Aarde 76

De tekst "Het evangelie van armoede" (1 mei 1847) behandelt de oude religie en levenswijze van een volk in het hoge Tibet, dat nog steeds een patriarchale structuur vertoont. Dit volk behoudt het originele Sanskriet en het sacred Zenda Vesta, dat als een eenheid wordt beschouwd en een geschiedenis van goddelijke leiding bevat. De Heer wijst op de mystieke en ondoorgrondelijke aard van hun oude geschriften, die moeilijk te begrijpen zijn voor de moderne mens.

Dit volk heeft een diepgaande eerbied voor hun God, wat leidt tot extreme religieuze praktijken, zoals langdurig boetedoening en zelfopoffering. Opmerkelijk is dat ze nooit de naam van God durven uit te spreken, en alleen de oudste patriarch dit jaarlijks mag doen. Hun opvatting van God is zo subliem dat ze moeite hebben met de concepten van Christus en menselijke verzoening.

Ondanks deze bizarre religieuze gebruiken, toont het volk ook bewonderenswaardige kwaliteiten, zoals gastvrijheid en zorg voor de armen. Armen worden als heilig beschouwd, maar dit heeft ook keerzijdes: de goede behandeling van armen kan leiden tot misbruik, waar mensen zich opzettelijk verwonden om tot de armenklasse te behoren. De auteur benadrukt dat hoewel het goed is om voor de armen te zorgen, armoede altijd een test van de geest moet blijven.

Ten slotte kondigt de auteur een overgang aan naar een bespreking van de Japanners, die een eigen unieke religieuze en morele structuur hebben, maar waar de Heer als Schrijver ook negatieve aspecten in ziet.

 

Vorige                                                          Volgende                             Voor de originele tekst, klik op:  hoofdstuk 76