Hoofdstuk
29
"En de duivelen smeekten Hem
aldus: Zend ons in de varkens, opdat wij daarin gaan".
(Markus 5:12)
9 februari 1844 's avonds
1. "En de duivelen smeekten Hem
aldus: Zend ons in de varkens, opdat wij daarin gaan".
2. Ik heb u al eens gezegd, dat de
diepste en meest verborgen geheimen van Mijn leven op aarde te vinden zijn in
Mijn daden. Want de woorden heb Ik zo gesteld dat iedereen ze kan begrijpen;
maar dat is niet het geval met Mijn daden. Die werden zelfs door Mijn broeders
niet begrepen, voordat de Heilige Geest over hen kwam; en als zij ze begrepen,
werd het hen ook in de geest gezegd dat ze aan niemand de diepe zin van de
daden moesten bekend maken, omdat de wereld ze niet kan en wil begrijpen.
3. En zo is het in dit geval ook
gesteld! Zou Ik u haar diepste betekenis geheel duidelijk maken, dan zou men
driemaal de oppervlakte van de aarde nodig hebben om alleen maar de inleiding
op te schrijven. Voor de uitleg van de belangrijkste betekenis van dit feit zou
echter een heel zonnegebied te weinig ruimte bieden om alle boeken te bergen
die daarover zouden kunnen worden geschreven. Daaruit kunt u toch wel begrijpen
wat zo'n feit allemaal in moet houden.
4. Maar als van een woord al wordt
gezegd dat het is als een zaadkorrel, die in de aarde wordt gezaaid en veel
vruchten voortbrengt, wat kan er dan wel van een werkelijke daad van God worden
gezegd? Want er bestaat een verschil tussen het "God sprak: Er zij!",
en het dan daaropvolgende: "En er werd!"
5. Opdat u zich echter toch van de grootte van zulk een daad enig begrip
kunt vormen, wil Ik u in het kort iets daarover vertellen.
6. Waarom vraagt de Heer hier aan de
demon hoe hij heet, terwijl het aan de Alwetende toch zeker bekend was, dat in
deze bezetene niet slechts één, maar een heel legioen boze demonen aanwezig
was. De Heer vroeg dat toch zeker niet, omdat hij de naam van die boze geesten
wilde leren kennen; maar waarom vroeg Hij er dan naar?
7. Hij vroeg het om deze demon aan
te kondigen wie Hij is; want uit een vraag herkent men beter de aard van een
wezen dan uit een antwoord. Vraag iets aan een dwaas en hij kan je een antwoord
geven waar je verbaasd van staat. Vraagt de dwaas echter iets aan jou, dan zul
je hem dadelijk aan zijn vraag herkennen. De enige manier om iemand op
geestelijk gebied te leren kennen is door een vraag en daarom vroeg de Heer
hier ook niet om een antwoord te krijgen, maar om op deze geestelijke manier de
demonen te kennen te geven wie Hij is.
8. Dergelijke situaties kent u ook
wel en u hebt die ook reeds bij de zogenaamde somnambules kunnen waarnemen.
Want als men een somnambule iets vraagt dan heeft dat niet de bedoeling iets
uit het leven van de somnambule te ervaren, maar uw vraag heeft het karakter
van een zich openstellen voor die somnambule, waardoor zij uw innerlijk
bekijkt, u herkent en het in u gevonden ontbrekende door haar levenskracht
aanvult.
9. Deze manier van vragen houdt
weliswaar het midden tussen een zuiver wereldlijke en een zuiver geestelijke
vraag: ze heeft echter toch voor de diepere denker reeds een geestelijk
karakter.
10. Dus betekent de vraag van de
Heer aan de demon eigenlijk hetzelfde alsof Hij zou hebben gezegd: Kijk, Ik
geef me bloot, in Mij is geen boosheid te vinden.
11. En de demonen zien deze heilige naaktheid
en herkennen aanstonds de Heer der eeuwigheid, en als ze dan zeggen: "Wij
zijn velen" - geven ze daarmee niet nauwkeurig hun aantal aan, maar ze
geven daardoor alleen maar op geestelijke manier te kennen dat voor het
aangezicht van de hoogste zuiverheid van God hun boosheid in overgrote mate
aanwezig is.
12. De zuiverheid van de Heer dwingt
hen echter daarvoor te wijken. Maar temidden van de
goddelijke reinheid zien de bozen ook de goddelijke erbarming
en zij wenden zich tot haar. Ze nemen op dit ogenblik hun toevlucht tot de
deemoed en verlangen om volgens hun slechte karakters in de varkens gezonden te
worden; en de erbarming van de Heer staat hun dat
toe, wat ze vanuit die deemoed vragen.
13. Als ze echter in de varkens
gaan, ontwaakt weer hun voor de Heer verborgen hoogmoed en ze drijven de
varkens in zee, opdat deze te gronde zullen gaan en zij, namelijk de demonen,
zich daarop vrij als monsters in de zee kunnen bewegen.
14. Zo ziet dit beeld er uit. Wie is
nu die bezeten mens? Deze bezeten mens is gewoonweg de wereld. De wereld wil
vrij worden van haar geheime kwelling; en de Heer maakt de wereld vrij. Maar
haar innerlijk boze werkzaamheid is in haar vrije toestand erger dan in haar
gebonden toestand.
16. Als ze gebonden is, klaagt ze
over druk en kwelling; als Ik haar echter vrij maak, dan vliegt haar activiteit
in de varkens en stort zich vanzelf in de zee des verderfs
en de iets rijkere mensen van de wereld proberen bovendien ook nog Mij van zich
af te stoten, omdat Ik hen niet beval vanwege hun wereldindustrie. Want deze Gadarenen* (* Gadarenen: bewoners
van Gadara, een stad die vermoedelijk aan het meer
van Galilea lag.) beduiden degenen die de wereld
dragen of duidelijker gezegd: ze zijn de eigenlijke industriëlen.
17. De demonen echter die in de
varkens varen, zijn de modegekken, gastronomen, wellustelingen, bedriegers en
allerleilistige mensen en intriganten. Wilt u allerlei soort zich in zee
stortende varkens zien in deze wereld, ga dan naar de grote wereldsteden; daar
zult u hen in groten getale aantreffen en ze zijn een levensgetrouwe weergave
van die uit het evangelie. Zij zijn ook met vele legioenen; ze zijn allemaal
door de meest onzuivere demonen bezeten en die drijven hen ook in de zee van
het zekere verderf.
18. Kijk, dat is in deze
evangelische daad van de Heer hetgeen je moet erkennen en voor jezelf kunt
gebruiken. Dat echter hierachter een zich eindeloos ver uitstrekkende, nog
veel diepere betekenis voorhanden is, hoeft niet voor de tweede keer te worden
aangetoond; want ten eerste zou u die nooit begrijpen en ten tweede zou hij u
geen nut maar alleen schade toebrengen.
19. Laat dit daarom genoeg zijn;
want de oneindigheid is te groot, het aantal schepselen in haar oneindig en
haar beschikking is voor u volkomen onverklaarbaar. Dus kunt u ook onmogelijk
bevatten hoe deze bezetene de hele materiële schepping voorstelt en haar
bewoners de oude gevangenen zijn. Deze bezetene rust in de graven en is
uitermate boos; kijk eens naar het eindeloze aantal graven in de oneindigheid!
20. Maar genoeg hierover! Voor u op deze aarde is het nog
geen tijd om dit in de diepste betekenis te kunnen begrijpen. Neem dus nota van
het eerste; dat zal u van nut zijn! Amen.
verkorte tekstweergave > blbtkst.29.htm