waarde.

22. Evenzo heeft ook alle wetenschap en belezenheid geen waarde en de mens heeft tevergeefs zijn geestelijke eetzaal en tafel daarvan voorzien, als Degene niet aanwezig is, die deze spijzen moet zegenen, verteren en omzetten in een sap, dat de geest op­wekt.

23. De Heer komt 's avonds met de twaalf, of de stichter met Zijn leer. Hij gaat de zaal binnen, zet Zich aan tafel, zegent en ver­teert de spijs. Omdat de spijs echter van natuurlijke aard is, daar­om is zijn werking gelijk aan die van dat Avondmaal, waarbij de Heer een waar, levend Avondmaal houdt in de werken der liefde­ waaraan zich dan veel discipelen ergeren en zeggen: "Wat is dat voor een harde leer! Wie kan dat geloven en navolgen?" De disci­pelen gaan daarna weg en weldra wordt de verrader aangewezen.

24. Wie zijn dan de discipelen die zich ergeren en weggaan? Dat zijn de verkeerde gevolgtrekkingen uit al het gelezene en be­studeerde. Deze worden als in strijd met de grondslagen van de Christelijke leer voorgesteld; daarna volgt al gauw een algemeen protest dat als volgt luidt: "Een leer, die zo vol tegenspraken is, kan onmogelijk van goddelijke oorsprong zijn; dus is ze slechts een oppervlakkig, tijdelijk produkt van wetenschappelijk onont­wikkelde en daardoor inconsequente mensen, die in een of andere ruwe voortijd langs de weg van het eclecticisme'* (,Eclecticisme = het uit verschillende denkvormen van anderen iets overnemen, wat het beste lijkt.) moeizaam iets samengeraapt hebben, om de arme mensheid daardoor aan zich te binden.

25. Daardoor wordt, zoals u pleegt te zeggen, het kind met het badwater weggegooid, of de verrader wordt aangewezen, verwij­dert zich dan al gauw en doet datgene wat van hem was gezegd: Hij levert het levende aan de dood over en gaat daarbij zelf te gronde en dat is dan de op de avond gevolgde nacht, of nu is alles dood in de mens.

26. En zo kom Ik in ernst 's avonds met de twaalf naar iedereen toe, vind dan de eetzaal bezet en de tafel vol spijzen, maar dat zijn louter natuurlijke spijzen. Verteer Ik deze ook, of keur Ik ze goed onder voorwaarde dat men deze spijzen in daadwerkelijke liefdes­spijzen moet omzetten, zeggende, dat men dit tot Mijn gedach­tenis of in Mijn naam en niet ter wille van zichzelf voor zijn eigen eer en lof zal doen, dan beginnen de discipelen zich te ergeren en zijn ze Mij niet meer genegen; Judas is al gauw ontmaskerd en het duurt niet lang meer, tot Mij langs de weg van een dergelijk ver­raad Mijn doodsvonnis wordt bekendgemaakt.

27. Wacht daarom de avond niet af, maar roep Mij liever 's mor­gens als je nog heel krachtig en tot opnemen in staat bent, en dan zal Ik bij u komen en tot u zeggen: Loop niet teveel rond in de stralen van de zon, die vermoeien u en maken dat u niet meer tot werken in staat bent, maar versterk u onder de koele schaduw van de levensboom, opdat u de hele dag energiek blijft! En kom Ik dan ook 's avonds naar u toe, dan zult u me zeker herkennen en als Ik dan zal vragen: "Hoe staat het met uw eetzaal, hebt u misschien iets te eten, hebt u ook honger?" Dan zult u Mij welis­waar slechts een geringe en schamele etensvoorraad kunnen tonen, maar Ik zal hem zegenen en zal Mij samen met u aan tafel zetten, waar geen verrader meer op Me wacht, of: de weinige ken­nis die u hebt, zal Ik tot centraalzonnen vergroten, opdat u daar­uit het licht in eindeloze overvloed kunt putten.

28. Ik geloof dat de tekst: "En Hij kwam daar 's avonds met de twaalf. . . " hier wel overduidelijk en helder voor ieders ogen zal staan en dat de zaak heel uitputtend bekeken werd. Maar des­alniettemin wil Ik aan Mijn vrijgevigheid nog geen grens stellen.

 

verkorte tekstweergave > blbtkst.9.htm