Ik stel nu de aarde met haar dampkring voor als een
groot, levend wezen, dat betrokken is bij het eeuwige in - en uitademen. (Goethe aan Eckermann)
Sedert de tijd dat Jakob Lorber in 1847 dit werk optekende
is ongeveer anderhalve eeuw verstreken, waarin wetenschap en techniek een
ongekende ontwikkeling hebben doorgemaakt. Bevond de mensheid zich in Lorbers tijd nog in het stoomtijdperk en daarna in dat van
de industrie, de elektriciteit en de motorisering, nu bevinden we ons al in de
wereld van het atoom en de computer met hun gigantische kracht en
mogelijkheden, die ten goede kunnen worden aangewend maar ook kunnen worden
misbruikt.
De ontdekkingen en uitvindingen van de laatste tientallen jaren geven een
steeds duidelijker beeld van onze planeet en van de op en in haar werkende
krachten. Veel van deze nieuw verworven kennis dekt daarbij geheel Lorbers uiteenzettingen in 'Aarde en Maan' en in zijn
andere geschriften op natuurgeestelijk gebied. Ze vormen daardoor
onaanvechtbare bewijzen voor het waarheidsgehalte van zijn vroeger vaak
betwijfelde uitspraken.
Niettegenstaande alle theorieën over de gesteldheid van het inwendige van
de aarde, blijft diens werkelijke structuur voor de wetenschap zowel nu als
voorheen in duister gehuld, omdat aan het doordringen in de diepten van de
aarde grenzen zijn gesteld, wat wel altijd zo zal blijven. Een waar beeld van
de bouw van het inwendige van de aarde kan alleen maar tot stand gebracht
worden vanuit een geestelijk gezichtspunt, zoals in Lorbers
geïnspireerde geschriften wordt gegeven.
Hierin openbaart de aarde zich als een kosmisch lichaam, waarin zich niets
bevindt wat dood is, een pulserend levend organisme, analoog aan het menselijk
lichaam. Een innerlijk wondere wereld, waarin geweldige elementaire krachten de
uitdrukking van een planmatige ontwikkeling zijn, waar al het natuurgebeuren op
aanstuurt.
Het is opmerkelijk, dat een groep hedendaagse wetenschappers dicht naderen
tot deze opvatting. De zogenaamde Gaia-hypothese
verklaart veel verschijnselen, die tot nu toe vragen opwierpen
Wordt in het eerste deel van dit
boek (de natuurlijke aarde) naast de beschrijving van de materie van het
aardelichaam al veel van de natuurgeestelijke betekenis onthuld, in het
gedeelte' de geestelijke aarde' worden de metafysische toestanden behandeld en
wel met name die geestelijke sferen, die bij de aarde behoren. Daar deze voorstellingen
hun oorsprong vinden in het wezen van de oerschepping, wordt daarmee het gehele
werk een geestelijke lichtbron van het allerhoogste inzicht.
In aansluiting daarop wordt in het
tweede deel (de maan) een beschrijving gegeven van de natuurlijke maanwereld
met de gesteldheid van haar beide helften en levensvoorwaarden daarop. De
ruimtevaart in aanmerking genomen, verdienen deze uitspraken onze bijzondere
aandacht, omdat eerdere uitkomsten van onderzoek en ruimtereizen al enkele
bewijzen voor de juistheid van Lorbers beweringen
over de maan hebben opgeleverd.
Lorber heeft ons in dit boek het ware wezen van aarde en maan geschilderd in het
licht van een nieuwe, natuur- en geestenwereld omvattende scheppingsleer. Zoals
in al zijn werken, verdiept ook dit geschrift de religie tot een
geestbezielende kennis, die aan de mensen de diepste openbaring geeft van Gods
liefde en wijsheid. Voor de lezer die nog niet eerder kennis maakte met de
werken van Jakob Lorber is
het wellicht zinvol om eerst de Appendix op pag. 319 e.v. door te lezen. De
uitgever.