Wie was en is Jezus?
by Gerd Kujoth
In het Jakob Lorber International
Bulletin (JLIB) nr. 21 van augustus 2017 heeft Gerard een aflevering van
Marianne Gries-Ruffing (MGR) gepubliceerd, waarin ze niet helemaal akkoord gaat
met datgene, wat ik in het JLIB nr. 18, 19 en 20 beschreef. Het betreft de
vraag, of Jezus een door God niet afgevallen Engel was oftewel de wijsheid en
daarmee de ingeboren Zoon van God. Evenzo gaat het om de vraag, of het
binnenste van het Godscentrum, de Genadezon, nu wel of geen menselijke vorm
heeft.
Antwoord:
Ja, daarom gaat het, en om deze vraag te beantwoorden heb ik mij in dit artikel
verdiept. Het gaat om de vraag, of Jezus bij de val der geesten een God getrouw
gebleven Engel of een Lichtwezen was of dat Jezus de Wijsheid of de enige
geboren Zoon van God was, wat Hij ook werkelijk is.
Ja, dat spreekt op zijn minst en volgens de
letter elkaar natuurlijk tegen, maar of dit ook volgens de geest of de gedachte
elkaar weerspreekt, daarom heb ik getracht het een en ander te verklaren. Omdat
ik klaarblijkelijk dat nu te weinig heb uiteengezet, omdat MGR stellig tegen
mijn mening is, wil ik daarom nu proberen, hier duidelijker te zijn (rode
schrift = citaten van MGR].
MGR schreef: „Uiteindelijk gaat
het om de vraag van alle vragen: „Wie is Jezus Christus?“ Antwoord: Ja,
daarom gaat het, en op het beantwoorden van deze vraag heb ik mij in deze
bijdrage geconcentreerd, want de vraag, wie Jezus was, is belangrijk, want HIJ
heeft toch Zelf gezegd: „ Dit nu is het eeuwige
leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij
gezonden hebt.’’ (Joh. 17,3)
MGR
schreef: „Als de Dudde-thesis van toepassing zou zijn:
‚Er bestaat geen menselijk gevormd Godcentrum‘, dan moesten vele delen van de
Lorberwerken als foutief aangemerkt en afgezonderd worden, en weliswaar
uitgerekend de centrale plaatsen over het Wezen van God. Ook alle plaatsen, waar God in de IK-vorm spreekt, ten minste
voor de tijd voor Jezus. „IK“ was en is blijft een persoonsvoornaamwoord. Er
staat voor (pro) een persoon (Nomen), niet als een vormloos Wezen!!! De
zogenaamde vorm – en naamloze Vader kan niet „IK“ zeggen. Hij doet dat echter
in het Lorberwerk voortdurend, en weliswaar vanaf het begin. Waarom? Omdat Hij
niet vormloos is en een Menselijke gedaante heeft.’’
Als
bewijs voert zij GJE6-88:3 aan, waarin Jezus zegt: ‘in Zichzelf en vanuit Zichzelf is God echter een mens zoals Ik en
ook jij en die woont in een ontoegankelijk licht, dat in de wereld der geesten
de Genadezon wordt genoemd. De Genadezon echter is niet God, maar ze is slechts
de uitwerking van Zijn liefde en wijsheid.’
Noch
delen van de JL-Openbaring noch delen van de BD-Openbaring moeten als
vervalsing aangeduid worden. Natuurlijk is God een Mens met vlees en bloed
destijds zoals Jezus. Hij was ook sinds eeuwigheid een Mens, een oermens. Maar,
wanneer wij ‘Mens’ zeggen, dan stellen wij ons steeds de vorm van een mens
voor. Hier
MGR en vele anderen kunnen zich echter niet voorstellen,
wat zij boven beschreef, dat een vorm- en een Vader zonder naam ‘Ik’ kon
zeggen. [Roep ik tot ‘naamloos’ hierbij ten onrechte Lorber als getuige op? De
plaats van GJE3-226:11-12 heb ik alleen maar als bewijs geciteerd, dat de Vader
geen naam heeft, maar niet vanwege het vormloze. Hij heeft Zich echter een naam
gegeven vanwege de mensen). Hier ligt nu juist het probleem van het onbegrip
over het Wezen van God, dat Hij een Ik-bewust, denkend en voelend wezen is
zonder menselijke vorm. Daarom heeft God ook van eeuwigheid voorzien Zich een
vorm te geven en Mens te worden, zodat Hij voor Zijn kinderen een begrijpelijke
Vader kan zijn.
Maar
opgepast, ik spreek hier over Vader, de eeuwige Liefde, het Godscentrum, die de
eigenlijke God is. Het woord God wordt vaak met verschillende inhoud toegepast,
zo ook voor de kracht van God, die de oneindigheid van de ruimtes vervult. Die
Hij gezonden heeft, de Zoon, de Wijsheid of het Licht, dat vorm heeft. Het
Licht is de vorm, sinds dat uit het Godscentrum naar buiten trad vóór alle
Scheppingen. [Hemelse Geschenken, deel 1, hfdst. 5:2-7] Zelfs alle Materie met
haar vele vormen is uit licht opgebouwd.
Raphael
zegt: "O ja; want mijn geestelijke
lichaam (de ziel van Raphael) is gelijk aan de goddelijke wijsheid, en mijn leven
is de eeuwige liefde van God de Heer… Zie, wat God de Heer Zelf eeuwig was, is
en eeuwig zal blijven, dat moeten wij toch ook zijn, omdat wij geheel uit Hem
en zodoende ook volledig in alles Zijn wezen zijn.’ (GJE2-218:5-6)
Het
geestelijk lichaam of de ziel is gelijk aan de wijsheid of het licht van de
Zoon. Het leven van de ziel is de geest en die is gelijk aan de liefde of de
vuurvlam, of aan de Vader.
Raphael
zegt: "O ja; want mijn geestelijke
lichaam (de ziel van Raphael) is gelijk aan de goddelijke wijsheid, en mijn
leven is de eeuwige liefde van God de Heer… Zie, wat God de Heer Zelf eeuwig
was, is en eeuwig zal blijven, dat moeten wij toch ook zijn, omdat wij geheel
uit Hem en zodoende ook volledig in alles Zijn wezen zijn.’ (GJE2-218:5-6)
Het
geestelijk lichaam of de ziel is gelijk aan de wijsheid of het licht van de
Zoon. Het leven van de ziel is de geest en die is gelijk aan de liefde of de
vuurvlam, of aan de Vader.
In Aarde en Maan betekent het: „De geest is in zich wel geen vorm, maar
hij is het wezen dat de vormen schept en pas als de vormen geschapen zijn kan
hij in die geschapen vormen zelf als vorm werkzaam optreden. “ (Maan en
Aarde, hfdst. 52:9)
Zoals dat
bij de mensen en engelen is, zo is dat ook bij God, want wij zijn geschapen
naar Zijn gelijkenis. De geest van de eeuwige liefde of de Vader heeft geen
vorm, maar hij schept de vorm. Sinds het aardse leven van Jezus heeft God Zich
ook een vorm gegeven. Het geestelijk lichaam of de vorm is gelijk aan de goddelijke
Wijsheid of het Licht.
En „het
Licht trad als wezenlijke bespiegeling uit God en was zomede niet alleen in, maar ook bij God en omstroomde in zekere
zin het oergoddelijke Zijn, waardoor al
de grondoorzaak tot een enige menswording van God lijkt gelegd.“ (GJE-1:6)
Raphael
zegt: „God Zelf echter is de
eeuwige Oergeest en de eeuwige Oermens in Zijn centrum en vult de eeuwig uit
Hem voortkomende oneindigheid met Zijn verheven gedachten en ideeën deze worden
vervuld van Zijn liefde tot een aan Hem gelijk levensvuur, en door Zijn
wijsheid tot geordende vormen en worden door Zijn wil tot van elkaar
afgescheiden en op zichzelf bestaande wezens.’ (GJE7, hfdst. 72:9
Ja, God
is de eeuwige Oermens. De eeuwige Liefde was niet de vorm, maar zij was de
Wijsheid. Deze vorm komt overeen met Gods eigenschappen, waarom Hij de eeuwige
Oermens is. Hier slechts een paar voorbeelden: Het hart komt overeen met de
liefde, de longen met de wijsheid, het traject van de maag en darmen met de
wil. De beide armen spiegelen de werkzaamheid van de liefde tot God en de
naaste. De beide handen met de tien vingers het handelen naar de tien geboden,
enz. De eigenschappen bepalen de mens. Deze eigenschappen is de eeuwige
Oermens, dat onpersoonlijke, denkende en voelende Wezen, dat door ons niet
begrepen kan worden, omdat het geen vorm had, waarom de Joden zich ook geen
beeld van God mochten maken.
Jezus bevestigt, dat het Godscentrum geen menselijke vorm
heeft en zegt tegen Robert Blum: Alleen
hier in de allerhoogste hemel ben Ik buiten de zon, hoewel ook in de zon.
Buiten deze zon ben Ik zoals jullie allen Mij nu in jullie midden zien, maar in
de zon ben Ik puur geestelijk in de kracht van Mijn wil, van Mijn liefde en
wijsheid. Ikzelf ben in de grond van de zaak deze zon, maar toch is er verschil
tussen Mij en haar. Ik ben de basis en deze zon is als een uitstraling van Mijn
geest.’ (Hemel en Hel, deel 2, hfdst. 283:13)
Jezus
zegt hier tot Robert Blum, dat Hij in de Zon en buiten de Zon is. In de Zon is
Hij puur geestelijk [dus vormloos] in de kracht van Zijn wil (dat komt overeen
met de uitspraak door BD], DAAR BUITEN ECHTER IS Hij: „zoals jullie allen Mij nu onder elkaar zien, dus in de menselijke vorm
van Jezus’. Daarbij is Hij echter innerlijk en uiterlijk dezelfde Ik, of
met of zonder vorm. Deze ‚Ik‘ is de basis, maar niet de vorm.
Dit „Ik“ is de Vader, de Liefde of het
Liefdesvuur, en dat is de basis van de Zon. Binnen in de Zon is de Vader als de
Liefde puur geestelijk. Deze Geest is als Zijn ‚Ik’ de basis van de Zon en straalt
naar buiten toe. Alleen de uitstraling van de Zon kan worden gezien en maakt
verschil uit tussen het Ik van de Vader en de zichtbare Zon.
Robert is
geheel vol berouw, als hij in de oneindigheid naar buiten kijkt en ten diepste
geroerd zegt: 'Heer en Vader, ik zie
licht en nog eens licht zover mijn oog reikt!' - Ik zeg: 'Dat alles is Mijn
geest, Mijn macht, Mijn liefde! [Hemel en Hel, deel 2, hfdst. 303:6]
Ieder
punt van de oneindigheid wordt met de stralen uit de genadezon doorstraalt, en
aan elk punt is Zijn Geest, Zijn Macht, Zijn Liefde en dus Zijn vol
Ik-bewustzijn aanwezig, zodat Hij naar believen, wanneer Hij het wil, in de
vorm van Jezus verschijnen kan. [Geestelijke Zon1, hfdst. 60:1-20]
Sinds de
dood van Jezus is er geen verschil meer tussen de Vader in Jezus en de basis
van de Genadezon, en buiten dat van de Vader is buiten de Genadezon in de vorm
van Jezus voor Zijn kinderen zichtbaar; in de genadezon is echter alleen het
geestelijke en zonder menselijke vorm zichtbaar. (GEJ4-163:6).
Voor het
leven van Jezus op Aarde was de vorm nog niet vervuld met de eeuwige liefde,
maar slechts gedeeltelijk; [Geestelijke Zon, deel 2, hfdt.13:6] want beiden
waren nog niet een. De geest van de Vader in het Godscentrum kan verder niet
door Zijn kinderen gezien worden, want de uitstraling van de Genadezon bedekt
voor de ogen van Zijn kinderen voor eeuwig de vlammende zee van Zijn liefde.
Alleen de uitstraling van het licht der genadezon of de wijsheid is zichtbaar
voor ons. Maar in de vorm van Jezus is voor ons sinds Jezus’ leven het licht
getemperd, zodat wij in deze vorm Jezus nu ook met de eeuwige liefde of die van
de Vader van aangezicht tot aangezicht kunnen spreken.
MGR
schrijft: „Bovendien
wordt de door Budde over deze gepostuleerde verbinding tussen een vormloze
oneindige Wezen [God] en een eindelijk Mens (Jezus) in het Lorberwerk precies
door Jezus zelf als onmogelijk aangeduid. De Heer in de herberg op de
Olijfberg: “Hoe kan er echter een
volledige, goddelijke verwantschap of een wezenlijke eenheid bestaan tussen een
geest zónder lichaam en vorm, en een geest mét lichaam en vorm? Kan van de
Zoon, die een lijfelijk persoon is en, zoals jullie zien, een lichaam heeft
gezegd worden dat Hij in de Vader is, wanneer de Vader geen lichaam, geen
gestalte en geen vorm heeft? [zoals het oercentrum, het krachtveld bij
Dudde] Of kan de lichaams -, gestalte en
vormloze oneindige Vader in de Zoon zijn? [GJE8-26:13]
De Vader
is de eeuwige liefde in het binnenste van de Genadezon. Met de vraag van Jezus:
„Of kan het lichaam, de gestalteloze en
vormloze oneindige Vader in de Zoon zijn?“ bevestigt Jezus daarmee, dat de
Vader zonder lichaam is, gestalteloos en vormloos.
De Zoon
is de wijsheid of het licht, dat uit het vuur van de liefde uitstraalt. De Zoon
heeft menselijke vorm en wordt tot een lijfelijke persoon, want het Woord is
vlees geworden. Jezus was niet de al-enige God [Jeugd van Jezus 299:4]. De
volheid van de Godheid, de Vader of de eeuwige Liefde verankerde Zich in het
hart van de Zoon, zoals de geest in een ieder mens is verankerd. [Jeugd van
Jezus 299:5]. Zoals elk mens zijn geest moet vrijmaken, zo moest ook de Mens
Jezus het Wezen van God, de Vader, in zich vrijmaken. [JJ-299:6,7] Zoals de
geest in de mens met de vrijmaking de menselijke vorm aanneemt [Maan en Aarde
52:9], doordat de geest de ziel geheel bezet, zo nam ook de Geest van God, de
Vader of de eeuwige Liefde, de menselijke vorm aan, als de Zoon of de Wijsheid,
die de Geest van God in zich vrijmaakte en met Hem één werd.
Nu stelt
Jezus de vraag, zonder deze te beantwoorden: „Kan van de Zoon, die een lijfelijk persoon is
en, zoals jullie zien, een lichaam heeft, gezegd worden, dat Hij in de Vader
is, wanneer de Vader geen lichaam, geen gestalte en geen vorm heeft? [GJE8-26:13]
Het
antwoord luidt: „Nee, dat is niet mogelijk, want de Zoon, de Wijsheid, kon
alleen maar in de Vader zijn, de eeuwige Liefde, als hij de Vader in zich
bevrijd en de Vader hem, de Zoon, geheel vervuld en daarmee de gestalte van de
Zoon had aangenomen.’’
Daarmee
kon „een volkomen goddelijke verwantschap of een
wezenlijke eenheid“ tussen de Zoon, die een lichaam en een vorm had met
de Vader slechts tot stand komen, als ook de Vader de gestalte en vorm van de
Zoon had aangenomen en ze één werden bij de doop in de Jordaan.
De Vader verscheen aan Zijn kinderen
al voor het aardse leven van Jezus, maar de Geest van God, de liefde van Vader,
vervulde alleen maar gedeeltelijk en tijdelijk in de menselijke vorm, waarin
Hij Zich aan hen liet zien. (Geestelijke Zon, deel 2, hfdst. 3:6), want beiden
waren nog niet een.
Deze vorm, waarin de hemelse Vader
onder de naam Asmahael, hoge Abedam en Melchizedek verscheen, was geen
Engelgeest, maar zij verscheen aan de mens als een Engelgeest, omdat zij zich
niets anders konden voorstellen. God Zich bediende van een Engelgeest, om aan
de mensen te kunnen verschijnen, werd alleen als een overdrachtelijke
uitbeelding voor een beter begrip voor de mensen verteld (GJE, deel 8, hfdst.
57:14), omdat men zich destijds van God geen voorstelling mochten maken. In werkelijkheid was die vorm, in welke de
Vader voor Jezus verscheen, dat als Wezen gevormde Licht de wijsheid van God en
was daarom een Lichtwezen, dat voor alle scheppingen uit het Gods Centrum naar
voren kwam.
Weliswaar zijn Vader en Zoon, het
vuur en het licht sinds eeuwigheid één geweest, maar in de vorm van de Zoon in
het Lichtwezen moesten zij eerst weer één worden, wat God in het aardse leven
via Jezus eerst heeft gerealiseerd.
De
hemelse Vader sprak tot Jared: „Geloof
het Mij: niemand zal mij in een andere vorm zien dan in die, in welke jullie
Mij nu allen zien in de Geest!“ (Hemelse Geschenken, deel 2, hfdst.138:27)
Dat
betekent, dat de vorm, het Lichtwezen (overdrachtelijk als Engelwezen), bij elk
zichtbaar worden van God steeds dezelfde was, zoals zij ook vlees [lichaam]
werd in de vorm van Jezus. Was de vorm ten tijde van Henoch geen engelgeest,
dan was ze het ook niet in Jezus. Was de vorm in Jezus echter het Lichtwezen
van de wijsheid van God, de Zoon van God, dan was ze dat ook ten tijde van
Henoch.
MGR schrijft: „De auteur vergeet hier het beslissende woord: ‚voor‘. Het is
toch een elementair verschil, of God voor Zijn belichaming Zich bediende van
een engel en als Jezus zich door een engel bediende, of dat Jezus Zelf een
geschapen engel was…‘
Antwoord:
Ik ben geenszins het woord ‚voor‘ vergeten. Als men de tekst precies leest,
zoals zojuist verklaard, komt men er vanzelf op, dat er noch voor Jezus noch
door Jezus, een engel van God gebruikt werd, om zich aan de mensen zichtbaar te
maken en dat beiden – voor en na Jezus – maar een beeldspraak is, vanwege het
gebrekkige geestelijke begrip van de mensen.
Reeds
Lucifer, toen hij al diep gevallen, is de Liefde van God verschenen in dezelfde
vorm, als Lichtwezen, om hem mogelijkerwijs in het vallen op te vangen. Reeds
aan het begin van zijn val verscheen aan hem de Liefde van God, echter zonder
menselijke vorm.
Adam sprak in de herinnering als Lucifer, toen
in Adam teruggebleven zielendeeltjes van Lucifer hem de volgende herinnering
gaven: „Toen ik nog een vorst van al het
licht was, werd mij een mat vlammetje getoond. Dit zou ik hebben moeten
aanbidden; want het zou de eeuwige liefde van God zijn. In mijn stralende
luister kon ik dat niet geloven en beschouwde mij ver verheven boven dat matte
vlammetje. En zie, toen werd ik vanuit mijn lichtende verhevenheid door
boosheid gegrepen. Ik ontvlamde nog heviger en wilde met mijn licht het
vlammetje geheel en al vernietigen; maar toen omvatte de goddelijke toorn mij
en ik werd hierheen geslingerd in deze eeuwig duistere leegte, die ik pas na
eeuwigheden bereikt heb’ [Huishouding van God, deel 1, hfdst. 40: 10]
Hier
wordt ons de eeuwige Liefde of de Vader niet in menselijke vorm beschreven,
maar als vlammetje, zoals ook de inhoud of de basis van het centrum van God of
de Genadezon, waaruit deze vuurzee van Liefde bestaat.
Toen in
Lucifer na eeuwigheden van het vallen gedachten van berouw opstegen, ontwaarde
hij opeens een wezen, dat op hem leek vanuit eeuwige de hoogten, dat hem
achterna zweefde en tot hem sprak: „Lucifer,
jij arme, gevallen geest, ken jij Mij?“
Lucifer
antwoordde: „Hoe zou ik jou kunnen
herkennen in dit duistere niets, zonder schepselen?!“ (1.Huishouding van
God, deel 1, hfdst. 40:5,6)
Toen zag
hij opeens het vlammetje boven het hoofd van dit wezen zweven, en het wezen
sprak hem weer aan: „Lucifer, herken je
Mij nu?“ – En hij antwoordde: „Ja,
Heer, ik herken U; U bent Gods Liefde!“ (Huishouding van God, deel 1,
hfdst. 40:11)
Toen het
Wezen, dat Lucifer nazweefde, een engelgeest was geweest, dan had Lucifer hem
gekend. Dit vlammetje van de Liefde van God liet zich ook boven het hoofd van
Jezus neer, toen Jezus door Johannes in de Jordaan werd gedoopt. We zien hier
dezelfde vorm, datzelfde Wezen, dezelfde Wijsheid en dezelfde Liefde van God,
zoals Lucifer ze reeds zag en hoe ze voor eeuwig ook in de menselijke vorm van
Jezus een werden.
MGR schrijft: L. Engel
citeert al bij het begin van het 11e deel van Jezus: „Ik echter, als Mens Jezus
en toch God van eeuwigheid“. [GJE11-16:3] Jezus tot Lucifer: „ Ik [Jezus] sloeg
je [Lucifer] in boeien, en zie, dezelfde Kracht staat hier voor jou in Persoon
en zeg je: Ik ben de tot nu toe niet zichtbare God! Herken Je me nu?“ [10]
En in vers 15: „Uit liefde tot de schepsels van Mijn [!] Hemel en
Aarde kwam Ik weer en zal uit Liefde tot
hen het werk voleindigen, ondanks jouw [Lucifer] hardnekkigheid!“
Deze kleine voorbeelden laten zien, wat L.Engel werkelijk meende, toen hij
zei: God was, alvorens de verstoffelijking in het lichaam in de persoon Jezus
gebeurde, onpersoonlijk.
De stelling van L. Engel: Jezus is God van eeuwigheid, nu zichtbaar, omdat
met materie omhult. Daarom kon Engel ook, zonder zich tegen te spreken,
vervolgen: „Toen de Mens Jezus nu de personificatie van God werd “ [steeds nog
zie GJE11-75:9].
De opmerkzame lezer weet,
wat Hij daarmee zeggen wilde: Ik echter, ben tot nu toe voor de materiemensen
slechts als Licht waarneembaar, omdat Ik niet in de materie ben omkleed
[‘onpersoonlijk’], maar nu een zichtbaar Mens [Jezus] ben en toch God vanaf de
eeuwigheid.’
Vóór
Jezus was God niet gepersonificeerd en zodoende onpersoonlijk. Hij was en is in
het Godscentrum geen menselijk gevormde persoon, maar dan wel nog een Mens, een
Wezen met Ik-bewustzijn, dat denkt, voelt en alle menselijke eigenschappen,
maar geen menselijke vorm bezit.
Jezus
sprak tot Lucifer: „ Ik [Jezus] sloeg je [Lucifer] in
boeien, en zie, dezelfde Kracht staat hier voor jou in Persoon en zeg je: Ik
ben de tot nu toe niet zichtbare God! Herken Je me nu?“ [GJE11-16:10]
Hier zegt de Vader als Jezus, dat Hij Kracht
was toen Lucifer viel, nu echter, in en als Jezus als Persoon.
Als Jezus
zei: „Ik echter, als Mens Jezus en toch God van
eeuwigheid“. [GEJ11-16:3] zo sprak de hemelse Vader uit Jezus. Het is
zeker elke lezer van het Grote Johannes Evangelie opgevallen, dat Jezus eenmaal
als de Mens Jezus, als de geïncarneerde Wijsheid van God, van de Zoon of het
vleesgeworden Woord sprak, en de andere keer als God van eeuwigheid, als de
hemelse Vader of de eeuwige Liefde.
MGR schrijft: „Ik kan toch maar over een persoon schrijven en het midden
daarvan is identiek met het centrum. God spreekt hier van Zijn oneindige grenzeloze
buitenwezen, dat echter een centrum [binnenwezen] heeft. In het Centrum van de
oneindige Godheid staat een Ik. Bovendien heeft een vormloos = onbegrensd
Centrum een tegenspraak in zich. Iets onbegrensd wat eindeloos is kan niet
gelijktijdig een centrum zijn! Waarvan?
Nee, iets
als onbegrensd eindeloos kan niet gelijktijdig een centrum zijn. Dat heb ik ook
nooit beweerd.
MGR
citeert Schlätz: „Maar de echte Jezus alleen is het
ongeschapen, eindig, mensgevormd wezenlijke, persoonlijk CENTRUM VAN GOD, waarvan
eerst alle oneindige Godheid uitvloeit.“
Nergens
in de JL-Openbaring betekent het, dat het Goddelijke Centrum menselijk is
gevormd. In het tegenovergestelde zegt Jezus, dat Hij in de genadezon puur
geestelijk is. (2.RB 283,13)
MGR schrijft: „Hetzelfde in deel 1 van de Geestelijke Zon, hfdst.60:1-20.
Volgens Kujoth kon de „eeuwige Liefde en Wijsheid“ [het vormeloze Centrum van
God, der Vader] „alleen in de stralen uit de Genadezon van haar kinderen
persoonlijk verschijnen.“ [nr.19, bladzijde14] Klopt dat?
„Jezus is de Vader, Hij is
het Centrum, Hij heeft een Mensenvorm!“ De Apostel Johannes tot zijn
begeleiders:
„Maar in de naam van Jezus duiden jullie het volkomen, machtige, wezenlijke
Centrum van God aan – Jezus is het waarachtige, het meest eigenlijke Wezen van
God als Mens, waaruit eerst alle Godheid te voorschijn komt, die de
Oneindigheid vervult, als de Geest van Zijn oneindige Macht en Kracht als
stralen vanuit de Zon. – Jezus is bijgevolg het toonbeeld van de gehele volheid
van de Godheid.“ [Geestelijke Zon, deel 2, hfdst.13:3,2]
Dat
Jezus de Vader, het Centrum van de Genadezon en Mens is, bewijst niet, dat het
Centrum van de Genadezon een mensengestalte heeft. Zoals reeds voorgelegd,
heeft Jezus buiten de Genadezon om een Menselijke vorm, maar innerlijk is Hij
puur geestelijk als Kracht, Wijsheid en Liefde. (Hemel en Hel 2-283:13)
Eudokia
vertelde een droom: ‘Vannacht heb ik in
een droom aan de hemel een zon gezien die leeg was, en maar weinig licht gaf.
Maar vervolgens zag ik op Aarde dit Kindje, stralend als duizend zonnen! Van
Hem uit ging er een krachtige straal in de richting van die lege zon, die
daardoor volledig doorlicht werd!’ [Jeugd van Jezus 160:21-22]
Eudokia
ziet de Genadezon leeg, maar in werkelijkheid was de Genadezon niet leeg, want
haar droom is een beeldspraak, lijkend op de sprookjes, waar volwassenen kleine
kinderen vertellingen doen. De sprookjes komen niet met de werkelijkheid
overeen, want een wolf kan bijv. op menselijke wijze niet spreken; met deze beeldspraak
wil het de kinderen waarheden bemiddelen, die de sprookjes ten grondslag
liggen. Zo moet Eudokia, die geestelijk nog een klein kind was, met haar droom
duidelijk gemaakt worden, dat in het Kind Jezus de volheid van de Godheid
woont. Daarom is de Genadezon echter in werkelijkheid niet leeg geweest, omdat
anders alle scheppingen te gronde waren gegaan.
Zo is ook
de voorstelling, dat de Vader in de Genadezon in menselijke gestalte aanwezig
is, een voorstelling, geestelijk gezien door kleine kinderen. Deze zijn evenzo
in de war, als iemand hen zegt, dat de Vader in het Godscentrum vormloos is,
zoals een klein kind daarvan geschokt raakt, als een volwassene tegen het kind
zegt, dat het sprookjesverhaal niet waar is.
Wat moet
de Vadervorm ook in de Genadezon doen? Volhard ze onbeweeglijk in het midden
van de Genadezon, of zit ze daar op een troon, of zweeft ze onophoudelijk in de
Genadezon rond? Dat zijn allemaal absurde voorstellingen, waaraan men zien kan,
dat de Vader in de Genadezon alleen zonder vorm en lichaam als Liefde kan
aanwezig kan.
Bronlijst
GJE Het grote Johannes
Evangelie, Jakob Lorber
HG De Huishouding van God,
Jakob Lorber
JJ De Jeugd van Jezus,
Jakob Lorber
GZ De geestelijke Zon, Jakob
Lorber
HH Hemel en Hel (Robert
Blum), Jakob Lorber
MA Maan en Aarde, Jakob
Lorber
UpToDate 2024-2025