Hoofdstuk
34
"Wie in Mij gelooft, zoals de
Schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien".
(Joh. 7:38)
21
februari 1844 ’s avonds
1. "Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: stromen van levend water
zullen uit zijn binnenste vloeien".
2. Deze tekst is als een muizenval
en is als een kuil gemaakt, waarin men leeuwen, panters en tijgers vangt; ook
is hij als een hoeksteen, waarover velen 's nachts struikelen en zich geweldig
bezeren. En Ik zeg: Wie zich daaraan stoot en valt, zal veel moeite hebben om
weer op te staan.
3. Waarom? Ik gaf toch hier en daar
het gebod van het geloof en predikte overal de liefde door daad en woord. Ik
zei: "Als u geloof had, zou u bergen kunnen verzetten!"
4. Ik zei ook hetgeen de onderhavige
tekst aangeeft; want Ik zei: "Zijt daders en
niet alleen hoorders van Mijn Woord!"
5. En Ik zei ook, dat degenen die
tot Mij "Heer, Heer!" zeggen, die dus aan de Zoon van God geloven,
niet in het hemelrijk zullen binnengaan, maar alleen degenen die de wil van
Mijn Vader doen!
6. En Ik zei ook: Wie Mij echter liefheeft, tot die zal Ik komen in alle
volheid en Ik zal hem Mij Zelf openbaren!"
7. En Ik zei ook: "Een nieuw
gebod geef Ik u: dat u elkaar liefhebt, zoals Ik u
heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt. Hieraan
zullen allen weten dat u Mijn discipelen bent, als u liefde onder elkaar
hebt".
8. Nu vraag Ik: Wat moet de mens dan
doen? Zal hij aan de ene kant alleen maar genoegen nemen met het geloof dat hem
als zodanig is aangeraden, of zal hij zich alleen maar aan de liefde houden,
die hij zich eigen heeft gemaakt door te handelen naar Mijn woorden en alleen
datgene geloven wat de liefde tot Mij hem geeft?
9. Want de werkzaamheid der liefde
heb Ik Zelf als het enig geldende criterium aangevoerd, waardoor men kan
beoordelen of Mijn leer menselijk of goddelijk is; want Ik zei het immers:
"Wie naar Mijn woorden handelt, die zal erkennen of Mijn leer van
de mensen of van God is!"
10. Hoe komt het dan dat hier staat:
"Wie in Mij gelooft, stromen van levend water zullen uit zijn
binnenste vloeien!"? Het levende water betekent immers ook de levende
wijsheid uit de hemelen, die toch ook als een zeker criterium voor de goddelijkheid
van Mijn woorden moet gelden.
11. En zo hebben we hier twee
grondslagen die getoetst moeten worden, waarbij de één steeds zijn tegenstander
vindt in de andere. Want onder het "Heer, Heer!"-zeggen wordt ook
het vaste geloof in de mensenzoon verstaan - maar
daar wordt gezegd dat met dit geloof het hemelrijk niet wordt verworven, - en
in de voorliggende tekst worden door alleen maar te geloven stromen van levend
water beloofd.
12. Nu is de vraag: Verkondigde Ik
twee leren? Of was Ik iemand, die bij elke gelegenheid zijn jas naar de wind hing
en bij een gelovig gezelschap over de enige waarde van het geloof gesproken
zou hebben, en in een actieve gemeenschap predikte, dat het handelen alleen
waarde heeft? Op deze manier moest Ik met Mijzelf wel in duidelijke tegenspraak
staan.
13. De Farizeeën geloofden rotsvast
in de voorschriften van Mozes uit wereldlijke en vroeger ook uit geestelijke
overwegingen en toch werden ze door Mij vanwege hun ongeloof vaak op hardhandige
wijze bestreden.
14. Waarom was Ik hier niet tevreden
met hun eerste geloof en waarom viel Ik ze aan, dat ze niet aan Mij wilden
geloven en werden ze door Mij kwaaddoeners genoemd, omdat ze letterlijk volgens
de wet leefden en zich niet wilden richten naar Mijn leer?
15. Waarom liet ik de Farizeeër die
de wet te allen tijde vervulde ongerechtvaardigd en de met zonde beladen
tollenaar gerechtvaardigd de tempel verlaten?
16. Waarom respecteerde Ik eigenlijk
de voorschriften van Mozes niet, en nam Ik de Sabbat niet in acht? Waarom
ergerde Ik Zelf daardoor de Farizeeën en predikte toch: "Wee degene, die
zijn naaste ergert!"?
17. Ja, Ik verkondigde zelfs een
leer volgens welke een mens zich van een lichaamsdeel dat hem ergert moet
ontdoen, want hij kan beter verminkt in het hemelrijk, dan recht van lijf en
leden in de hel binnengaan. Hoe zit dit alles in elkaar? Hier vindt men
allerlei tegenstrijdigheden; hoe moeten al deze tegenspraken tot
overeenstemming worden gebracht?
18. Uit uzelf zou u uit dit labyrint
zeker geen uitweg vinden; Ik zal echter, zoals de Macedonische held deed, de
knoop doorhakken. Hoor dan!
19. Er is een verschil tussen dat
wat Ik alleen maar zei en dat wat Ik heb aanbevolen. Er bestaat
echter ook een onderscheid tussen zeggen en zeggen: het ene kan een ontkenning
zijn en het andere een bevestiging. Een ontkenning komt overeen met
het natuurlijke - een bevestiging met het geestelijke. In het
natuurlijke ligt geen gebod, maar in het geestelijke wel.
20. Daarom, als er gezegd wordt
"Ik zei niet", dan betekent dat zoveel als "Ik heb het niet
geboden"; en als gezegd wordt: "Ik zei het", dan betekent dat
zoveel als: "Ik heb het geboden".
21. Als Ik over geloof sprak, dan
verstond Ik daaronder altijd het levende, dus met liefde gepaard gaande geloof;
maar een op zichzelf staand geloof verwierp Ik altijd.
22. Daarom zei Ik u ook onlangs:
"Ik zei niet: Wie gelooft aan de mensenzoon, uit
diens lendenen zullen stromen van levend water vloeien!" Dat betekent
zoveel als: "Niemand zal door het geloof alleen tot het licht komen, maar
alleen door de daad volgens Mijn woord!"
23. Als Ik echter hier zeg:
"Wie in Mij gelooft, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste
vloeien!", dan zeg Ik zoveel als: "Wie een levend, dus met
liefde gepaard geloof heeft, die zal in de wijsheid van de hemel binnengevoerd
worden"; en als u maar enigszins kunt denken, dan zult u gemakkelijk
inzien, dat daarmee alleen de hemel van de laagste graad is beloofd.
24. Dat alleen maar op basis van
geloof geen enkele graad in de hemel wordt beloofd, dat leert u uw eigen
ervaring. Want u hebt immers ook van kindsbeen af in Mij geloofd; vraag echter
u zelf eens af, hoeveel druppels van enig levend water daardoor uit uw
binnenste zijn gevloeid. Hebt u het door uw veertig jaar oude geloof zo ver
gebracht, dat u in uzelf de onsterfelijkheid van uw innerlijke wezen volkomen
hebt gevonden vanwege één of andere druppel levend water?
25. Ik heb u nu al zoveel van het
echte levende water doen toekomen en toch bent u in zoveel dingen nog niet in
het reine over uw innerlijk voortbestaan na de dood van het lichaam. Maar Ik
ben toch geen leugenaar; Ik heb om het geloof stromen van levend water beloofd.
Waar zijn ze dan bij u, gelovigen?
26. Uit deze eigen ervaring kunt u
toch genoegzaam afleiden, dat Ik als de eeuwige waarheid en wijsheid Zelf in
deze tekst onmogelijk alleen maar het geloof op zich heb kunnen bedoelen, maar
slechts het aan al Mijn leerlingen welbekende geloof, dat met de liefde tot God
en de naasten gepaard gaat.
27. Want het geloof alleen kan
evenmin wat nuttigs voor het eeuwige leven bewerken, als dat een echtgenoot met
en uit zichzelf kinderen vermag te verwekken. Hij moet een verbintenis aangaan
met een echtgenote en kan pas in het vuur van zijn liefde kinderen met haar
verwekken.
28. De kinderen zij n in de
natuurlijke betekenis overeenkomstig de stromen van levend water uit de
lendenen van het lichaam. Daarbij duiden het 'lichaam" * (*'In de Duitse
Bijbelvertaling M.Luther staat in Joh. 7 :38
'lichaam' i.p.v. 'binnenste'.) of de 'lendenen' in deze tekst een materieel
beeld aan van de liefdedaad zelf en de hele tekst luidt in onthulde toestand
aldus: "Wie zich in zijn hart aan Mij houdt, diens werken zullen
bevorderlijk zijn tot het eeuwige leven!"
29. Uit deze zeer duidelijke
uitlegging volgt echter ook heel duidelijk, dat Ik over het alleenstaande
geloof altijd ontkennend, maar nooit bevestigend heb gesproken, want anders had
Ik Mijzelf ook schandelijk tegengesproken ten aanzien van de hele wereld.
30. Als dus ergens in Mijn woord sprake
is van geloof, dan is dat altijd zo te beschouwen alsof je over een beurs
spreekt. Wie zegt: "Ik heb hem mijn beurs gegeven", bedoelt daarmee
vanzelf dat hij gevuld was; want met een lege beurs zal wel niemand gediend
zijn. Van Mij n kant bezien is dat ook zo met het geloof. Ik bedoel daarmee
niet de lege, maar de met liefde gevulde.
31. Daarom zeg Ik nog eens: Ik zei niet:
"Wie in Mij gelooft, zullen stromen van levend water uit zijn
binnenste of lendenen vloeien!" - maar Ik zei: "Wie in Mij gelooft,
zullen stromen van levend water uit zijn binnenste of lendenen
vloeien!"
32. In het eerste geval van de
ontkenning wordt slechts het lege geloof verstaan, dat ook maar niet het
minste druppeltje levend water schenkt; in het tweede geval echter wordt het gevulde
geloof bedoeld, waaruit dan zeker de stromen levend water zullen vloeien,
en dat is het waarop Ik bevestigend zeg: "Wie de wil van Mijn Vader doet,
die zal erkennen vanwaar de leer komt!"
33. De Vader echter is de liefde en die neemt geen
genoegen met een luchtige schijn, maar alleen maar met het werkelijke zijn. Wat
voor nut heeft het matte lantaarnschijnsel van alleen maar het geloof in de
oneindige scheppingsruimte? Je kunt rondom aftasten en overal heen kijken:
slechts matte stralen komen je tegemoet en veraf zijn de dingen, waarvan je
vanuit de verte niets dan die matte stralen ontvangt. Want de slapende heeft
aan de droom wel genoeg. Zolang hij slaapt houdt hij hem voor werkelijkheid:
maar als hij ontwaakt zoekt hij overal werkelijkheid en vastheid.
34. Wat gebeurt er echter als de
mens zijn gehele aardse leven slaapt en de droombeelden voorwerkelijkheid
aanziet? Wat zal er gebeuren als hij na het afleggen van zijn lichaam uit zulk
een aards droomleven wakker wordt? Waar zal hij naar grijpen? Waaraan zal hij
zich vasthouden? Van alle kanten zal hij door de nacht omringd zijn; waar zal
hij het licht vandaan halen om die hem verwarrende nacht om zich heen te
verlichten?
35. Daarom zeg Ik: degene die zich
hier door allerlei twijfels gevangen genomen voelt is er beter aan toe dan hij
die verklaart dat hij een wakkere geest heeft, maar zich nog in de nacht
bevindt. Hij heeft de nietigheid van de droombeelden vroegtijdig ingezien en
hij roept met groot verlangen de dag tot zich.
36. Maar de dromer weet niets van
zijn eigen nacht: hij is een heer en doet wat hij wil, eet en drinkt en denkt
dat alles werkelijkheid is. Als hij echter zal ontwaken, dan bemerkt hij pas
de grote leegte in zichzelf; maar helaas wel te laat. Want als het geloof, het
gevulde namelijk, niet tijdens het aardse leven stromen van levend water uit de
lendenen doet vloeien, hoe zal het dat later kunnen doen, als de lendenen
afgevallen zijn?
37. Of als iemand geen geld in de
daartoe bestemde beurs kan bewaren, hoe zal hij het dan verkrijgen als hij geen
beurs en geen geld heeft? Of als iemand het leven niet kan behouden als hij het
heeft met daarbij de daartoe behorende levensbuidels, hoe zal hij het dan
verkrijgen als hij de buidels en het leven verliest?
38. Wie niet zijn kan als hij is -
hoe zal hij dan zijn als hij niet is? Want aan ieder die heeft zal worden
gegeven; en wie niet heeft, ook wat hij heeft zal van hem worden genomen.
39. Ik denk dat deze vrij omstandige
verklaring wel duidelijk genoeg zal zijn. Streef daarom ook naar het gevulde
geloof: want het lege is alleen maar een droom. Wilt u stromen van levend water
uit uw lendenen zien vloeien, dan moet uw geloof door de werken der liefde
levend worden! Amen.
verkorte tekstweergave > blbtkst.34.htm