Het bestrijden van de toorn

ontvangen door Jakob Lorber op 7-4-1847

Aarde 62

In hoofdstuk 62 wordt de noodzaak besproken van het bestrijden van toorn, die als een gevaarlijke innerlijke duivel wordt beschouwd, vooral bij de opvoeding van kinderen. Het hoofdstuk benadrukt dat het belangrijk is om kinderen op de juiste wijze te voeden en op te voeden, zodat ze zowel fysiek als geestelijk gezond blijven, en hun zielen kunnen worden beschermd.

Belangrijke richtlijnen zijn:

1. **Gezonde voeding**: Kinderen moeten vanaf de geboorte worden gevoed met milde, niet verhittende voedingsmiddelen. Moeders en voedsters moeten zich onthouden van alcohol en moeten zelf ook gezond eten.

2. **Voeding en ontwikkeling**: Het voedingsdieet moet aangepast worden naarmate het kind ouder wordt, en zuivelproducten dienen in het begin vermeden te worden. Fruit en licht verteerbare granen zijn geschikt voor de bloedzuivering en het kalmeren van de gemoedstoestand.

3. **Spelen en beweging**: Kinderen moeten betrokken worden bij rustige, opvoedende spelletjes en activiteiten die hen niet overstuur maken. Het is essentieel om oververhitting en emotionele opwinding te vermijden.

4. **Straf en beloning**: In geval van ongepast gedrag moeten kinderen op een milde manier worden getuchtigd, bij voorkeur door honger, en hen bewust maken van de gevolgen van hun acties ten opzichte van God.

5. **Volwassenheid en verdere begeleiding**: Als kinderen opgroeien, moeten ze leren zich matig te gedragen, vroeg te slapen, en ongezonde invloeden te vermijden, zoals alcohol en onzedelijke amusementsplekken.

Het hoofdstuk sluit af met de opmerking dat deze richtlijnen cruciaal zijn voor de geestelijke ontwikkeling en dat degenen die in deze context worden opgevoed, groter spiritueel potentieel hebben. Het benadrukt de waarde van gebed en geestelijke lectuur voor degenen die gevoelig zijn voor emotionele prikkels. Door deze leefregels te volgen, kunnen mensen een goed leven leiden en hun zielen beschermen.

Vorige Volgende Voor de originele tekst, klik op: hoofdstuk 62