Behoud en verlies van de ziel
[via
Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
Bij een
bedorven ziel moet dat lichaam gedood worden en vergaan, samen met de te vast
met het vlees verbonden ziel, opdat misschien na vele duizenden jaren een
geheel vrij van het vlees geworden weer de weg van haar eigen ontwikkeling en
zelfstandig wording kan volgen, hetzij nog op deze Aarde of op een andere.
GJE3-11-3
Een verloren
ziel
Ik zeg je echter, dat ieder mens die zijn lichaam
verliest, ook tegelijkertijd voor eeuwig de Aarde verliest. En als hij niet
door de liefde in zijn hart een nieuwe aarde voor zichzelf geschapen heeft, dan
zal zijn ziel zich over moeten geven aan de wind en de wolken en de nevels, en
wordt heen en weer gedreven in de eeuwige oneindigheid. Zij zal nooit ergens
rust en stilte vinden behalve in het valse en waardeloze voortbrengsel van de
eigen fantasie, en hoe langer deze rust duurt, des te zwakker, duisterder zij
wordt en tenslotte gaat zij over in pikzwarte nacht en duisternis, waaruit de
ziel vrijwel nooit zelf een uitweg vindt! Daarom kun je in de toekomst ook maar
beter zo doen als Ik het je nu gezegd heb; maar doe voor dit ogenblik, wat je
zelf wilt en kunt!'
GJE1-58 [6] - De ziel kan pas
de geest van de waarheid in zich opnemen, omdat een onreine ziel die nooit kan
bevatten. Want een onreine ziel is als de nacht, terwijl de waarheid een zon
vol licht is, die overal het daglicht om zich heen verspreid! Dat is de
innerlijke mens.
Ben je echter bang,
wees dan bang voor Hem die de echte Heer over leven en dood is en die de ziel
van de mens verwerpen of aannemen kan. GJE-201 [10] – Zielenheil: Dit gaat boven lichamelijk geluk!
Ten koste van al het lichamelijke geluk moet men de ziel redden en haar een
waar eeuwig leven bereiden. bron: GJE2-104 – De zielen zijn weliswaar
voor een deel uit de materie genomen, maar als vrijgemaakte wezens behoren ze
niet meer, of behoeven ze niet meer te behoren, tot deze vanaf de zondeval
reeds veroordeelde zielsmaterie. GJE1-2 [6]
De ontwikkeling
der ziel
Is het lichaam eenmaal ontwikkeld, dan begint de
ontwikkeling van de geest in het hart van de ziel. De ziel moet er dan alles
aan doen om de geest in haar te laten ontkiemen en moet hem daarbij de helpende
hand bieden. De ziel is dan de wortel en de halm, en het lichaam de aarde; zij
moet de geest geen onzuiver water als voedsel geven. De ringen, die de geest
aanlegt, zijn de deemoedigheden voor de ziel. Als de laatste ring eenmaal
gelegd is, ontwikkelt de geest zich verder zelf en neemt alles wat in de ziel
met hem verwant is in zich op, beveiligt zich en neemt als laatste de gehele
ziel en wat in het lichaam met de ziel verwant was, in zich op en is dan voor
eeuwig geheel onverwoestbaar, zoals wij dat verloop ook bijna bij iedere plant
meer of minder goed kunnen waarnemen. bron: GJE2-218
Geheugen van de
ziel
Wat de ziel eenmaal opgenomen heeft dan kan zij dit
duizenden jaren behouden, als dat niet door de geest in haar weer helemaal in
orde gebracht wordt. bron: GJE2-225
Zielenkunde
De geestelijke en zielkundige bouw van een mens bestaat
eerst uit de geestelijke ontwikkeling en vorming. bron: GJE2-219
Ongehoorde
zielenpijnen
Slechts door
de grote kwelling kan de ziel van de slechte roofmoordenaars meer en meer bevrijd
worden van haar satanslichaam en diens zeer kwade geesten. Zonder die
vrijmaking valt er aan genezing helemaal niet te denken. Vanwege de ongehoorde
pijnen kunnen de zielen weer gelouterd zijn. GJE3-4,26
Als mijn geest niet volgens de wegen die God mij in Zijn
leer en daad aangeeft, opwekt, kan ik het goddelijk levende van Zijn woord niet
eens herkennen, laat staan tot de levengevende diepte daarvan doordringen. Het
goddelijk levende van Zijn woord is absoluut niet te begrijpen, als mijn geest
niet tot leven gewekt is. De ziel moet eerst met het water der deemoed
en van de zelfverloochening worden gereinigd (want het water is het oudste
symbool van de deemoed; alles kan er uit gemaakt worden, het is dienstbaar aan
alles en zoekt steeds de laagste punten op aarde en ontvlucht de hoogten).
Daarna pas kan de geest van de waarheid opnemen, omdat een onreine ziel die
nooit kan bevatten, want een onreine ziel is als de nacht, terwijl de waarheid
een zon vol licht is en die overal het daglicht om zich heen verspreidt. Wie zo
de waarheid opneemt, wordt door deze waarheid vrijgemaakt in de geest en deze
vrijheid, is dan ook het eigenlijke binnengaan in het Rijk van God. bron:
GJE1-18
Zielsleed
De helderheid van de ziel,
of de eigenlijke primitieve, intelligente levenskracht, neemt door zwaar lijden
en pijn van haar lichaam aanmerkelijk toe. Zij ziet en hoort alles wat voor de
ogen en oren van de natuurmensen vaak nog erg ver weg is en je behoeft je er
helemaal niet over te verbazen dat ik je daarnet vertelde over meer
hemellichamen, want mijn ziel heeft ze beter en duidelijker gezien dan jij ooit
deze Aarde gezien hebt en ook ooit in dit leven van jou zult zien. Daarom kan
ik terecht melding maken van alles wat mijn ziel heeft gezien in de eindeloze
ruimte! GJE3-25 [11]
Zielsversplintering
Na
de gehele materie nog een keer doorlopen te hebben, kan het wezen [eens een
mens geweest] weer vanuit een mineraal, plant, worm [dier] uiteindelijk weer
een volledig nieuwe mens worden, hetzij nog op de Aarde of op een andere
planeet. [opmerking: dit niet meer dan 400.000 jaren kunnen duren i.p.v.
miljoenen jaren!]. Een mens, dat geheel tegen de orde van de Schepping ingaat
en ook leeft, zich niet laat veranderen, deze moet gedood worden, vergaan en
ook samen met zijn te vast aan het lichaam verbonden ziel. Opdat misschien na
vele duizenden jaren [rond 400.000] weer eens een geheel vrij van het vlees
geworden ziel de zuivere draad weer oppakt en opnieuw als mensenwezen weer als
mens een zuiver bestaan kan ondergaan. Een mens, dat geheel tegen de orde van
de Schepping ingaat en ook leeft, zich niet laat veranderen, deze moet gedood
worden, vergaan en ook samen met zijn te vast aan het lichaam verbonden ziel.
Opdat misschien na vele duizenden jaren [rond 400.000] weer eens een geheel
vrij van het vlees geworden ziel de zuivere draad weer oppakt en opnieuw als
mensenwezen weer als mens een zuiver bestaan kan ondergaan.
Zielsvorming
De aarde is de draagster
van tweeërlei soort mensen. De ene en betere soort stamt van oorsprong reeds
van boven, de kinderen van God moeten daaronder gerangschikt worden. De andere
en oorspronkelijk kwade soort stamt zuiver van deze aarde af. Hun ziel is in
zekere zin een combinatie van afzonderlijke levensdeeltjes, die, terwijl ze van
satan afgenomen zijn, in de massa van het aardelichaam als materie gevangen
worden gehouden. Daaruit evolueren ze door de plantenwereld naar de
dierenwereld, en werken zich door de vele niveaus van de dierenwereld tenslotte
als een potentiële kracht, bestaande uit talloze oerzieldeeltjes, op tot een
ziel van een werelds mens. Speciaal bij ongezegende verwekkingen verenigen zij
zich in het lichaam van de vrouw, waarbij zij daarna net als de kinderen van
het licht uit de geestelijke sfeer van de hemelen, op deze wereld geboren
worden. GJE2-169 [3]
Omdat het gehele wezen
van zulke kinderen uit satan genomen is, lopen zij altijd min of meer gevaar om
door de een of andere boze geest, dat wil zeggen door de zwarte ziel van een
eens op deze aarde al lichamelijk geleefd hebbende duivel van een mens, bezeten
te worden. Dat gebeurt vooral dan, als zo'n jonge uit de satanische
aardedeeltjes gevormde ziel een goede en hemelse richting inslaat. Omdat daardoor
een levensdeel zich losscheurt van de helse sfeer, veroorzaakt dat een
onverdraaglijke pijn aan de gezamenlijke hel, en daarom stelt zij alles in het
werk om zo'n verwonding te verhinderen. GJE2-169 [4]
Nu wil je natuurlijk
weten waarom de hel daar zo'n pijn van ondervindt, want één zo'n ziel moet
vergeleken bij de hel toch onnoemelijk klein en onbelangrijk zijn, zoals een
mensenhaar is ten opzichte van de gehele mens, en Ik zeg je dat je daar groot
gelijk in hebt. Maar neem nu eens het kleinste haartje van je lichaam en ruk
het uit, dan zul je daarbij merken dat je tijdens het uittrekken niet alleen op
de plaats van het haartje, maar haast door je hele lichaam een onuitstaanbare
stekende pijn zult voelen, die je tot vertwijfeling zou brengen als dat een uur
lang zou duren. GJE2-169 [5]
Aan de hand van deze
verklaring kun je nu al een beetje beter inzien waarom op aarde de bezetenheid
voorkomt en waarom dat tot aan het eind van deze aarde zal voorkomen. Deze
bezetenheid heeft voor de bezetenen ook beslist goede kanten, want zo'n ziel,
wiens lichaam door de een of andere duivel in bezit genomen wordt, wordt door
de kwellingen van zijn lichaam duidelijk gezuiverd, en wordt behoed voor een
kwade binding met haar lichaam. Dan komt op het juiste moment de hulp van
boven, en een wereldziel is dan helemaal voor de hemel gewonnen. GJE2-169
[6,7]
Zielsziekten
Als iemand lichamelijk ziek is, dan moet hij
lichamelijke hulp hebben; is iemand echter zielsziek, dan moet hij een aan de
ziekte aangepaste zielkundige hulp krijgen! De zielsziekten van kinderen kan
men het beste genezen door een goede vast omschreven tucht, waarbij de roede
niet ontbreken moet; de zielsziekten van volwassenen worden echter genezen
door wijze en liefdevolle raad, door degelijke leer en onderwijs, door uit
zuivere liefde opwellende vermaningen en door het wijzen op de onafwendbare
ernstige gevolgen, die anders zullen ontstaan als de zwakke ziel de goede raad
niet opvolgt. Als bij de erge verstokten, ofwel blinde en dove zielen, dit
alles geen resultaat meer oplevert, dan pas wordt het tijd om zulke wezens een
strengere en krachtiger behandeling te geven, waarin echter de naastenliefde
toch ten volle aanwezig moet zijn, want zonder naastenliefde rust er geen zegen
op een krachtiger behandeling! bron: GJE1‑79
Zie je, dat deed
de geest in de mens! Op dat moment heb Ik de menselijke geesten gewekt, en die
droegen hun vleselijke omhulsels naar hier op deze top. Maar omdat hun geesten
nog niet gewend zijn aan dit werk, gingen ze, toen Ik hen wat losliet, weer in
hun lichaam slapen, en de ziel van het lichaam werd met angst vervuld. Als de
geest in hun hart echter wakker gebleven was, zouden zij geen angst hebben,
want de geest zelf zou dan de ziel met een lichtend vertrouwen vervuld hebben
en hen in het hart de vaste overtuiging gegeven hebben dat de hele natuur hem
moet gehoorzamen! Maar omdat dat vanwege de oude wereld, waarvan hun zielen
nog een deel in zich hebben, niet duurzaam plaats kon vinden, overvalt hun
zielen ook nog steeds iets van de wereldse angst die jij hier bij hen
tegenkomt.
De ziel van de mens leeft door een onjuiste koers bij
het vlees, of door een juiste koers bij haar geest, die altijd één is met God,
zoals het zonlicht één is met de zon. Leeft een geest bij het vlees, dat in
zichzelf dood is en slechts voor een bepaalde tijd, als het lichaam niet
beschadigd wordt, door de ziel leven krijgt, dan wordt de ziel helemaal één met
het lichaam. Maar als de ziel zich steeds meer op het vleselijke instelt,
zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan bevangt haar ook het gevoel
der vernietiging dat bij het vlees hoort, en dit gevoel is dan de vrees die de
mensen tenslotte voor alles onbekwaam en krachteloos maakt!
Geheel anders gaat het echter met een mens, wiens ziel
door een juiste koers vanaf zijn prilste jeugd naar de geest geleefd heeft! Dan
ziet de ziel in der eeuwigheid geen mogelijke vernietiging voor zich! Haar
gevoel lijkt op de geaardheid van haar eeuwige onverwoestbare geest. Zij kan
geen dood meer zien en voelen omdat zij één is met haar eeuwig levende geest,
die heer is over de gehele zichtbare natuurwereld. En het begrijpelijke gevolg
voor de nog in het vlees levende mens is dat hij geen angst heeft. Want waar
geen dood is, is geen vrees! Daarom moeten de mensen zich ook steeds zo weinig
mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen dat hun ziel één
wordt met de geest en niet met het vlees! Want wat baat het de mens als hij
voor zijn vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn ziel zwaar zou
schaden? Want ook deze hele wereld, die wij nu tamelijk ver kunnen overzien met
al haar op luchtkastelen gelijkende vluchtige luister, zal vergaan en deze hele
hemel met haar sterren ook op haar tijd, maar de geest zal eeuwig blijven, net
als elk van Mijn woorden.
Maar de mensen, die helemaal één zijn geworden met de
wereld, zijn onuitsprekelijk moeilijk te helpen, want zij zien en vestigen hun
leven op de ijdele dingen der wereld, leven in een doorlopende vrees en zijn
tenslotte geestelijk helemaal ontoegankelijk! Benadert men hen echter op de
natuurlijke of wereldse weg, dan helpt men hen daarmee niet alleen helemaal
niet, maar men werkt slechts hun gericht en daardoor de dood van hun ziel in de
hand! Een werelds mens die dan zijn ziel wil redden, moet zichzelf geweld
aandoen en beginnen met zoveel mogelijk alle wereldse zaken te verloochenen.
Als hij dat met veel vlijt en ijver doet, zal hij zichzelf redden en tot het
leven ingaan. Doet hij dat echter niet, dan kan hij op geen andere manier
worden geholpen dan door veel werelds lijden, opdat hij de wereld met haar
heerlijkheid leert verachten, zich tot God bekeert en zo begint Zijn geest in
zich te zoeken en zich meer en meer met Hem te verenigen. Ik zeg je: Het geluk
van de wereld is de dood van de ziel! ‑Zeg Mij nu, allerliefste Jarah, of
je dit alles goed hebt begrepen!"
bron: GJE2-132
Ziel,
lichaam en geest
Zie
je, dat deed de geest in de mens! Op dat moment
heb Ik de menselijke geesten gewekt, en die droegen hun vleselijke omhulsels naar hier op deze top. Maar omdat hun geesten nog niet gewend zijn
aan dit werk, gingen ze, toen Ik hen wat losliet, weer in hun lichaam slapen,
en de ziel van het lichaam werd met angst vervuld. Als de geest in hun hart
echter wakker gebleven was, zouden zij geen angst hebben, want de geest zelf
zou dan de ziel met een lichtend vertrouwen vervuld hebben en hen in het hart
de vaste overtuiging gegeven hebben dat de hele natuur hem moet gehoorzamen!
Maar omdat dat vanwege de oude wereld, waarvan hun zielen nog een deel in zich
hebben, niet duurzaam plaats kon vinden, overvalt hun zielen ook nog steeds
iets van de wereldse angst die jij hier bij hen tegenkomt. GJE2-132 [7]
De ziel van de mens
leeft door een onjuiste koers bij het vlees, of door een juiste koers bij haar
geest, die altijd één is met God, zoals het zonlicht één is met de zon. Leeft
een geest bij het vlees, dat in zichzelf dood is en slechts voor een bepaalde
tijd, als het lichaam niet beschadigd wordt, door de ziel leven krijgt, dan
wordt de ziel helemaal één met het lichaam. Maar als de ziel zich steeds meer
op het vleselijke instelt, zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan
bevangt haar ook het gevoel der vernietiging dat bij het vlees hoort, en dit
gevoel is dan de vrees die de mensen tenslotte voor alles onbekwaam en
krachteloos maakt!
Geheel anders gaat het
echter met een mens, wiens ziel door een juiste koers vanaf zijn prilste jeugd
naar de geest geleefd heeft! Dan ziet de ziel in der eeuwigheid geen mogelijke
vernietiging voor zich! Haar gevoel lijkt op de geaardheid van haar eeuwige
onverwoestbare geest. Zij kan geen dood meer zien en voelen omdat zij één is
met haar eeuwig levende geest, die heer is over de gehele zichtbare
natuurwereld. En het begrijpelijke gevolg voor de nog in het vlees levende mens
is dat hij geen angst heeft. Want waar geen dood is, is geen vrees!
Daarom moeten de mensen
zich ook steeds zo weinig mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen dat hun ziel één wordt met de
geest en niet met het vlees! Want wat baat het de mens als hij voor zijn
vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn ziel zwaar zou schaden?
Want ook deze hele wereld, die wij nu tamelijk ver kunnen overzien met al haar
op luchtkastelen gelijkende vluchtige luister, zal vergaan en deze hele hemel
met haar sterren ook op haar tijd, maar de geest zal eeuwig blijven, net als
elk van Mijn woorden.
Maar de mensen, die
helemaal één zijn geworden met de wereld, zijn onuitsprekelijk moeilijk te
helpen, want zij zien en vestigen hun leven op de ijdele dingen der wereld,
leven in een doorlopende vrees en zijn tenslotte geestelijk helemaal
ontoegankelijk! Benadert men hen echter op de natuurlijke of wereldse weg, dan
helpt men hen daarmee niet alleen helemaal niet, maar men werkt slechts hun
gericht en daardoor de dood van hun ziel in de hand!
Een
werelds mens die dan zijn ziel wil redden, moet zichzelf geweld aandoen en
beginnen met zoveel mogelijk alle wereldse zaken te verloochenen. Als hij dat
met veel vlijt en ijver doet, zal hij zichzelf redden en tot het leven ingaan. Doet hij dat echter niet, dan kan hij
op geen andere manier worden geholpen dan door veel werelds lijden, opdat hij
de wereld met haar heerlijkheid leert verachten, zich tot God bekeert en zo
begint Zijn geest in zich te zoeken en zich meer en meer met Hem te verenigen.
Ik zeg je: Het geluk van de wereld is de
dood van de ziel! GJE2-132 [8-13]
MATHAËL, die deze
woorden wel had gehoord, zegt: "Bevrijd je ziel zoveel mogelijk van alle
wereldse banden, dan zul je spoedig zonder veel moeite begrijpen hoe een ziel
op de snelste wijze aan die grote wijsheid kan komen! Maar zolang de ziel nog
te diep in de oude modderpoel van de dood vastzit, waarbij die modderpoel
bestaat uit haar lichaam, kan er nog lang geen sprake zijn van -en geen zicht
zijn op -een speciale, goddelijke wijsheid!
Daar, een paar passen
voor ons, zie je een boomstronk die stevig in de grond geworteld schijnt te
zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die
plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal
vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van
je lievelingszitplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan.
Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken wil het weer over
kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee gaat,
je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul
je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken waarin je
veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult
verrijken.
Kijk, zolang je bezorgd
bent over je lichaam en diens aangename en gemakkelijke leventje, zolang ook
zit je op die stronk en kun je niet verder komen. Als je echter de
overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en alleen maar bezorgd bent
om datgene, wat te maken heeft met het leven van de ziel en haar geest, dan
stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang maken. -Begrijp je deze
vergelijking?" SUETAL zegt: "Wat heb je nu over een geest in de ziel
gezegd? De ziel is toch datgene, wat men geest noemt!" MATHAËL antwoordt:
"Ja, vriend, als je nog niet weet dat in iedere ziel een geest van al het
leven woont, dan kun je zeker nog lang niet begrijpen waarvandaan dat beetje
wijsheid van mij komt! Weet je, op die manier is er met jou ook moeilijk te
praten, want dan hoor je met open oren niets en zie je ook met open ogen niets!
De ziel is toch slechts
een vat voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het leven zelf. Als de
ziel zelf het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar dan ooit met het
gezwets over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld daaraan over
een mogelijke, eeuwige dood hebben kunnen vervelen? Maar omdat de ziel pas
langs de weg van de ware goddelijke deugd het eeuwige leven kan bereiken, zoals
dat met heel veel voorbeelden aangetoond kan worden, kan zij toch onmogelijk
zelf het leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan zijn.
De ziel vrijmaken
De Heer: ‘Ik ben een
genezer!’. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich
af. En Ik zeg jullie dat ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel
nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij
en Ik wek, voor zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterkt
meteen de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het
lichaam in een oogwenk weer in de normale orde terugbrengen. Dat noemt men
dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de gewoonste en
natuurlijkste, lichamelijke genezing ter wereld is!
Wat iemand heeft, kan
hij ook geven; wat hij echter niet heeft, kan hij ook niet geven! Wie een levende
ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije geest, kan ook de
ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het vlees is
vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de
zielendokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is,
hoe zou hij dan dat wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?!
Denk er daarom over na! GJE3-12,16 [8-11] - De eenvoudige bescheiden mens wiens
hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en in de
ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de geest
behoort aan. GJE3-16 [3]
Maria geneert zich in
het gezelschap van Cyrenius vanwege haar eenvoudige kleding en gaat apart
zitten. Cyrenius: 'Lieve Moeder, als mijn met goud gegalonneerde kleding, die
voor mij niets te betekenen heeft, u in verwarring brengt, dan zou ik die maar
het liefst onmiddellijk uitdoen om in plaats daarvan een simpel matrozentenue
aan te trekken, mits ik u dan aan mijn tafel niet zou behoeven te missen!' Dit
antwoord beviel haar en ging naast hem zitten.
Maria zei schertsend
tegen het kindje op Cyrenius’ arm: 'Maak Mijnheer Cyrenius niet vuil hoor!' Dit
gezegde ontroerde Cyrenius echter hevig en hij zei dan ook: 'Maar lieve
Moeder, ik zou willen dat ik zo rein
was, dat ik dit Kind waardig op mijn arm kan dragen! Vuil maken kan dit Kind
mij nooit; Het kan mij alleen maar reinigen! En, zich weer tot het kindje
wendend, zei hij: 'Is het niet zo, kindje-mijn, dat ik eigenlijk nog erg onrein
ben en erg onwaardig Je te dragen? Maar het kindje antwoordde nu heel
duidelijk: 'Cyrenius, wie Mij liefheeft
zoals jij, die is rein! Van hem houd Ik net zoveel als hij van Mij!'
Helemaal in de wolken
vroeg Cyrenius nu verder nog aan het kindje: 'kindeke-mijn, hoe is het toch
mogelijk dat je, nog pas een paar maanden oud, al zo wijs en zo duidelijk kunt
praten? Heb je dat van je moeder geleerd?' Het Kindje richtte Zich nu, fijntjes
lachend, recht op in de armen van Cyrenius, en Het zei als een kleine Heerser:
'Cyrenius, het komt daarvoor helemaal niet op leeftijd aan, noch ook op het
onderwezen worden, wel op wat voor een geest men heeft! Leren moeten alleen
het lichaam en de ziel; terwijl de geest reeds alles uit God in zich heeft! Ik
bezit nu die Goede Geest uit God in zijn volle Macht! Dat is de reden, dat ik
al zo vroeg kan praten!' Dit antwoord maakte Cyrenius bijna uitzinnig van
verbazing; ook de rest van het gezelschap overigens. (bron: jeugd van Jezus, hfdst.54)
Ziel
kan akelig ongekende tijden in geestenrijk dromen
De
ziel kan in de geestelijke wereld akelig dromen en dat in een aeonenperiode.
Soms kan de fantasie de ziel zodanig actief houden, dat de ziel zich daarin
wortelt en leeft daar vervolgens in zoals in een droom en in die droom kan zij
duizenden jaren leven. Maar dat is nog lang geen echt eeuwig leven. Dergelijke
zielen moeten tenslotte, als zij tot een echt eeuwig leven willen komen, in de
zogenaamde geestenwereld veel groter strijd leveren en grotere beproevingen
doorstaan dan de strijd, waar ik voorheen slechts zijdelings gewag van maakte.
Wie hier echter deze weg gaat, weliswaar onder de nodige inspanningen en met
ware wijze levensernst, bereikt al in weinig jaren in alle waarheid,
duidelijkheid en met volle zekerheid het eeuwige leven, hetgeen hij elders door
de slaperige instelling van de ziel pas na enige honderden, of zelfs na vele
duizenden jaren pas kan bereiken, als het goed gaat.
Maar
als er ook maar iets fout gaat, kan een hier of elders geheel bedorven ziel ook
aeonen na aeonen genieten van een zeer miserabel droomleven, waarin zij behalve
zichzelf en haar zeer miserabele fantasiebeelden niets waars of reëels, of iets
buiten zichzelf te zien krijgt. Ondanks dat doet zij toch bittere ervaringen
op, die haar leren dat zij omringd is door louter vijanden waartegen zij zich
niet kan verweren, omdat zij die net zo min kan zien als op deze wereld een
stekeblinde kan zien waarvandaan de vijand komt of waar andere gevaren hem
wachten! Maar een stekeblind mens is ondanks al zijn blindheid toch niet geheel
zonder licht, want de fantasie van zijn ziel vormt voor hem toch steeds een
bron van licht en de blinde ziet dingen die, doordat ze enigszins verlicht
zijn, er als natuurlijke dingen uitzien, maar zij zijn niet blijvend en het
licht daarvan ook niet.
Soms
is het helder, dan weer erg wazig en vaak verdwijnt het ook helemaal, zodat
zo'n blinde dan echt gedurende enige tijd geheel zonder licht en werkelijkheid
is. Wel, bijna net eender vergaat het een ziel als zij volledig is afgezonderd.
Zij heeft dan weer licht en dan weer duisternis. Licht noch duisternis ziet de
ziel echter als een realiteit, maar slechts als een tijdelijke afschaduwing
van datgene wat de ziel, zonder het te weten of te willen, opneemt uit de sfeer
rondom haar, zo ongeveer als waarop een aan het gras hangende dauwdruppel het
beeld van de zon in zich opneemt. De druppel is nu wel verlicht, maar zijn
bewustzijn gaat niet zo ver dat hij met inzicht zou kunnen waarnemen waar
vandaan het licht zijn lichaam is binnengedrongen. GJE3-31 [3-7]
De
ziel vrijmaken
Jezus: Ik ben een genezer. Hoe kan Ik
dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie
dat ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk
met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek, voor
zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij
geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een
oogwenk weer in de normale orde terugbrengen. Dat noemt men dan een wonderbaarlijke
genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste, lichamelijke genezing
ter wereld is! Wat iemand heeft, kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft,
kan hij ook niet geven! Wie een levende ziel heeft in overeenstemming met Gods
orde, met daarin een vrije geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken
als deze nog niet te veel met het vlees is vergroeid en die helpt dan heel
gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de zielendokter echter zelf een erg zieke
ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe zou hij dan dat wat hemzelf
ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk er daarom over na! GJE3-12,16
- De eenvoudige bescheiden mens wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft
blijkbaar ook een vrijere ziel en in de ziel een vrijere geest en neemt daarom
vlug en gemakkelijk dat wat tot de geest behoort aan ziel, lichaam en geest
[GJE3-16 [3]
Zie
je, dat deed de geest in de mens! Op dat moment
heb Ik de menselijke geesten gewekt, en die droegen hun vleselijke omhulsels naar hier op deze top. Maar omdat hun geesten nog niet gewend zijn
aan dit werk, gingen ze, toen Ik hen wat losliet, weer in hun lichaam slapen, en
de ziel van het lichaam werd met angst vervuld. Als de geest in hun hart echter
wakker gebleven was, zouden zij geen angst hebben, want de geest zelf zou dan
de ziel met een lichtend vertrouwen vervuld hebben en hen in het hart de vaste
overtuiging gegeven hebben dat de hele natuur hem moet gehoorzamen! Maar omdat
dat vanwege de oude wereld, waarvan hun zielen nog een deel in zich hebben,
niet duurzaam plaats kon vinden, overvalt hun zielen ook nog steeds iets van de
wereldse angst die jij hier bij hen tegenkomt.
De ziel van de mens leeft door een
onjuiste koers bij het vlees, of door een juiste koers bij haar geest, die
altijd één is met God, zoals het zonlicht één is met de zon. Leeft een geest
bij het vlees, dat in zichzelf dood is en slechts voor een bepaalde tijd, als
het lichaam niet beschadigd wordt, door de ziel leven krijgt, dan wordt de ziel
helemaal één met het lichaam. Maar als de ziel zich steeds meer op het
vleselijke instelt, zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan bevangt
haar ook het gevoel der vernietiging dat bij het vlees hoort, en dit gevoel is
dan de vrees die de mensen tenslotte voor alles onbekwaam en krachteloos maakt!
Geheel anders gaat het echter met een
mens, wiens ziel door een juiste koers vanaf zijn prilste jeugd naar de geest
geleefd heeft! Dan ziet de ziel in der eeuwigheid geen mogelijke vernietiging
voor zich! Haar gevoel lijkt op de geaardheid van haar eeuwige onverwoestbare
geest. Zij kan geen dood meer zien en voelen omdat zij één is met haar eeuwig
levende geest, die heer is over de gehele zichtbare natuurwereld. En het
begrijpelijke gevolg voor de nog in het vlees levende mens is dat hij geen
angst heeft. Want waar geen dood is, is geen vrees!
Daarom moeten de mensen zich ook
steeds zo weinig mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen dat hun ziel één wordt met de
geest en niet met het vlees! Want wat baat het de mens als hij voor zijn
vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn ziel zwaar zou schaden?
Want ook deze hele wereld, die wij nu tamelijk ver kunnen overzien met al haar
op luchtkastelen gelijkende vluchtige luister, zal vergaan en deze hele hemel
met haar sterren ook op haar tijd, maar de geest zal eeuwig blijven, net als
elk van Mijn woorden.
Maar de mensen, die helemaal één zijn
geworden met de wereld, zijn onuitsprekelijk moeilijk te helpen, want zij zien
en vestigen hun leven op de ijdele dingen der wereld, leven in een doorlopende
vrees en zijn tenslotte geestelijk helemaal ontoegankelijk! Benadert men hen
echter op de natuurlijke of wereldse weg, dan helpt men hen daarmee niet
alleen helemaal niet, maar men werkt slechts hun gericht en daardoor de dood
van hun ziel in de hand!
Een
werelds mens die dan zijn ziel wil redden, moet zichzelf geweld aandoen en
beginnen met zoveel mogelijk alle wereldse zaken te verloochenen. Als hij dat
met veel vlijt en ijver doet, zal hij zichzelf redden en tot het leven ingaan. Doet hij dat echter niet, dan kan hij
op geen andere manier worden geholpen dan door veel werelds lijden, opdat hij
de wereld met haar heerlijkheid leert verachten, zich tot God bekeert en zo
begint Zijn geest in zich te zoeken en zich meer en meer met Hem te verenigen.
Ik zeg je: Het geluk van de wereld is de
dood van de ziel! GJE2-132 [7-13]
UpToDate 2022