Hoofdstuk 37

 

"Maar Ik ken u, dat u de liefde van God niet in uzelf hebt"

(Johannes 5 : 42)

 

27 februari 1844 's avonds

 

    1. "Maar Ik ken u, dat u de liefde van God niet in uzelf hebt" ­ Dit vers past helemaal precies voor het slot van deze uitleggingen.

2. Dit heb Ik tot de Joden gezegd; want de dode letter der wet was in hen. Het werk van ceremonie en schijn was belangrijker voor hen, dan de Levende Zelf, die dat tot hen had gezegd.

3. Daarom waren ze ook met blindheid geslagen en zagen in Hem, die altijd levend is, niets anders dan een alledaags, heel gewoon mens, en ze verwonderden zich hoogstens over een op­vallend door Hem verricht wonder, soms ook over een wij s woord, als ze er juist bij waren als dat wonder gedaan of dat woord ge­sproken werd. En als ze er niet bij waren, dan geloofden ze het niet dat Ik zoiets gedaan of gesproken had en ze probeerden op alle mogelijke manieren de zaak verdacht te maken. Waar het niet toereikend was om het als natuurlijk voor te stellen of het geheel te loochenen, moest Ik volgens hen wel bezeten zijn en door de macht van de duivel werken.

4. Maar waarom erkenden ze de Heer des Levens niet, terwijl het toch de wil en het doel van de Heer was, dat ze Hem zouden hebben erkend? De reden daarvan ligt opgesloten in de tekst, waar gezegd wordt: "U hebt de liefde niet in uzelf".

5. Waarom kan men dan zonder liefde de Heer niet erkennen? Dat kan men zonder de liefde om dezelfde reden niet, als waarom de blinde niet kan zien wat er om hem heen is, en de dove de stem van zijn vriend niet kan horen.

6. Want de liefde is het leven; en alleen het leven kan zien en horen, want de dood is daartoe niet in staat. Daarom konden dan ook de Joden de Heer van het Leven, die temidden van hen woon­de, niet erkennen, omdat ze geen liefdeleven in zich hadden, het­welk een vrij leven uit God is. Al het andere leven is slechts een gericht leven, dat echter in tegenstelling tot het ware leven uit de liefde de zuivere dood is.

7. Want wie niet uit liefde leeft, is niets dan een ijdele machine, die alleen maar door het werelds drijven in beweging wordt gezet en zijn zien, horen en voelen is louter mechanisch en kan zich nooit boven de gestelde sfeer van de daaraan verbonden beper­king verheffen. Alleen het ware leven van liefde is zelfstandig en vrij en kan daarom uit zichzelf alle grenzen vernietigen en zich tot Hem verheffen, Die zijn meest innerlijke bestaansgrond is.

8. Niemand kan in zijn natuurlijke sfeer iets zien, wat hij niet van te voren in zich heeft; hoe zou iemand dan Mijn Wezen kun­nen zien en erkennen, als hij helemaal niets daarvan in zijn hart bergt?

9. Daarom zeg Ik tot u: Laat alles varen, - behoud alleen de liefde, dan zult u erkennen wat de Joden niet erkend hebben, en datgene zien waarvoor hun ogen geen licht hadden.

10. Er zijn ook nu heel veel mensen in de wereld, die geen liefde in zich hebben. Daarom zien ze ook de schaduw, die niets is, voor de werkelijkheid aan; maar Mij, die altijd onder hen is en wan­del, zien en erkennen ze niet, omdat ze geen liefde hebben.

11. Zo zijn er onder u ook sommigen, die zoeken waar niets is te vinden; maar wat zich levend voor hun ogen vertoont en licht verspreidt, dat willen ze niet zien en erkennen.

12. Deze mensen wegen nog altijd de diamanten en kiezelstenen samen op één weegschaal. Maar waartoe het gewicht van de kie­zelstenen naast dat van de diamanten? Waarom met verbazing staren naar waardeloze dingen die van ver komen en aan het goud in eigen huis onverschillig voorbijgaan?

13. Het is niet genoeg dat men de waarde van het goud kent ­ maar men moet het goud ook tegenover het waardeloze, al komt dat van ver weg, op haar hoge waarde weten te schatten. Dat kan alleen degene, die de volkomen liefde heeft; wie echter om deze heen en weer zweeft, kan dat nog niet en zal het ook nog lang niet kunnen. Daarom zal het hem vergaan als de Joden, die ook niet de Heer van een heel gewoon mens vermochten te onderscheiden.

14. Ik zeg u daarom, en herinner u er aan, dat Ik u veel heb ge­geven; maar alleen degene, die de liefde in zich heeft, zal het als een zuivere gave van Mij herkennen.

15. Wie berekenend is in de liefde en telt wat hij doet en geeft, met hem zal Ik hetzelfde doen; en de rekenaar en degene die telt zullen zo lang niet vrij voor Mij staan, tot ze het rekenen en tellen uit zich gebannen hebben. De liefde moet dus vrij zijn en moet zich in haar innerlijke werk­zaamheid niet van te voren raad vanuit het hoofd verschaffen.

16. De wijze gever zal Ik met wijsheid belonen; maar voor de gever uit vrije liefde word Ik Zelf tot loon! Eenieder echter, die niet uit de vrije liefde zal handelen, zal het aangezicht van de Heer niet eerder aanschouwen, dan wanneer hij uit vrije liefde werk­zaam wordt.

17. Dat zeg Ik, de eeuwig Getrouwe, de Waarachtige, de Eerste en de Laatste, als Vader in alle liefde tot u, opdat u het goed in acht zult nemen! Amen.

 

verkorte tekstweergave > blbtkst.37.htm