WEG TOT GEESTELIJKE WEDERGEBOORTE
Een Brevier
door het innerlijk Woord ontvangen door
Uitgeverij De Ster - Breda
Ginnekenweg 124 - 4818 JK Breda.
Druk:
ICG-Printing, Dordrecht
Oorspronkelijke
titel: Weg zur geistigen Wiedergeburt, Ein Brevier. LorberVerlag - 7120
Bietigheim, 1979.
Vertaling:
J.E.Bos
Ontwerp
omslag: Usanne Franken
Foto
omslag: T.Janzen
Copyrights
@1986 Uitgeverij De Ster - Breda ISBN 9065563113
Inhoud
Voorwoord
9
Verklaring
van de titelafkortingen
1.
Grootste en laatste getuigenis over de Heer door Johannes de Doper
Joh.3, 34 -
36; Gr.Ev.Joh. 1/24 (12 - 18)
2. Het nachtelijke gesprek van Jezus met Nicodemus Jeu. 25 - 26; Gr.Ev.Joh.1 /18,19,20,21 en 22;
Joh.3, 1 - 21 18
3. Uit de levensschool van de Heer - Motto
Gr.Ev.Joh.IX/155 (9)
a) De basis
van de Leer van de Heer - Gr.Ev.Joh.III /53 (6 - 16)
b)
Zelfbeschikking en liefde van de daad - Gr.Ev.Joh.III /241 (2 - 10)
c) De poort van de zelfverloochening -
Gr.Ev.Joh IV/1 (4 - 6, 9 - 12)
d)
Het geloof als voorafgaand gegeven - Gr.Ev.Joh. V/213 (8 - 9)
e) Zelfkennis en Godskennis - Gr.Ev.Joh. V/215
(1 - 7)
f)
Het geweten en de invloed van de engelen - Gr.Ev.Joh. III /232 (1 - 14)
g)
Vermaning tot verzoenlijkheid Gr.Ev.Joh. V/250 (4), Gr.Ev.Joh. IV/78 (1 - 5)
h)
De vrije wil is steeds te respecteren - Gr.Ev.Joh. VIII /43 (7)
i) Naastenliefde - Gr.Ev.Joh. VII/94
(17), Gr.Ev.Joh. VII/140 (1,3,11 - 12) Gr.Ev.Joh. IV/39 (1),
Gr.Ev.Joh.IV/79 (5 - 9), Gr.Ev.Joh.
V/126 (9), Gr.Ev.Joh. VIII /120 (6,7), Gr.Ev.Joh. XI/75, blz.213
j) Over
het bidden Gr.Ev.Joh. IX/87 (4 - 6)
k) Over
de wetenschap van de beeldspraak -
Gr.Ev.Joh. IX/93 (4 - 7)
I)
Deemoed en zelfrespect - Gr.Ev.Joh. VII /141 (4 - 12)
m) Wellust verhindert de geestelijke
ontwikkeling - Gr.Ev.Joh. VIII /41 (8 - 13)
n) Weten
en wijsheid - Weten en geloof - Gr.Ev.Joh. VII /183 (13 - 14), Gr.Ev.Joh.IX/132
(11-13)
o) Het onderscheid tussen zaligheid
en verdoemenis - Ed.58, (10 - 12), GS 11 /106 (8)
p) Wat is dan de Geest? - GS 11 /79
(12 - 13), GS 11 /71 (9 - 14, 8)
4. Uit de leer van de ziel - Motto
Gr.Ev.Joh. VI /133 (3)
a) Het Wezen en
doel der materie in het proces van de ontwikkeling van de ziel
Gr.Ev.Joh.VI /133
(3 - 6)
b) Ontwikkelingsfasen
van de ziel - Gr.Ev.Joh.X/21
c) Het
vormingsproces van de ziel - Gr.Ev.Joh.X/184 63
d) Voorbeeld
van een vereniging van dierzielen tot een menselijke natuurziel -
Gr.Ev.Joh.X/185 (4 - 7)
e) De twee
principes in de mens: materie en geest - Gr.Ev.Joh.XI/75 (2 - 27)
f) De leiding
van de menselijke ziel naar voleinding - Gr.Ev.Joh.IX/171 (4 - 10)
g) Leiding van
het leven hier en in het hiernamaals - Gr.Ev.Joh.VII /156 (7 - 12)
h) De ziel in
het hiernamaals - Gr.Ev.Joh.VIII /17 (5 - 7); Gr.Ev.Joh.IX/142(2)-143(8)
5. Het drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in
het hart van de mens Motto
Gr.Ev.Joh.II /217
(5)
a)
Het visioen van Oalim - Hil/72 (9 - 26); 74 (2 - 3, 24 -
32)
b)
Lichaam, ziel, geest - Gr.Ev.Joh.II /217 (5), Gr.Ev.Joh.IX/174
(9 - 12),
Gr.Ev.Joh.IX/176
(2 - 4, 7 - 9), Ed.51 (5 - 7)
c)
De drie-eenheid in God en mens Gr.Ev.Joh.VIII /24 - (1,4-
14); 25 (1 - 15), Hil/S 55 (12 - 13)
d)
De opstanding van het vlees (Gr.Ev.Joh.V/238 (1,3,6) 89
e)
Het Godsrijk in het hart van de mens -
Gr.Ev.Joh.IX/72 (11 - 15), GS II /10
(14), Ed 70 (2 - 4, 13, 15,21, 24 - 25)
f)
f) God als Vader van Eeuwigheid Gr.Ev.Joh.III /225 (6 -
9) 92
6. De verlossing (Eigen tekst, ontvangen op 14 juni 1840)
7. De weg tot geestelijke wedergeboorte - Motto (tekst van
15 Aug. 1840)
a)
Noodzakelijke gedragsregels (eigen tekst, door Jakob Lorber ontvangen op 15 en
18 Aug. 1840)
b) Dat is de
kortste weg tot wedergeboorte (ontvangen door Jakob Lorber op 18 Aug. 1840)
c) Zelfbeschouwing (meditatie) Gr.Ev.Joh.I/224 (8,e.v.), Gr.Ev.Joh.I
/226 (1 - 4)
Gr.Ev.Joh.II/166
(18, 19), HII /242 (3 - 13)
d)
Zelfontwikkeling Gr.Ev.Joh.II /75 (7 - 9), - Schrft Hfst 5, GS II/44 (16, 17)
e) Geestelijke beschouwing van een
zonsopgang: over de ware Sabbatrust in het hart
Gr.Ev.Joh.II /148
(8 - 15)
f) Het denken
in het hart Gr.Ev.Joh.II /62 (1 - 10)
g) Tweevoudig
vermogen om tot kennis te komen = RBI I /35 (2 - 6, 8)
h) De wedergeboorte van de ziel
Gr.Ev.Joh.XI /50 (1 - 14) - Gr.Ev.Joh.XI/52 (1 - 7),
Gr.Ev.Joh.VIII /61 (9 - 14), -
Gr.Ev.Joh.VIII /57 (12), RBI.II /278(4,6),Jeu 298(8 -13)
i) Het
geestelijke gezicht Gr.Ev.Joh. XI /53
j) Vergeefse moeite Gr.Ev.Joh.V/160 (1 - 6)
k) "Het Rijk Gods geweld aandoen" -
Gr.Ev.Joh.VII /127 (3 - 7, 9)
l) De weg tot
het een worden met de Geest - Gr.Ev.Joh. VIII /150(14 - 16), Gr.Ev.Joh.IX/103
(5 - 6)
8. De Wedergeboorte van de Geest - Motto Hl/Voorbericht
van de Heer, blz.7 (1)
Gr.Ev.Joh.I /2 (14 - 16), Joh.1, 13
a)
Verdere toelichtingen Gr.Ev.Joh.I /161 (1 - 6) -Gr.Ev.Joh.I
/214 (10 - 11), Gr.Ev.Joh.II /41 (5),
Gr.Ev.Joh.IV/220 (6 - 8, 10), Gr.Ev.Joh.IV/225 (5,6,8),
Gr.Ev.Joh.VII /54 (11 - 13),
Gr.Ev.Joh.VII/69 (6 - 7), Gr.Ev.Joh.IX/102 (8),
Gr.Ev.Joh.IX/108 (4 - 5)
Gr.Ev.Joh.IX/141 (3), GSI/164 (15)
b) Het wonder van Pinksteren maakte de geestelijke
wedergeboorte pas mogelijk
Hl/144
(2), Hl/46 (20 - 23), Gr.Ev.Joh.III /171
(4 - 8, 11 - 14), Gr.Ev.Joh.IIl/180 (3 - 8),
Gr.Ev.Joh.IV/133 (8 - 9), Gr.Ev.Joh.IV/217(9) - 218(1),
Gr.Ev.Joh.VII 142(8), Gr.Ev.Joh.VII /129(10),
Gr.Ev.Joh.IX/56 (6 - 7)
c) De verhouding tussen ziel en geest Gr.Ev.Joh.VII /66
(5 - 8), Gr.Ev.Joh.IV/226 (1 - 4)
Gr.Ev.Joh.IV/228
(2 - 5), Gr.Ev.Joh.IV/256 (1 - 4), Gr.Ev.Joh.V/211 (3 - 7)
d) De
juiste kennis van de Goddelijke wijsheid - Gr.Ev.Joh.VII /55 (3 - 12)
e) Het
levenskamertje in het hart in overeenkomstige zin - Gr.Ev.Joh. VIII/57 (10 -
14)
g)
De drie graden van levensvoleinding Gr.Ev.Joh. VII/155 (1
- 13), Gr.Ev.Joh.I/3(1), Joh.l,16 174
Epiloog - Gr.Ev.Joh.III/224 (12 - 14)
Jakob Lorber en de werken van de nieuwe openbaring
Literatuur
186
Over de leer van de Wedergeboorte van de Geest publiceerde
voor de eerste maal, reeds tijdens het leven van Jakob Lorber (1800 - 1864),
zijn eerste uitgever Johannes Busch uit Dresden in 1856 een boekje, waarvan het
titelblad hier in facsimile is weergegeven. Een daarna verschenen werkje 'Der
Weg zur Wiedergeburt' werd diverse keren herdrukt, doch is reeds lang niet meer
verkrijgbaar. Het boek dat thans voor U ligt komt daarvoor in de plaats en
bevat een aanzienlijk uitgebreider en tevens op hetzelfde onderwerp betrekking
hebbende keuze van teksten uit de geschriften van Jakob Lorber.
De
geestelijke wedergeboorte moet niet verwisseld worden met reïncarnatie,
waarvoor in het 'Grose Evangelium Johannes' VI /61 (3-4) gezegd wordt: "Het
verre morgenland gelooft nog heden ten dage (tijdens Jezus' leven op
aarde) vast aan de zielsverhuizing; maar dat geloof is bij hen zeer
verontreinigd, omdat zij de menselijke ziel weer in een dierlijk lichaam laten
terugkeren. Maar terug verhuist geen enkele nog zo onvolmaakte ziel meer".
Veeleer gaat het bij de geestelijke wedergeboorte om de
voleinding van de mens, dus om het eigenlijke en hoogste doel van alle
geestelijke inspanningen van de mens, ja om het 'mens' zijn als zodanig. Dat is
in alle geschriften van Jakob Lorber ook te bespeuren als steeds aanwezige
grondgedachte, zoals die ook op honderden plaatsen in directe belering en
vanuit telkens weer nieuwe aspecten wordt uiteengezet.
Dit
brevier tot geestelijke wedergeboorte zou kunnen dienen als een soort leidraad
om als het ware van buiten af, namelijk vanuit het ons zo gewoon geworden diep
ingewortelde materiële denken, geleidelijk gevoerd te worden in het geestelijk
centrum van ons eigen Zijn. Dat betekent: uit het donker van ons aardeleven tot
het stralende licht van de Liefdewijsheid uit God in ons eigen hart.
Zelfs de
kortste weg tot geestelijke wedergeboorte hoeft echter beslist geen korte te
zijn, maar kan vaak ook betrekkelijk lang en moeizaam zijn. Maar de Heer laat
er ons nergens over in twijfel dat dit in elk geval de beste weg is, die de
mens kan kiezen.
H.E.Sponder
Het
lichaam van de mens weet in het geheel niet wat er allemaal in de mens
verborgen is; want het heeft geen oog om te zien wat in zijn binnenste leeft.
De geest echter die in zijn binnenste woont, deze alleen ziet en weet alles wat
in de mens is. Laat daarom ieder streven naar de ware wedergeboorte van de
geest, want zonder deze kan niemand het Rijk Gods binnengaan.
(Gr.Ev.Joh.VI
/158 (12))
Titel-afkortingen
van aangehaalde werken van de Nieuwe Openbaring door Jakob Lorber.
(door het
Innerlijk Woord ontvangen van 1840 - 1864)
Ed
= Erde und Mond
Gr.Ev.Joh. = Das grose Evangelium Johannes (11
banden; de 11e band door Leopold Engel)
GS =
Die Geistige Sonne (2 banden)
H =
Die Haushaltung Gottes (3 banden)
Hi =
Himmelsgaben (2 banden)
Jeu = De
jeugd van Jezus (uitgave Ankh-Hermes)
RBI =
Robert Blum; nieuwe titel: "Von der Hölle bis zum Himmel" (2 banden)
Schrft =
Schrifttexterklärungen
Bij bovengenoemde afkortingen geven de romeinse cijfers
de betr. band, de arabische cijfers het hoofdstuk, resp. de bladzijde, en de
tussen haakjes ( ) geplaatste arabische cijfers het onderhavige vers (alinea)
aan.
1.
Grootste en laatste getuigenis over de Heer door Johannes
de Doper
Joh.
3,34-36: ğ Want hij, die God gezonden heeft, die spreekt Gods woorden. Want God
geeft zijn Geest niet met mate. De Vader heeft de Zoon lief en heeft hem alles
in zijn hand gegeven. Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar
wie de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn van God
blijft op hem!Ğ
Gr.Ev.Joh.
1/24, 12 - 18.
. . .
ğAlzo is het ook met Hem, die van God is gekomen, om te getuigen van God en te
spreken het zuivere Woord van God. Hij Zelf is de mateloze zee (Gods Geest). Zo
Hij iemand dus Zijn Geest geeft, dan geeft Hij hem niet naar de eindeloze maat,
die slechts alleen in God in alle volheid kan zijn, maar naar de maat die in de
mens is. Wanneer de mens de geest wil ontvangen, mag zijn eigen maat niet
schadelijk zijn en open blijven staan, maar die maat moet vast gebonden en goed
verzegeld zijn!
Hij
echter, bij Wie u was en aan Wie u gevraagd hebt of Hij Christus is, heeft,
hoewel uiterlijk ook een mensenzoon, de Geest Gods niet naar de maat van een
mens, maar naar de eindeloze maat van God Zelf ontvangen reeds van eeuwigheid
her; want Hij Zelf is de mateloze zee van de Geest Gods in zich! Zijn liefde is
Zijn Vader van eeuwigheid, en deze is niet buiten de zichtbare mensenzoon,
maar in Hem Zelf, die het vuur is, de vlam en het licht van eeuwigheid in en
uit de Vader.
Deze
liefdevolle Vader heeft Zijn eeuwige Zoon boven alles lief, en alle macht en
geweld ligt in de handen van de Zoon, en alles wat wij in de juiste mate
hebben, hebben wij geput uit Zijn mateloze volheid. Hij Zelf is door Zijn eigen
woorden nu een mens van vlees onder ons, en Zijn Woord is God, geest en vlees,
dat wij de 'Zoon' noemen. De Zoon is derhalve ook in zich eeuwig het Leven van
alle leven.
Wie dus
de Zoon aanneemt en in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven reeds in zich;
want zoals God Zelf in elk woord Zijn eigen meest volkomen leven is, alzo is
Hij ook in elk mens, die Zijn levensvolle woord in zich opneemt en dat bewaart.
Wie echter het Godswoord uit de mond van de Zoon niet aanneemt, dus de Zoon
niet gelooft, die zal en kan ook het Leven niet ten deel vallen, noch zien en
in zich voelen, en de toorn Gods - wat betekent het gezicht der dingen die geen
leven hebben buiten dat van de eeuwig onveranderlijke wet van het moeten uit
hun aard - zal over hem blijven, zolang hij niet in de Zoon wil geloven.
Ik,
Johannes, heb dat nu tot u gesproken en gaf U allen een volkomen geldig
getuigenis. Ik heb u gereinigd van het vuil der aarde door mijn eigen handen.
Gaat nu heen, neem Zijn woord aan, opdat u de doop door Zijn Geest ontvangt,
want zonder deze is al mijn moeite met u nutteloos en zonder waarde! Ik zou ook
zelf graag naar Hem toe willen gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij
door mijn geest, dat ik moet blijven, daar ik reeds in de geest heb ontvangen
wat u nog ontbreekt.Ğ* (* Opmerking van de Heer: "Dit is het laatste en
grootste getuigenis van Johannes over Mij en behoeft geen verdere verklaring,
daar het zich in en uit zichzelf verklaart. De reden echter, waarom het in het
Evangelie niet zo volledig is gegeven, blijft steeds dezelfde: omdat ten eerste
het destijds de noodzakelijke manier van schrijven was om slechts de
hoofdpunten op te tekenen, terwijl al het andere wat een pientere geest zonder
meer vanzelf gemakkelijk kan vinden, werd weggelaten; en ten tweede, opdat het
levend heilige in het woord niet verontreinigd en ontheiligd zou worden. En zo
is dus elk vers een met een vaste huid omgeven zaadkorrel, waarin de kiem tot
een eindeloos leven en zijn onmeetbare volheid van wijsheid verborgen
rust".)
2.
Het nachtelijk gesprek van Jezus met Nicodemus over de
Wedergeboorte
(Hier
volgt een gedeelte vooraf uit 'De jeugd van Jezus', 25 - 26:) Toen
de heilige familie na de ceremonie van de besnijdenis van het Kindje Jezus de
Tempel verliet, was de vroege winternacht al aangebroken, en daar het bovendien
een voor-Sabbath was, was er nauwelijks nog een huis open, en zo vonden Jozef
en de zijnen eerst geen onderkomen in Jeruzalem. Tenslotte ontfermt zich een
voorbijgaande jonge Israëliet over hen: "Kom dan maar met mij mee, dan zal
ik u voor een drachme of daaromtrent tot morgen onderdak verlenen". Toen
Jozef zich de volgende morgen al had klaargemaakt om te vertrekken naar
Bethlehem, kwam de jonge Israëliet het overnachtingsgeld innen. Toen hij de
kamer betrad, overviel hem een grote angst en hij bracht geen woord over zijn
lippen. Maar Jozef zei tot hem: "Vriend, neem iets van mijn bezit, dat u
een drachme waard is, want ik bezit geen geld". Nu zei de Israëliet met
bevende stem: "Man van Nazareth, nu herken ik je pas, jij bent Jozef, de
timmerman en dezelfde aan wie negen maanden geleden Maria, de maagd des Heren,
door het lot in de tempel werd toegewezen. Dit is hetzelfde meisje. Hoe heb je
op haar gepast, dat zij nu moeder is op haar vijftiende jaar? Wat is er
gebeurd?
Jozef
antwoordde toen: "Nu heb ik je ook herkend: jij bent Nicodemus, een zoon
van Benjamin uit de stam Levi! Hoe kom je erbij mij uit te horen? Dat past je
niet! Ga maar naar de Tempel en de Hoge Raad zal je een juist getuigenis geven
over mijn hele huis!" - Door deze woorden werd Nicodemus zeer getroffen en
hij zei: "Maar om Gods Wil, zeg mij toch, hoe het gekomen is, dat dit
meisje heeft gebaard! Is dat een wonder, of is het op natuurlijke wijze
toegegaan?" - Nu ging de ook aanwezige vroedvrouw naar Nicodemus
en sprak: "Beste man, hier is je overnachtingsgeld voor dit zeer
armetierige onderkomen. En houd ons niet langer tevergeefs op! Maar bedenk wel
wie heden in je huis zo karig geherbergd werd voor een drachme! Als vroedvrouw
heb ik het oude recht, je toe te staan het Kindje aan te raken; doe het, opdat
de dikke schillen van je ogen vallen en je ziet, wie bij je op bezoek is
geweest!" Nu raakte Nicodemus het Kindje aan en het innerlijk gezicht werd
hem voor een kort ogenblik ontsloten, zodat hij de Heerlijkheid Gods mocht
zien. En hij viel voor het Kind neer, aanbad het en sprak: "Hoe groot moet
de genade en erbarming in U zijn, 0 Heer, dat U alzo Uw volk bezoekt!
Maar wat zal er nu met mijn huis gebeuren en wat met mij, nu ik Gods Heerlijkheid
zo heb miskend?" En Nicodemus gaf de drachme weer terug en ging wenend
naar buiten. Later liet hij deze kamer met goud en edelstenen versieren.
Gr.Ev.I/Hst.18
e.v.
. . . In
de voorlaatste nacht van Mijn oponthoud in de nabijheid van Jeruzalem kwam een
zekere Nicodemus tot Mij, die een voorname man in Jeruzalem was; hij was een
Farizeeër en als een rijk burger van Jeruzalem ook de overste van de Joden in
deze stad.
Joh.3, 1 en 2:
Er was een mens onder de Farizeeën, Nicodemus genaamd, een overste van de
Joden. Deze kwam tot Jezus bij nacht en zei tot Hem: "Rabbi, wij weten dat
U van God gekomen bent als leraar; want niemand kan deze tekenen doen die U
doet, tenzij God met hem is".
Deze
Nicodemus kwam dus zelf in de nacht tot Mij en sprak: "Meester! Vergeef me
dat ik zo laat in de nacht tot U kom en U stoor in Uw rust; daar ik echter
vernam, dat U deze streek reeds de volgende dag zult verlaten, kon ik niet
anders, maar moest U mijn U toekomende achting betuigen. Want ik en meerderen
van mijn ambt weten nu, nadat wij Uw daden hebben gadegeslagen, dat U als een
echte profeet door God gezonden tot ons bent gekomen! Want de tekenen die U
doet, kan niemand verrichten, tenzij Jehova in hem is! Daar U dus kennelijk een
profeet bent en moet zien hoe erg het met ons gesteld is, maar ons nochtans
door Uw voorgangers het Godsrijk is beloofd, zeg mij, wanneer dit zal komen en
als het komt, hoe men dan moet zijn om daar in te komen?"
Vers 3: Jezus
antwoordde en sprak tot hem: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand
opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien".
Op deze
vraag van Nicodemus antwoordde Ik zo kort als het vers aangeeft, namelijk:
"Voorwaar, voorwaar ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij
het koninkrijk van God niet zien en nog minder daarin komen!" wat zoveel
wil zeggen als: indien u uw geest niet langs wegen, die Ik u met Mijn leer en
daad toon, opwekt, kunt u het goddelijk levende van Mijn woord niet kennen, om
niet te spreken van het indringen in diens leven gevende diepten!
Dat
Nicodemus deze uitspraak van Mij niet begreep en het niet tot hem doordrong,
dat men van het Goddelijk-Levende van Mijn woord helemaal niets kan begrijpen,
als men geen gewekte geest heeft, toont duidelijk het volgende vers.
Vers 4: Nicodemus
zei tot Hem: "Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Kan hij
soms voorde tweede keer in de schoot van zijn moeder ingaan en geboren worden ?"
Nicodemus,
verbluft door zo'n uitspraak van Mij, vraagt: "Maar lieve Rabbi, wat voor
vreemde dingen hoor ik nu? Hoe is het mogelijk dat een mens nog eens geboren
wordt? Hoe zou een mens, die groot, oud en stijf is geworden, door het enge
poortje kunnen ingaan in het lichaam van zijn moeder en dan voor de tweede keer
geboren worden? Lieve Rabbi, dat is een onmogelijke zaak! Of U weet niets van
het komende Godsrijk of althans niet het rechte, óf U weet het wel, maar wilt
het mij niet zeggen, uit vrees, dat ik U zal laten oppakken en in de gevangenis
werpen. . . U bent een grote weldoener van de arme mensheid en hebt nagenoeg
alle zieken van Jeruzalem genezen, verwonderlijk door de Kracht van God in U;
hoe zou ik mij dan aan U kunnen vergrijpen?
Geloof mij, lieve Rabbi, het is mij ernst met het
Godsrijk dat zal komen! Daarom, als U daarvan iets meer weet, zeg het mij op
een manier, dat ik het begrijpen kan! Geef het Hemelse met hemelse en het
Aardse met aardse woorden, maar in goed te begrijpen beelden, anders baat mij
Uw belering nog minder dan het oud-Egyptische hiëroglyphenschrift, dat ik
noch lezen noch begrijpen kan. Ik weet heel goed uit mijn berekeningen, dat het
koninkrijk van God er al moet zijn, alleen weet ik nog niet, waar en hoe men
daar in komt en er in wordt opgenomen. Deze vraag zou ik graag door U helder en
duidelijk beantwoord willen hebben".
Vers: 5: Jezus
antwoordde: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit
water en geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan".
Op deze
herhaalde vraag gaf Ik Nicodemus precies weer het antwoord, zoals dat in het
bovenstaande Se vers staat. Het onderscheidt zich van het eerste slechts
daardoor, dat hier nader wordt aangeduid, waaruit men eigenlijk moet worden
wedergeboren om in het Godsrijk te komen, namelijk uit het water en uit de
Geest, wat zoveel zeggen wil als:
De ziel
moet met het water van deemoed en zelfverloochening gereinigd worden (want
water is het oeroude symbool van deemoed, het laat alles uit zich maken, is tot
alles dienstbaar en zoekt steeds de laagste plekken van de aarde op en vliedt
van de hoogten) en dan pas uit de geest der Waarheid, die een onreine ziel
nooit kan bevatten, daar een onreine ziel gelijk is aan de nacht, terwijl de
waarheid een zon vol licht is, die overal dag om zich verspreidt.
Wie dus
in zijn door de deemoed gereinigde ziel de waarheid opneemt en deze als
zodanig erkent, die wordt door de waarheid in de geest vrijgemaakt. En deze
vrijheid van de geest of het ingaan van de geest in zo'n vrijheid is dan ook
het eigenlijke ingaan in het Godsrijk.
Zulk een
uitleg gaf ik weliswaar Nicodemus niet, omdat hij haar met de kennis en het
inzicht dat hij bezat nog minder zou hebben begrepen dan de korte, versluierde
grondstelling zelf. Hij vroeg mij daarom ook weer, hoe dat was te verstaan.
Vers 6: "Wat
uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is
geest".
Ik gaf
hem tot antwoord wat in het bovenstaande vers 6 staat geschreven: "Laat
het u niet verwonderen, dat Ik zo tot u spreek! Want ziet, wat uit het vlees
komt, is weer vlees, dus dode materie of uiterlijke omhulling van het leven;
wat echter uit de Geest komt, dat is ook geest of het eeuwige leven en de
waarheid in zichzelf".
Nicodemus
begrijpt de zaak nog steeds niet. Hij haalt zijn schouders op en verwondert
zich steeds meer, minder over de zaak dan wel, dat hij als een zeer wijze
Farizeeër, die in de gehele Schrift goed thuis is, de zin van zo'n woord niet
in staat is te begrijpen. Want hij was erg overtuigd van zijn wijsheid en was
ook vanwege die grote wijsheid verheven tot overste van de Joden.
Daarom
verwonderde het hem des te meer, dat hij nu in Mij geheel onverwacht een
Meester had gevonden, die hem zulke bijzondere noten van wijsheid gaf te
kraken. Daar hij er helemaal niet uit wijs kon worden, vroeg hij Mij opnieuw:
"Hoe moet dat nu weer worden opgevat? Kan dan ook een geest zwanger worden
en zijnsgelijke baren?"
Vers 7: "Verwonder
u niet dat Ik u gezegd heb: u moet opnieuw geboren worden!"
Ik zeg
tot hem: "Ik heb u reeds gezegd u er niet over te verwonderen, dat Ik zei:
u moet allen opnieuw geboren worden".
Vers 8: "De
wind waait waarheen hij wil, en u hoort zijn geluid, maar u weet niet waar hij
vandaan komt en waar hij heen gaat; zo is ieder die uit de Geest geboren
is".
"Want
ziet, de wind waait waarheen hij wil, u hoort zijn geluid, maar u weet
desondanks niet, waar hij oorspronkelijk vandaan komt; alzo is het ook met
ieder, die uit de Geest komt en tot u spreekt. U ziet en hoort hem wel, maar
daar hij op zijn geestelijke wijze tot u spreekt, begrijpt en verstaat u niet,
waarover hij het heeft en wat hij daarmede zegt en bedoelt. Daar u echter een
wijze bent, zal het u te rechter tijd ook gegeven worden, dat u zulke dingen
zult begrijpen en verstaan".
Vers 9: Nicodemus
antwoordde en zei tot Hem: "Hoe kunnen zulke dingen gebeuren?"
Hier
schudt Nicodemus bedenkelijk het hoofd en zegt na een poosje: "Ik zou van
U graag willen horen, hoe zulke dingen zouden kunnen gebeuren; want wat ik weet
en begrijp, dat weet en begrijp ik in mijn vlees. Wordt het vlees mij
ontnomen, dan zal ik nauwelijks meer iets begrijpen en verstaan. - Hoe, hoe
word ik als vlees tot een geest, en hoe zal mijn geest dan een andere geest in
zich opnemen en opnieuw baren? Hoe zal dat toegaan?"
Vers 10: "Jezus
antwoordde en zei tot hem: "Bent u de leraar van Israël en weet u deze
dingen niet?"
Ik zei
tot hem: "U bent een zeer wijze leraar in Israël en u
kunt
zoiets niet vatten en begrijpen? Als u dat niet kunt vatten als een geleerde
van de Schrift, hoe zal het dan wel met die vele anderen gaan, die van de
Schrift nauwelijks zoveel weten, dan dat er eens een Abraham, Isaak en Jakob
zijn geweest?"
Vers 11: "Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u: Wij (geestelijk) spreken (heel natuurlijk) wat Wij weten en
Wij getuigen (van dat) wat Wij gezien hebben; en u kunt ons getuigenis niet
(begrijpen) en aannemen!"
"Voorwaar,
voorwaar, geloof Mij! Wij, Ik en Mijn jongeren, die uit de Geest zijn gekomen,
spreken hier met u niet alleen maar zuiver geestelijk, maar geheel naar de
natuur en maken u in natuurlijke beelden der aarde dat bekend, wat wij weten en
gezien hebben in de Geest, en u kunt dat niet begrijpen en aannemen?"
Vers 12: "Als
Ik u aardse dingen heb gezegd en u niet gelooft, hoe zult u geloven als Ik u
de hemelse zeg?"
"Als u echter reeds zo iets gemakkelijks in
begrijpelijke taal niet kunt verstaan, waar Ik toch op aardse wijze met u
spreek over geestelijke dingen, die daardoor behoorlijk tot aardse dingen
worden, dan zou Ik willen weten, hoe uw geloof zich zou houden, wanneer Ik over
hemelse zaken zuiver hemels tot u zou spreken! - Ik zeg u: alleen de geest, die
in en uit zichzelf geest is, weet wat in de geest is en wat zijn leven is! Het
vlees is echter slechts de buitenste schors en weet niets van de geest, tenzij
de geest het openbaart aan zijn omhulsel, de schors. Uw geest wordt echter nog
te veel beheerst en bedekt door uw vlees en weet daarom niets van hem. Maar de
tijd zal komen, waarin uw geest, zoals Ik u reeds gezegd heb, vrij wordt; dan
zult u onze verklaring begrijpen en aannemen!"
Nicodemus
zegt: "Liefste Rabbi, gij Wijste onder de wijzen! O zeg het mij duidelijk,
wanneer, wanneer die tijd zal komen, waarnaar ik zo vurig en smachtend
verlang!"
Daarop
antwoordde Ik en sprak: "Mijn beste vriend, dat ik u tijd, dag en uur kan
aangeven, daartoe bent u nog niet voldoende gerijpt. Ziet, zolang de nieuwe
wijn nog niet behoorlijk uit is gegist, blijft hij troebel, en al doe je hem
in een kristallen beker en houd je de beker dan tegen de zon, toch zal haar
machtig licht nog niet door de vertroebeling van de nieuwe wijn vermogen door
te dringen, en precies zo gaat het ook met de mens. Voordat hij niet behoorlijk
is doorgegist en door het gistingsproces al het onreine uit zich heeft
verwijderd, kan het Licht van de hemel zijn wezen niet doordringen. Ik zal u
echter nu iets zeggen; zult u dat begrijpen, dan zal u die tijd ook duidelijk
zijn!"
Vers 13 -15: "En
niemand is opgevaren in de hemel dan Hij die uit de hemel is neergedaald, de
Zoon des mensen die in de hemel is. En zoals Mozes de slang in de woestijn
heeft verhoogd, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in
Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft".
"Ziet,
niemand vaart op in de hemel, dan alleen Hij, die uit de hemel is neergedaald,
namelijk de Zoon des mensen, die gelijktijdig in de hemel is. En zoals Mozes in
de woestijn een slang heeft verhoogd, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd
worden, opdat allen die in Hem geloven nietverloren gaan, maar eeuwig leven hebben.
Zeg Mij, begrijpt u dat?"
Nicodemus
zegt: "Lieve Meester! Hoe zou ik dat kunnen! In U is een bijzonder soort
wijsheid. . . Als Uw machtige daden mij niet aan U bonden, zou ik U voor een
dwaas of grappenmaker houden, want op Uw manier heeft nog nooit een mens
gesproken. Maar Uw daden geven aan, dat U als een leraar van God tot ons bent
gekomen en in U een volheid van goddelijke macht en wijsheid moet zijn, zonder
welke het niemand mogelijk is, zulke daden te volbrengen. Waar dan het ene
zuiver goddelijk is, moet ook het tweede goddelijk zijn. Lieve Meester, Uw
daden zijn goddelijk en dus moet ook Uw leer van het rijk Gods op aarde
goddelijk zijn, of ik het begrijp of niet! . . . Lieve Meester, sinds Henoch en
Elias is nog geen mens op aarde het geluk ten deel gevallen zichtbaar op te
varen in de hemel; U kunt wellicht de derde worden! En als dat zo zou zijn, zou
dat dan andere mensen van nut kunnen zijn, die, omdat zij niet vanuit de
hemelen zijn afgedaald, ook niet ooit in de hemel kunnen komen?
Bovendien
zegt U, dat Hij, die van de hemel is nedergedaald, eigenlijk slechts
schijnbaar op aarde is, maar in werkelijkheid nochtans gelijktijdig in de hemel
is. Derhalve zouden aan het komende Godsrijk voorshands slechts Henoch en Elias
en naderhand wellicht ook U deel hebben, maar alle andere miljoenen maal
miljoenen mensen kunnen zich voor eeuwig in het donkere graf leggen en uit
Gods genade en barmhartigheid weer tot aarde en tenslotte tot niets worden.
Lieve
Meester, voor zo'n Godsrijk op aarde bedanken de arme wormen der aarde. . . Wat
had Henoch en wat Elias gedaan, dat zij van de aarde in de hemel zijn
opgenomen?
Nauwkeurig beschouwd niets, dan wat hun hemelse natuur
eigen was. Zij hadden bijgevolg geen verdienste en zijn volgens Uw nu gegeven
uitleg slechts daarom in de hemel opgenomen, omdat zij evenals U vanuit de
hemel op aarde zijn gekomen!. . .
Wat U
echter bedoelt met de verhoging van de Zoon des mensen, gelijk aan die van de
koperen slang van Mozes in de woestijn, en hoe en waarom allen het eeuwige
leven zullen hebben, die aan deze verhoogde Zoon des mensen geloven, dat gaat
lijken op iets, wat klinkklare onzin is. Wie is deze Zoon des mensen? . .Daarop
antwoord Ik: "u heeft nu veel woorden gebruikt en hebt gesproken als een
mens, die van hemelse dingen geen weet heeft; maar dat kan ook niet anders,
want u bent in de nacht der wereld en kunt het Licht niet zien, dat uit de
hemelen is gekomen, om de duisternis van de nacht van deze wereld te
verlichten".
Vers 16: "Want
zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven
heeft".
"Ik
zeg het u: God is de Liefde en de Zoon is diens Wijsheid. God had de wereld zo
lief, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon, dat wil zeggen Zijn uit Hem Zelf van
eeuwigheid uitgaande Wijsheid, in deze wereld gaf, opdat allen die in Hem
geloven, niet verloren gaan maar eeuwig leven hebben! - Zeg Mij, begrijpt u
ook dit niet?"
Nicodemus
zei: "Het komt me wel voor, als zou ik het begrijpen, maar eigenlijk
begrijp ik het toch niet. Als ik maar wist, wat ik onder de Zoon des mensen
moet verstaan. U sprak nu ook van de eniggeboren Zoon van God, die door Gods
Liefde aan de wereld werd gegeven. Is de 'Zoon des mensen' en de 'eniggeboren
Zoon' één en dezelfde individualiteit?"
Ik
antwoord: "Zie hier! Ik heb een hoofd, een lichaam en handen en voeten.
Het hoofd, het lichaam, de handen en de voeten zijn vlees, en dat vlees is een
zoon des mensen; want wat vlees is, komt van vlees. Maar in deze Zoon des
mensen, die vlees is, woont Gods wijsheid en dat is de eniggeboren Zoon van
God, maar slechts de Zoon des mensen zal gelijk de koperen slang van Mozes in
de woestijn worden verhoogd, waaraan zich velen zullen stoten. Zij, die zich
echter niet stoten, maar geloven en zich zullen houden aan Zijn naam, die zal
Hij macht geven, kinderen Gods te heten en aan hun leven en rijk zal voortaan
voor eeuwig geen eind zijn".
Vers 17: "Want
God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou
oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden".
"U
moet nu ergens niet een gericht van deze wereld verwachten, zoiets als
oorlogen, watervloed of een alle heidenen verterend vuur uit de hemelen, want
zie, God heeft zijn eniggeboren Zoon (de goddelijke wijsheid) niet in de wereld
(in dit mensenvlees) gezonden, opdat Hij deze wereld zou oordelen (verderven),
maar opdat zij door Hem ten volle zalig zal worden, dat wil zeggen, dat ook
alle vlees niet zal verderven, maar met de Geest opstaan tot eeuwig leven.
(Onder vlees wordt hier niet zozeer het eigenlijke vleselijke lichaam verstaan,
maar veelmeer de vleselijke lusten van de ziel.) Maar, om dat te bereiken, moet
het geloof de materiële begeerten tot grootheid teniet doen, namelijk het
geloof aan de Zoon des mensen, dat deze van eeuwigheid her uit God geboren in
deze wereld is gekomen, opdat allen het eeuwige leven zullen hebben, die in
Zijn naam zullen geloven en dat behouden!"
Vers 18: "Wie
in Hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft is al geoordeeld,
omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God".
"Wie
steeds, zij het Jood of heiden, in Hem zal geloven, die zal nimmer geoordeeld
en verdorven worden; maar wie zich aan de Zoon des mensen zal stoten en niet in
Hem geloven, die is dan ook reeds geoordeeld. Want juist het feit, dat hij niet
geloven wil en geloven kan, omdat hij zich vanwege zijn gevoel van grootheid
aan de naam en het wezen van de Zoon des mensen stoot, is reeds het oordeel
van zo'n mens. Begrijpt u het nu?"
Nicodemus
zegt: "Ja, ik begrijp tamelijk de zin van Uw zeer mystiek gehouden
toespraak; maar zij schijnt in zoverre als in de lucht gesproken, zolang de
door U zo hooggeplaatste Zoon des mensen, waarin de volheid van de goddelijke
wijsheid woont, er niet is en U ook tijd en plaats niet nader bepalen kunt of
wilt, wanneer Hij zal komen en waar.
Zo klinkt
ook Uw oordeel, dat U alleen vaststelt aan het ongeloof, raadselachtig. . . Wat
is dan eigenlijk Uw 'oordeel', welke nieuwe zin verbindt U met dit
begrip?"
Ik zeg:
"Mijn vriend, Ik zou ook bijna tot u kunnen zeggen: Ik begrijp nauwelijks
meer, waaraan het kan liggen, dat u de geheel duidelijke zin van Mijn woorden
niet in staat bent te bevatten! Het begrip 'oordeel' kunt u niet begrijpen, en
Ik heb het u toch overduidelijk gegeven en geheel uitgelegd".
Vers 19: "En
dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen en de mensen hebben
de duisternis meer liefgehad dan het licht, want hun werken waren boos".
"Ziet,
dit is het oordeel, dat nu Gods Licht uit de hemelen in de wereld is gekomen;
maar de mensen, nu zij uit de duisternis zijn weggehaald en in het licht
geplaatst, houden desondanks meer van de duisternis dan van Gods nu volle Licht
voor hun ogen! Dat de mensen het Licht niet willen, bewijzen hun werken, die
door en door boos zijn. . . "
Vers 20:
"Want ieder die kwade dingen bedrijft, haat het licht en komt niet tot het
licht, opdat zijn werken niet bestraft worden".
"Wie
van zulke werken houdt en die doet, is een vijand van het licht; hij haat het
en zal alles doen om niet met zijn daden in het licht te komen, opdat zijn
kwade werken,
waarvan
hij weet, dat zij in het licht ontoelaatbaar en geoordeeld zijn - niet in hun
slechtheid herkend en bestraft kunnen worden. Welnu, daarin bestaat het
eigenlijke oordeel; wat u echter onder het oordeel verstaat is niet het
oordeel, maar slechts een straf, die op het oordeel volgt. Wanneer u ervan
houdt in de nacht te lopen, is dat reeds een oordeel van uw ziel, dat u meer
van de nacht houdt dan van de dag. Als u daardoor u gauw stoot en u pijn doet,
of u valt in een greppel of een diep gat, is zo'n schok of zo'n val niet het
oordeel, maar slechts een gevolg van het oordeel in u, daar u van de nacht
houdt en de dag haat!"
Vers 21: "Maar
wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden.
Want zij zijn in God verricht".
"Bent
u evenwel een vriend van het licht en de dag, van de waarheid uit God, dan zult
u ook overeenkomstig de goddelijke waarheid handelen en zult vurig wensen, dat
uw werken in het licht voor allen zichtbaar mogen zijn en openbaar worden voor
iedereen; want u weet dat uw werken, omdat ze gedaan zijn in het licht der
waarheid uit God, goed en rechtvaardig zijn en zodoende erkenning en openlijke
beloning verdienen!
Wie een
vriend van het licht is, zal niet des nachts, maar overdag gaan en zal het
licht direct herkennen, omdat hij uit het licht is en dit licht heet het geloof
uit het hart. Wie derhalve gelooft aan de Zoon des mensen, dat deze een Licht
uit God is, heeft reeds het leven in zich, en het gericht is juist het ongeloof
zelf.
Ik denk,
dat u Mij nu wel zult hebben begrepen".
Nicodemus
zegt: "Nu is mij alles duidelijk op één ding na; en dat ene is juist de
bijzondere Zoon des mensen zelf. Wat baat mij het geloof of de beste, vaste wil
om aan de Zoon des mensen te geloven, als de Zoon des mensen zelf er niet is?
Uit de lucht of uit een pure idee kan men geen Zoon des mensen scheppen. Zeg
mij daarom, waar ik deze eeuwige Godszoon aantref en wees er van verzekerd, dat
ik Hem met een volkomen geloof zal tegemoetkomen!"
Ik zeg:
"Als Ik dat niet in u had gezien, zou u van Mij zo'n betoog niet hebben
gekregen! Maar u kwam in de nacht en niet overdag tot Mij, hoewel u veel van
Mijn daden hebt gehoord en gezien! Omdat u echter in de natuurlijke nacht naar
de tijd, als ook in de met deze overeenkomende nacht van uw ziel tot Mijn kwam,
is het ook zeer begrijpelijk, dat u de Zoon des mensen nog niet duidelijk is.
Ik zeg u:
als iemand de Zoon des mensen zoekt in de tijdelijke nacht, omdat hij bang is
dat overdag voor alle mensen zichtbaar te doen, opdat hij bij hen niet een
slechte reputatie zal krijgen, die zal dat wat hij zoekt niet goed vinden. Want
dat zult u als wijze onder de Joden wel weten, dat de nacht, wat voor een het
ook is, het minst deugt om te zoeken en te vinden. Wie dus de Zoon des mensen
zoekt, moet Hem overdag en niet 's nachts zoeken; dan zal deze wel te vinden
zijn.
Alleen
dit zeg ik u: ga naar Johannes, die nu immers met water te Enon bij Salim
doopt, die zal u zeggen of de eniggeboren Zoon van God er al is of nog niet!
Daar zult u Hem leren kennen!"
Nicodemus
zegt: "Ach, lieve meester, dat zal moeilijk gaan. Want ik ben dagelijks
overstelpt met allerlei zaken en kan me daar niet gemakkelijk aan onttrekken! .
.. Zo dikwijls U echter met Uw jongeren naar Jeruzalem zult komen, kom dan bij
mij en ik zal U een goed onderdak geven! In mij zult U met allen die bij U
zijn, steeds een oprechte vriend en beschermer vinden. . . Wat ook maar onder
mijn gezag staat, zal U steeds tot dienen bereid zijn!
Want
ziet, in mij is een grote verandering gekomen. Ik heb U lief, goede Meester,
meer dan alles wat mij ooit dierbaar was en deze liefde zegt mij: U Zelf bent
juist degene, voor wie U mij naar Johannes bij Enon hebt verwezen. Misschien is
het ook niet zo, als ik het in mij voel; maar het zij zoals het is, ik heb U
van gans er harte lief, daar ik in U een grote Meester van de echt goddelijke
wijsheid erken. Hebben Uw daden, die vóór U wel niemand heeft verricht, mij
reeds met diepste verwondering vervuld, Uw grote wijsheid heeft mij in mijn
hart nog meer gevangen genomen voor U, 0 lieve Meester! Ik heb U lief! Zeg mij
toch, spreekt mijn hart een goed
getuigenis over U uit?"
Ik zeg:
"Heb nog een klein poosje geduld en alles zal u duidelijk worden.
Binnenkort zal Ik weer tot u komen en zal uw gast zijn, dan zult u alles te
weten komen.
Doe maar
wat uw hart u ingeeft, dat zal u in één keer meer zeggen dan alle vijf boeken
van Mozes en alle profeten samen. Want zie, in de mens is niets waar, dan
alleen de liefde. Houdt u daarom aan haar, en u zult in het daglicht
wandelen".
3.
Uit de levensschool van de Heer
"Wie
het van Mij leert en tot Mij komt in de levensschool door het geloof aan de
enige, alleen ware God, door de liefde tot Hem en daardoor de liefde tot de
naaste en dan naar Mijn leer leeft en handelt, die is een ware leerling van
Mijn school En dit is de enig ware en goede levensschool voor elk mens, die in
deze school wil binnengaan en daarin onveranderlijk wil blijven tot aan het
einde van zijn aardse leven. Alleen in deze school zal hij het eeuwige leven in
het hiernamaals voor zijn ziel vinden, en de dood en het gericht van de materie
zullen van hem wijken".
(Gr. Ev.
Joh. IX/155 (9))
a) De
'fundamentele kern' van de leer van Jezus
Gr.Ev.Joh.III
/53(6 - 16)) (De Heer tot Suetal) Zoals men al het goede alleen
daarom moet liefhebben, omdat het goed is en daarom waar, zo wil ook God dat
men alleen van Hem houdt, omdat Hij alleen in hoogste mate goed en waarachtig
is. Je naaste moet je daarom evenzo liefhebben, omdat hij evenals jij het
evenbeeld van God is en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.
Zie, dat is welbeschouwd de fundamentele kern van de
leer, en door deze nieuwe leer zo nauwgezet mogelijk in acht te nemen, wordt de
aanvankelijk zeer gebonden geest in de mens steeds vrijer, groeit en doordringt
tenslotte de gehele mens en trekt zodoende alles in zijn leven, wat Goddelijk
leven is en bijgevolg eeuwig zal duren en wel in de hoogst mogelijke zaligheid.
Elk mens,
die zo in wezen in zijn geest wordt wedergeboren, zal nooit een dood zien,
voelen of smaken en het los worden van zijn vlees zal hem zalige vreugde zijn.
Want de geest van de mens, die zo geheel een is met zijn ziel, zal gelijken op
een mens in zware gevangenschap, die door een heel klein venster kan uitzien in
de mooie landouwen der aarde en kan zien, hoe vrije mensen opgewekt daarin met
allerlei nuttige dingen bezig zijn, terwijl hij nog in de gevangenis moet
smachten. Hoe blij zal hij zijn, als de gevangenisbewaarder komt, de deur
opent, hem van alle ketenen bevrijdt en tot hem zegt: "Vriend, je bent
vrij van alle verdere straf, ga heen en geniet nu de volle vrijheid".
Zo
gelijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een embryo-vogeltje in het
ei; als het door de broedwarmte rijp is geworden in de schaal die hem omsluit,
breekt hij die open en verheugt zich in zijn vrije leven.
Dat kan
de mens slechts bereiken door zich nauwgezet en oprecht te houden aan de leer,
die de Heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt. - En dan ontvangt de
mens als hij in de geest steeds meer is wedergeboren, ook andere volkomenheden,
waarvan de louter natuurlijke in het vlees zijnde mens zich geen voorstelling
kan maken. De geest is dan een macht in zich, aan de Goddelijke gelijk; wat
zo'n voleindigde geest in de mens dan wil, dat gebeurt, omdat er buiten de
levenskracht van de geest in de ganse oneindigheid Gods geen andere macht en
kracht kan zijn. Want alleen het ware leven is heer en schepper, onderhouder,
wetgever en bestuurder van alle creatuur, en daarom moet zich alles voegen naar
de macht van de eeuwig alleen levende geest.
b)
Zelfbeschikking en liefde van de daad
Gr.Ev.Joh.III/241
(2 - 10) (Raphaël tot Mathaël) Je weet dat elk mens zichzelf uit
vrije wil, geheel onafhankelijk van de goddelijke wil, moet ontwikkelen en
vormen naar de welbekende goddelijke orde, om op die manier een vrij Godskind
te worden. - Het krachtigste en dus meest werkzame middel daartoe is de liefde
tot God en in dezelfde mate de liefde tot de naaste. De ware deemoed, zachtmoedigheid
en geduld staan de liefde terzijde, omdat de ware liefde zonder deze drie naast
zich in het geheel niet kan bestaan en geen ware en reine liefde is.
Hoe kan
nu de mens in zich gewaar worden, dat hij zich getrouw bevindt in de reine
liefde naar de goddelijke orde? De mens dient zichzelf te onderzoeken of hij,
als hij een arme broeder of arme zuster ziet of deze zelf tot hem om hulp
komen, zich in zijn hart geheel liefdevol en zichzelf vergetend gedrongen
voelt, blijmoedig te geven. Voelt hij dat ernstig en levendig in zich, dan is
hij als een waar Godskind reeds rijp, en de gegeven beloften, die een Godskind
heeft te verwachten, beginnen werkelijkheid te worden en tonen zich op
wonderlijke wijze in woord en daad, en daardoor wordt U gerechtvaardigd als
leraar voor Uw volgelingen te treden.
Die volgelingen echter, bij wie de beloften niet openbaar
worden, zullen dat aan zichzelf moeten toeschrijven, want zij hebben hun hart
nog niet geheel geopend voor de arme naasten der mensheid.
De liefde
tot God en het vrijwillig opvolgen van Zijn als waar erkende wil zijn het
eigenlijke element van de hemel in het mensenhart. Het is de woonplaats van de
Goddelijke geest in elk mensenhart; de naastenliefde echter is de poort tot
deze heilige woning. Deze poort moet geheel geopend zijn, opdat Gods
levenskracht in zo'n woning kan binnentrekken, en de deemoed, zachtmoedigheid
en geduld zijn de drie ver geopende ramen, waardoor de heilige woning van God
in het mensenhart door het krachtigste Licht uit de hemelen volkomen helder
wordt verlicht en met alle levenskracht uit de hemelen wordt verwarmd.
Alles
ligt dus aan de vrije en vol vreugde vrijuit bedreven naastenliefde; de hoogst
mogelijke zelfverloochening is de openbaring van de beloften zelf. - Daar heb
je nu het juiste antwoord op de allerbelangrijkste levensvraag. Overdenk haar
en doe daarnaar, dan zullen jullie gerechtvaardigd voor jezelf, voor jullie
broeders en voor God staan! Want wat nu de Heer Zelf doet, dat zullen ook de
mensen moeten doen, om Hem gelijk en dus Zijn kinderen te worden.
c.) De
poort der zelfverloochening
Gr.Ev.Joh.
IV/1 (4 - 6,9 - 12) (De Heer tot Mathaël)
Waarlijk
Ik zeg allen: Niemand zal tot Mij komen, als de Vader hem niet tot Mij zal
trekken! Gij allen moet door de Vader, dus door de eeuwige Liefde in God,
beleerd zijn, als gij tot Mij wilt komen. Ieder moet volkomen zijn, zoals de
Vader in de hemel volkomen is! Maar het vele weten, evenals de rijkste
ervaring, zal je daar niet brengen, maar alleen de levende Liefde tot God en in
dezelfde mate tot de naaste: daarin ligt het grote geheim van de Wedergeboorte
van je geest uit God en in God.
Doch
ieder zal van te voren met Mij door de enge poort der volle zelfverloochening
moeten gaan, tot hij wordt, zoals Ik ben. Een ieder moet ophouden, zelf iets te
zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
God boven
alles liefhebben, betekent: in God geheel opgaan en ingaan - en de naaste
liefhebben betekent eveneens: in de naaste geheel ingaan, anders kan men hem
niet geheel liefhebben; een halve liefde baat noch hem, die liefheeft, noch
degene die men liefheeft.
Daarin
ligt de hoogste wijsheid, dat men wijs wordt door de meest levende liefde.
Alles weten is echter zonder de liefde tot geen enkel nut! Bekommer je daarom
niet zozeer om veel te weten, maar dat je veel lief hebt, dan zal de liefde je
geven, wat geen weten ooit kan geven.
Wat baat
het jullie voor Mij, als je je bijna zou willen oplossen van verwonderen over
Mijn macht, grootheid en nooit te doorgronden heerlijkheid, - en buiten jullie
huis zouden arme broeders en zusters wenen van honger, dorst en kou?! Hoe
ellendig en geheel nutteloos zou een luid jubel - en lofgeschal ter ere en tot
roem van God zijn, terwijl men op de ellende van de arme broeder geen acht
gaf! Wat voor nut hebben alle rijke en pronkvolle offers in de tempel, als voor
diens deur een arme broeder versmacht van honger?! - Daarom dient jullie
onderzoeken vooral op de ellende van je arme broeders en zusters gericht te
zijn; breng die hulp en troost! Dan zul je in een broeder, die je hebt
geholpen, meer vinden dan wanneer je alle sterren zou hebben bereisd en Mij
geprezen met tongen van de Seraphim!
Waarlijk,
Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid
kunnen je in eeuwigheid niet geven, wat je bereiken kunt, als je een broeder,
die er ellendig aan toe was, waarachtig hebt geholpen met al je kracht en
middelen! Niets staat hoger en dichter bij Mij dan alleen de ware liefde van de
daad!
d.) Het
geloof gaat vooraf
Gr.Ev.Joh.
V/213 (8 - 9) (De Heer tot Epiphan) Bij het aanhoren van een nieuwe
leer mag men het geloof tenminste in het begin niet missen. Men kan de leren
en hun grondslagen wel goed onderzoeken, - maar er behoort ook toe, dat men
haar op grond van de autoriteit en waarachtigheid van de leraar als waarheden
van hoge waarde heeft aangenomen, ook zonder het direct tot op de bodem te
begrijpen; want dat komt pas met de vervulling van datgene, wat de leer als
voorwaarde in zichzelf heeft opgesteld. Komt dat niet te voorschijn, dan pas
zou men schouderophalend kunnen zeggen: "Of de leer was uit de lucht
gegrepen, of de gestelde voorwaarden zijn nog niet geheel aan mij
vervuld!" Dan is het tijd, met de meester eerst nader te spreken en
inlichtingen in te winnen, of het getrouw in acht nemen van de beginselen van
de nieuwe leer ook bij niemand anders de gehoopte werking heeft teweeg
gebracht. Heeft zij dan bij iemand anders wel gewerkt, alleen niet bij jou, dan
zou de schuld toch blijkbaar alleen aan jou kunnen liggen en dan zou je menig
verzuim en nalatigheid ijverig moeten inhalen, om ook hetzelfde te bereiken,
wat je buurman heeft bereikt.
e.)
Zelfkennis en Godskennis
Gr.Ev.Joh.
V/215 (1 - 7) (De Heer tot Epiphan) Mijn doel en leer bestaat
eenvoudig daaruit, de mens te tonen, waar hij eigenlijk vandaan komt, wat hij
is en waarheen hij moet komen en ook zal komen naar de volle waarheid. Reeds de
Griekse wijzen hebben gezegd: "Het moeilijkste, belangrijkste en hoogste
weten ligt in de naar mogelijkheid meest volkomen zelfkennis". Zie, dat nu
is juist Mijn doel; want zonder deze kennis is het onmogelijk, een allerhoogst
Goddelijk Wezen als de grond van alle worden, zijn en bestaan te kennen en te
begrijpen. Wie dat echter niet inziet en zijn leven, denken en streven niet
richt op het enig ware levensdoel, zichzelf en een allerhoogst Goddelijk Wezen
als de eeuwige, diepste grond van alle zijn en worden geheel te kennen, die is
zo goed als verloren.
Want elk
ding, dat in zijn binnenste geen geheel en al opnemende en in al zijn delen
vasthoudende en steeds meer en meer onveranderlijke vastheid heeft, valt
spoedig uiteen en gaat als dat, wat het was, geheel te gronde. Zo ook de mens,
die in en met zichzelf en in en met God niet geheel een is geworden. Dat een
worden kan de mens alleen daardoor bereiken, als hij zich en daardoor
onvermijdelijk ook God als de diepste grond van zijn bestaan volledig leert te
zien en naar zo'n inzicht werkzaam wordt in al zijn levenssferen.
Is een mens aldus in zich rijp en gedegen geworden, dan
is hij dan ook een heer geworden van alle uit God voortvloeiende krachten en
daardoor ook een meester geworden van alle creatuur, geestelijk en materieel;
hij is absoluut door geen enkele kracht meer te vernietigen en heeft dan dus
het eeuwige leven. - En ziet, dat is nu ook het totale eigenlijke wezen van
Mijn gehele nieuwe leer, die echter in de grond eigenlijk een alleroudste leer
vanaf het begin van de mens op aarde is! Zij is alleen door de traagheid van de
mensen verloren gegaan en wordt door Mij als het verloren gegane oeroude Eden
(Je den = het is dag) aan de mensen, die van goede wil zijn, nu weer als nieuw
gegeven.
f.) Het
geweten en de invloed der engelen
Gr.Ev.Joh.
111/232 (1-14) (Raphaël tot Mathaël) Meen je, dat wij talloze
engelgeesten, en ik hier in het bijzonder, de Heer alleen op deze heuvel ten
dienste staan? Zie, zoals hier nu voor je ogen zichtbaar is, staan wij de Heer
steeds tot hoge dienst bereid en dragen Zijn wil van de ene oneindigheid naar
de andere; en wees er van verzekerd, dat wij je in je Pontus Iandstreek zeker
zullen vinden en je steeds van alles in kennis zullen stellen, wat je naar Gods
orde moet weten. Er moge gebeuren wat er wil, als je wil blijft zoals hij nu
is, zul je van alles wat voor je nodig is om te weten in een oogwenk in kennis
gesteld worden en meer heb je ook niet nodig.
Zou je
evenwel als koning in de gewoonlijke hoogmoed van de heerser vervallen en je
zodoende afwenden van de Heer en dus ook van ons, dan zou je zeker niets meer
ervaren van Gods rijk en Zijn onmetelijke genade! Maak je daarom om niets anders
bezorgd, dan dat je blijft in de volle liefde en genade van de Heer, - al het
andere zal je vanzelf ten deel vallen!
Zou je je
van alles, wat de Heer verder nog op deze aarde persoonlijk zal doen, zelf
hebben kunnen overtuigen, en je zou je dan toch nog op de een of andere manier
door de wereld laten verleiden, dan zou je al hetgeen je gezien en gehoord had
even zo veel baten, als wanneer je niets gezien of gehoord had! Zo je voortaan
echter blijft in de genade en liefde van de Heer, doordat je je door de wereld
niet laat verblinden, maar de Heervoortdurend lief hebt boven alles en al je
naasten als je zelf, dan zul je, al was je ook in de meest vreemde en verst
verwijderde wereld, nochtans in alles worden ingewijd wat de Heer zal doen, -
voorzover dat voor het heil van je ziel nodig is. Ben je daarmee tevreden?
Mathaël
zegt: Mijn hoge vriend uit Gods hemelen! Ik ben daarmee geheel tevreden en heb
niets meer nodig behalve dit ene, dat ik door je word gemaand, indien ik door
zo vele omstandigheden ook maar iets afwijk van de Heer en van Zijn orde. Want
zo'n por op het juiste moment is meer waard dan een wereld vol met de grootste
schatten!
Raphaël
zegt: Ook dat zou zonder dat je het vroeg altijd zijn gebeurd. Want elk mens
heeft een geestelijk orgaan in zijn hart, dat voor ons engelen steeds open
staat en ongehinderd toegankelijk is. Dit orgaan geeft de eenvoudige begrippen
weer: goed - slecht, waar - onwaar, recht - onrecht. Doe je meteen het goede,
ware en rechte, dan wordt door ons het bevestigende en goede deel aangeroerd,
en in je ontstaat daardoor het weldoende gevoel, dat je goed en juist hebt
gehandeld en gesproken. - Maar heb je eens niet goed gehandeld en gesproken,
dan wordt door ons het tegengestelde deel van het orgaan opgewekt en een angst
zal je overvallen en je zeggen, dat je buiten de goddelijke orde bent
getreden. En dit orgaan wordt in morele taal heel treffend het geweten genoemd.
Je kunt je op deze stem getrouw verlaten, zij zal je
nooit en nimmer bedriegen! Of het moest zijn dat iemand dit orgaan zo liet
afstompen, dat het tenslotte als een te materieel geworden orgaan de aanraking
door ons engelen geheel niet meer waarnam; dan zou het geestelijke deel van de
mens zonder meer zo goed als geheel verloren zijn! Maar dat zal bij jou zeker
wel niet gebeuren, omdat je in de genade en liefde van de Heer reeds een te
grote vordering hebt gemaakt en de Heer jou met je metgezellen geheel heeft
veranderd en vernieuwd. Je ziel is weliswaar nog de oude, waarin de liefde van
de Heer als Zijn Geest reeds zeer sterk is beginnen te werken; maar je oude,
verkeerde vlees is door de Heer omgevormd, zodat het niet meer op je ziel
drukt. - Binnenkort zal je liefde tot de Heer door de werkzaamheid van de
naastenliefde worden tot een intens gegeven en vaste vorm aannemen; dan zul je
in Geest en Waarheid wedergeboren zijn en de geestelijke verbintenis aangaan
met de Oerliefde in God en daardoor ook daarmede één worden.
Daardoor
zal dan Gods Liefde tegenover jou ook pas werkelijk in je beleefd worden en
vorm aannemen, en je zult dan God steeds kunnen zien en spreken en de Heer zal,
zoals hier nu lichamelijk voor je zichtbaar en voor je hart verneembaar, je
Leider en Leraar zijn en blijven voor altijd. En er zal geen mogelijkheid meer
zijn je van de Heer af te wenden, want je zult in willen en erkennen als een
echte en ware zoon van de Eeuwige Vader volledig één met Hem zijn.
g.) Vermaning
tot verzoenlijkheid
Gr.Ev.Joh.
V/250 (4) (De Heer tot Petrus) Het spreekt vanzelf, dat in deze
wereld voor grote en grove misdadigers ten aanzien van de rechten van de mensen
ook geweldige en grote wereldgerichten moeten zijn en bestaan, daar anders
tenslotte niemand meer zeker van zijn leven zou zijn. Maar wat betreft de meer
kleine afdwalingen, die niet zelden gebeuren onder de mensen, deze zullen voor
de rechterstoel van het barmhartige en verzoenlijke hart worden vereffend,
opdat uit de kleine vergissingen van de mensen onder elkaar geen grote en zware
misdaden zullen voortkomen; want waarlijk Ik zeg: roof, moord en doodslag
zijn uiteindelijk toch niets anders dan gevolgen van aanvankelijk kleine
afdwalingen der mensen onder elkaar, uit louter kleine, wereldlijke
overwegingen van eigenbaat en eigendunk en op zichzelf gericht zijn.
Gr.Ev.Joh.
IV/78 (1 - 5) (De Heer tot Zorel) Wie zijn gebreken berouwvol bekent
en boete doet in de ware, levende deemoed van zijn hart, die is Mij liever dan
negenennegentig rechtvaardigen, die nog nooit behoefte tot boete hebben
gevoeld. Kom daarom nu tot Mij, boetvaardige vriend; want in je heerst nu het
echte gevoel van deemoed, dat Mij liever is dan dat van de rechtvaardigen vanaf
het eerste begin, die in hun hart roepen: "Hosannah, God in den hoge, dat
wij Uw heilige Naam nooit hebben ontheiligd door een zonde willens en wetens!"
dat roepen ze wel en ze hebben ook recht daartoe, maar daarom zien ze ook een
zondaar met de ogen van een rechter aan en vlieden zijn nabijheid als de pest!
Kom daarom maar tot Mij, en Ik zal je de enige
ware weg van het Leven en de Liefde wijzen en de ware Wijsheid uit haar! - Kijk
vriend, de weg die tot het leven van de Geest leidt, is doornig en smal. Dat
betekent zoveel als: alles, wat je ooit in dit leven aan erge, bittere en
onaangename dingen kunt ontmoeten, bestrijd dat met alle geduld en zachtmoedigheid;
en wie je kwaad doet, doe hem niet hetzelfde terug, maar het tegendeel, dan zul
je gloeiende kolen op zijn hoofd stapelen! Wie je slaat, die vergeld je niet
leer om leer - neem liever nog een slag van hem in ontvangst, opdat er vrede en
eendracht tussen jullie mag zijn en blijven; want alleen in vrede gedijt het
hart en groeit de geest in de ziel.
h.) De
vrije wil is steeds te respecteren
Gr.Ev.Joh.
VIII /43 (7) (De Heer) Laat ieder zijn vrije wil en leg niemand een
verplichting op; want jullie weten nu, dat iedere morele dwang geheel tegen
Mijn eeuwige orde is! En wat Ik niet doe, doen jullie dat evenmin!
i.)
Naastenliefde
De ware
naastenliefde bestaat daarin, dat men zijn naaste alles doet, waarvan men
redelijkerwijs kan wensen, dat hij het iemand ook doet.
Gr. Ev.
Joh. VII/94 (17)
Gr.Ev.Joh.VII/140
(1,3,11 - 12) (De Heer tot Agrippa) In de dagen van deze duistere tijd
lijdt het rijk Gods geweld en die het willen bezitten, moeten het ook met
geweld tot zich trekken, wat zoveel wil zeggen, dat het nu een zware taak is,
zich vrij te maken van alle oude en ingeroeste gewoonten, die door de
prikkelingen en verlokkingen van de wereld in de mens wortel hebben geschoten,
dus de oude mens als een oud, verscheurd gewaad geheel uit te trekken en uit
Mijn leer een geheel nieuwe mens aan te trekken.
Mijn leer
verlangt van de mens niets, dan dat hij in de ene, ware God gelooft en Hem als
de goede Vader en schepper boven alles lief heeft en zijn naaste als zichzelf.
- Het is echter niet genoeg, dat men Mij kent en gelooft, dat Ik de Heer ben,
maar men moet ook doe n, wat Ik leer; want pas door de daad zal de mens tot het
volle evenbeeld van God kunnen geraken. Maar het doen naar Mijn leer zal zeker
niet zwaar zijn voor hem, die Mij goed heeft leren kennen en Mij meer lief
heeft dan alles wat in de wereld is; wie Mij alzo lief heeft, draagt Mij
geestelijk ook reeds in zijn hart en zodoende ook de voleinding van het leven,
dus het evenbeeld van God, en in volle zaligheid het eeuwige leven.
Gr.Ev.Joh.
IV/39 (1) (De Heer tot Cyrenius) Zie, daarin ligt praktisch de
verklaring van alle wetten van Mozes en alle profetie van alle profeten: Heb
God als je eeuwige Vader boven alles lief en je arme en vaak zieke broeders en
zusters in alle omstandigheden als je zelf, dan zul je als ware, naar de ziel
gezonde kinderen van de eeuwige Vader in de hemel even volkomen zijn als Hij
Zelf volkomen is,waartoe je welbeschouwd bent geroepen! Want wie niet even
volkomen wordt als de Vader in de hemel volkomen is, zal niet tot Hem komen en
voor eeuwig aanzitten aan Zijn dis.
Gr.Ev.Joh. IV /79 (5 - 9) (De Heer tot
Zorel en anderen) Wie van jullie van harte een vriend der armen zal zijn, die
zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn voor tijd en eeuwigheid, en hij
behoeft de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze te leren, maar Ik zal
ze hem geheel in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal liefhebben
gelijk zichzelf en een arme zuster niet zal uitstoten, van welke stam of
leeftijd zij ook is, tot die zal Ik Zelf steeds komen en Mij getrouw aan hem
openbaren. Tot zijn geest, die de Liefde is, zal Ik het zeggen, en deze zal
daarmede de gehele ziel en haar mond vullen. Wat deze dan spreken of schrijven
zal, dat zal door Mij gesproken en geschreven zijn voor alle tijden.
Maar de
hardvochtige ziel zal aangegrepen worden door boze geesten, en deze zullen haar
verderven en haar aan een dierziel gelijk maken, zoals zij dan ook in het
hiernamaals openbaar zal worden.
Geeft graag en geeft rijkelijk; want zoals jullie
uitdeelt, zo zal je ook weer teruggegeven worden! Een hardvochtig hart zal door
Mijn genadelicht niet worden doorbroken, en in hem zal de duisternis en de dood
wonen met al haar verschrikkingen. - Maar een zacht en gevoelig hart zal door
Mijn genadelicht, dat van zeer tedere aard en uitermate rechtvaardig is, zeer
spoedig en gemakkelijk doorbroken worden en Ik Zelf zal dan intrekken in zo'n
hart met de volheid van Mijn Liefde en Wijsheid. - Dat kun je zeker geloven!
Want deze woorden zijn leven, licht, waarheid en volbrachte daad, wier
realiteit ieder moet inzien, die zich daarnaar zal keren.
Gr.Ev.Joh.
V/126 (9) (De Heer tot Mathaël) De ware, edele en verstandige
naastenliefde is voor dit aardse leven de meest betrouwbare peilstok, om te
doorgronden, of en hoe rein het er in een ziel uit ziet. Gebruik deze daarom
vooral, dan zul je daarvan zeer spoedig de meest zegenrijke vruchten in je
oogsten voor de schuren van het eeuwige leven in het licht van Mijn Geest!
Gr.Ev.Joh.
VIII /120 (7 en 6) (De Heer tot een herbergier) Een vreemde arme is honderd
maal armer dan een arme ingezetene, die bij al degenen, die zijn nood kennen,
nog wel hulp kan vinden; maar de vreemde arme lijkt op een onmondig kind, dat
zijn nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve door te huilen. Wees
daarom barmhartig tegen vreemden, dan zul je ook in de hemel barmhartigheid
en opname vinden; want voor de hemel zijn jullie tot nu toe nog louter
verongelukte vreemdelingen op de aardse tocht daarheen! Waarlijk, wie zonder
eigenbaat, uit puur zuivere naastenliefde een vreemde helpt, die is ook een
zeer grote vriend van God, is reeds op deze aarde aan de engelen des hemels
gelijk en heeft de volheid van het Godsrijk reeds in zijn hart.
Gr.Ev.Joh.
XI/75 (blz.213) De naastenliefde is de weg tot de liefde tot God. Daar
de mens Jezus dit gebod uiterst nauwgezet vervulde, groeide in hem ook de
liefde tot God, zodat hij tenslotte in haar kon opgaan. De zonde had geen macht
over hem; want zijn streven was, door de van aanvang af reeds zichtbare weg
der naastenliefde, die zich openbaart door uiterlijke werken, tot de
innerlijke, onzichtbare weg der liefde tot God te geraken.
j.) Over
het bidden
Gr.Ev.Joh.
IX/87 (4 - 6) (De Heer tot Zijn jongeren) De mensen moeten zich in het
ware bidden steeds oefenen en daarin niet traag worden; want een goed en vast
vertrouwen wordt de mens ook eigen door goede oefening, die de leerling nog
steeds tot meester heeft gemaakt. Een van alle aardse goederen welvoorzien
mens verleert al gauw het ware bidden vol geloof. Wordt hij tenslotte eens door
nood getroffen, dan begint ook hij wel door gebed bij God hulp te zoeken; maar
inwendig heeft hij er te weinig vertrouwen in, dat hij bij God verhoring zal
vinden, en de oorzaak ligt blijkbaar in gebrek aan oefening in het levende,
volle vertrouwen in God. - Waardoor kan de mens dan zijn vertrouwen in God
beter versterken, dan door oefening, bestaande uit bidden en vragen zonder ophouden?
!
k.) Over
de wetenschap van het overeenkomende
Gr.Ev.Joh.
IX/93 (4 - 7) (De Heer tot een schriftgeleerde) Het is met het horen,
zien, voelen, denken, spreken en de schrift van de geest anders gesteld dan
hier bij de mensen in de natuurlijke wereld, want de levensomstandigheden van
de geest en de ziel zijn van geheel andere aard dan die van het lichaam. En
daarom kan dat, wat een geest doet of spreekt, alleen langs de weg van de oude
wetenschap van het overeenkomende voor de natuurmens begrijpelijk worden
gemaakt. - Hebben de mensen deze wetenschap door hun eigen schuld verloren, dan
hebben zij zichzelf buiten het verkeer met de geesten van alle regionen en
hemelen gesteld en kunnen daarom het geestelijke in de Schrift niet meer vatten
en begrijpen en daarvan inzien, dat de letter dood is en niemand levend kan
maken, maar dat het alleen de innerlijk verborgen zin is, die, zelf leven
zijnde, alles levend maakt.
Als je dat nu begrijpt, streef er dan ook in de eerste
plaats naar, dat het Godsrijk in je levend en geheel werkzaam wordt. Dan zul je
ook weer tot de genoemde wetenschap van het overeenkomende tussen materie en
geest komen. Zonder deze zul je noch Mozes, noch enige profeet ooit in de
diepte van de levende waarheid kunnen begrijpen en daardoor zul je je
genoodzaakt voelen in ongeloof en allerlei twijfels en zonden te vervallen! -
Streef er daarom vóór alles naar, dat je zo spoedig mogelijk in de geest
wedergeboren en ziende wordt, anders zul je duizenden gevaren die op je loeren
en je dreigen te verslinden, niet ontgaan!
l.)
Deemoed en zelfrespect
Gr.Ev.Joh.
VII /141 (4 - 12) (De Heer tot Agrippa)
Wanneer
alle schepselen beslist Gods werk zijn, dan zijn het ook werken uit Zijn
liefde. Je bent immers zelf louter liefde uit God en in God en je bestaan is in
wezen door de wil van Gods liefde zelf belichaamde liefde van God! God heeft je
zozeer lief, dat Hij Zelf in mensengestalte tot je is gekomen en nu de weg
leert tot het vrije en als uit jezelf voortkomend godgelijk zelfstandig leven!
God is van eeuwigheid een allervolkomenste meester, zowel
in het grootste als in het kleinste. Hij is nooit een knoeier en stumper
geweest en hoeft Zich bijgevolg over Zijn werken niet te schamen. De mens nu is
het meest volkomen van de talloos vele, eindeloos verschillende schepselen,
het culminatiepunt van goddelijke liefde en wijsheid en ertoe bestemd, zelf een
god te worden. Hoe zou God zich dan voor Zijn zo voortreffelijke werk schamen
en het onwaardig vinden, dat te benaderen? Zie, zulke louter uiterlijke,
wereldlijke ideeën van God moet je laten varen! Ze zijn verkeerd en zijn niet
dienstig, dat je daardoor God steeds meer naderbij kunt komen, maar zulke
verkeerde ideeën zouden je slechts steeds meer van God verwijderen, en
mettertijd zou je zodoende, vanwege louter verkeerde eerbied, het helemaal niet
meer durven Hem lief te hebben.
Let wel!
Ik alleen ben de Heer van Eeuwigheid, - hoe ben Ik dan nu onder jullie? Ziet,
Ik noem jullie kinderen, vrienden en broeders, en wat je bent tot Mij, dat is
naar zijn bestemming elk mens, en er is geen minder en geen meer! Want elk mens
is Mijn volmaakte werk, dat zich als zodanig ook moet kennen en gerechtvaardigd
achten, maar niet geheel miskennen en zichzelf verachten; want wie zich, als
toch kenbaar Mijn werk, veracht, die veracht immers bijgevolg ook Mij, de
Meester.
Vrienden,
de deemoed in het hart van de mens is een der meest noodzakelijke deugden,
waardoor men het eerst tot het innerlijke Levenslicht kan komen! Maar deze
deugd bestaat eigenlijk alleen in de ware liefde tot God en tot de naaste. Zij
is het zachte geduld van het hart, waardoor de mens wel zijn eigen
voortreffelijkheid kent, maar zich nooit overheersend boven zijn nog veel
zwakkere broeders verheft. Hij omvat ze slechts met des te meer liefde en
tracht ze te verheffen tot zelf erkende hogere voleinding door onderricht, raad
en daad. Daaruit bestaat de eigenlijke en alleen ware deemoed; maar in de
verachting van zichzelf bestaat zij nimmer. - Wie zichzelf niet goed acht als
een werk van God, die kan ook zijn naaste en ook God niet naar waarheid achten,
maar alleen maar een of andere totaal verkeerde motivering.
m.)
Wellust verhindert de geestelijke ontwikkeling
Gr.Ev.Joh.
VII/41 (8 - 13) (De Heer tot Agrikola) Een goed, met verstand, wijsheid
en zelfverloochening gepaard gaand huwelijk verhindert de geestelijke
wedergeboorte niet, maar de wellustigheid maakt haar onmogelijk. Vliedt deze
daarom erger dan de pest!
Wellustelingen
van beiderlei geslacht, zij het ook dat zij na enige tijd geheel tot inkeer
komen en door grote zelfverloochening een geheel kuis leven beginnen te leiden
en door zo'n echte boete ook de volledige vergeving van hun zonden verkrijgen,
zullen toch de volledige geestelijke wedergeboorte moeilijk of niet bereiken,
maar slechts ten dele; want de ziel van zo'n mens heeft genoeg te doen zich zo
ver van haar vlees vrij te maken, dat zij de vermaningen van de Geest zoveel
verneemt, als tot haar heil noodzakelijk zijn. Zo'n mens kan weliswaar nog
zeer goed en wijs worden en veel goeds doen; maar tot de wonderbaar machtige
daadkracht zal hij moeilijk in alle volheid komen. Dat kan zo'n ziel pas in het
hiernamaals verkrijgen.
Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die jarenlang ziek
was en tenslotte door een zeer goed geneesmiddel gezond is geworden. Zoals deze
echter door gebrek aan inwendige ontwikkeling van spieren en zenuwen en de
oefening daarvan niet gemakkelijk tot de volle lichaamskracht van een
kerngezond mens kan komen, evenzo gaat het een lang ziek geweest zijnde ziel;
ontbreekt van aanvang af de ware en zuivere liefde tot God, evenals het geloof
en de wil, dan ontbreekt haar nog meer de oefening daarin, en de kracht van
deze drie eigenschappen van het leven der ziel blijven bij een volledig
gebeterde wellusteling toch steeds achter, hoewel in de hemel over de algehele
bekering van een zondaar meer vreugde heerst, dan over negenennegentig
rechtvaardigen, die nooit boete hoefden te doen. Want wil de liefde, het geloof
en de wil krachtdadig worden, dan moeten zij reeds vanaf de jeugd behoorlijk
gevormd en dan goed geoefend worden. - Wie kinderen heeft, die dient ze reeds
vanaf hun prille jeugd te oefenen in deze drie delen van de zuivere liefde tot
God en eveneens van het geloof en de wil, en zij zullen dan met de overwinning
van de wereld veel minder moeite hebben.
n.) Weten
en wijsheid - weten en geloof
Gr.Ev.Joh.
VII /183 (13 -14) (De Heer tot Lazarus) Ik heb je al veel verklaard en je
ziet ook al veel in; maar hoofdzaak is en blijft het onophoudelijk streven
naar de volle wedergeboorte van de geest in de ziel; want alleen maar door haar
wordt de mens pas in alle waarheid en wijsheid verheven en heeft dan een
volkomen, samenhangend licht van het aardse tot in het zuiver geestelijk
hemelse, en met het licht ook het eeuwige leven, wat dan oneindig meer is dan
alle wetenschappen in alle dingen der natuur. - Wat zou het ook een mens baten,
al zou hij ook alle dingen en verschijnselen in de hele wereld der natuur tot
in alle bijzonderheden kennen en kunnen beoordelen, maar van de wedergeboorte
van de geest in de ziel was hij even ver verwijderd als deze aarde van de
hemel?!
Gr.Ev.Joh.
IX/132 (11 - 13) (De Heer tot Zijn discipelen) Het Rijk van God, dat in
Mij in deze wereld is gekomen, is de meest zuivere en volkomen waarheid, zoals
ook Ik de weg, de waarheid en het leven Zelf ben, waarvan Ik jullie toch zeker
voldoende bewijzen heb gegeven. - Onthoudt echter goed, dat het steeds
gemakkelijker is, de mens een of andere zaak verstandelijk bij te brengen, dan
zijn gemoed tot een vast en onbetwist geloof te bewegen! Daarom dient men veel
meer te streven naar het verkrijgen van het levende geloof, dan naar louter
kennis; want alleen in kennis en weten is het leven niet, maar wel in het
zuivere en door de werken der liefde levende geloof. - Het nog zo zuivere weten
is een afbeelding der dingen en hun orde van deze wereld, die, zoals zij nu is,
vergankelijk is evenals alle dingen in, op en boven haar; maar de zaken van het
geloof zijn een Waar licht uit de hemelen, zijn een levend bestanddeel van het
gemoed, de ziel en haar geest en zijn onsterfelijk en onvergankelijk.
o.) Het
verschil tussen zaligheid en verdoemenis
Ed 58 (10
- 12) Er zijn talloze bedrieglijke kunsten, die er op zijn
berekend, een ziel steeds dichter bij het eigenlijke wezen van de satan te
brengen, opdat zij een met hem overeenstemmend deel zal worden. Dat kan echter
nooit geschieden, daar elke ziel reeds een eigen geest in zich heeft en daarvan
niet los kan komen, - welke geest het tegenovergestelde is van de satansgeest.
Wil zo'n
ziel de satan benaderen, dan treedt de geest in haar steeds op als rechter en
bestraffer en pijnigt de ziel van binnenuit als een onblusbaar vuur, door welke
pijn de ziel weer - zover als mogelijk - van de satan wordt verwijderd, en
vervolgens weer een betering ondergaat. Wil zij deze verbetering volgen, dan
wordt haar dat ook steeds gemakkelijker, hoe meer zij de reinheid van haar in
haar wonende geest benadert.
En als
deze verbetering steeds voortschrijdt, kan zij ook tot zaligheid komen, wanneer
zij wordt als haar geest. Want dat is het verschil tussen zaligheid en
verdoemenis: in de zaligheid gaat de ziel geheel in de geest over en de geest
is dan het eigenlijke wezen; maar in de verdoemenis wil de ziel de geest
uitstoten en een andere, namelijk die van satan, aannemen. In dit geval wordt
zij het meest ongelijk aan de geest, tengevolge waarvan de geest in haar de
volkomen tegengestelde polariteit in haar is. Als zodanig oefent de geest dan
die tegenkracht uit, die voortdurend allerhevigst van de satan afstoot; hoe
meer een ziel het wezen van de satan naderbij komt, des te heftiger is de
reactie van de geest in haar tegen de satangeest. Deze reactie is dan voor de
ziel een zeer pijnlijke gewaarwording en daarvandaan komt ook het lijden en de
pijn van de hel, zoals deze reactie zich ook als het onuitblusbare vuur
openbaart. En dat is ook de worm in de ziel, die niet sterft en wiens vuur niet
dooft; en dat is dan een en hetzelfde vuur, dat in de engel de hoogste
zaligheid en in de duivel de hoogste ongelukzaligheid teweeg brengt.
GS 11
/106 (8) Elke handeling heeft een door God dienovereenkomstig
bepaald gesanctioneerd gevolg. Dat gevolg is het onveranderlijke oordeel, dat
uit elke handeling voortvloeit. Het is door de Heer zo bepaald, dat elke
handeling, hetzij goed hetzij boos, zichzelf oordeelt.
p.) Wat
is dan de Geest?
GS 11 /79
(12 - 13) Wat is dan de geest? De geest is het eigenlijke
levensprincipe van de ziel, en de ziel is zonder de geest niets dan een
substantieel etherisch orgaan, dat wel alle geschiktheid bezit tot opname van
het leven, maar zonder de geest niets is dan een substantieel geestelijk
etherische poliep, die zijn armen voortdurend naar het leven uitstrekt en alles
inzuigt, wat met zijn natuur overeenkomt.
De ziel
zonder de geest is dus alleen maar een stomme, polaire kracht, die de botte zin
naar verzadiging in zich draagt, maar zelf geen oordeelskracht bezit, waaruit
haar duidelijk zou worden, waarmee zij zich verzadigt en waartoe haar
verzadiging dient.
GS 11 /71
(9 -14,18) Om de wedergeboorte van de geest te verkrijgen is het
nodig acht te geven op die heilige school van het leven, in al haar onderdelen,
die de grote heilige Meester van alle leven uit Zijn eigen heilige mond aan de
mensen op aarde heeft gepredikt en heeft bezegeld met Zijn eigen bloed!
Wie niet
krachtdadig aan zich wil werken, zoals in deze school is aangegeven, die moet
het aan zichzelf toeschrijven, als hij daardoor het leven van zijn geest
verbeurt.Het is wel zeker, dat iedere nog zo eenvoudige bezitter van een
bepaald goed zal weten, wat hij bezit en wat voor waarde dat voor hem heeft.
Als iemand echter bezitter is van het eeuwige leven in de geest, zeg Mij, kan
die dan wel vragen of zijn ziel en zijn geest met het lichamelijke leven zullen
vergaan of niet?
Maar diegenen, die ware leerlingen zijn of dat waren in
de eeuwige levensschool van de Heer, verachtten de lichamelijke dood en
wachtten in grote vreugde en zaligheid slechts op de volledige verlossing van
de zware, uiterlijke levensbanden van de wereld. Zij getuigden van de waarheid
van de levensschool in de Heer - als martelaren met hun bloed.
Wie niet wordt wedergeboren in zijn geest, zal niet
ingaan in het rijk der hemelen of het eeuwige leven.
4.
Uit de leer van de ziel
Alle
materie van de hardste steen tot aan de ether hoog boven de wolken is
ziele-substantie. En haar bestemming is weer in het zuiver geestelijke Zijn
over te gaan.
(Gr.Ev.Joh.
VI/133 (3))
a) Wezen en doel van de materie in het proces van de ontwikkeling
der ziel
Gr.Ev.Joh. VI /133 (3 - 6) (De Heer) Alle
materie van deze aarde - van de hardste steen tot aan de ether hoog boven de
wolken - is zielesubstantie, maar in een noodzakelijkerwijze vastgestelde en
daarmee vaste toestand - Het is haar bestemming weer in het ongebonden, zuiver
geestelijke Zijn terug te keren, wanneer zij juist door deze isolering de
levenszelfstandigheid heeft bereikt. Om deze evenwel door een steeds grotere
zelfwerkzaamheid te verkrijgen, moet de uit de gebonden materie vrijgemaakte
ziel alle mogelijke trappen van ontwikkeling in het leven doormaken; zij moet
zich in elke volgende levensperiode weer opnieuw met een nieuw, stoffelijk
lichaam omhullen, waaruit zij dan weer nieuwe levens substantie tot zich
trekt, daarmede werkt en zich deze eigen maakt. Is een ziel - wat haar leidende
geest uit God heel duidelijk ziet - eenmaal in een lichaam (hetzij dat van een
plant of van een dier), door de vereiste rijping geschikt tot een hogere
levensfase op te stijgen, dan zorgt de haar steeds verder vormende leidende
geest ervoor, dat haar het verder onbruikbare lichaam wordt afgenomen. Zij kan
dan, waar zij reeds met hogere intelligenties begiftigd is, zich een ander
lichaam vormen. Daarin kan zij zich weer in korte of langere tijd opwerken tot
een grotere actieve levensintelligentie, en zo vervolgens steeds verder omhoog
tot aan een mens. Zo kan zij dan geheel vrij, in haar laatste lichaam tot
volledig zelfbewustzijn, tot kennis van God, tot liefde tot Hem en daardoor tot
volledige vereniging met haar geest komen, welke vereniging wij de nieuwe - of
geestelijke wedergeboorte noemen.
Heeft een
ziel deze levensgraad bereikt, dan is zij voleindigd en kan dan als een
volkomen zelfstandig zijn en leven niet meer door het allesomvattende
goddelijke Alzijn en Alleven vernietigd of verteerd worden.
Het meest
zekere teken van de reeds bereikte zelfstandigheid van het leven van de
mensenziel bestaat daarin, dat zij God kent en Hem zelfs boven alles zeer
liefheeft. Want zolang een ziel God niet kent als een Wezen dat buiten haar
is, is zij nog blind en stom zijnde niet vrij van de dwingende macht van de
goddelijke Almacht; zij moet dan nog hevig strijden, om zich los te maken van
zulke ketenen. Maar zodra een ziel begint de ware God als buiten haar zijnde
te kennen en Hem door het gevoel van haar liefde tot Hem werkelijk goed waar te
nemen, dan is zij reeds van de banden der goddelijke Almacht vrij. Zij behoort
dan geleidelijk steeds meer zichzelf toe en is derhalve zelf schepper van haar
eigen zijn en leven en daardoor een zelfstandige vriend van God voor alle
eeuwigheden.
b)
Trappen van ontwikkeling der ziel
Gr.Ev.Joh.
X/21 (De Heer) Alles wat de aarde bevat, vanaf haar
middelpunt tot ver boven haar hoogste luchtstreken, is zielesubstantie, doch
tot aan een zekere ontbindingstijd in een verschillend meer harde of mildere
vastgestelde toestand. Daarom wordt zij zowel voor het stoffelijk oog van de
mens op deze wereld, als ook voor zijn gevoel zichtbaar en voelbaar, hetzij als
helemaal dode en harde of als een meer weke materie. Daartoe behoren alle
steensoorten, mineralen, soorten aarde, water, lucht en alle nog ongebonden
stoffen in haar. - Dan komt het hele plantenrijk in het water op de aarde met
zijn overgang in het dierenrijk. In dit rijk doet het gericht zich reeds
als milder kennen, en de zielesubstantie bevindt zich reeds in de periode van
het in meerdere mate los zijn, dan zij in haar vroegere harde gerichte toestand
was. En de scheiding en afzonderlijke vorming met betrekking tot het ontstaan
van intelligentie van deze vroeger als chaotisch gemengde zielesubstantie in
dit tweede rijk, bevindt zich dan ook in een grote verscheidenheid.
Moest dan de zielesubstantie vanwege de bijzondere intelligentievorming
in het tweede rijk aan een grote afzondering onderworpen zijn, in het derde
rijk van de dieren, dat nog een veel grotere verscheidenheid vertoont, moet zij
vanwege het tot nog meer volkomenheid brengen van nog lichtere en vrijere
afzonderlijke intelligenties, tot een steeds grotere éénwording gebracht worden.
En daarom verenigen zich dan daar ook zielesubstanties van talloze kleine
diertjes van verschillende aard en soort in een grotere dierziel, zoals
bijvoorbeeld in die van een grotere worm en een insect. - Talloos vele van
zulke insectenzielen, weer van verschillende aard en soort, verenigen zich, na
zich losgemaakt te hebben van hun bindende stoffelijke omhulsels, weer in een
dierziel van grotere en meer volkomen soort, en zo steeds verder tot aan de
grote en volkomen dieren van ten dele nog wilde en ten dele reeds zachtere
aard; en uit de laatste éénwording van deze dierzielen ontstaan dan pas de van
alle mogelijke intelligentie begaafdheden welvoorziene mensenzielen.
Wanneer
een mens in deze wereld geboren wordt en vanwege zijn volkomen vrij worden nog
een lichaam krijgt te dragen, dan is dat in hoge wijsheid door God reeds zo ingericht,
dat hij (de mens) als een volledige ziel zich van alle noodzakelijkerwijs
voorafgegane toestanden in hun overgang, maar nog steeds in hun afzonderlijke
staat, evenzo weinig kan en mag herinneren, als een oog de kleine aparte
droppels van een zee, waaruit deze bestaat, kan zien en onderscheiden. Want zou
een mensenziel dat gegeven zijn, dan zou zij deze éénwording uit zo oneindig
verschillende zielesubstantie en intelligentiedelen niet verdragen, maar
zichzelf zo snel mogelijk trachten op te lossen, gelijk een waterdruppel oplost
op gloeiend ijzer.
Om de
ziel van de mens te behouden, moet haar door de inrichting van het haar
omsluitende lichaam elke herinnering aan voorafgaande levensfasen volledig
ontnomen worden tot aan de tijd van haar volledige innerlijke éénwording met
haar geest der liefde uit God; want deze geest is als het ware de kit, waardoor
alle oneindig verschillende intelligentiedelen van de ziel tot een eeuwig
onverwoestbaar volmaakt wezen bevestigd worden, zich in alle klaarheid
doorlichten, kennen, begrijpen en als een voleindigd, aan God gelijk wezen Gods
liefde, wijsheid en macht loven en prijzen!
c) Het proces van de ontwikkeling van de ziel -
('zielsverhuizing')
Gr.Ev.Joh.
X/184. (De Heer tot de stadsrechter Titus)
Je
vraagt, waarom Ik zulke vijandigheden in de natuur op deze aarde toelaat. En Ik
zeg je: Omdat de mensen van deze aarde naar hun ziel en hun geest zo zijn
gesteld, dat zij Gods kinderen kunnen worden, waardoor zij dan tot precies
hetzelfde in staat zijn, als wat Ik Zelf vermag te doen. Daarom is dan ook
reeds tot de ouden gezegd door de mond van de profeten: "Gij zijt Mijn
kinderen en dus goden, zoals Ik, uw Vader, God ben!"
Om echter
een ziel zo te vormen, moet zij in een lange reeks van jaren uit een ontelbaar
aantal zielepartikelen uit het gebied van alle creaturen op deze aarde in
zekere zin samengevoegd worden en dit samenvoegen van de vaak oneindig vele
creatuurzielen is nu datgene, wat de oude wijzen, die daarvan kennis droegen,
de 'zielsverhuizing' noemden.
De
uiterlijke stoffelijke vormen van de creaturen worden wederzijds wel verorberd,
maar daardoor worden de in de creaturen wonende zielen vrij en verenigen zich
met de gelijksoortigen en worden in een volgende, hogere trap weer in een
stoffelijke vorm verwekt, en zo voort tot aan de mens.
En zoals het met de ziel gaat, zo gaat het ook met haar
geest in het hiernamaals, die de eigenlijke verwekker, leider, vormer en onderhouder
van de zielen is tot aan de mensenziel, die dan pas in haar volle
vrijheidssfeer overgaat en in staat is zichzelf in moreel opzicht verder te
vormen.
Wanneer
de ziel zich uit zichzelf tot een zekere graad van volkomenheid heeft verheven,
dan pas verenigt zich haar licht- en liefdegeest in het hiernamaals met haar en
de gehele mens begint vanaf dat moment God in alles geleidelijk steeds
gelijkvormiger te worden; en wordt het lichaam dan van de ziel afgenomen, dan
is zij reeds een volkomen aan God gelijk wezen en kan uit zichzelf alles in het
leven roepen en ook wijs onderhouden.
Dat, wat Ik je nu heb gezegd, vindt echter alleen op deze
aarde plaats, en op geen enkele van de talloze andere hemellichamen dan juist
op deze aarde, en wie verstand heeft, die versta het om deze grondige reden:
omdat juist deze aarde overeenkomt met Mijn hart, Ik Zelf echter ook maar één
hart en niet meerdere harten bezit, zo kan er ook maar één hemellichaam zijn,
van Mij uit gezien, dat geheel overeenkomt met Mijn hart en wel diens meest
innerlijke levenspunt.
d) Voorbeeld van een vereniging van dierzielen tot een
menselijke natuurziel.
Gr.Ev.Joh.
XI 185 (4 - 7) (De Heer verder tot Titus) En nu wil Ik je tonen, wat
uit de vandaag door je gadegeslagen jacht is geworden wat de zieletoestand
betreft. (Bij deze jacht schoten een gazelle, een jakhals en een reuzenadelaar
er het leven bij in.) Welnu, let op! Daar voor de deur staat reeds een
mensengestalte, als die van een kind, en wacht, bij een volgende verwekking in
het lichaam van een moeder te worden opgenomen. En achter deze zielsverschijning
zie je een lichtgestalte; dat is reeds van deze ziel de geest aan gene zijde,
die er voor zal zorgen dat deze - momenteel nog - natuurziel bij eerstvolgende
gelegenheid in een moederlichaam wordt opgenomen. Dus heb je gezien, hoe uit
de drie laatste trappen van reeds volkomen dierlijk leven - weliswaar met vele
duizenden voorafgaande trappen van ontwikkeling - een mensenziel te voorschijn
is gekomen.
Er zal
daaruit een kind van mannelijk geslacht geboren worden, waaruit, zo het goed
wordt opgevoed, een groot man kan worden. Het gemoedelijke van de gazelle zal
zijn hart regeren, het slimme van de jakhals zijn rede en het krachtige van de
reuzenadelaar zijn verstand, zijn moed en zijn wil. Zijn voornaamste
karaktertrek zal krijgshaftig zijn, dat hij evenwel door zijn gemoed en door
zijn verstand kan matigen, waardoor hij een zeer bruikbaar mens in wat voor
stand ook kan worden. Wordt hij echter een krijgsman, dan zal hij weliswaar
door zijn moed ook geluk hebben, maar toch de prooi worden van andere
oorlogszuchtige wapens. - Opdat je dit kind nu dadelijk vanaf de geboorte
kunt gadeslaan, zal je aardse buurman reeds het volgende jaar als vader kunnen
optreden.
e) De
twee principes in de mens: materie en geest
Gr.Ev.Joh. XI/75 (2 - 27) (De Heer) Er is
reeds vaker uiteengezet, dat Adam als eerste mens - in de zin van de volledige
geestelijke vrijheid - van deze aarde daartoe was geschapen, een vorm te
ontwikkelen van waaruit de materie weer tot het vrije geestelijk leven zou
kunnen worden teruggebracht. Daartoe behoorde echter voor alles de overwinning
van de materie zelf, dat wil zeggen: er moest door een vrij besluit een
toestand worden geschapen, die enerzijds de overwinning van alle lagere, als
aardse lusten, begeerten en neigingen bekende eigenschappen opleverde, om
anderzijds een vrij opstijgen tot het meest volkomen zuivere geestesleven
mogelijk te maken.
Het is
reeds vaak genoeg gezegd, dat de menselijke ziel uitermate kleine beginpunten
kent, die zich voortdurend tot steeds hogere bewustzijnssferen ontwikkelen, om
tenslotte in de mens weer die vorm te verkrijgen, die dan als aardse vorm zich
niet verder meer kan ontwikkelen, maar wel in die van haar ziel. Derhalve
ontmoeten elkaar in de mens twee principes: het einde van het stoffelijk leven
als hoogste graad van zelfbewustzijn en het begin van een onveranderlijk
zieleleven in de hoogst verkregen voleinding van vorm. Daarom kan de mens op
deze messnede van het aardse leven zich niet afsluiten voor het bewustzijn dat
hij leeft - want daarvoor is hij zichzelf tot bewijs - maar nochtans er geen
idee van hebben, dat hij op de drempel van een geestelijk leven is aangekomen,
dat nu zijn aanvang neemt in de onveranderlijk blijvende menselijke vorm; met
andere woorden: nadat hij vele lichaamsveranderingen heeft doorgemaakt die de
menselijke gestalte als einddoel hadden, blijft deze nu in haar algemene vorm
onberoerd. Wel begint nu een verandering naar de ziel, die tot doel heeft
steeds meer de Geest Gods Zelf te benaderen en met Deze in een gemeenschap te
treden.
Wat kan
er gebeuren, als deze overgang niet tot stand komt? Want hier staan materie en
geest scherp tegenover elkaar, die zich wel wederzijds steeds meer verfijnen,
maar nooit - als polariteiten - elkaar geheel kunnen raken.
Er moet
hier echter in elk geval een weg gewezen worden, een brug geslagen, waarover
het mogelijk is van de materie tot de geest te komen! Deze weg moet een
voorbeeld zijn, dat iedereen kan navolgen. Zou deze weg niet gevonden worden,
dat wil dus zeggen, zou een mens deze niet betreden, dan zou het uittreden uit
de materie om in een fijnstoffelijk leven over te gaan, onmogelijk worden.
Het
streven van de Godheid Zelf moet dus zijn Haar schepselen, die Zij uit liefde
en tot hun redding de weg door de materie liet gaan - nadat deze de grens
bereikt hebben van waaruit de geestelijke weg mogelijk is -, ook tot Zich te
trekken en zo te brengen in de verhouding van Vader tot kind. .
Adam
moest deze brug in zichzelf bouwen en had het eigenlijk erg gemakkelijk, omdat
de prikkelingen van de materie zeer gering waren in vergelijking tot heden. Er
was bij hem alleen maar de zelfoverwinning, de gehoorzaamheid nodig, dan was
de brug geslagen en kon in hem het geestelijk leven bloeiend ontwaken, daar
gehoorzaamheid aan God het enige middel tot beproeving is bij een mens, die
verder vrij van elke zonde is. Pas uit ongehoorzaamheid volgen alle andere
overtredingen vanzelf. Nu viel Adam en daarmede had een terugtreden in de
materie plaatsgevonden, dat wil zeggen in die polariteit, die zich evenzo ver
van God kan verwijderen, als tot God Zelf kan opstijgen tot steeds hogere
zaligheden.
Vaak werd nu door bijzonder sterke zielen geprobeerd,
door dit bladerendak heen te breken om de zon er doorheen te laten schijnen,
en al naargelang dit ook op enkele plaatsen daarvan gelukte, bezit de mens
oeroude religies. Het gelukte echter deze sterke zielen niet de kern van de
boom zo te treffen, zijn kroon zo te breken, dat deze machtige boom moest
sterven. Dat gelukte hen daarom niet, omdat zij zelf in hun aardse leven niet
zonder schuld waren, maar eerst van de wereld proefden alvorens zij dorst naar
waarheid, naar Godskennis kregen.- Het gelukte pas Jezus, niet alleen het
bladerendak te doorbreken, maar de boom der zonde te breken. Hij verwierf dus
in zich de trap, die Adam niet had behaald en verzoende zo in zich de Godheid,
die in Zijn heiligheid door het niet achten van Zijn gebod was gekrenkt.
Daarin,
dat nu deze weg die direct tot God leidt is geopend, en daarin, dat deze weg
door de mensenzoon Jezus, die daardoor tot Godszoon werd, werd vervuld, ligt de
verlossing.
(De Heer) Zonder Mij kan niemand tot de Vader komen en
zonder het geloof in Jezus heeft ook nog geen enkele wijze ooit het almachtige
Goddelijk Wezen als de oerbron van alle liefde, die zich persoonlijk kan tonen,
ervaren.
Het
Onzichtbare werd zichtbaar in Jezus en deze vereniging van beide in de mensenvorm
maakt het nader treden mogelijk van het schepsel tot de Schepper, het opgaan
van de materie in de geest, het terugvoeren van de ontstane gevolgen der zonde
opwaarts over de scheidingswand van materie en geest, over de punten waar zij
anders onmogelijk elkaar hadden kunnen raken. Brug zijn is het leven van
Jezus.
f) De
leiding van de menselijke ziel tot voleinding
Gr.Ev.Joh.
IX/171 (4 - 10) (De Heer) De mens, zoals hij in deze wereld komt, wordt
wat de ziel betreft geheel van Gods Almacht gescheiden en wordt in alles
overgelaten aan zijn eigen willen en kennen. Pas wanneer hij door de belering
uit de mond van zijn ouders en andere wijze leraren tot erkenning van God komt,
zich dan gelovig tot Hem wendt en Hem vraagt om Zijn hulp en bijstand, dan
begint ook het instromen van de zijde van God door alle hemelen heen, en de
ziel van de mens gaat over in een steeds duidelijker erkennen en eindigt in
een steeds grotere liefde tot God en wordt daardoor langzamerhand evenzo
volkomen in en door de Geest van God in haar, als de Goddelijke Geest in haar
zelf volkomen is, en blijft daarbij nochtans in alles volkomen vrij en
zelfstandig.
Elke
voleindigde ziel is van een en dezelfde waarheid doordrongen, omdat zij
voortvloeit uit het Licht van haar liefde tot God en tot de naaste.
Zolang de
mensen onder elkaar tot twist, strijd en oorlog kunnen komen, zijn zij ook ver
verwijderd van het Godsrijk en zullen daarin niet eerder komen, dan wanneer zij
in alle geduld, deemoed, zachtmoedigheid en ware naastenliefde onwrikbaar groot
zijn geworden; maar zijn zij dat eenmaal geworden en komen zij daardoor in zich
tot de waarheid uit God, dan is het met alle twist, strijd en oorlog ook definitief
afgelopen.
g) Over
de levensweg op aarde en in het hiernamaals
Gr.Ev.Joh.
VII /156 (7 - 12) (De Heer tot de Farizeeën) De mens moet in de wereld
werken en vrijwillig de slechte verleidingen van de wereld weerstaan. Daardoor
wordt zijn ziel sterk en de kracht van Gods Geest zal deze doordringen. Maar
door als een luiaard te leven komt geen mens ooit tot het ware, eeuwige leven,
dat afhankelijk is van volkomen werkzaamheid in al de talloos vele levenslagen
en sferen.
Zulke
mensen (die zich geheel van de wereld afzonderen, evenals de kluizenaars van de
Karmei en Sion) zondigen weliswaar even weinig als een steen zondigt; maar is
dat soms een verdienste voor de steen? De ziel zal echter haar lichaam moeten
afleggen; wat zou zij in het hiernamaals kunnen doen met haar grote zwakheid en
haar volslagen niets doen? Want daar zullen toch ook beproevingen van allerlei
aard over haar komen, die de ziel tot algehele activiteit zullen aansporen. En
deze beproevingen zullen voor de ziel, die is toegerust met haar op aarde
verkregen vermogens, geheel overeenkomen met die op deze aarde. Alleen moeten
zij voor de ziel als zodanig sterker zijn dan hier, omdat aan gene zijde dat,
wat een ziel denkt en wil, zich ook reeds als werkelijkheid aan haar voordoet.
Hierop aarde heeft de ziel alleen te doen met haar onzichtbare gedachten en ideeën,
waar zij gemakkelijker tegen kan vechten en waarvan zij ook gemakkelijker los
kan komen; maar als de gedachten en ideeën tot een zichtbare realiteit worden
- , hoe zal de zwakke ziel daar dan haar zelfgeschapen wereld moeten
bestrijden?
Daarom
zullen in het hiernamaals de verzoekingen ook erger worden dan hier. En wat zal
de ziel kunnen doen, om zich uit de harde gevangenschap van haar eigen kwade
hartstochten te bevrijden? En toch zal zij aan de andere zijde tot veel grotere
zelfwerkzaamheid moeten komen, om zich uit de dwaling van haar eigen gedachten,
ideeën en voorstellingen te bevrijden; want wanneer zij niet eerst zelf het
werk ter hand zal nemen, zal zonder overgang geen plotselinge hulp door
erbarmen van God of van een andere geest tot haar komen, evenmin als dat hier
op aarde reeds meestal het geval is.
Want wie
God niet ernstig zoekt, maar geheel de lusten van de wereld najaagt, die
verliest God en God zal hem geen tekenen geven, waaraan hij zou kunnen zien,
hoe diep en ver hij reeds van God is afgeweken. Pas wanneer hij uit eigen
beweging en behoefte God weer zal beginnen te zoeken, zal God hem ook beginnen
naderbij te komen en Zich door de zoekende ook in zoverre laten vinden, als het
de zoekende ware ernst is God te vinden en te leren kennen.
h) De
ziel in het hiernamaals
Gr.Ev.Joh.
VII/17 (5 - 7) (De Heer) Elke ziel zal in het hiernamaals dat worden,
wat zij wil. Is het iets kwaads, dan wordt zij er van tevoren wel opmerkzaam op
gemaakt, welke gevolgen dat noodzakelijk zal hebben. Zal zij daardoor tot
inkeer komen, dan kan zij gauw en gemakkelijk geholpen worden; komt zij
daardoor echter niet tot inkeer, dan wordt zij ongehinderd gelaten alles te
hebben en te genieten, waar haar liefde naar uitgaat.
Deze
liefde nu, hetzij van goede of kwade aard, is in feite het leven van de ziel
van elk mens, engel of duivel; ontnemen wij de liefde aan de ziel, dan
ontnemen wij haar ook het leven en het bestaan. Maar dat kan nooit in de
zuivere Goddelijke orde voorkomen, want zou ook maar het kleinste atoom in de
schepping vernietigd kunnen worden en volledig het bestaan verliezen, dan zou
God Zelf daardoor een atoom aan Zijn bestaan verliezen, hetgeen echter onmogelijk
is.
En zo kan een mensenziel des te minder haar bestaan
geheel verliezen; maar zij kan hoogst ongelukkig en ellendig worden geheel
door haar eigen wil en kan, als zij het maar ernstig wil, ook weer door haar
eigen vrije wil gelukkig en volkomen zalig worden.
Gr.Ev.Joh.
IX/142 (2) - 143 (8) (Uit een belerend gesprek van de Heer met vissers aan
het Witte Meer) (De Heer) De ware zaligheid van het leven bestaat niet in het
helder en duidelijk zien en kennen, maar alleen in de steeds groter wordende
liefdadigheid. Daarom moet elke ziel zich dat eerst tot haar enige
levenselement maken, alvorens zij ooit innerlijk tot duidelijk inzicht van het
leven kan komen. Want de liefdadigheid is een innerlijk vuur, dat door steeds
levendiger te worden tot een heldere vlam moet worden.
Is
eenmaal dit levenselement in de ziel geheel gewekt, zodat de ziel zelf
helemaal tot dit levenselement wordt, - wat betekent dat de hele mens in de
geest opnieuw, dus wedergeboren wordt - dan blijft de ziel ongeacht haar
innerlijke heldere inzicht vanwege haar tot in hoogste graad gegroeide
liefdadigheid, ook in hoogste mate werkzaam. Haar zaligheid en helder inzicht
groeien naar de graad van haar liefdadigheid en niet naar de graad van haar
heldere inzicht, waartoe zij zonder de liefdadigheid zonder meer nooit kan
geraken; want het is reeds van eeuwigheid her zo door God bepaald, dat geen
geest en geen mensenziel zonder een overeenkomstige werkzaamheid ooit tot het
Licht kan komen.
Hoe
verkrijgen de mensen op deze aarde het licht? Wel, zij wrijven hout op hout, of
steen op steen zo lang, tot er vonken afvliegen; vallen die vonken op licht
brandbaar materiaal - zoals hout, stro, zekere harssoorten vermengd met zwavel
en nafta -, dan zal al spoedig een heldere vlam oplaaien en het zal licht
worden in haar zelf en rondom haar naar alle richtingen.
Zie, zo
blijkt reeds in de dode wereld der materie, dat aan het vuur - en licht maken
een zekere werkzaamheid moet vooraf gaan! En zo moet des te meer aan het
levenslicht een zekere werkzaamheid vooraf gaan; door deze wordt de liefde
gewekt, die het levens element is, en uit haar verhoogde werkzaamheid ontstaat
dan pas het licht in de ziel, dat is de wijsheid, die zichzelf en alle dingen
uit zich kent, beoordeelt en ordent.
Zo is het
gesteld met de dingen van het leven van de ziel en haar innerlijke heldere
kennis en inzicht. De wijsheid van een ziel is reeds hier en nog meer in het
hiernamaals het gevolg van haar werkzaamheid; zou deze ooit kunnen ophouden,
dan zou bij de ziel ook de wijsheid en innerlijke helderheid van het leven
ophouden. - Heb je dat nu begrepen?
(Daarop
een van de vissers) Ja, Heer en Meester. Maar nu zou ik ook nog graag willen
weten, waarin de werkzaamheid van een volkomen ziel in het grote hiernamaals
bestaat. Op deze harde aarde is er voor de mens zeer veel te doen, als hij wil
leven - wat moet hij echter in het grote geestelijke hiernamaals doen? Wordt
daar ook geploegd, gezaaid en geoogst voor het levensonderhoud?
(De Heer
antwoordt) Jawel vriend, ploegen, zaaien en oogsten, - maar wel op een andere
manier en in een andere zin, dan dat gebeurt op deze materiële wereld! Weet,
dat zonder de grote werkzaamheid van de geesten en in het bijzonder van de
volmaakte geesten, op geen enkele aarde iets zou ontstaan! Er zou niet alleen
niets groeien en geen levend wezen op de grond rondwandelen, maar er zou ook geen
zon en geen aarde ooit zijn ontstaan en nog minder voortbestaan.
De mensen
ploegen wel de aarde en strooien het zaad in de voren; maar het is aan de
geesten opgedragen het kiemen, groeien en rijpen van de vrucht te
bewerkstelligen. In het bijzonder voor de volkomen geesten is er zowel op deze
aarde als ook op al de andere hemellichamen veel te doen; nog meer echter voor
de juiste ontwikkeling van de ziel en de vervolmaking van de mensen reeds aan
deze zijde, en dan nog veel meer in het hiernamaals. Want er komen immers
steeds onvergelijkbaar meer onvolkomen zielen in het hiernamaals dan volkomen,
vooral van deze aarde. Deze onvolkomen en slechte zielen zouden echter de gehele
aarde met hulp van de onzuivere natuurgeesten spoedig dermate verderven, dat
er geen gras, geen struik, geen boom meer op haar zou groeien en geen dier en
geen mens meer zou kunnen bestaan.
Alleen
door de liefde, wijsheid en macht van de volkomen geesten worden de kwade en
onvolkomen zielen in het hiernamaals daaraan verhinderd, en dan ook geleidelijk
verder ontwikkeld en mogelijkerwijze ook van trap tot trap dichter bij het
Godsrijk gebracht.
Hoe de
volkomen geesten dat allemaal bewerkstelligen, laat zich niet met woorden
beschrijven; maar wanneer jullie zelf in de geest zijn wedergeboren, dan zal
het je wel duidelijk en vanzelfsprekend worden, hoe de geesten werken en doen
in het grote hiernamaals. - Heb je dat ook begrepen?
(Spreekt
opnieuw dezelfde visser) Ja, lieve Heer en Meester, en ik dank U voor Uw
kolossale geduld met ons zwakke en nog zeer domme mensen! Het zal zeker nog
lang duren, tot wij, temidden van louter wonderen levend, die wonderen zullen
begrijpen! Wij zien en genieten van het water en weten niet in het minst, wat
het is. Wij zien eveneens het vuur en zijn licht, ondervinden zijn gloed en
warmte, maar weten ook helemaal niet wat het is en wat zijn eigenlijke
ontstaansgrond is. Maar het zij, zoals het is, wij zijn nu reeds bovenmate blij
en gelukkig, dat wij door Uw overgrote genade en liefde nu de onbedrieglijke
weg naar de volle en levende waarheid hebben gekregen.
O, lieve
Heer en Meester, wees ons nu ook met Uw genade behulpzaam, dat wij deze weg tot
aan het lichtende doel nooit moe, zwak en traag worden te bewandelen.
(Daarop
antwoordt de Heer) Wie gelooft en de goede weg heeft, zal ook dat bereiken,
waarnaar hij ernstig streeft!
5.
Het drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in het
hart van de mens
Bij de
geboorte van het lichaam wordt de eeuwige levenskiem als een vonkje van de
volkomen zuivere Geest van God in het hart van de ziel gelegd.
(Gr.Ev.Joh.
II/217 (5))
a) Het
gezicht van Oalim
H 11 /72
(9 - 26); 74 (2 - 3,24 - 32) (Oalim) Het klonk mij aanvankelijk erg vreemd in de
oren, dat ik mijn hart zou hebben moeten zien. Toen ik echter zo nadacht over
deze mogelijkheid of onmogelijkheid de ogen in het lichaam te brengen, verloor
ik plotseling het licht van mijn ogen; maar bijna op hetzelfde ogenblik werd
alles licht in mij, daarom zag ik mij innerlijk dus, zoals ik mij anders
uiterlijk zie bij het licht van de zon.
Ik kon
niet begrijpen, hoe zoiets mogelijk zou kunnen zijn, maar daar begon ook al
spoedig mijn hart geheel doorzichtig te worden en ik zag weldra drie harten zó
in elkaar steken, als er binnen de ruwe kastanjevrucht drie kernen zijn: in de
bruine schil de eigenlijke vleeskern en daarin pas de kleine kiemkern, waarin
het leven is besloten, en in deze de oneindige menigvuldigheid en eindeloze
veelheid. Het uiterlijke hart sprong spoedig uiteen en viel losgemaakt in de
eindeloze diepte; en dat was het uiterlijke hart van vlees van het lichaam. Het
meer inwendige, substantiële hart bleef echter en verwijdde zich voortdurend,
omdat het binnenste, zeer sterk lichtende kiemhart daartoe dwong, daar dit zelf
aldoor groeide en steeds groter werd, evenals de kiem van een in de aarde
gelegd zaad zich zo lang al maar vergroot, tot daaruit een machtige boom is
geworden.
Zo was
het ook met mijn binnenste kiemhart het geval. Aanvankelijk zag het er slechts
uit, als was het een hart; toen het echter al maar groter werd, kreeg het ook
steeds meer een menselijke gestalte en herkende ik mij zelf in deze nieuwe
mens, die is voortgekomen uit mijn meest innerlijke lichte kiemhart.
Bij de
aanblik van deze mens kwam de gedachte in mij op: "Heeft soms deze nieuwe
hartmens in mij ook nog een hart in zich?" En ik werd gewaar, dat ook hij
nog een hart in zich droeg. Maar dit hart zag er uit als een zon, en haar licht
was duizendvoudig sterker dan het licht van onze natuurlijke zon.
Toen ik
dit hart aandachtig bekeek, ontdekte ik opeens in het midden van dit zonnehart
een klein, aan U, 0 heilige Vader, volkomen gelijk, levend evenbeeld, - maar
wist niet hoe dat mogelijk was.
Doch toen
ik daarover nadacht, kwam een onuitsprekelijke zaligheid over mij en Uw levende
beeld sprak tot mij uit het zonnehart van de nieuwe mens in mij het volgende:
"Richt je ogen opwaarts en je zult spoedig gewaar worden, waarvandaan en
hoe Ik nu levend in je woon!"
En ik richtte aanstonds mijn ogen omhoog en aanschouwde
meteen in een eindeloze diepte der diepten van oneindigheid eveneens een
onmeetbaar grote zon, en in het midden van deze grote zon al spoedig U Zelf, o
heilige Vader!
Van U uit
gingen onnoemelijk veel ongekend lichte stralen, en een van deze stralen viel
in het zonnehart van de nieuwe mens in mij en vormde zo U Zelf levend in mij.
Spoedig daarop strekte de nieuwe kiemhartmens zijn arm uit en wilde mij
uiterlijke mens gevangen nemen.
Ik
schrok, en deze schrik wierp mij weer in mijn oude huis terug. - Het eerder
ontweken vleeshart kwam weer uit de diepte omhoog en legde zich meteen weer om
de twee binnenste harten; toen dat gebeurd was, werd de uiterlijke wereld mij
weer zichtbaar en al het innerlijke verdween.
En dat is
ook alles, wat ik in mij gezien, gevoeld en gehoord heb. (De hoge Abedam tot
Oalim en dus ook tot al de vaderen) Luister en laat eenieder in zich er acht
op slaan, wat Ik je hier nu zal zeggen! . . . Jullie zijn reeds bijzonder zwak
geworden, hoewel al je oorspronkelijke leraren nog in leven zijn; hoe zal het
dan wel later diegenen vergaan, die zelfs over jullie huidige bestaan in hevige
strijd zullen gewikkeld worden?! Daarom zeg Ik jullie nogmaals, dat geen leer
enig nut heeft, als haar bepalingen niet door Mijn levend getuigenis in elk
mensenhart konden bevestigd worden. In Oalim zelf hebben jullie dit levende
getuigenis geheel uitgebeeld gekregen. Dat moet nu zo genomen worden, dat
jullie het niet bij de leer alleen laten, maar er ijverig voor zorgt, dat deze
bij hen die beleerd zijn geworden weldra overgaat tot de volle, levende daad.
Wees ervan verzekerd, dat een ieder die deze leer ernstig metterdaad zal
opnemen, spoedig het grote, levende, heilige getuigenis van Oalim in zich zal
vinden, dat stralend lichtend zal getuigen van de echtheid van Mijn aan jullie
allen gerichte woord.
Zie,
Oalim vond in het derde kiemhart, nadat het zich tot een mens had gevormd, nog
een zonnehart en in dit hart tenslotte Mij Zelf, zoals je het verwarmende beeld
van de zon in elke dauwdruppel vindt; en dit Mijn Beeld in hem sprak zoals Ik
in hem, en diens woord maakte hem Mij duidelijk als de eeuwige heilige Vader in
de hoogte van Mijn oneindig heilige Goddelijkheid!
Deze
innerlijke mens Oalim wilde reeds een worden met zijn uiterlijke substantiële,
en ten dele ook met diens geheel uiterlijke materiële mens; maar daartoe was
Oalim nog niet rijp. Jullie zullen dat alles pas ervaren als je de volle rijpheid
hebt bereikt, maar dan blijvend en eeuwig.
Leer je nakomelingen evenzo daarnaar, dan zullen jullie
hem een blijvend getuigenis overleveren van de echtheid van Mijn leer. En wie
dit getuigenis in zich zal vinden, heeft ook reeds het eeuwige leven uit Mij
ontvangen, dat hem nimmer meer zal worden ontnomen. - Zie, dat alles heeft het
gezicht van Oalim jullie te zeggen.
b)
Lichaam, ziel, geest
(Gr.Ev.Joh.
11 /217 (5) (De Heer) Bij de geboorte van het lichaam uit het
lichaam van de moeder wordt de eeuwige levenskiem als een vonkje van de zuivere
Goddelijke Geest in het hart van de ziel gelegd, evenals bij de vrucht van een
plant, wanneer zij de bloesem heeft afgeworpen en zichzelf begint te wapenen en
te consolideren. Is het lichaam eenmaal gevormd, dan begint de ontwikkeling
van de geest in het hart van de ziel. Hier moet dan de ziel al het mogelijke,
doen, opdat de geest in haar begint te kiemen, en moet hem daarbij nuttig zijn.
Gr.Ev.Joh.
IX/ 174 (9 - 12) (Raphaël tot een arts) Het licht van de volle levenslamp
in het leven hier op aarde is een vol, levend geloof, die de dingen van het
Godsrijk verlicht. Wie in dit licht blijft en zich niet meer dan nodig
bekommert om de dingen van deze wereld, die komt vroegtijdig tot het eeuwige
levenslicht in zich, en zo dan ook reeds hier in het zichtbare wezenlijke rijk
van God en in zijn kracht en macht. Want wie een is met de wil van God de Heer,
die is ook een met Zijn eeuwig volkomen wijsheid, vrijheid, zelfstandigheid,
macht en kracht, en is daardoor dan ook voor altijd een waar kind van God.
Welnu, ik
ben zo'n kind van God, ben dat echter niet pas in de reine wereld der geesten
geworden, maar nog in mijn aardse levens zodanig, dat de macht van de
goddelijke geest in mij dat alles vermocht te bewerken, waartoe zij nu in staat
is. Ik ben dan ook niet op die manier wat het lichaam betreft gestorven, zoals
alle mensen sterven, maar de macht van de goddelijke geest in mij loste het
plotseling zo volledig op, dat er niet een zonnestofje groot van op deze aarde
achterbleef; alles van het lichaam is tot mijn eeuwig, onverwoestbaar kleed
geworden, en je ziet me dan nu met lichaam, ziel en geest. Zou je dat moeilijk
zijn te geloven, voel mij dan maar aan, en je zult een mens met vlees en
beenderen waarnemen, zolang ik dat wil; wil ik evenwel alles weer in het zuiver
geestelijke veranderen, dan zul je me weliswaar ook nog precies zo zien als nu,
doch niet met je vleselijke ogen, maar met de ogen van je ziel, die ik je kan
openen, wanneer en hoe lang ik dat wil. Kom nu naderbij en bevoel mij; want ook
deze door jou aan mij opgedane ervaring behoort tot het gebied van de joudoor
mij gegeven uiteenzetting van het werkelijk bestaan van het Godsrijk.
Gr.Ev.Joh.
IX/176 (2 - 4, 7, 9) (Verder Raphaël tot de arts) Er is slechts één Zijn;
maar een niet zijn is er in de gehele schepping nooit. Het tijdelijk materiële
bestaan is toch maar een proefbestaan om het ware en onverwoestbare bestaan te
bereiken. Nochtans is het echter in zich ook een geheel geestelijk bestaan,
daar op zichzelf beschouwd in de gehele sfeer van de oneindigheid onmogelijk
een ander werkelijk en waar bestaan kan zijn.
Zie,
vriend, met al je griekse wereldwijsheid, daar zit nu de Heer onder ons! Hij
geheel alleen is het ware en eeuwig werkelijke Zijn in Zich Zelf; wij zijn
slechts Zijn door Zijn wil van de kleinste tot de grootste verwerkelijkte
ideeën en lichtgedachten. Daar nu Zijn ideeën en lichtgedachten als de vrucht
van Zijn eeuwige, oneindige liefde (die Zijn Wezen en Zijn is), evenals Hij
Zelf onvergankelijk en nooit te verwoesten zijn, zo is immers ons bestaan ook
eeuwig onverwoestbaar in het werkelijke geestelijke Zijn. - Het is dus
onmogelijk, dat ook maar een puntje van datgene ooit vernietigd zou kunnen
worden, wat er eenmaal is, omdat al het eenmaal bestaande in de oneindige
volheid van gedachten en ideeën van onze Heer en eeuwige Meester een niet te
verdelgen realiteit is.
Wanneer
de Heer ook maar een kleinste van Zijn scheppende, goddelijke gedachten en
ideeën geheel zou kunnen verdelgen en vernietigen, dan zou Hij immers van Zijn
absoluut oneindige volmaaktheid iets verliezen -, wat in zich echter de
reinste onmogelijkheid zou zijn.
Ed 51 (5,7) (De Heer) Wanneer de vrucht
ongeveer drie maanden levend in het lichaam van de moeder is geweest, dan heeft
het zielehart van de rustig geworden ziel een zekere soliditeit bereikt en
wordt door een engelengeest precies in het hart van de ziel een eeuwige geest
gelegd onder zevenvoudig omhulsel. Natuurlijk moet hier niemand aan een
natuurlijk omhulsel denken, maar aan een geestelijk, dat veel krachtiger en
beter houdbaar is dan een stoffelijk -, wat ook reeds aan veel dingen op de
wereld is te zien, waar het eenvoudiger is een materiële kerker te doorbreken
dan een geestelijke. - Na het inleggen van de geest in het hart van de ziel,
wat bij sommige kinderen vroeger, bij andere later geschiedt, bij velen drie
dagen voor de geboorte, groeit het lichaam sneller uit en de geboorte zal
plaats vinden.
c) De
Drie-eenheid in God en mens
Gr.Ev.Joh.
VIII /24 (1, 4 -14); 25 (1-15) (De Heer bij Zijn opdracht aan de
discipelen) . . . al degenen, die Zijn levensleer geheel hebben aangenomen,
door de oplegging van hun handen te dopen, dat wil zeggen te sterken in de naam
van de Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord, dat de Zoon is of de
wijsheid van de Vader, en in de naam van de Heilige Geest, die is de alles
vermogende Wil van de Vader en de Zoon.
Onder
deze drie begrippen is het Wezen van God geheel verklaard en aan de mensen
volledig uitgebeeld. Het is waar, dat daarbij voor een mens met een zwak
bevattingsvermogen een soort Goddelijkheid van 3 personen te voorschijn komt;
maar men kan, om aan de diepste en in de grond meest innerlijke waarheid in
alles geheel getrouw te blijven, het immers toch niet anders voorstellen dan
het is gedaan.
De mens
is geheel naar het evenbeeld van God geschapen en wie zich zelf volkomen wil
kennen, moet weten en in zich erkennen, dat hij als een en dezelfde mens
eigenlijk ook uit drie persoonlijkheden bestaat! Je hebt ten eerste een
lichaam, voorzien van alle nodige zintuigen en andere voor een vrij en
zelfstandig leven benodigde ledematen en bestanddelen van het grootste tot aan
het kleinst denkbare. Dit lichaam heeft, ten behoeve van de vorming van de
geestelijke ziel in hem, een geheel eigen natuurlijk leven, dat zich van het
geestelijke zieleleven in alles streng onderscheidt. Het lichaam leeft van de
natuurlijke voeding, waaruit het bloed en de andere voedingssappen voor de
verschillende lichaamsbestanddelen worden gevormd. - Het hart heeft in zich
een speciaal levend mechanisme en wel zodanig, dat het zich voortdurend moet
uitzetten en daarna weer samentrekken. Het drijft daardoor het het lichaam
levend houdende bloed met de andere daaruit ontstane sappen in alle
lichaamsdelen en neemt het, door het zich samentrekken, ook weer terug in zich
op, om het met nieuwe voedingsstoffen te verzadigen en dan weer opnieuw uit te
drijven tot voeding van de vele lichaamsbestanddelen. Zonder deze voortdurende
eigen werkzaamheid van het hart zou de mens geen uur lang wat het stoffelijk
lichaam betreft kunnen leven.
Met deze
leven gevende werkzaamheid van het hart, en evenzo ook met de eigen
werkzaamheid van de longen, de lever, de milt, de maag, de ingewanden, de
nieren en zo nog talloos veel andere bestanddelen van het lichaam, heeft de
ziel helemaal niets te doen. Nochtans is het lichaam als een voor zich geheel
afgesloten persoonlijkheid een en dezelfde ene mens en doet en handelt zo, als
waren beide een en geheel dezelfde persoonlijkheid.
Beschouwen
wij nu de ziel op zich, en wij zullen zien, dat ook zij voor zich een geheel
volkomen mens is, die substantieel geestelijk ook in en voor zichzelf precies
dezelfde bestanddelen bevat als het lichaam en zich daarvan in hogere
geestelijke overeenkomst ook zo bedient als het lichaam van zijn materiële.
Hoewel
dus enerzijds het lichaam en anderzijds de ziel voor zich twee heel
verschillende mensen of personen voorstellen, - waarvan elk voor zich een haar
geheel kenmerkende werkzaamheid heeft, waarover zij tenslotte niet eens
rekenschap kan geven over het hoe en waarom -,zo vormen zij echter in de grond
van het eigenlijke levensdoel nochtans slechts één mens. Niemand kan dus
beweren, dat hij niet één mens is, maar een 'tweemens'. Want het lichaam moet
de ziel dienen en deze met haar verstand en wil het lichaam, waarom de ziel ook
voor de handelingen, waarvoor zij het lichaam heeft gebruikt, evenzo
verantwoordelijk is als voor haar eigen handelingen, die bestaan uit allerlei
gedachten, wensen, verlangens en begeerten.
Als wij
nu het leven en zijn van de ziel op zich nog nader beschouwen, zullen we ook
gemakkelijk ontdekken, dat zij, al is zij ook een substantieel lichaam van een
mens, op zich niets hoger zou staan dan mogelijk de ziel van bijvoorbeeld een
aap. Zij zou wel een instinctmatig verstand in een iets hogere graad hebben dan
een gewoon dier, maar van een verstand of een hogere vrije beoordeling van de
dingen en hun samenhang zou nooit sprake kunnen zijn.
Dit
hogere en eigenlijk hoogste en aan God geheel gelijkvormig vermogen in de ziel
wordt veroorzaakt door een zuiver essentieel geestelijke derde mens, die in de
ziel woont. Door hem kan de ziel het ware van het valse en goed van kwaad
onderscheiden en kan zij vrij naar alle denkbare richtingen heen denken en geheel
vrij willen. Al naar gelang zij met haar door haar geest ondersteunde vrije wil
besluit voor het zuiver ware en goede, maakt zij zich geleidelijk aan geheel
gelijkvormig, dus sterk, machtig, wijs en als in hem wedergeboren, identiek aan
de in haar wonende geest.
Is dat
het geval, dan is de ziel zo goed als één wezen met haar geest, zoals ook de
meer edele lichaamsdelen van een volkomen ziel - welke lichaamsdelen eigenlijk
bestaan uit de zeer verschillende lichaams natuurgeesten - geheel overgaan in het
geestelijk substantiële lichaam, dat men het vlees van de ziel kan noemen. En
tenslotte kan daardoor deze laatste dan ook overgaan in het essentiële lichaam
van de geest, waaronder ook is te verstaan de ware opstanding van het vlees op
de jongste en meest ware levensdag van de ziel; die volgt dan, wanneer een mens
volkomen in de geest wordt wedergeboren, hetzij reeds hier in dit leven of iets
moeizamer en langduriger in het hiernamaals.
Alhoewel
een in de geest volledig wedergeboren mens beslist slechts één volkomen mens
is, bestaat zijn wezen nochtans blijvend uit een goed te onderscheiden
drieheid.
Aan elk ding is een te onderscheiden drievoudigheid op te
merken: Het eerste waar het oog op valt is de uiterlijke vorm; want zonder deze
zou geen ding denkbaar zijn en zou het ook niet kunnen bestaan. Het tweede is
duidelijk de inhoud van de dingen; want zonder die zouden zij er ook niet zijn
en hadden ze ook geen vorm en uiterlijke gestalte. Het derde voor het bestaan
van een ding eveneens noodzakelijke is een innerlijke, in elk ding aanwezige
kracht, die de inhoud van de dingen in zekere zin samen houdt en het eigenlijke
wezen daarvan uitmaakt. En juist omdat deze kracht de inhoud en daardoor ook de
uiterlijke vorm van de dingen bepaalt, is zij ook de grondkern van al wat
bestaat en zonder haar is er evenmin een ding denkbaar, dan zonder een inhoud
of uiterlijke vorm. Je ziet nu, dat de genoemde drie delen elk voor zich wel
zijn te onderscheiden, omdat de uiterlijke vorm niet haar inhoud is en de
inhoud niet de teweegbrengende kracht zelf is; en toch zijn zij volledig één.
Keren we
nu terug tot onze ziel. De ziel moet nu eenmaal vanwege het bepaalde, voor haar
bestemde bestaan een uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens; de
uiterlijke vorm is dus dat, wat wij het lichaam of ook het vlees noemen, hetzij
nog stoffelijk of vergeestelijkt substantieel, dat is enerlei. Bestaat dan de
ziel als een mens naar de vorm, dan zal zij ook een met de uiterlijke vorm
overeenkomende inhoud hebben. Deze inhoud of innerlijk lichaam van de ziel is
haar eigenlijke wezen zelf, dus de ziel. Is dat alles aanwezig, dan is ook de
kracht aanwezig, die de hele ziel heeft veroorzaakt, en deze is de geest, die
tenslotte alles in allen is, daar zonder deze onmogelijk een massieve
substantie en zonder die laatste ook geen lichaam, dus geen uiterlijke vorm zou
bestaan. Hoewel dus de drie goed te onderscheiden persoonlijkheden in het
geheel slechts één wezen zijn, moeten zij toch speciaal als te onderscheiden
genoemd en gekend worden.
In de
geest of de eeuwige essentie woont de liefde als de alles tot stand brengende
kracht, de hoogste intelligentie en de levende vaste wil; dat alles samen
brengt de substantie van de ziel voort en geeft haar de vorm of het wezen van
het lichaam. Is de ziel of de mens eenmaal aanwezig naar de wil en de
intelligentie van de geest, dan trekt de geest zich in het binnenste terug en
geeft aan de nu bestaande ziel een als van hem gescheiden vrije wil en een
vrije en in zekere zin zelfstandige intelligentie. De ziel maakt zich deze
intelligentie eigen, ten dele door uiterlijke waarnemingszintuigen en ten dele
door een innerlijk gewaarworden, en vervolmaakt die dan, als zou de vervolmaakte
vrije intelligentie haar eigen werk zijn.
Tengevolge
van deze noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin de ziel zich als van
haar geest gescheiden voelt, is zij geschikt tot het waarnemen van zowel
uiterlijke als innerlijke openbaring. Ontvangt zij deze, neemt zij ze aan en
handelt zij daarnaar, dan begint zij daardoor zich met haar geest te verenigen
en daardoor gaat zij ook steeds meer over in diens onbeperkte vrijheid, zowel
wat betreft de intelligentie en de vrije wil, als ook in de kracht en macht dat
alles te kunnen bewerkstelligen, wat zij kent en wil.
Daaruit
kun je weer zien, dat de ziel als de in levende substantie omgevormde gedachte
van de geest, die in de grond de geest zelf is, toch in zekere zin als een
tweede uit de geest voortgekomen iets is en beschouwd kan worden, zonder daarom
anders te zijn dan de geest zelf is.
Dat
tenslotte de ziel als een individu zich ook met een uiterlijk lichaam vertoont,
als in zekere zin de derde persoonlijkheid, dat laat je de dagelijkse ervaring
zien. Het lichaam dient voor de ziel als een uiterlijke openbaring van haar
innerlijke geest en heeft tot doel, de intelligentie en de vrije wil van de
ziel naar buiten te keren, te beperken en dan pas de innerlijke onbeperktheid
van intelligentie en wil en zijn ware kracht te zoeken en te vinden. Dan kan
zij een verheerlijkte en volledig individueel zelfstandige eenheid worden met
de innerlijkste geest, die steeds zelf het enige Iets en krachtige Zijn van de
mens is.
Tot slot van deze hoogst belangrijke uiteenzetting willen
wij overgaan tot het drieënige wezen van God Zelf, opdat jullie duidelijk mogen
inzien, waarom Ik jullie vanwege de hogere, innerlijk levende waarheid heb
moeten aanbevelen, dat jullie de mensen, die in Mij geloven en Mijn leer
metterdaad hebben aangenomen, moeten dopen in de naam van de Vader, van de Zoon
en van de Heilige geest, dat betekent moeten sterken. Zie, de Schrift van de
profeten zegt en verklaart, dat Ik, Jezus Christus - ook Mensenzoon genoemd -
de ware God ben, hoewel Hij onder verschillende namen, als Vader, Zoon en
Geest wordt aangeduid en genoemd! En toch is God slechts één persoonlijke
Heerlijkheid in de meest volkomen vorm van een mens.Zoals echter de ziel, haar
uiterlijke lichaam en haar binnenste geest zodanig zijn vereend, dat zij
slechts één wezen of slechts één individuele substantie uitmaken, maar onder
elkaar een onscheidbare drie zijn, alzo vereend zijn Vader, Zoon en Geest,
zoals dat wordt geleerd in de geschriften van de oude vaderen en de profeten.
Hi I
/blz.55 (12 - 13) (De Heer) Weet dan, het is van geen belang hoe een ding
is in ruimte en tijd; maar er is alles aan gelegen, hoe jullie leven is buiten
deze beiden (ruimte en tijd), dat wil zeggen in het eeuwige Zijn. Met de ogen
van het lichaam neem je de dingen waar buiten je; met de ogen van de ziel in
je, en met de ogen van de geest zie je vanuit het centrum van de dingen en zo
ook van je wezen. Maar pas door het toetreden van Mijn Geest krijgen alle
dingen hun spraak en worden zij door en door levend. - Ziet, Ik, jullie heilige
Vader, verklaar jullie veel! Wees daarom ijverig in de liefde, opdat Mijn
genade niet wordt opgehouden! - Amen.
d) De
opstanding van het vlees
(zie
daarover ook voorafgaand onder c) bij Gr. Ev. Joh. VIII /24 (13))
Gr.Ev.Joh.V/238
(1,3,6) (De Heer tot Zijn discipelen)
Onder de opstanding van het vlees is te verstaan de goede
werken van de ware naastenliefde! Deze zullen het vlees van de ziel zijn en
tegelijk met haar op haar jongste dag in de geestelijke wereld, naar het
waarachtige bazuingeschal van deze Mijn leer, als gedegen etherisch lichaam
opstaan tot eeuwig leven. Al zou je honderd maal op deze aarde een lichaam
hebben gedragen, dan zul je in het hiernamaals slechts dit ene, bovenomschreven
lichaam hebben. - "In je vlees zul je God zien", betekent zoveel als:
In je goede werken naar de welgekende wil van God zul je je God aanschouwen,
omdat het alleen de werken zijn, die de ziel met haar lichaam (dat haar slechts
tot een werktuig is gegeven) uitoefent, en die een ziel Of de adel die voor God
geldt, Of ook het tegendeel geven. Reine werken geven het reine, onreine het
onreine. Alleen het zuivere denken naar de zuivere wetenschap en het ook verder
kuise en reine zich gedragen, zonder werken der naastenliefde of met te weinig
daarvan, verschaft de ziel nog lang geen geestelijk lichaam en dus ook geen
aanschouwen van God. - Ja, mijn geliefden, het nog zo zuivere weten en geloven
heeft geen vaste wanden, die jullie beschermen als het stormt; maar wel zijn en
hebben dat de werken van de ware naastenliefde. Zij zijn het ware, blijvende
lichaam van de ziel, haar woonhuis, haar land en haar echte wereld. Onthoudt
dat goed, niet alleen voor jullie zelf, maar vooral ook voor diegenen, aan wie
jullie het evangelie zullen prediken na Mij! Zo zij eenmaal het woord van heil
zullen weten en geloven, vermaan ze dan, de ware werken te doen van de door Mij
zo vaak geboden naastenliefde!
e) Het
Rijk van God in het menselijk hart
(Zie ook:
Hfdst.III b; Gr.Ev.Joh.III /241 (8 - 10))
Gr.Ev.Joh.
IX/72 (11 - 15) (De Heer) Als de mens zonder twijfel begint te geloven
en door zijn doen naar de leer het geloof levend maakt, dan pas ontvouwt zich
het rijk van God zó in de mens, als in het voorjaar het leven in de planten
door het licht van de zon worden beschenen en verwarmd en daardoor gedwongen
worden tot innerlijke werkzaamheid. - Wel wordt al het leven als van buitenaf
komend gestimuleerd en opgewekt, - maar het ontstaan, de ontwikkeling, het
ontvouwen, de vorming en stabilisering gaat dan steeds van binnen uit. Evenzo
moeten ook dieren en mensen de voeding eerst van buitenaf komend in zich
opnemen; maar dat opnemen van spijs en drank is nog lang niet de echte voeding
van het lichaam; deze gaat dan pas van de maag uit naar alle delen van het
lichaam. Zoals dan in zekere zin de maag het voedende hart van het leven in het
lichaam is, zo is het hart in de mens de 'voedingsmaag van de ziel' tot
opwekking van de geest uit God in haar, en Mijn leer is de ware levensspijs en
levens drank voor de maag van de ziel.
En zo ben
Ik dan in Mijn leer voor de mensen een waar levensbrood uit de hemelen, en het
handelen daarnaar is een ware levensdrank, een beste en krachtige wijn, die
door zijn geest de mensen opwekt en door de helder oplaaiende vlam van het
Liefdesvuur ook door en door verlicht. Wie dit brood eet en deze wijn drinkt,
die zal geen dood meer zien, voelen en smaken in alle eeuwigheid. - Doet daarnaar
en Mijn woorden zullen in jullie tot levende waarheid worden!
G.S.II
110 (14) Je weet, dat de geest van de mens een volkomen levend
evenbeeld van de Heer is en in zich de vonk of het brandpunt van het Goddelijk
Wezen heeft. Maar als hij dat onloochenbaar in zich heeft, dan heeft hij immers
ook alles van de Heer in zich. Hij draagt dus het oneindige van het kleinste
tot het grootste geheel naar goddelijke wijze in zich, ofwel hij heeft alles
van de Heer door zijn machtige liefde tot Hem als in een punt in zich verenigd.
Ed 70 (2
- 4, 13, 15,21,24 - 25) Het rijk van God is inwendig in de mens. Zijn
grondsteen is Christus, de alleen enige God en Heer van hemel en aarde, voor
tijd en eeuwigheid in de ruimte zowel als in de oneindigheid. Aan Hem moet het
hart geloven, Hem liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Heeft de
mens aan deze zeer eenvoudige eis in zijn hart geheel voldaan, dan heeft hij
het Rijk van God al gevonden. Om het overige behoeft de mens zich dan niet meer
te bekommeren; dat wordt hem erbij gegeven, als hij iets nodig heeft.
Want de
wedergeborene leeft reeds voortdurend in zijn geest en beschouwt het afleggen
van zijn lichaam even zo weinig meer als een dood, als een mens dat voor een
dood kan houden, wanneer hij 's avonds zijn mantel uittrekt; of ais een
lastdrager wiens last hem erg drukt, totdat hij eindelijk aan het doel gekomen
deze last aflegt.
Eveneens
zijn ook de overige tekenen van wedergeboorte slechts inwendig in de mens en
worden uiterlijk alleen dan zichtbaar, als het nodig is. Dat is derhalve ook
een teken van de eigenlijke wedergeboorte. Daarom moet men ook als gevolgen van
de wederge boorte geen onnozele wonderlijke dingen verwachten, maar geheel
natuurlijke vruchten van een gezonde geest en een door deze gezond geworden
ziel.
Liefde
tot Mij, innige goedheid vanuit het hart, liefde tot alle mensen, dat is in het
kort samengevat het echte teken van wedergeboorte; waar dat ontbreekt en waar
de deemoed nog niet voor elke schok sterk genoeg is, daar baten noch aureool,
noch habijt, noch geestelijke visioenen iets, en dergelijke mensen zijn ook
verder van het rijk van God verwijderd dan menig andere met een zeer wereldlijk
uitziend gezicht. Want het rijk van God komt nooit met uiterlijke praal, maar
alleen innerlijk in alle stilte en onopgemerkt in het hart van de mens.- Prent
dit zo diep als je kunt in het gemoed, dan zul je het rijk van God veel gemakkelijker
vinden, dan je denkt.
f] God
als Vader van eeuwigheid
Gr.Ev.Joh.
III/225 (6 - 9) (De Heer tot Murel) Ik ben in Mijn eeuwige Geest reeds
van eeuwigheid her jullie Vader; maar in dit Mijn vleselijk lichaam ben Ik
nochtans gelijk
een
bruidegom en jullie allen zijn gelijk Mijn lieve bruid en wel daardoor, dat
jullie Mijn woord en Mijn leer aannemen en vast in jullie hart geloven, dat Ik
de Verlosser ben die zal komen om de mensen te verlossen van de oude zonde, die
een voortbrengsel van de hel is, en hen de weg te openen tot het eeuwig leven
en het ware kind schap van God.
Waarlijk,
Ik zeg jullie: Wie in Mij gelooft en Mijn woord metterdaad houdt, die is als
een hemelse bruid in Mij en Ik in hem, die zal voortaan geen dood meer zien,
voelen of smaken!
Wie in
Mij gelooft en Mij liefheeft en daardoor Mijn lichte gebod van de zuivere
liefde houdt, die is het, die Mij ook in het volle licht van zijn hart als de
Vader kent! En tot hem zal Ik Zelf steeds komen en Mij hem openbaren, en hij
zal voortaan door Mij geleerd en geleid worden. Ik zal aan zijn wil de kracht
verlenen, dat hem ingeval van werkelijke nood alle elementen zullen
gehoorzamen!
In de
eigenlijke wereld zullen de Mijnen geen glanzende triomfen vieren; want alle
mensen van deze aarde zijn niet enkel en alleen Mijn kinderen, maar kinderen
van de vorst der leugen, nacht en duisternis. Deze houden niet van Mijn licht
en zullen evenmin van hen houden, die Mijn licht tot hen zullen brengen; maar
daaraan moeten de mensen zich niet stoten, want aan hen is de overwinning in
Mijn Rijk voorbehouden!
6.
De Verlossing
(Gegeven
door de Heer op 14 juni 1840)
Wat is de
verlossing?
Dat is
een vraag aan Mijn kinderen, die zij, in diepe innerlijke bezinning en in alle
rust van hun hart moeten beantwoorden, opdat hen ook daarover een klein
poortje wordt geopend in de geheime vertrekken van hun liefde. Zo zullen zij
zichzelf en Mijn liefde leren kennen en in machtige liefde tot Mij ontbranden,
- want Ik alleen kan de ziel verlossen door de wedergeboorte van de geest en
daardoor de ganse schepping.
De belangrijkste en grootste vraag is: hoe bepaalt de mozaïsche
wet de vrijheid van wil door liefde, door liefde de wedergeboorte en door
wedergeboorte het eeuwige leven? Waarom was de verlossing nodig, boven de
mozaïsche wet, daar tot wedergeboorte niets dan het houden van de wet uit pure,
reine liefde tot Mij nodig zal zijn?
Wat is
dus de verlossing - in hoever is zij voor de mens en hoe kan hij daaraan
deelnemen?
De
beantwoording van deze vraag zal iedereen moeilijk vallen, die alleen zijn
verstand daaraan pijnigt; maar wie zal ontbranden in liefde en deemoed tot Mij,
die zal het hele antwoord getrouw vinden in het binnenste van zijn hart. Ik wil
Mijn arme zwakke knecht Jakob (Lorber) echter de volle beantwoording geven,
opdat jullie je eigen antwoord daarmee kunt vergelijken en je hart kunt
onderzoeken in het binnenste kamertje der liefde, dat daarin is. Ik, de grote
Meester in alle dingen, Amen!
Dat is
het volle antwoord op de door Mij aan jullie gestelde grootste en belangrijkste
vraag, waarvan de grootte en belangrijkheid pas in deze huidige beantwoording
helder zichtbaar wordt.
Opdat het
antwoord geheel kan worden begrepen is het nodig, dat het wezen van de mens in
diens natuurlijke en geestelijke sfeer wordt getoond. Zonder deze voorkennis
zou het tevergeefs zijn te prediken, daar alles alleen tot de geest is gericht,
om weer levend te worden in de liefde, die haar moeder is. En opdat jullie
geest de eerste aansporing zou worden gegeven, stelde Ik ook boven deze vraag,
waarin het leven van de geest, diens wedergeboorte en vervolgens het eeuwige
leven van de ziel in allerhoogste vrijheid berust.
Zie, de mens bestaat uit een natuurlijk lichaam, dat een
vat is, waarin zich door de verschillende organen een levende ziel ontwikkelt;
want in het ontstaan door de verwekking wordt uitsluitend het stoffelijk
lichaam gevormd. Pas in de zevende maand, wanneer het lichamelijke wezen
organisch - zij het ook niet geheel naar de vorm dan toch naar al zijn delen -
is gevormd door het vegetatieve leven van de moeder, wordt in de streek van de
maagkuil een voor jullie ogen niet zichtbaar, van de verwekker stammend blaasje
geopend, dat de substantie van de ziel bevat. Dit gaat dan over in het gehele
organisme door de verbinding met de zenuwen, zet een in alle zenuwen aanwezig
magnetisch fluïdum om in het hare en dringt hierop al heel snel ook spoedig
door in alle overige organen, het laatst in de hartspieren, wat gewoonlijk pas
op de zevende dag, bij sommigen wel eens iets later, geschiedt.
Dan
begint heel langzaam het hart zich uit te zetten door het geleidelijk zich
vullen met zielesubstantie, en als het dan langzamerhand vol is geworden,
gelijk een elektrische fles, dan ontlaadt het zich in de aderen door een
bovenste kamer. Dit ontladen fluïdum deelt zich aan alle zich daar bevindende
sappen mee, dwingt ze in alle vaten en zo ook de in het vatenstelsel zelf
aanwezige sappen ter verdere beweging in de aderen en door deze weer terug naar
het hart. Intussen wordt het hart alweer geladen en transporteert het de
terugkomende sappen direct weer verder.
En zo
begint dan de polsslag, de circulatie van de sappen en iets later die van het
daaruit voortkomende bloed. Vanwege de tot stand gebrachte voortdurende omloop
en uitwisseling van de sappen en met name door die van het bloed in de massa
van het lichaam, vormt zich, door de zich in de fijne sappen bevindende
substantie, de soliditeit van de ziel elektromagnetisch. - En als dan de maag
geheel gevormd werd voor de opname van de grovere sappen uit het lichaam van de
moeder ter ondersteuning van de voor dit doel gebruikte sappen en van het
bloed, dan wordt de mens los gemaakt van de voedende banden in het moederlichaam
en geboren in de buitenwereld. Hij is dan uitgerust met vijf natuurlijke
zintuigen om de zintuiglijke wereld op te nemen, of eigenlijk de verschillende
substanties als van het licht, het geluid, de smaak, het gevoel, de reuk en tenslotte
van het algemene gevoel. Deze zijn alle bestemd om de ziel te vormen en naar
behoefte het lichaam te laten groeien, wat dan meerdere jaren achtereen
geschiedt. En zo zijn nu twee mensen in één, namelijk een stoffelijk en daarin
een substantieel (en later nog een essentieel).
Let nu
op! Ongeveer drie dagen voor de geboorte wordt uit de allerfijnste en
tegelijkertijd meest solide substantie van de ziel in de streek van het hart
een ander, onnoemelijk fijn blaasje gevormd, en in dit blaasje wordt een eenmaal
gevallen geest, die in wezen een vonk van de goddelijke liefde is, gelegd. Om
het even of het lichaam mannelijk of vrouwelijk is, zo is toch de geest zonder
geslachtelijk onderscheid en neemt pas mettertijd iets geslachtelijks aan,
wat door de begeerte tot uiting komt.
Nu is
echter deze geest nog dood, zoals hij het reeds sinds zeer lange tijden was,
gebannen zijnde in de materie. Maar de ziel is een onweegbaar (imponderabel),
substantieel wezen; dus gewoon onverwoestbaar, evenals haar nu langzamerhand
geheel gevormde zintuigen, zoals overeenkomen met de oren de rede, met de ogen
het verstand, met de smaak het behagen aan gekregen indrukken van geluid en
licht, verder met de reuk het waarnemen van goed en kwaad en tenslotte met het
algemenere gevoel het bewustzijn van het natuurlijke leven in haar, hetgeen
wordt veroorzaakt door de voortdurende evoluties van de fijnste substanties in
haar met het lichaam overeenkomende organen.
Zoals dan
tevoren de circulerende sappen van het lichaam het wezen van de ziel vormden,
door de van de buitenwereld naar haar toegevoerde substanties, evenzo moet en
wordt door de circulatie van de fijnste substanties in de organen van de ziel
de in het blaasje ingesloten geest gevoed, zo lang, tot hij zelf rijp wordt om
het blaasje te doen springen. Hij zal dan langzamerhand alle organen van de
ziel doordringen en, zoals de ziel in het lichaam, zo zal ook de geest in de
ziel een volkomen derde mens worden door de voeding uit het denken van de ziel,
wat op de volgende wijze geschiedt: De geest heeft ook, evenals het lichaam en
de ziel, overeenkomstige geestelijke organen, zoals overeenkomt met het gehoor
en de rede - de gewaarwording of waarneming, met het licht en het verstand - de
wil, met de smaak en het behagen aan ontvangen indrukken van geluid en licht -
het opnemingsvermogen van al het wereldlijke in overeenkomstige vormen, met de
reuk en het waarnemen van goed en kwaad - het inzicht van het ware en het valse,
en tenslotte met het algemeen gevoel en bewustzijn van het natuurlijke leven
in haar - de uit dit alles voortkomende liefde.
En zoals
nu de zintuigen van het lichaam geconditioneerd zijn door het voedsel, zo is
het ook met die van de ziel en tenslotte ook met die van de geest. Is het
algemene voedsel slecht, dan wordt tenslotte alles slecht en dus ook verwerpelijk;
maar is het algemene voedsel goed en behoorlijk, dan zal tenslotte ook alles
goed en behoorlijk zijn. Welnu, dat is de natuurlijke samenhang tussen lichaam,
ziel en geest. En nu is de vraag, wat is slecht en wat is goed voedsel?
Ziet, al
het wereldse is slecht, omdat het de geest weer naar de wereld wendt, uit wier
zwarte nacht van de dood Ik hem aan de stof ontrukte en hem heb gelegd in het hart
van de ziel, opdat hij daar weer levend wordt en gelouterd van al het zinnelijk
natuurlijke en materieel wereldlijke en hij daarmede eindelijk geschikt zou
worden om het Leven uit Mij op te nemen.
Als aan
de geest dus slecht voedsel wordt gegeven, dan wordt hij weer werelds,
zinnelijk en tenslotte materieel en daardoor dood als voor de geboorte, en ook
de ziel met het lichaam, daar zij daardoor zelf lichamelijk is geworden. Wordt
aan de geest echter goed voedsel gegeven, - hetgeen is Mijn geopenbaarde wil en
volle bemiddeling door de werken van verlossing of van Mijn Liefde door het
levende geloof, - dan wordt in het hart van de geest een nieuw blaasje gevormd,
waarin een zuivere vonk van Mijn Liefde wordt ingesloten. En zoals het vroeger
ging bij de verwekking van de ziel en uit haar die van de geest, zo gaat het
eveneens met deze nieuwe verwekking van het Heiligdom; wordt deze nu geheel
rijp, dan verbreekt heilige Liefde de losse banden van het omhulsel en stroomt,
- evenals het bloed van het lichaam, of als de fijnste substanties van de ziel,
of als de liefde van de geest, - in alle organen van de geest over; deze
toestand wordt dan de Nieuwe - of Wedergeboorte van de geest genoemd, zoals
het inleggen van dit levensblaasje de geboorte wordt genoemd.
En zie,
tegelijkertijd worden ook door de hel reeds bij de verwekking, vooral wanneer
deze als zondig om louter dierlijke bevrediging werd gedaan, een hoeveelheid
helse liefde - blaasjes in de streek van de buik en de geslachtsdelen gelegd.
Die worden bijna gelijktijdig met Mijn Liefde voortgebracht als de rupsen in
het voorjaar, wanneer de warmte van de natuurlijke zon komt; zo komt ook dit gebroed
door de opgaande warmte van Mijn goddelijke zon in de geest van de mens. - Daar
komen dan ook de verzoekingen vandaan, daar elk van deze door de hel voortgebrachte
wezens onophoudelijk pogingen doet, waar maar ergens mogelijk in het leven van
de ziel in te grijpen. En als de mens dan niet krachtig met de nieuw geboren
Liefde uit God uit eigen wil dit broedsel tegemoet treedt, stromen zij in alle
organen van de ziel. Zij zetten zich dan gelijk zuigende poliepen vast op de
plaatsen waar de geest in de ziel vloeit en zo verhinderen zij de ziel het
leven uit de geest op te nemen en eveneens door hem de opname van het leven van
de goddelijke Liefde. Als nu de geest ziet, dat hij zich niet kan uitbreiden om
het nieuwe leven uit God in volheid in zich op te nemen, trekt hij zich weer
terug in zijn stille blaasje, en zo ook in hem des te meer Mijn Liefde, die God
in de mens is. - Heeft dat in de mens plaats gevonden, dan gaat hij weer louter
aards en bovenmatig zinnelijk worden en gaat ook verloren, omdat hij niet weet
dat zoiets in hem is gebeurd, daar het boze gebroed heel kalmpjes aan weldoend
in het begin de zinnen van de mens voor zich inneemt en hem zo langzamerhand
geheel gevangen neemt, zodat hij van al datgene wat van de geest is, niets meer
weet, hoort, ziet, proeft, ruikt en gevoelt.
Dat is
dan een ellende, zoals er vanaf de aanvang tot aan het tijdstip van heden niet
was en ook in het vervolg niet meer zal zijn, wanneer nu de mens zijn toevlucht
tot God neemt, uiterlijk door bidden (met name Mijn gebed), door vasten en
lezen van het Woord uit de Schrift. Daardoor zal hij een sterk verlangen
krijgen, bevrijd te worden uit de grote droefenis.
Heeft een
mens dat ernstig genomen, daar hij in zich zeer sterk de twijfel waarneemt, dan
begin Ik van buitenaf te werken als een overwinnaar van dood en hel door de werken
van de verlossing en geef de mens uit Mijn erbarmen kruis en lijden naar Mijn
Wijsheid. Daardoor worden voor de mens de wereld en haar vreugden zó bitter,
dat hij er een afkeer van krijgt en vurig begint te verlangen naar de
bevrijding uit het leven van het lijden. En zie, daar nu dit gebroedsel daardoor
in de ziel geen voedsel meer krijgt van de zondige buitenwereld, wordt zij zwak
en verdroogt bijna geheel in de organen van de ziel en geraakt daardoor in een
voor haar onbewuste toestand.
Doordat
nu de van buiten werkende, zielsverlossende, erbarmende liefde van Jezus
Christus begint te vloeien in de zieke organen van zowel lichaam als ziel, de
organen verlicht en als vermanend geweten aan de ziel het zeer grote aantal in
haar aanwezige zonde gebroedsel zichtbaar maakt, schrikt de ziel, wat zich door
beklemming van het hart en door een innerlijk ineenkrimpen van de borst in de
maagstreek bekend maakt. In deze deemoedige smart, die zich door echt berouw
uitspreekt, smeekt de ziel dan tot
God in
Zijn gekruisigde Liefde om genade en erbarming; en zie, dat wordt de geest dan
gewaar en begint zich weer te roeren in het blaasje, waarin het zich had
teruggetrokken.
Nu worden
door Gods erbarmende liefde aan de mens de wetten van Mozes vermanend in
herinnering gebracht van de eerste tot de laatste, en hem opgedragen zich
streng daaraan te houden, opdat hij zich tot in het diepst van zijn hart zal
verootmoedigen en verloochenen. En wel om dezelfde reden als een wasvrouw haar
doek zolang boent en wringt, dat zelfs de kleinste vuildeeltjes door het ontwijkende
water worden meegenomen, hetgeen zo vaak wordt herhaald, als het water nog maar
iets troebel blijft. Dan pas wordt zo'n was onder de stralen van de zon gelegd,
opdat deze het laatste spoor van vuil door verdamping wegnemen, wat door de
wind naar alle zijden wordt verwaaid.
Ziet, zo zijn de wetten van Mozes uit God in getale tien,
wat een Goddelijk getal is. Zij geven aan dat de mens als hij veel tegenspoed
heeft, eerst moet geloven, dat Ik ben en dat hij dan voor mij de hoogste
achting heeft; ja dat hij zelfs gelooft, dat hij uit de zeven dagen de
aanbevolen sabbat moet kiezen en deze heiligen in rust als een ware rustdag van
de Heer, opdat hij leert zicht te verloochenen en steeds diepere en nog diepere
blikken in zijn binnenste te werpen. Daardoor zal hij zijn inwoners leren
kennen en zich dan tot Mij wenden, opdat Ik ze op de genoemde manier vernietig
en uitdrijf uit de organen van zijn ziel.
Heeft de
mens zich tot zover diep onder Mijn grootheid, macht en sterkte verdeemoedigd,
dan komt het nu op het wassen en boenen aan, waaronder het precies houden van
de zeven overige geboden wordt verstaan, waardoor de mens zich zelfs diep onder
zijnsgelijken moet vernederen. Hij moet al zijn kwade begeerten gevangen nemen
en zijn wil geheel en al breken en al zijn verlangens, ook de kleinste wens
van zijn hart, aan Mijn Wil onderdanig maken. Dan zal Ik komen in de liefde en
de woonplaats van zijn geest verwarmen als een hen haar nog niet uitgekomen
kuikens. En ziet, dan wordt de geest, die al eerder was begonnen in beweging
te komen, door de warmte van de Goddelijke liefde weer nieuw geboren, stroomt
al spoedig weer in alle delen van de gereinigde ziel over en slurpt begerig de
uitwerkingen van erbarmende liefde uit de gereinigde organen van de ziel in
zich op, waardoor hij dan sterker wordt. En als dan de liefde van Mijn
erbarming is binnengedrongen in de diepte van zijn hart, waar zich nog het zeer
bijzondere blaasje van de Goddelijke Oerliefde bevindt, dan springt het zuiver
goddelijke blaasje waarin het grote heiligdom van de Liefde van de eeuwige
heilige Vader was besloten, weer opnieuw, aangespoord door de liefde van de
Zoon, die nu de ziel verlossend heeft gereinigd. Deze liefde verenigt zich dan
zeer innig met de geest, waarin zij dan spoedig in grote helderheid gelijk een
opgaande zon overstroomt en bijgevolg ook in de ziel en door deze ook in het
afgestorven vlees.
Daarop
wordt de mens door en door levend, en dit totale levend worden is dan de
opstanding van het vlees.
En
wanneer dan alles wordt doordrongen van de Vader, dan wordt de Zoon door de
Vader opgenomen in de hemel, dat is: in het hart van de Vader; de Zoon nu neemt
de geest van de mens, en deze de ziel, en de ziel het lichaam, dat is het
levenslichaam' (* Lorber schrijft hier: "Nervengeist". Deze verbindt
het lichaam met de ziel en is verwant
aan de ziel.), want al het overige is slechts excrement daarvan.
Wanneer
nu de Vader, dat is de Liefde van de Vader, in de mens gaat heersen, dan wordt
het licht in de mens, daar de Wijsheid van de Vader nooit gescheiden is van
diens Liefde; zo wordt dan ook de mens vol liefde, vol wijsheid en macht, en
daardoor nu geheel wedergeboren in alle liefde en wijsheid.
Ziet nu,
welk een moeite, lankmoedigheid en groot geduld het Mij steeds kost, uit
duizenden nauwelijks één te kunnen verlossen. Hoe vaak worden zelfs door zo
iemand Mijn inspanningen miskend, veracht, gevloekt en met voeten getreden; -
en toch laat Ik nooit af jullie voortdurend toe te roepen: "Komt allen tot
Mij, die vermoeid en belast zijn, Ik zal je verkwikken!"
Doch tot doven en blinden is het moeilijk te prediken,
daar zij zich in volle mate in de ellende van de wereld hebben gestort en
daardoor de aarde, hetgeen is hun vlees, hebben besmeurd met de vloek van de
stinkende hel, waarvan de stank een ware pest voor de ziel is. Zo moet Ik
steeds weer een zondvloed uit de hemelen laten regenen, waaronder de bittere
werken van verlossing worden verstaan. Is daardoor dan het met vloek
bezoedelde aardrijk van de ziel weer gewassen en zijn de poelen en moerassen
weer door de winden van genade gedroogd, dan pas is het weer mogelijk om de
weg tot het Leven uit Mij te prediken.
En daar
Ik nu reeds geruime tijd tot jullie spreek, volg dan Mijn stem en keer terug in
de stal van Mijn geliefde lammeren, opdat Ik jullie leid als de enig goede
herder op de levensweide en jullie Mij dan wol geven, zo wit als sneeuw en Ik
jullie daaruit een kleed vervaardig, dat je in alle eeuwigheid zal sieren!
Als de
landman een kleine boomgaard heeft en ziet, dat de boompjes daarin louter wilde
stammen zijn, dan denkt hij bij zichzelf: wat moet ik doen? Trek ik ze uit de
aarde, dan zal mijn tuin leeg worden, en al zet ik er ook anderen voor in de
plaats, dan zullen het aanvankelijk ook slechts wilde stammen zijn, misschien
niet eens zulke sterke als die er al staan. Daarom wil ik deze zorgvuldig
reinigen van alle kwade ongedierte en hun nesten en dan zal ik er op de juiste
tijd edele twijgen van goede bomen op enten. Zo zullen deze wilde stammen, die
overigens groen en kerngezond zijn, met hulp van boven beslist allen nog goed
worden, en mij eenmaal zeker nog veel goede, zoete en edele vruchten
opleveren.- En de verstandige landman, die doet zoals hij wijs had gedacht,
ontvangt daarvoor reeds na enkele jaren een rijke, veel vreugde brengende
oogst.
Welnu,
jullie zijn als ouders louter zulke landslieden, op wier aardse of lichamelijke
gronden door de zorgeloze hoerachtige manier van leven in alle ontucht van
Sodom en Babel, louter wildgroei is ontstaan. Daarom moeten jullie later met verdubbelde
ijver dit struikgewas reinigen van al het vele ongedierte, hetgeen daarin
bestaat, dat jullie de grootst mogelijke oplettendheid in acht nemen bij alle
wensen en begeerten, die alle hun oorsprong hebben in het inwonende helse
ongedierte. Jullie dienen dat alles te verdelgen op de juiste door Mij
aangeduide manier en ook van begin af aan de onnutte zijloten snoeien van de
vaak goed lijkende, maar toch steeds het leven in de stam verzwakkende eigen
wil. Dan zullen jullie spoedig een gezonde en krachtige stam opkweken. En als
dan de tijd van het enten zal aanbreken - hetgeen is het bekendmaken en inenten
van de uit Mijn hoogste liefde voortvloeiende wet door Mozes, - dan zullen
jullie met Mijn krachtige hulp zeker kunnen verwachten, dat je op deze wijze
gereinigde en zorgvuldig verzorgde wilde stammen vast Mijn Wil aangrijpen,
nadat hen van te voren de hunne geheel werd weggenomen. Wanneer je deze
bovendien nog ijverig zult begieten met het levende Water, opdat hun hoofden
spoedig recht omhoog naar de hemel opgroeien, zullen deze stammen in korte tijd
zeer weelderig de mooiste en heerlijkste vruchten brengen van allerlei soort.
Daardoor wordt dan hun geestelijke gezichtskring zalig en zij zullen steeds
meer genadelicht kunnen inzuigen, dat in grote volheid voortdurend uit de
genadezon stroomt, die is ontstaan uit het verlossingswerk en uit wiens licht
en warmte alle creatuur pas opnieuw en geheel wedergeboren kan worden tot
eeuwig leven.
En dit is de verlossing, dat de heilige Vader en de
Liefde wordt gekend, die ter verzoening en opnieuw heiliging van de gehele
wereld aan het kruis bloedde en zelfs de misdadigers door de laatste lanssteek
in het hart van de eeuwige Liefde de heilige poort liet openen naar licht en
eeuwig leven. En zoals er één ziende werd en levend in geloof en in liefde, zo
kunnen allen ziende en levend in geloof worden. Dat is het ware deelnemen aan
de verlossing, opdat dan het blaasje van de eeuwige liefde opnieuw bevrucht
zal worden door de stralen van de genadezon en in jullie de oude liefde van de
Vader zal opgaan door de werken van de Zoon, in alle kracht en macht van de
allerheiligste Geest uit Beiden. Dat kan geschieden in de zuivere liefde van
jullie wedergeboren hart.
Wat het
werk van Mijn verlossing betekent en is, daarvan zeg Ik: ten eerste is dit het
allergrootste werk van eeuwige liefde, omdat hierdoor Ik, de Allerhoogste, in
alle volheid van Mijn liefde en in oneindige volheid van Mijn Godheid Zelf
mens, ja zelfs jullie allen tot broeder werd, de hele zondenmassa van de wereld
op Mijn schouders nam en de aarde reinigde van de oude vloek der onaantastbare
heiligheid van God. Ten tweede is het de onderwerping van de hel onder de
kracht van Mijn liefde, die voorheen slechts stond in de macht van de toornig
en boos geworden Godheid en dus ver was van elke invloed van Mijn liefde. Mijn
liefde is nu het vreselijkste wapen tegen de hel, omdat zij het meest stralende
tegendeel daarvan is, waardoor deze ook reeds bij het liefdevol en aandachtig
noemen van Mijn Naam wordt teruggedreven in een hele oneindigheid. Ten derde is
het werk van Mijn verlossing het openen van de poorten van de hemel en van het
eeuwige leven en de getrouwe wegwijzer daarheen, want zij verzoent je niet
alleen weer met Gods Heiligheid, maar toont je ook, hoe je je voor de wereld
moet vernederen, als je verhoogd wilt worden door God. Zij toont je verder,
alle bespotting, lijden en kruis uit liefde tot Mij en tot je broeders te
verdragen in alle geduld, zachtmoedigheid en overgave van je wil; ja zij leert
jullie, je vijanden te zegenen met de goddelijke liefde in het hart.
Daar dus
de wereld niets anders is dan alleen de uiterlijke vorm van de hel en daar de
door de verlossing weer gezegende aarde op deze wijze opnieuw tot drager van
de hel werd, zo heeft de wereld zich van de aarde meester gemaakt en woont in
grote gebouwen, in de glans van zelfzucht, zelfbedrog, eigenliefde, wellust,
weelde, rijkdom, gierigheid, woeker en algemeen gangbare heerszuchtige
eigenbaat. Opdat de aarde echter niet weer schandelijk wordt bevuild, is zij
geheiligd geworden door het bloed van de Eeuwige Liefde. En als de slang zich
ergens van zijn vuil ontlast, zij het door oorlogen of processen, door
roverijen of ontucht, hoererij, Godsloochening en velerlei echtbreuken,
natuurlijk en geestelijk, dan werkt meteen de verlossende zondvloed van de
gekruisigde liefde door opwekking van godsmannen en zieners, die dan weer het
vuil van de slang van de aarde verdelgen, door het op te zoeken en in de
voorraadkamers van de groten der wereld te werpen. Dan verlustigt zich het
hart van de wereld aan zo'n schat, maar Mijn kinderen moeten een korte tijd
nood lijden, omdat de aarde voor deze korte tijd onvruchtbaar wordt. Maar als
zij dan vluchten onder Mijn kruis en Mijn stem horen spreken van nieuw leven
door de mond of sprake van Mijn zieners, en zij begieten de schraal geworden
aarde ijverig met het water uit de Bron van Jacob, dan wordt de aarde meteen
weer gezegend en draagt zij vruchten van de heerlijkste soort. Deze vruchten
zijn dan weer het aandeel aan het grote werk van mijn verlossing, volbracht
aan het kruis.
7.
De weg tot geestelijke wedergeboorte
Gehoorzaamheid
en deemoed zijn voedsel voor de wedergeboorte van de geest
(15 Aug.
1840)
a)
Noodzakelijke gedragsregels
(Gegeven door de Heer op 15 Aug. 1840)
Hier geef
Ik in het kort gedragsregels, die nauwgezet en goed in acht zijn te nemen, als
je zeker wilt zijn tegen alle vervolgingen van de wereld en ook de kortste weg
wilt inslaan, om zo spoedig mogelijk in het bezit van Mijn genade te komen en
daardoor de volkomen wedergeboorte te verkrijgen.
Deze
regels zijn gerangschikt de volgende:
Ten
eerste moet ieder de staatkundige wetten naar hun uiterlijke bepalingen
nauwgezet in acht nemen en zich elke beproevende druk laten welgevallen; want
er bestaat nergens een macht dan alleen in Mij en door Mij. Alles is Mij
onderdanig, hetzij (zelden) bewust of (meestal) onbewust; goede en harde
vorsten heersen al naar gelang de omstandigheden van de onderdanen, want dat
alles hangt van Mij af. Wanneer evenwel onder een volk alle zonden nog zeer
gebruikelijk zijn, zoals het bij jullie het geval is, hoe zou Ik dan
onbaatzuchtige regenten moeten geven?
Wee
daarom elke opruier! Die zal niet alleen met de tijdelijke, maar ook met de
eeuwige dood bestraft worden; want heersers staan te hoog, dan dat zij uit
zichzelf zouden kunnen zijn, wat zij voor het volk zijn. Niemand is iets zonder
Mijn rechtvaardige wil en is voor de goede en zachte een troost en voor de
harde, hebzuchtige een gerechtvaardigde gesel in Mijn hand. Wie hem
weerstreeft, verzet zich tegen Mijn gesel en zal zijn verzenen hard tegen de
prikkels slaan; maar wie in Mijn liefde en de daaruit voortvloeiende genade
leeft, diens rug zal nimmer onder de scherpe slagen van Mijn gesel bloeden,
maar hij zal zo sterk worden als een eik onder het harde waaien van de
stormachtige winden. Gelukkig echter de reine wedergeborene; want hij zal
hoogste vreugde vinden in het grote uitstromen van Mijn liefde.
Mijn rijk
is niet van deze wereld. Geef daarom aan de keizer wat van hem is, en aan Mij
wat Mij toebehoort, namelijk je hart in gehoorzame zuivere deemoed; bekommer
je niet om al het overige, want Ik, je Vader ben immers temidden van jullie!
Wees daarom gehoorzaam aan je vorsten, neem gewillig zonder morren het lichte
kruis op je schouders en volg Mij na in alle liefde en zachtmoedigheid, dan
zullen jullie leven en levend maken in Mijn genade, wat je ook zult aanzien in
Mijn naam! Amen.
Ten t wee de, wat de uiterlijke, heersende kerk aangaat,
staat iedere tot haar behorende gelovige - zolang hij met betrekking tot haar
uiterlijke geloof onder al haar voorschriften staat - in dezelfde verhouding
tot haar als de onderdanen tot hun vorst, alleen met dit verschil, dat een zich
afwenden van de kerk niet als in de staat strafbaar, maar straffeloos moet
worden geduld. Maar Ik voeg daar aan toe, dat Ik hem met toornige ogen zal
aanzien, die zijn aardse geloofsmoeder zal verlaten, en het zal hem eens niet
veel beter gaan dan een dwaze zelfmoordenaar. Want daar de mens toch een
lichaam heeft, waardoor de eerste indrukken bij de ziel komen en deze voeden,
moet er immers ook een uiterlijke spijskamer zijn; dat is de uiterlijke kerk,
opdat door deze je boze lichaam wordt doorbroken en bewerkt gelijk een kind
in het moederlichaam! Welnu, wat wordt of kan uit iemand worden, die zijn
moederlichaam te vroeg verlaat?!
Gehoorzaamheid
en deemoed zij de voeding tot wedergeboorte van de geest. Als nu de roomse
kerk jullie dat leert, en dat zeer voortreffelijk, wat drijft je dan weg van
het lichaam van jullie geloofsmoeder? - Laat dan een ieder getrouw blijven aan
zijn kerk, en een roomse is Mij negenennegentig maal gezegend als hij
beantwoordt aan de gehoorzaamheid van zijn kerk, en ieder ander slechts eenmaal,
als hij een eigengereide rechter is bij wie geen deemoed en slechts weinig
liefde is te vinden! Wat nu de ceremoniën betreft, daar dient niemand zich aan
te stoten; want voor de levende is alles levend, voor de reine alles rein, voor
de gehoorzame alles goed en voor de deemoedige alles geheiligd. - Hoe kan
iemand redetwisten over de omstandigheden van kerk en staat, die meent in Mijn
licht te zijn? Denkt hij dan, dat Ik niet zoveel inzicht heb om omstandigheden
te veranderen, als zij niet beantwoorden aan Mijn wil?! Oh, zulke rechters
staan ver onder een zwakke gelovige, als zij menen, dat Ik hun rechterlijke
bijstand nodig heb! Waarlijk, Ik zeg, dat zulke dingen Mij een gruwel zijn.
Want alles geschiedt op de juiste tijd, en Ik alleen ben de rechter over alle
dingen en omstandigheden, want Ik alleen ben heilig en Mijn rechtvaardigheid
is vol liefde. Volg daarom je kerk in wat zij verlangt en laat je hart door Mij
opvoeden, - dan zul je zeer spoedig tot het genadevolle Leven komen en daardoor
tot de geestelijke wedergeboorte, en je uiterlijke kerk lichamelijk beleven!
Amen.
Ten
derde, wat de ceremonie betreft, daaraan is niets wat zalig maakt, noch iets
wat doodt. Daar in de wereld alles onder een zekere ceremonie geschiedt,- wat
dan een proces wordt genoemd, - zo kan ook de kerk in haar uiterlijke vorm
heel goed ceremoniën hebben; alleen moet niemand daarin iets verdienstelijks
zoeken dat voor het eeuwige leven zou deugen, want daarvoor helpt niets dan
een boetvaardig, deemoedig hart, vol van Mijn liefde en genade. - Dat is dan de
levende kerk in jullie, in en door welke pas de dode kerk levend en vol diepe
zin wordt. Hoe dan ook, het is van de dood opstaan, of van het leven tot de
dood terugvallen, dat wil zeggen: men kan óf door de gehoorzaamheid in zich in
de deemoed en daardoor tot genade en door de genade tot wedergeboorte komen, óf
men kan zich in de dode ceremonie begraven gelijk de heidenen en zo te gronde
gaan in haar ijdele, hulpeloze geschitter.
Want zoals een boom groeit, takken en twijgen krijgt, dan
knoppen, bladeren, bloesem met vrouwelijke en mannelijke stampers en
meeldraden, - wat mettertijd allemaal afvalt als verder nutteloos, opdat de
vrucht vrij en met goed gevolg krachtig zal uitgroeien volgens de daarin
gelegde kern, - zo overeenkomstig is het gesteld met de ceremoniële kerk. Zou
iemand alles wat groeit eten, dan zou hij te gronde gaan door zo'n onrijpe
voeding. Alleen de rijpe vrucht is genietbaar en tot zegen, hoewel niet zelden
zich ook in de bloesem heilzame krachten bevinden, die in vele ziekten goed van
pas zijn gekomen. Welnu, deze vegetatieve processen zijn gelijk aan de dode
ceremonie; maar moet niet gezegd worden: "zij zijn vanwege de orde toch
noodzakelijk; want wanneer de bomen niet bloeien, komen er ook geen vruchten
aan"?!
De joodse
kerk was een voorbeeld van louter ceremonie, als bladeren en bloesem voor de
levende vrucht van het woord der eeuwige liefde. Nu vraag Ik: was zij niet goed
als zij was, wat zij heeft moeten zijn? Als jullie kinderen worden gegeven,
waarmee willen of kunnen jullie deze Mij en Mijn wil beter doen leren kennen
dan juist met behulp van het ceremonieel aanschouwelijk maken?!
In het
begin zijn jullie allen niets dan Joden en kinderen en kunnen daarom heel goed
kerkelijke ceremonie gebruiken, zolang jullie nog kinderen zijn, alleen moet
het daarbij niet blijven; maar wie de lagere klas heeft doorlopen, komt in een
hogere klas en leert daar lezen en schrijven en tenslotte rekenen in Mijn
liefde en handelen in de genade van Mijn wijsheid. En wiens hart zuiver in de
liefde is geworden, komt dan op Mijn school, waar hij pas het eeuwige leven
zal bereiken door de wedergeboorte. Wie evenwel, zijn innerlijk buiten
beschouwing latend, aan de ceremonie blijft hangen die op zichzelf dood is, die
zal zelf dood worden, daar hij zo dom was in uiterlijke zintuiglijke middelen
het doel te zoeken. Als iemand het kind met het badwater weg werpt, dan is hij
een dwaas; maar wie het kind weggooit zonder er op te letten en het bad
behoudt, die is al dood vanwege zijn bijgelovige boosheid. De wijze echter
houdt het kind met het bad - het kind omdat het een levende vrucht is, en het
bad, om het kind nog vaker te kunnen baden - en werpt alleen het badwater weg.
Daarom,
als jullie ware kinderen van Mijn liefde en genade willen worden, laat je dan
niet door de bloesem ergeren; want de bloesem mag er uitzien zoals zij wil, wat
kan je dat deren? Denk aan de vrucht, dan zal je ook de bloesem geheiligd
zijn, daar jullie weten, dat het bij bladeren en bloesems niet blijft. Maar
wanneer iemand tot vrucht wil uitgroeien, dan doet hij er niet verkeerd aan
geregeld om te zien en dan het groeien van zijn geestelijk leven oplettend in
het oog te houden; het is echter niet aangenaam, als iemand, zijn
kinderschoenen verachtend, zich als een gier trots verheft en dan van
duizelingwekkende hoogte moordzuchtig ziet naar de bescheiden duiventillen en
gulzig op hun val neerziet, om daar iets beter van te worden.
Denk
eraan,dat zonder Mijn toelating niets gebeurt en nooit iets kan gebeuren, dan
zal je ogenblikkelijk alles heel anders voorkomen! Elk mens heeft weliswaar de
volle vrijheid van zijn wil, maar de leiding van de volkeren is Mijn werk. -
Dit heb ik jullie gezegd, opdat je volledig rust moogt hebben in het hart,
zonder welke jullie tot niets hogers bekwaam kunt worden. De rust van de Sabbat
mag voor jullie de grootste zegen zijn; want de echte liefde is gelijk een
zwangere vrouw, die rust nodig heeft tijdens haar bevalling. Daarom zeg ik
jullie dit, opdat je volle rust hebt in Mij, jullie Vader, die altijd heilig,
heilig, heilig is in alle eeuwigheid der eeuwigheden. Amen.
Ten vier de: Een andere zaak is het lezen van de zogenaamde
verboden boeken. Hier zeg Ik niet, dat jullie deze niet moeten lezen, als ze in
je handen komen, evenmin als ik iemand verbied de naam van de vorst der leugen
uit te spreken en, als het nodig is, waarschuwend over hem te spreken. Maar
vraag je nu zelf af, waartoe al dat gelezene je dient! Wat staat er in de
boeken, die uit het trotse menselijk verstand ontspruiten? Ik zeg, niets dan
onzin en alle perken te buiten gaand dwaas geklets, en het heeft geen nut, maar
heeft je hoofd volgepropt met allerlei dwaallicht en je hart met allerlei vuil
en daardoor je geest vaak gesloten en donker gemaakt. Zeg Mij, doet diegene
niet beter, die volgt, wanneer Ik hem toeroep: "Kom tot Mij, als je
vermoeid en belast bent, Ik zal je verkwikken; bid, zo zal je gegeven worden;
zoek en je zult vinden, en klop aan, dan wordt je opengedaan!"; wanneer Ik
hem verder nog toeroep: "Wat je de Vader in Mijn Naam zult vragen, zal Hij
je onverwijld geven; zoek voor alles Mijn rijk, - al het overige zul je als
vrije toegift ontvangen!"
Hoe komt
het dan, dat jullie dit alles weten en toch niet tot Mij komen, om van Mij de
grote weg van Mijn genade te leren en van Mij het eeuwige Leven uit Mijn hand
te ontvangen, - hetzij jullie houden Mij, gelijk jezelf, voor een flinke
leugenaar, óf jullie houden Mij voor te hardhorend en hardvochtig om je Mijn
levende woord te geven. Jullie laten je liever door de wereld iets voorliegen
en verhongeren in haar dwaasheid, dan dat je in vertrouwen uit ware liefde tot
Mij zou komen om te ontvangen de waarheid van alle leven en zijn uit de
Oerbron, in plaats van het leven in de dood te zoeken. Oh, jullie dwazen! Ik
geef jullie het Levensbrood en jullie willen bijten in de harde, dode stenen;
Ik roep jullie luid toe tot Mij te komen, en jullie rennen dolle honden na en
gedraagt je als zij. Ik schreeuw
luider
dan een nachtwacht - jullie dag en nacht in de oren, maar jullie stoppen je oor
vol met grote pakken boeken vol vuil en drek, opdat je immers van Mijn stem
niets meer wilt horen, en zoekt gelijk slaapdronken mensen het leven op
bezoedelde met lijm bestreken lompen (bedrukt papier).
Welke
uitdrukking zou zo'n dwaasheid kunnen omschrijven? Oh, Ik zeg je, jullie
zullen in de eeuwigheid over jullie dwaasheid wenen, dat jullie, het goud
miskennend, lood hebben gekozen, terwijl jullie zoveel van het edele wordt
aangeboden!
Leest
daarom weinig, maar bidt des te meer, dan zal Ik tot jullie komen en je in een
minuut meer geven, dan alle bibliotheken in de hele wereld hebben aan te
bieden. Bekommer je daarom ook weinig om het verbod van de boekenvrijheid,
want voor wie Ik het grote Boek van Mijn eeuwige genade heb opengeslagen, die
zal het lezen van verboden geschriften kunnen missen. Want Mijn Boek richt zich
naar geen wereldcensuur, - het wordt steeds in de harten van de getrouwen
opengeslagen, waarin geen blik van wereldcensuur vermag door te dringen, en
waar ook nooit hekken worden geplaatst! Amen.
Ten vijfde: Wat evenwel de Heilige Schrift aangaat, daarin
dient diegene te lezen, die eenvoudig van hart is en een gehoorzaam en volgzaam
gemoed heeft, maar hij moet niet lezen uit onbescheiden eigenwijsheid of
nieuwsgierigheid, want dan zal hij de dood aan elke letter vinden kleven. Maar
wie de Heilige Schrift leest, moet haar lezen als een wegwijzer naar het
levende Woord en er naar handelen; hij moet er ook niet over vorsen en
piekeren, maar dadelijk ernaar leven en in de liefde tot Mij groeien. Dan zal
hem te rechter tijd het geheim van de erkenning en kennis worden gegeven en zal
in zijn hart de hemelse zin van de geest en van het eeuwige leven worden onthuld
- precies zo als het bij jou, Mijn knecht, het geval is; jij hebt nog nooit dit
heilige boek helemaal doorgelezen en bent toch in elk punt daarvan een
professor der professoren geworden door Mijn genade! Maar dat, wat je bent en
begrijpt, kan iedereen worden, als hij niet streeft naar ijdel weten, maar
alleen naar de kennis van Mijn liefde en de daaruit vloeiende genade in en door
de deemoedige eenvoud van zijn hart.
Zo is het
ook gesteld met de mystieke geschriften, waarvan het lezen jullie evenmin zal bevruchten
en tot nut zijn als de een of andere roman, - als je daarvan innerlijk niet tot
overtuiging kunt komen, want met dat alles bezwaren jullie slechts je geheugen
als de muil van jullie hoogmoedige verstand. In plaats van dat voor liefde en
wijsheid hongerig en dorstig te maken, voeren jullie het met allerlei weten en
ontneemt het daardoor de eetlust naar het levensvoedsel. O, jullie dubbele
dwazen!
Ik ben de
Heilige Schrift, levend en leven gevend. Ik ben de beste uitlegger daarvan en
ben gelijktijdig de allerdiepste Mysticus! Lees daarom weinig, maar handel
ernaar, dan zal jullie alles geworden! Want het mosterdzaadje is wel klein,
maar er kan een groot gewas uit worden, onder wiens takken zelfs de vogelen des
hemels hun woning zullen kiezen. Amen.
Voortzetting op 18 Aug. 1840.
Ten
zesde: Wat de priesters aangaat, zeg Ik: daarvan zijn er velerlei soorten. Er
zijn er, die priester zijn om het aanzien en de macht; deze verachten Mijn
grote armoede en gehele machteloosheid in wereldlijke zaken, want Ik wilde geen
vorst, maar alleen Redder van de wereld zijn. En er zijn er ook, die zijn
priester vanwege de waardigheid van de geestelijke stand; deze matigen zich
aan, alleen de kerk te zijn en verdoemen dan uit jaloerse willekeur alles wat
van Mij door een arme visser uitgaat en leren in strijd met Mijn wil, dat Ik
Mij aan niemand openbaar dan alleen aan de kerk - die zij wanen te zijn. Op
deze manier versperren zij dan ook vele duizenden en duizenden de deur tot Mijn
levende Woord.
Waarlijk,
Ik zeg jullie: deze zullen nooit een ander woord van Mij horen dan het grote:
"ga van Mij weg, want Ik heb jullie nooit gekend! Jullie waren altijd
verachters van Mijn levende woord en hebt Mij tot leugenaar gemaakt; want er
staat geschreven: wie Mijn geboden houdt, die is het, die Mij liefheeft; en wie
Mij liefheeft, die heeft ook Hem lief, die Mij heeft gezonden, namelijk de
heilige Vader en Wij zullen tot hem komen en woning bij hem maken en Ons aan
hem zelf openbaren!"
Maar dan
zijn er ook priesters, die wel deze zegenrijke naam verdienen. Deze zijn
vriendelijk en liefdevol tegen iedereen. Wat zij hebben, geven zij aan de
armen. Zij veroordelen niemand, maar zij zoeken slechts zorgvuldig wat
verloren is te redden. Zij troosten de bedroefden, zij verlenen de vreemden
gastvrijheid en geven hen een zacht bed en leggen zichzelf uit pure liefde een
steen onder hun geheiligde hoofd. Zij laten zich geen offers betalen, maar
zeggen tot hem die dat wil doen: "Broeder, het offer is heilig en van
onschatbare waarde; want het geeft het grote werk van verlossing in geloof en
in liefde levend weer. Daarom kan het niet betaald en tot nut van een enkeling
gedaan worden, maar zoals door de macht van de grote verlossing allen
wedergeboren kunnen en moeten worden tot eeuwig leven, alzo werkt ook de kracht
van het door Christus Zelf voor dit doel gebrachte offer. Offer daarom je gave
eerst als hulp aan een arme broeder en heb je dan nog wat over, dan breng het
getrouwen leg het op het altaar van de Heer en bid voor je vijanden; dan zal
de grote Heer je offer als een heilig offer met welgevallen aanzien en je
geven, wat je nodig hebt!"
Ziet, dat is voor Mij een echte priester, wiens offer Mij
zeer aangenaam is! Waarlijk, Ik zeg jullie: Ga daar heen en luister naar zijn
prediking, want geen enkel woord is van hem, maar levend van Mij. Oh, deze zal
spoedig ervaren, hoe groot het loon zal zijn, dat op hem wacht! Waarlijk, Ik
zeg, dat hij bij Mij zijn heilige Vader, voor altijd zal wonen! Meer behoef Ik
jullie niet te zeggen: aan de werken zul je hen gemakkelijk herkennen, zoals
een boom aan zijn vrucht.
Daarom
moeten jullie jezelf niet stoten aan de kerk vanwege de priesters. Nog minder
moeten jullie je stoten aan de een of andere bisschop. Daar zo iemand reeds
hoger staat en een volk voorgaat, kunnen jullie je indenken, dat hij niet
alleen staat, maar dat elk van zijn schreden en woorden en daden door Mij zeer
nauwkeurig wordt geteld en door hem moet toch altijd de uiterlijke stand van
zaken in goede orde worden bewaard.
Doch wat
jullie innerlijke aangaat weet je immers zonder meer, dat het steeds alleen op
jezelf aankomt en later op Mijn genade, die jullie noch een engel in de hemel,
noch een bisschop, noch wie dan ook kan geven, maar in de eerste plaats jullie
jezelf door de ware liefde tot Mij en tot de naaste, door nauwgezet de geboden
te onderhouden, of als zondaar door ernstig boete te doen.
Want uit
alles wat jullie doen dient de liefde tot Mij en de naastenliefde te stralen!
Houdt broederlijke gemeenschap onder elkaar in al het goede, dan zal Ik tot
jullie komen en je door en door levend maken! Heb lief, die je haten en
vervolgen, en zegen hen door gebeden, die je vervloeken en verdoemen; dan
zullen jullie beginnen grote werkingen van Mijn Licht in jullie donkere harten
te bespeuren! Amen.
Ten
zevende, wat tenslotte nog de zogenaamde oorbiecht betreft en de zeven heilige
sacramenten, zeg Ik jullie en vraag jullie zelfs: Stoot je daar niet aan,
gebruik alles juist en in de goede levende zin, dan zul je leven! Want voor de
redetwister is niets juist, maar voor de rechtvaardige is alles goed en heilig;
zelfs het nest van een vogel zal aan zijn hart een lofzang ontlokken en toch is
het alleen maar het dode nest van een vogel. Hoeveel te meer kunnen jullie je
indenken, dat dingen, die zijn ingesteld voor jullie heiliging, niet uit de
lucht worden gegrepen, - maar het hangt altijd van jullie af, hoe je ze
gebruikt!
Wie
biecht en zijn zonden aan de priester bekent, heeft daardoor zijn zonden
openlijk voor de wereld bekend en door zo'n bekentenis zal hem eenmaal zijn
schuld niet worden toegerekend, als hij voortaan niet meer zondigt. Maar wie na
de biecht nog evenveel zondigt als daarvoor, die heeft de biecht tot een zonden
spaarbank gemaakt, die hem eenmaal in de hel hoge rente zal opleveren. Daarom,
wie biecht en echt boete doet en voortaan niet meer zondigt, doet goed; maar
wie dat alles voor nul en gener waarde houdt, zal zich eenmaal sterk vergissen,
want hij zal een kloof vinden, waarover hij moeilijk zal kunnen springen.
Waar Ik
jullie dan nu regel, orde en systeem heb gegeven, gebruik het dan goed en let
er op; want, zoals gezegd, aan het uiterlijke is weinig gelegen, maar alles aan
jullie, hoe je het neemt! Zo goed en waar het kan zijn, het kan ook evenzo
slecht en verkeerd zijn, al naar gelang je het gebruikt. Als er nu onder de
zon heilzame en giftige kruiden groeien, denk dan: het ligt niet aan de zon,
zus of zo, maar steeds aan de innerlijke natuurlijke gesteldheid van de
planten, goed of slecht, of er zegen of gif uit voortkomt.
Daarom
ligt het ook steeds aan jullie, of goed of slecht. Amen. Ik, je liefhebbende
Vader. Amen.
b) Dat is
de kortste weg tot wedergeboorte
(Gegeven door de Heer op 18 Augustus 1840)
Weliswaar staat het met de mens in
dit opzicht als met een boom, wiens vrucht ook niet in een keer rijp wordt,
maar geleidelijk aan. Maar als de lente mooi en helder was en de zomer
voortdurend warm, afgewisseld met kleine regenbuien, dan zeggen jullie:
"Dit jaar zullen we een vroege oogst hebben!" Welnu, zo is het ook
met jullie, als men zijn jeugd opgewekt, in zachtmoedigheid en liefde tot Mij
heeft doorgebracht, dan zal ook de zomer alles levend makend warm worden,
afwisselend met genaderegen van de hemel, en jullie kunnen er van verzekerd
zijn, dat de eeuwige, gouden herfst tot blijvende rijping van de onsterfelijke
vrucht niet meer ver zal zijn. Want voor zoveel iemand van Mij wedergeboren wil
zijn, dienovereenkomstig moet hij zijn zonden inzien en deze tot zijn
verootmoediging openlijk bekennen, dat is: uiterlijk ernstig door de biecht,
en innerlijk aan Mij, en moet Mij om vergeving vragen, zoals het in Mijn gebed
is aangegeven; hij moet gelijk Petrus echt berouwen droefheid en angst
ondergaan en wenen om het zo onschatbare verlies van Mijn genade en hij moet
zich zeer ernstig voornemen, beslist nooit meer te willen zondigen. Dan moet
hij vast besluiten geheel met de wereld te breken, zich geheel aan Mij
overgeven en in zijn liefde een groot verlangen naar Mij hebben; hij moet zich
in dit grote verlangen dagelijks van de wereld en alle zaken in zich
terugtrekken en tenminste zeven kwartier lang met gesloten deuren en vensters
in volledige rust alleen maar in zijn binnenste met Mij bezighouden. En
telkens, zo vaak zich iemand in deze rust heeft begeven, dient hij in zijn hart
het volgende kleine gesprek met Mij in diepe ernst te houden en zeggen:
"Heer,
hier ben ik! Ik liet U, o liefdevolle, heilige Vader, lang wachten, want U hebt
mij reeds sinds mijn kinderjaren voortdurend toegeroepen: "Kom tot Mij, -
Ik zal je verkwikken!" Nu, Vader, is de tijd gekomen, dat mijn oor is geopend
en mijn anders zo starre wil U geheel is overgegeven in deemoed en
gehoorzaamheid, zoals ook volgens uw wil aan al mijn betere broeders. Daarom,
kom tot mij, mijn allerliefste Jezus, en verkwik mijn zieke ziel met de balsem
van Uw oneindige liefde! Laat mij mijn grote onrechtvaardigheid vinden in Uw
bittere lijden en sterven; laat mij de heilige vijf littekens zien en daarin
mijn grote misdaad erkennen! O Jezus, Gij overwinnaar van dood en hel, kom tot
mij en leer mij Uw wil heel goed verstaan, leer mij inzien mijn volledige niets
en Uw alles! O Gij mijn lieve, allerliefste Jezus. Gij Heer van alle
heirscharen, kom tot mij arme, kom tot mij zwakke, kom tot mij blinde, kom tot
mij dove, kom tot mij melaatse, kom tot mij verlamde, kom tot mij kromme, kom
tot mij bezetene, ja, o mijn allerliefste Jezus, kom, kom tot mij dode en laat
mij slechts Uw heilig kleed aanraken, dan zal ik leven! Heer, houd U niet op,
want ik heb U heel erg nodig! Ik kan niet meer zonder U zijn, daar Gij mijn
alles zijt en al het andere uit liefde tot U nietig is geworden! Zonder U kan
ik niet meer leven; daarom, o mijn liefste Jezus, kom dadelijk tot mij! Maar zoals
altijd, zo geschiede ook dit keer Uw heilige wil! Amen".
Kom daarna tot innerlijke rust en groei in het verlangen
en de liefde tot Mij! Wanneer jullie dat een korte tijd zullen oefenen, dan zeg
Ik: jullie zullen spoedig bliksems zien en het horen donderen; schrik dan niet
en word ook niet angstig! Want Ik kom tot ieder eerst als rechter in storm,
bliksem en onweer en daarna pas in het zachte, heilige waaien als Vader!
Wie in de
ware zin een zogenaamde totale biecht wil doen, die zal veel voor hebben, omdat
daartoe meer deemoed en zelfverloochening nodig is. Dat wil zeggen let goed
op - er moet daarbij een absoluut voornemen zijn niet meer te zondigen en het
heilig Avondmaal moet in levend geloof uit reine en zuivere liefde tot Mij
worden genomen; dan pas zullen de wonderbare werkingen daarvan onmiddellijk in
je bemerkbaar zijn, die zich al spoedig in overgrote, onbegrijpelijke vreugde
en hemelse zaligheid bekend zullen maken.
Ziet, dit
is de kortste en meest werkzame weg tot zuivere wedergeboorte, waardoor alleen
het eeuwige leven is te verkrijgen. Elke andere weg duurt langer en is
onzekerder, omdat er zeer veel sluipwegen zijn, waar achter het struikgewas
arglistige dieven, rovers en moordenaars loeren; wie daar niet goed gepantserd
en zwaar bewapend is, zal moeilijk het doel bereiken. - Bedenk goed, Wie het
is, die jullie dat zegt!
Daarom
denk Ik, dat jullie in plaats van wereldlijke gezelligheden en gesprekken en
zeer vuile partijtjes beter Mijn rust - en Zondagsgemeenschap kunnen kiezen en
je daar om niet, zonder entrée, met Mij kunt onderhouden, en het entreegeld
voor iets beters gebruiken! Wat denken jullie, wat zou beter en Mij
welgevalliger zijn? Want weet, wat Ik reeds tot de apostelen heb gezegd, dat
niemand twee heren kan dienen; bedenk daarom goed, wie jullie daartoe vermaant!
Amen. Ik, jullie heilige Vader der Eeuwigheid, ben het Zelf! Amen.
c) Zelfbeschouwing
(meditatie)
Gr.Ev.Joh.I
/224 (8 vlg.) (De Heer) Niets is voor de mens heilzamer dan van tijd
tot tijd een innerlijke zelf betrachting. Wie zichzelf en zijn krachten wil
doorgronden, moet zich herhaaldelijk zelf onderzoeken en innerlijk waarnemen.
Rust en
denk in stilte diep na over je doen en laten, over de jullie welbekende wil van
God en of jullie hem zijn nagekomen in de verschillende tijden van je leven,
dan hebben jullie je innerlijk zelf beschouwd en daardoor steeds meer en meer
het indringen van de satan in je de weg bemoeilijkt. Want deze zoekt niets
ijveriger, dan door allerlei uiterlijke, nietszeggende goochelarijen de mens in
zijn innerlijke zelfbetrachting te hinderen.
Als de
mens eenmaal door oefening enige vaardigheid in het beschouwen van zijn
innerlijk krijgt, dan ontdekt hij in zichzelf ook gemakkelijk en spoedig, welke
hinderlagen de satan hem heeft gelegd en hij kan deze dan terdege te niet doen
en alle toekomstige arglistigheden van deze vijand verhoeden. Dat weet de satan
maar al te goed en daarom werkt hij er zeer ijverig aan, door allerlei
bedrieglijke verleidingen de ziel naar buiten te trekken en bezig te houden.
Hij heeft het dan achter de schermen erg gemakkelijk, ongemerkt de ziel
allerlei valstrikken te leggen, waarin deze zich tenslotte zodanig moet
verstrikken, dat zij dan verder helemaal niet meer aan een zelfbeschouwing
toekomt en dat is heel erg. Want daardoor wordt de ziel steeds meer van haar
geest gescheiden en kan deze niet meer opwekken, en dat is dan reeds het begin
van de tweede dood in de mens.
Nu weten jullie, waaruit de innerlijke zelfbeschouwing bestaat.
Maak daarom zo'n oefening in stilte en laat je dan door geen uiterlijke
verschijning storen! Want de satan zal het zeker niet nalaten, jullie door het
een of andere uiterlijke spektakel daarvan af te trekken. Maar herinner je
dan, dat Ik jullie dat vooruit heb gezegd en keer weer snel in jezelf terug!
Gr.Ev.Joh.I/226
(1 - 4) (De Heer) Jullie hebben nu een nieuwe aard en wijze
gezien, hoe de mens van de materie in het steeds zuiverder en reiner
geestelijke kan overgaan, en hoe hij langs deze weg een heer over zichzelf en
tenslotte daardoor ook over de gehele uiterlijke wereldse natuur kan worden.
Bewandel daarom deze weg van tijd tot tijd in Mijn Naam en jullie zullen een
grote macht over je hartstochten verkrijgen en daardoor over de gehele
natuurlijke wereld en in het hiernamaals over alle creatuur. _ Maar geloof nu
niet, dat jullie nu reeds de boze moed van de satan geheel hebben afgekocht. Zo
dikwijls jullie weer zo'n oefening van plan zijn te doen, zullen jullie ook
door hem onrustig gemaakt worden, zolang jullie in de geest niet volledig
worden wedergeboren. Zijn jullie evenwel eenmaal wedergeboren uit de geest, dan
heeft de satan voor eeuwig alle macht over jullie verloren, en jullie zullen
zijn rechter zijn, en eveneens over al diegenen, die hij tot zich heeft
getrokken, en die jullie hem weer voor eeuwig zullen ontrukken!
Gr.Ev.Joh.
II/166 (18,19) (De Heer) Nu willen wij gaan rusten en ons opnieuw
oefenen in de innerlijke zelfbeschouwing, wat een waarlijk vieren van de
Sabbat in God is! Op deze woorden uit Mijn mond werd alles stil in huis en wij
zaten zo ongeveer drie uren. Na deze
tijd sprak de Heer: Nu is de Sabbat volbracht en kunnen wij ook onze ledematen
de nodige rust geven.
HII /242
(3 - 13) (Henoch tot koning Lamech) Je moet eerst 's avonds naar
de tempel gaan en daarin zolang blijven, als een schaduw nodig heeft zich te
keren. Je moet je mond niet gebruiken en evenmin je handen, maar in alle rust
moet je Gods Geest verbeiden en je dient Hem te verwachten in alle deemoed en
liefde van je hart. Je moet alleen in jezelf, levendig voelend, als volgt
spreken tot God: "O Gij heilige, liefdevolle Vader, wees mij arme zondaar
genadig en barmhartig en vergeef mij, dat ik het waag U met mijn onreine hart
lief te hebben - en als een grove en grote zondaar U als Vader te roepen!
Heb je
dat innig levendig in je gedaan, begeef je dan in een volledige rusten wacht op
het woord en de wil van de Heer. - Als het zal komen, geef er dan zeer
zorgvuldig acht op,
schrijf
het op platen en verkondig het dan aan het volk! Maar als het niet zal komen,
geef dan de Heer in je hart de eer, ga vervolgens vol eerbied uit de tempel en
sluit deze weer gedurende eenennegentig dagen.
d)
Zelfontwikkeling
Gr.Ev.Joh. II/75 (7 - 9) (De Heer tot
Judas) Daarin ligt het grote geheim van de zelfontwikkeling van de mens: Alles
kan Ik voor de mens doen, en hij blijft mens; maar het hart is van hemzelf, dat
hij volkomen zelf moet bewerken, als hij zich zelf wil voorbereiden op het
eeuwige leven. Want zou Ik Zelf het eerst de vijl aan het hart van de mens leg
gen, dan zou de mens tot een machine worden en kwam hij nooit tot een vrije
zelfstandigheid. Maar wanneer de mens de belering krijgt wat hij heeft te doen
om zijn hart voor God te vormen, dan moet hij deze leer ook opvolgen en zijn
hart daar naar vormen.
Heeft hij
zijn hart daar naar gevormd en het gereinigd en geveegd, dan pas trek Ik er in
de geest in en maak het tot Mijn woning, en de gehele mens is dan in de geest
wedergeboren en kan verder voor eeuwig nimmer verloren gaan. Hij is daardoor
één met Mij geworden, zoals Ik Zelf één ben met de Vader van Wie Ik ben
uitgegaan en gekomen in deze wereld, om alle mensenkinderen de weg te wijzen en
te banen, die zij in de geest hebben te gaan om tot God te komen in volledige
waarheid. Je moet daarom, evenals ieder van jullie, de hand aan het bewerken
van je hart slaan, anders ben je verloren - al had Ik je duizendmaal uit de
graven in het leven van het vlees geroepen.
Schrft.
hoofdst.5 "Het is volbracht!" - Maar wat is volbracht? -
Mijn eigen strijd om jullie; want meer kan Ik als jullie Schepper, God en Heer
en het eeuwige leven Zelf niet doen, dan jullie dood op Mij nemen. Het is
weliswaar volbracht; echter niet voor jullie, maar slechts voor Mij Zelf. Of:
Ik heb voor jullie alles gedaan, wat ook maar goddelijk mogelijk is; daarom heb
Ik Mijn werk aan jullie volbracht. Maar doen jullie er ook naar, dat dit werk
in jullie volbracht zou zijn? - O ja, jullie lezen vlijtig, jullie schrijven
ook vlijtig, jullie spreken ook graag over Mij. Maar wanneer Ik zeg: "Wijd
aan Mij, in plaats van aan zo vele lustgevende zaken van de wereld slechts een
vol uur per dag; heilig dit daarvoor, dat je je daarin met niets dan alleen met
Mij in je hart bezig houdt!" - O, dan zullen jullie honderd bezwaren in
plaats van een vinden, en honderd wereldse gedachten zullen zich om een enkele
zwakke geestelijke draaien als een wervelwind.
Allerlei
wereldse bedenkingen zullen jullie naar voren brengen; en als iemand ook voor
zo'n uur zou willen besluiten, dan zal hij zich daar zeker niet al te zeer op
verheugen, maar zal daar veelmeer een kleine onbehaaglijke schroom voor hebben
en hij zal daarbij ijverig de minuten van het uur tellen en niet zelden met
ongeduld wachten op het einde van het aan Mij gewijde uurtje. - En zou er maar
een of ander onbelangrijk werelds zaakje tussen komen, dan wordt het uurtje of
helemaal opgeheven of tenminste naar zo'n periode van de dag verzet, waarin
gewoonlijk reeds de weldadige slaap over de sterfelijke mensen zinkt. Ziet, dat
alles is azijn en gal! En daardoor is in jullie niets volbracht, van wat Ik
vanwege Mijn oneindige liefde allemaal bedenk te doen, om jullie op de rechte
weg van het Leven te brengen. Want om het in jullie te volbrengen is nodig, dat
een ieder zichzelf verloochent uit echte liefde tot Mij, zijn kruis op zich
neemt en Mij getrouw navolgt.
GS II/44 (16 - 17) Ieder, die in
het leven van zijn geest wil gaan, moet zich dagelijks een tijd lang in de
volkomen rust begeven en moet daarin niet allerlei gedachten laten dwalen,
maar hij moet slechts één gedachte opvatten en deze als een bepaald object
zonder afgeleid te worden overdenken, - de beste gedachte is hier bepaald de
Heer! En wanneer iemand dat met ijver en alle mogelijke zelfverloochening
aanhoudend zal doen, dan zal daardoor zowel het gezicht als het gehoor van zijn
geest steeds meer aan innerlijke scherpte winnen.
e) Geestelijke overdenking van een zonsopgang: de ware Sabbatrust in het hart
Gr.Ev.Joh.II/148
(8 - 15) (De Heer tot Zijn discipelen) Denk en stel je de
geestelijke zon als volgt voor: Het licht dat van haar uit gaat, wordt door het
steeds golvende oppervlak van de geschapen levenszee opgenomen, en deze speelt
met dat licht, en daaruit ontstaan allerlei karikaturen die nog wel de matte
glans terug stralen, maar daarbij elk spoor van de goddelijke oervorm vernielen.
Zo is het gehele heidendom en nu ook het Jodendom een daarmee vergelijkbaar
vernietigen van al het zuiver goddelijke.
Maar
wanneer jullie een volkomen rustige waterspiegel zien en de zon schijnt daarin,
dan zal deze uit de waterspiegel in dezelfde majesteit en waarheid
terugstralen, zoals je haar ziet aan de hemel. En evenzo is er een rustig, vrij
van hartstochten geworden gemoed voor nodig, dat alleen door een volledige
zelfverloochening, deemoed, geduld en geheel reine liefde kan worden bereikt,
om het evenbeeld van God in de geest van de mens even zuiver en waar te doen
terugstralen als de aardse zon uit een rustige waterspiegel.
Is dat
bij een mens het geval, dan is in hem alles tot waarheid gegroeid en zijn ziel
is dan in staat, haar blik in de diepten van Gods schepping te richten en alles
te kunnen aanschouwen in alle volheid van de zuiverste waarheid. Maar zodra het
in haar begint te golven, dan worden de oerbeelden verstoord of vernield en de
ziel bevindt zich dan al noodzakelijk op het gebied van bedrog en vergissingen
van allerlei aard en kan niet tot een zuiver aanschouwen komen, alvorens in
haar de volkomen rust in God is gekomen.
Dat is de
ware Sabbatrust in God en het houden van de Sabbat is daarom door God
verordineerd. De mens dient dan elke zware, inspannende arbeid na te laten,
omdat elke zware arbeid de ziel verplicht aan het vlees haar kracht te verlenen
en zodoende door deze geprikkeld wordt, waardoor de spiegel van haar
levenswater in sterke beweging wordt gebracht, zodat zij de zuiver goddelijke
waarheid in zich nooit duidelijk kan onderscheiden. - De echte Sabbatrust
bestaat dus in een verstandig laten rusten van alle zware werk; zonder noodzaak
moet men dat niet doen, maar in geval van nood is elk mens verplicht zijn
broeder te helpen.
Maar meer
nog dan zich te onthouden van alle zware werk, moet de ziel elke hartstocht
vermijden! Want de hartstochten zijn stormen van de ziel; zij woelen haar
levenswater op en Gods evenbeeld wordt dan in de ziel zo verscheurd, als het
evenbeeld van de zon op de golven van de zee verscheurd wordt. Het beeld van
de zon schittert wel op de golven, maar hoe vervormd en verwrongen! En als de storm
lang duurt, stijgen uit de bewogen zee spoedig nevels omhoog en vullen de
hemelse lucht van de ziel met zware wolken; deze verhinderen dan het licht van
de geestelijke
zon
volledig bij het levenswater van de ziel te komen, - en de ziel wordt duister,
kan het echte niet meer van het valse onderscheiden en houdt het geschitter van
de hel voor een hemels licht.
Zo'n ziel is dan ook zo goed als verloren. Er zouden dan
sterke winden moeten komen, dat wil zeggen sterke beproevingen van boven,
opdat daardoor de vele wolken van de ziel worden verdreven, en de ziel zou dan
meteen in de echte sabbatrust moeten gaan en daardoor rust brengen in haar
levenszee, - anders is er voor haar geen redding!
Ziet, dat is de voor ieder bruikbare geestelijke zin, die
ons deze mooie zonsopgang in zijn overigens geheel natuurlijke verschijning
laat zien. Wie hem voor zich in acht zal nemen, zal in de waarheid en in het
volle licht verblijven; maar wie deze leer in de wind zal slaan en er niet op
zal letten, zal voor eeuwig sterven.
f] Het denken in het hart
Gr.Ev.Joh.II
/62 (1 - 10) Cyrenius zegt: "Heer, het denken in het hart wil
bij mij helemaal niet lukken, omdat ik al van mijn jeugd af aan gewend werd, in
het hoofd te denken. Het schijnt mij bijna onmogelijk, in het hart te kunnen
denken. Hoe moet men er dan mee beginnen, om in het hart te kunnen
denken?" - De Heer zegt: "Dat is toch heel gemakkelijk en heel
natuurlijk. Alles, wat je ooit kunt en wilt denken naar je gevoel in de grote
hersenen, komt tevoren uit het hart. Want elke nog zo kleine gedachte moet
toch van te voren de een of andere aansporing hebben, waardoor hij als
noodzakelijk wordt opgewekt. Wanneer de gedachte eerst in het hart vanwege een
bepaalde behoefte wordt opgewekt en gevormd, stijgt hij dan pas omhoog in de
hersenen van het hoofd om door de ziel te worden beschouwd en deze daarop de
leden van het lichaam in de nodige beweging zet, opdat de innerlijke gedachte
zo tot woord of daad wordt gevormd. Maar dat ooit een mens louter in het hoofd
zou kunnen denken, zou een volslagen onmogelijkheid zijn! Want een gedachte is
een zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan
alleen in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van
daaruit de gehele mens levend maakt. Hoe zou het ook mogelijk zijn, dat zich
ooit een schepping uit een of andere nog zo subtiele materie zou kunnen
ontwikkelen, daar alle materie, dus ook de hersenen van de mens, niets dan pure
materie is en derhalve nooit schepper, maar steeds alleen maar iets geschapens
kan zijn?! - Begrijp je het nu en kun je aanvoelen, dat geen mens iets in het
hoofd vermag te denken?"
Cyrenius
antwoordt: "Heer, ja, ik begrijp het nu heel goed. Maar hoe gaat dat dan
toe? Het komt me nu werkelijk zo voor, dat ik van oudsher alleen maar in het
hart heb gedacht. Merkwaardig! Hoe is dat dan? Ja, ik voel gewoonweg woorden
in het hart, en dat als uitgesproken woorden, en het komt me nu helemaal niet
meer voor, dat het mogelijk zou zijn in het hoofd een gedachte op te laten komen".
De Heer zegt: "Dat is het helemaal natuurlijke gevolg van je steeds meer
gewekt wordende geest in het hart, wat is de liefde tot Mij en door Mij tot
alle mensen. - Bij de mensen echter, bij wie zo'n liefde nog niet is ontwaakt,
vormen zich weliswaar de gedachten ook in het hart, maar worden daarin niet
waargenomen, omdat het hart nog te materieel is. Men neemt ze pas waar in de
hersenen, waar de gedachten van het hart, als reeds meer materieel zijnde
vanwege de prikkel tot handelen, een vorm aannemen en zich met de beelden
vermengen, die zich vanuit de buitenwereld door de uiterlijke lichamelijke
zintuigen in de hersenplaatjes hebben geprent. Zo gevormd worden zij voor de
ogen van de ziel zelf materieel en slecht en zodoende moeten zij ook als
noodzakelijke grond voor de slechte handelingen van de mens worden aangezien.
Daarom moet elk mens van te voren in het hart en aldaar in de geest worden
wedergeboren, anders kan hij het Rijk van God niet binnengaan!" Cyrenius
zegt tot de naast hem staande Petrus: "Begrijp jij dat goed van de
wedergeboorte van de geest in het hart en wat en waar nu eigenlijk precies het
rijk van God is, waarvan Hij en de beide engelen voortdurend spreken en dat als
het toekomstige voor ons geloof beloven?" Petrus zegt: "Zeker begrijp
ik dat, en als ik het niet zou begrijpen, bleef ik niet hier, maar zou ik thuis
voor mijn gezin zorgen. Maar onderzoek, hoge heer, alleen in je eigen hart, dan
zul je in korte tijd meer vinden, dan wat ik je in honderd jaren zou kunnen
verklaren. Kijk naar ons, die Zijn eerste discipelen en getuigen waren, of wij
veel met Hem uiterlijk spreken! En zie, toch spreken wij meer met Hem dan jij
en ook vele anderen het met de mond doen. Want wij spreken met Hem zuiver en
alleen in het hart en vragen Hem duizenden dingen en Hij antwoordt ons in
heldere goed uitgedrukte gedachten, en zo krijgen wij dubbel. Want een antwoord
van de Heer in het hart van de mens is in zekere. zin reeds levend, terwijl het
uiterlijke woord pas door de daarop volgende daad vanwege de oefening van de
ziel levend moet worden. En zo, waarde heer, kun je derhalve in de bewuste
zaak wat de satan betreft, immers ook in je hart vragen en de Heer zal je dan
wel het goede antwoord heel geheim en stil in je eigen hart leggen, zodat de
satan met zijn vele oren onmogelijk in staat zal zijn het te vernemen. En op
dezelfde manier kun je de Heer ook vragen over de wedergeboorte van de geest
in het hart, en over het Rijk van God, en je zult het meest duidelijke antwoord
krijgen.
g) Dubbel
bevattingsvermogen
RBU /35
(2 - 6, 8) Elk mens heeft een dubbel bevattingsvermogen: een
uiterlijk, dat is het hoofd - of eigenlijke uiterlijke zielsverstand. Met dit
bevattingsvermogen laat zich nooit het Goddelijk Wezen vatten en begrijpen,
omdat het de ziel juist daarom werd gegeven, om de geest in haar voorshands van
de Godheid te scheiden en hem deze voor een tijd verborgen te houden. Wil nu
een ziel alleen met dit negatieve vermogen God zoeken en vinden, dan verwijdert
zij zich steeds verder van het doel, naarmate zij dat hardnekkiger langs deze
weg probeert.
Maar de
ziel heeft nog een ander vermogen, dat niet in haar hoofd, maar in haar hart
woont. Dit vermogen heet innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil,
uit de liefde en uit een met deze beide gemoedselementen overeenkomende
voorstellingskracht. Heeft deze eenmaal het begrip van het bestaan van God in
zich opgenomen, dan wordt het dadelijk door de liefde omvat en door haar wil
vastgehouden, - welk vasthouden dan 'geloven' heet. Door dit geloof, dat levend
is, wordt de ware geest opgewekt. Deze beschouwt dan wie hem heeft opgewekt,
kent en neemt hem dan direct op, richt zich daarna op als een machtig licht uit
God en doordringt dan de ziel en verandert alles in haar in licht. En dit
licht is dan het eigenlijke geloof, waardoor elke ziel zalig kan worden.
Heb je
van dit alleen ware geloof iets vernomen? Je zegt in je zelf: "Neen, dit
soort van geloof is mij geheel vreemd; want een denken in het hart komt mij
volledig onmogelijk voor". - Ja, zo is het ook. Deze zaak moet je
onmogelijk voorkomen.
Om in het hart te kunnen denken, moet men een zekere
oefening hebben; deze bestaat in het steeds hernieuwde opwekken van de liefde
tot God. Door deze opwekking wordt het hart versterkt en vergroot, waardoor dan
de banden van de geest losser worden, zodat zijn licht (want elke geest is een
licht uit God) zich steeds meer en vrijer kan ontwikkelen. Begint dan het licht
van de geest de eigenlijke levenskamer van het hart te verlichten, dan worden
ook de talloze oertypen in zuiver geestelijke vorm steeds duidelijker aan de
evenzo talrijke wanden van het levenskamertje uitgedrukt en voor de ziel
aanschouwelijk gemaakt. En zie, dit beschouwen van de ziel in haar hart is dan
een nieuw denken. De ziel verkrijgt daardoor nieuwe begrippen en grote en
heldere voorstellingen. Haar gezichtsveld wordt verwijd met elke polsslag. De
stenen des aanstoots verdwijnen naar die mate, als het verstand van het hoofd
verstomt. Er is dan geen vragen naar bewijzen meer. Want het licht van de geest
verlicht de innerlijke vormen zo, dat zij naar geen enkele kant een schaduw
werpen. Dus wordt ook alles, wat ook maar met een geringste twijfel zou zijn te
vergelijken, voor altijd verbannen.
En in dit
geloof ligt dan ook die bijzondere kracht, waarvan in de evangeliën tweemaal
sprake is.
h) De
wedergeboorte van de ziel
Gr.Ev.Joh.XI
/50 (1-14) (De Heer) De volgende dag kwam Simon Petrus tot Mij en
zei: "Heer en Meester, het is ons tot nu toe nog steeds iets onduidelijk gebleven,
waarom Uw lichaam van tijd tot tijd in een soort onafhankelijkheid van de
innerlijke geest blijft, zodat het ook naar Uw spreken klinkt, als zou U nu
eens de eeuwige Geest Gods in persoon Zelf zijn, dan echter weer, als was Uw
lichamelijke mens geheel onafhankelijk en slechts van tijd tot tijd van Hem
doordrongen! Wij komen steeds in een zekere tweespalt in onze beschouwingen,
wat U ons zeker zult vergeven, omdat wij immers vast aan U hangen en in U
geloven, maar toch U in Uw innerlijkste natuur nog niet zo helemaal begrijpen.
Hoe is het dan daarmee gesteld?"
Ik sprak
tot hem: "Mijn lieve Petrus! Jij zowel als de broeders begrijpen daarom
zoveel nog niet, omdat jullie nog niet die geestelijke trap in je hebt
beklommen, om dit op zich toch zeer eenvoudig gebeuren te kunnen begrijpen, dat
Ik jullie al vaak genoeg heb verklaard. Nu zijn jullie hier, om aan jezelf dat
te toetsen, wat je aan Mij nog onduidelijk is.
Wat baat
het, jullie steeds op de verschillen van de Mensenzoon en de Zoon Gods te wijzen,
als jullie in jezelf niet het verschil van de geestelijke en de lichamelijke
mens vermoogt te voelen? Pas de voleindigde wedergeboorte, reeds in het
lichaam, zal jullie die vraag oplossen naar volle tevredenheid, en jullie
hebben om die te verkrijgen ook reeds alle geschikte stappen gedaan, zodat voor
jullie het doel niet meer ver af is. Beantwoord Mij daarom nu enkele vragen,
opdat jullie het begrip voor dit hoofdpunt dichterbij wordt gebracht.
In de
eerste plaats: Hoe worden jullie je denken en voelen gewaar? Is het uiterlijk
of innerlijk? Kunnen jullie een gestelde vraag alleen daardoor beantwoorden,
omdat je door het geheugen het antwoord van je leraar hebt geleerd, of
beantwoordt jullie eigen innerlijke de vraag door gevolgtrekking?
Je zult zeggen: "Het kan allebei". Zou de mens
alleen maar een machine zijn, zij het ook begiftigd met een zelfbewuste ziel,
dan zou deze slechts uiterlijk kunnen denken, dat wil zeggen door indrukken van
het geheugen zich een weten kunnen verwerven, dat alleen door belering is
geleerd, ongeveer zoals men een dier africht. De gevolgtrekking echter is een
vragen van de ziel aan een in de mens levend, innerlijk principe, dat antwoord
geeft op gestelde vragen en als geest nog in de ziel leeft en als zodanig is
voleindigd. Zodoende kan ook in het innerlijk van de mens een regelrecht vraag
en antwoordspel beginnen.
Men zal
zeggen: "Als dan de geest voleindigd is, waarom komen dan vaak zulke
ongemeen dwaze conclusies te voorschijn? Antwoordt de geest dan niet altijd
juist?"
Dat doet
hij wel; maar omdat hij allereerst in de mens het levensprincipe van de ziel
voorstelt, kan deze in haar zelfbewustzijn ook overeenkomstig haar wezen
gelijk een spiegelbeeld handelen. Juist zo als een goed spiegelbeeld niet
zonder een aanwezig object kan ontstaan dat daaraan precies gelijk is, zo kan
ook de ziel haar oordelen alleen dan zelf geven, wanneer deze als reflex van de
geest uitgaan. Zoals echter een spiegelbeeld alles verkeerd toont, precies
tegenovergesteld aan het object en nochtans waar is, zo gebeurt het ook hier,
zolang beide niet in elkaar zoeken op te gaan.
Alleen
een mens, die de geest zover in zich heeft gewekt, dat de ziel geen aardse
verkeerde reflexen terugwerpt, heeft de wedergeboorte bereikt en staat in de
volle waarheid. Het is natuurlijk niet gemakkelijk deze grenzen te doorbreken,
want vanwege het stoffelijk aardse lichaam heeft de aards aangelegde ziel een
grotere hang daarnaar, dan naar de zich slechts zwak voelbaar makende geest,
wiens werken de ziel zonder geleerd onderscheid graag als haar ei gen werken
beschouwt. Deze grenzen te doorbreken is Mijn en jullie opgave en ook die van
al Mijn navolgers, en de weg hiertoe vinden jullie door je innerlijke geest,
die jullie moeten leren aan het woord te laten. Alleen deze is de enige goede
leraar, omdat hij met de algemene Geest van God in verbinding staat en daarvan
een evenbeeld in het klein is, dus alle waarheid alleen uit hem put. Heeft nu
de ziel zijn wezen geheel ondergeschikt gemaakt en is zij daardoor zonder aardse
wensen geworden, dan streeft zij nog enkel en alleen naar het geestelijke en is
dus als zelfbewuste ziel in het geestelijke opgegaan; de voleindigde mens
heeft dan een trap bereikt, die door de Indische wijzen als 'Nirwana' werd
aangeduid, dus een toestand, waarin elke wil, die door vleselijk aardse
neigingen wordt veroorzaakt, is vernietigd en die elk leven in het vlees als
stoffelijk bestaan uitsluit. Deze toestand is in het aardse leven mogelijk, ja
dient bereikt te worden, opdat de algehele vrede intrekt in het hart van de
mens.
Deze
wedergeboorte van de ziel zijn jullie allen nabij. Boven in Mijn Rijk is
echter, wanneer Ik zal zijn opgevaren, nog een andere wedergeboorte; dat is de
wedergeboorte van de geest, die bestaat in een onoplosbare gemeenschap met Mij.
Dan heersen de hoogste gelukzaligheid van de kinderen in het Vaderhuis en
vreugden, die geen mensenhart ooit kan vermoeden, omdat zij zuiver geestelijk
zijn en daarvan kan jullie van te voren ook niet de geringste weerschijn
begrijpelijk gemaakt worden.
Streef er eerst naar, dat jullie ziel de wedergeboorte
verkrijgt, opdat jullie ziel alleen nog door het geestelijk oog leert te zien
en daardoor zichzelf en haar oorsprong steeds meer bewust leert kennen!"
Gr.Ev.Joh.XI/52 (1 - 7) (De Heer) Al
degenen, die reeds op aarde Mij en Mijn woord navolgen, zullen dat doel
bereiken, dat Ik jullie reeds zo vaak als de wedergeboorte van de ziel heb
aangeduid: dat is dus het doordringen van de geest in de ziel. Deze wordt
daardoor geschikt, reeds in het lichaam in alle hogere wijsheid van de hemelen
door te dringen en niet alleen meester van haar zelf, maar daarmede ook
meester van haar omgeving te worden, ja zelfs van de natuur en van verborgen
krachten, omdat zij er naar streeft Mijn wil uit liefde en tot nut van de
naaste te vervullen. De middelen om het doel te bereiken heten geloof en ware
liefde tot de naaste.
Zulke
wedergeboren mensen kunnen en moeten ook zeer rechtvaardige mensen zijn, zoals
er in alle tijden zijn geweest, die deze uiterste voleinding van de ziel
bereikten; maar zij hoefden daarom nog niet tot de gemeenschap met de
persoonlijk werkende Goddelijke Geest te zijngekomen. Ja, tot nu toe was dat
ook nog niet mogelijk, omdat buiten Mij (Jezus) de Godheid nog niet persoonlijk
zichtbaar aanwezig was. Alle rechtvaardigen, die voor Mij op aarde hebben
geleefd en de wedergeboorte van de ziel hebben bereikt, kunnen desondanks nog
lang niet de Godheid zien, zoals jullie deze zien. Hun geloofsleer toont
derhalve ook aan, dat het indringen in de hoogste voleinding hen als een opgaan
in de oneindigheid scheen te zijn, omdat God Zelf, als onpersoonlijk Wezen,
juist die oneindigheid betekent, waarin het Wezen van Zijn kracht wel
geestelijk kan worden ondervonden, maar toch niet aan de ziel aanschouwelijk
in een persoon kon worden getoond.
Pas na
Mijn dood, wanneer dit Mijn lichaam zal zijn opgenomen als een kleed van de
almachtige, oneindige Godheid Zelf, zullen al diegenen, die voor Mijn tijd het
lichamelijke leven hebben verlaten, ook in staat zijn door het aanschouwen van
de nu persoonlijke Godheid in eeuwige gemeenschap met Hem te leven. Dat zal
zijn in een stad, die Ik jullie reeds heb laten zien en die het hemelse
Jeruzalem, de eeuwige Godsstad voorstelt. Dit gemeenschappelijk eeuwig samenwonen
van God met Zijn kinderen is de wedergeboorte van de geest.
Zeker
zullen na Mij nog velen de wedergeboorte van de ziel kunnen bereiken en
daardoor ook zeer zalig en gelukkig zijn, zon der deze hoogste en laatste trap
te behalen. Vele afgezanten van Mijn Geest kwamen op aarde neer en toonden aan
de verdwaalde mensen de wegen, hoe zij tot vrede en tot innerlijke verlichting
konden komen, zonder evenwel in staat te zijn, de dir e c t e weg tot Mij te
laten zien, omdat deze immers nog niet was geopend. Allen, die de vroegere
wegen willen bewandelen, kunnen dus zeer wel de wedergeboorte van de ziel
verkrijgen, maar niet tot gemeenschap met Mij komen.
Dat
laatste is alleen mogelijk door geloof aan Mij, dat ik waarlijk ben Christus,
de Gezalfde, aan Wie alle kracht en heerlijkheid van de Vader is gegeven, opdat
de mensen gelukkig en in hoogste mate zalig worden door de Zoon. Ik ben de
poort, - een andere is er niet! Wie de wegen naar de hemel wil betreden zonder
Mij te willen kennen, kan wel een hoge graad van volkomenheid bereiken, maar
nooit de zuivere, aanschouwelijke gemeenschap met God Zelf bereiken.
Gr.Ev.Joh.
VIII /61 (9 - 14) (De Heer) Zeg zelf en denk er over na: Zou een koopman,
die wist dat hij voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste parels
van onschatbare waarde zou kunnen kopen, niet een grote dwaas zijn, als hij,
indien hij niet zoveel (contant) geld zou bezitten, niet dadelijk goederen van geringer
waarde zou verkopen en daarvoor de onschatbare parel aankocht?
Zie, zo is het ook gesteld met de waarde van de wedergeboorte
van de mensenziel in haar Geest van het Oerleven uit Mij. Is deze niet waard,
dat een oprecht mens van alle wereldse schatten afziet en met al zijn krachten
alleen er naar streeft de grootste parel van het leven te verkrijgen, namelijk
de wedergeboorte van de ziel in de Geest van het Oerleven! Of is het soms niet
beter voor het eeuwige leven van de ziel te zorgen, dan om alle vergankelijke
schatten van de wereld, die vergaan en verteren en tot het eeuwige, zuivere
leven van hun zielen bijna nooit volledig weer terugkeren.
Het is
wel zo, dat de ziel gedurende het leven op deze aarde zich uit haar vlees dat
wat aan haar verwant is eigen maakt, het in haar wezen verandert en zich na het
volledig afvallen van het lichaam, en wel uit het etherische rijk van de
ontbinding' (* 'Verwesungsäther'), geleidelijk aan nog hetgeen haar ontbreekt
voor haar zielekleed toeëigent. Maar het is daarom geen verdienste van een
ziel, doch alleen een in Mijn orde vastgelegde eigenaardigheid van het leven
van elke ziel, die nooit tot haar verdienste kan worden gerekend, omdat het
slechts voortvloeit uit Mijn voorzorg.
Daarbij
kan men ook als zeker en waar aannemen, dat bij een reine ziel die naar Mijn
wil heeft geleefd meer van het aardse lichaam in haar zal overgaan, dan bij een
onreine en zondige ziel; want was een kuis lichaam hier reeds een sieraad van
de ziel, dan zal het dat in een verheerlijkte geestelijke toestand zeker nog
des te meer zijn. - Maar ook zelfs dat behoort niet tot de eigenlijke
levensverdienste van de ziel, maar het is een de ziel belonende verordening van
Mij; het zou zelfs een ijdele dwaasheid van een ziel zijn, als zij zich om deze
haar ook in het hiernamaals blijvende aardse schat, die toch tot haar Ik
behoort, ook maar een moment zorgen zou maken. Het zou te vergelijken zijn met
de zorg van zeer dwaze ouders, die er zich vooral om bekommeren of hun
kinderen wel een heel mooie en bevallige gestalte krijgen en wat zij doen
moeten om die dwaze wens in vervulling te laten gaan, terwijl zij er niet aan
denken, dat groei en uiterlijke vorm alleen van Godswil afhankelijk zijn en
geen mens daaraan iets kan veranderen.
Voor elke ziel is alleen maar dat ene noodzakelijk, dat
zij Mijn levensrijk in zich zoekt en ook vindt in het kleine kamertje van het
hart, waarin zich het levensbeginsel bevindt; al het andere zal zij zonder
meer als een vrije toegift van Mij ontvangen.
Gr.Ev.Joh.
VIII /57 (12) (De Heer) In dit kamertje woont dus de eigenlijke Geest
uit God, en als de ziel van de mens in dit hartkamertje door de echte deemoed,
voegzaamheid en de liefde van een oprecht mens ingaat tot de eeuwige,
ongeschapen liefde van God, dan verenigt de ziel zich daardoor met de eeuwige
Geest uit God en deze met de geschapen ziel, en dat is dan de wedergeboorte
van de ziel in de Geest uit God.
RBI.II
/278 (4,6) (De Heer) Mijn Rijk is dus in het kleine hart van elk
mens gelegd. Wie daar wil binnenkomen, moet dus in zijn eigen hart ingaan en
zich daar een rustplaats maken, genaamd deemoed, liefde en tevredenheid. Is het
bij hem met dit plaatsje in orde, dan is ook zijn geluk voor eeuwig gemaakt. -
De weg daarheen is kort, hij is hoogstens drie handbreedten lang - het is de
afstand van het hoofd tot in het centrum van het hart. Heb je deze kleine
afstand afgelegd, dan zijn jullie ook reeds in de hemel. Denk maar niet, dat
wij een tocht naar boven voorbij alle sterren maken, maar een tocht naar beneden
alleen in ons hart. Daar zullen wij onze hemel en het ware eeuwige leven
vinden.
Jeu. 299
(8 - 13) Elk mens is behept met bepaalde zwakheden, die de
feitelijke boeien van zij n geest zijn, welke hem als een stevig omhulsel
inkapselen. Deze boeien nu kunnen pas geslaakt worden, wanneer de met het vlees
vermengde ziel zich door de juiste zelfverloochening zodanig heeft versterkt,
dat zij stevig en krachtig genoeg is om de vrije geest aan te grijpen en vast
te houden. Daarom kan de mens zijn zwakheden pas leren kennen door allerlei
verleidingen, die hem tevens doen ervaren hoe en waarin zijn vrije geest is
gekneveld. Als hij dan juist op deze punten zichzelf verloochent in zijn ziel,
dan maakt hij daardoor de boeien van zijn geest los, terwijl hij tegelijk daarmee
zijn ziel aan banden legt. Is dan te rechter tijd zijn ziel gebonden met al
die banden die voorheen zijn geest vasthielden, dan gaat die geheel
ontkluisterde vrije geest op natuurlijke wijze over in de nu gave en krachtige
ziel, die daardoor volledig in de hemelse machtssfeer van de geest terecht komt
en volledig één met haar wordt.
i) Het
geestelijk gezicht.
Gr.Ev.Joh.
XI /53 (De Heer) Er moeten nu enkele woorden gezegd worden over
het geestelijk gezicht voor hen, die Mijn wegen bewandelen en van zichzelf
willen weten, hoever de ziel reeds in staat is zich in het lichaam te ontwikkelen.
Er wordt hier niet geleerd bijzonder wonderlijke of magische eigenschappen te
verkrijgen, of het recept gegeven hoe daarnaar te streven, maar de weg zal
aangegeven worden hoe de veelvuldige twijfel van het hart te overwinnen, die
de ziel ondervindt zolang zij zich niet los heeft gemaakt van het vlees. Dit nu
is het ware doel: onafhankelijk te worden van het vlees met al zijn lusten,
twijfels en vergissingen, om zich thuis te gevoelen in de eigenlijke, echte en
ware wereld, waarin de ziel na de dood geheel vrij en onafhankelijk moet kunnen
ingaan.
Het ligt
voor de hand, dat het zieleleven zich geheel vanzelf laat zien, wanneer de
insnoerende banden van het vlees verslappen. Allen, die Mijn woord wel horen,
maar verder niets van dit innerlijke zieleleven bemerken, zitten nog helemaal
vast in de banden van het vlees; zij zijn hoorders, maar geen daders van het
woord.
Ieder,
die zich van zijn ketenen ontdoet, krijgt een heldere blik op mensen en natuur,
eerst op die wijze, dat hij meent dat zijn opmerkingsgave veel scherper is
geworden; maar in werkelijkheid is dat het levendig worden van de geest, die
meer bewegingsvrijheid krijgt. Dan dient de mens het tot een gewoonte te maken
in zichzelf te blikken, dat wil zeggen de beelden te onderscheiden, die zijn
geestelijk oog onafhankelijk van zijn lichamelijke ogen ziet en kan gadeslaan;
hij zal dan snel, als hij in de liefde tot Mij staat en op deze grond
voortbouwt, de eigenschappen van de geest verkrijgen, die men 'helderziendheid'
noemt. Dat is echter geen magische, maar een heel natuurlijke eigenschap van de
ziel, waartegen zij zich overigens evengoed kan afsluiten, als men zich in het
vlees tegen het ontwikkelen van verschillende talenten kan afsluiten.
Bij ziekten, waarin vaak een zich losmaken der ziel van
het lichaam plaats vindt - die dan echter vanwege de verzwakking van het
lichaam een soort van ongezonde helderziendheid is, waardoor vaak veel
onjuistheden voorkomen -, is een leven van de ziel in haar voor het lichaam
vreemde wereld niets ongewoons. Veel fantasieën zijn verder niets dan
overeenkomstige beelden van de wereld van de ziel, en wel daarom, omdat de
spraak van de geest waarmee hij tot de ziel spreekt, geen woorden, maar
volledige begrippen zijn, terwijl woorden eerst die begrippen moeizaam tot
stand brengen.
Het
ontwikkelen van de vaardigheid om de spraak te verstaan die jullie als
beeldspraak of de spraak van het overeenkomstige kennen, is in jullie aardse
leven niet alleen nuttig, maar zelfs noodzakelijk. Anders zou na de
lichamelijke dood de ziel zich in het geestelijke rijk als een vreemde voelen,
die in een hem volslagen vreemd land komt, waarvan hij de spraak niet
verstaat, zodat het hem slechts met de grootste moeite gelukt zich verstaanbaar
te maken, alleen met het verschil, dat de bewoners van dit land wel de
vreemdeling, maar deze niet de bewoners begrijpt. Deze moeten zich eerst weer
voegen in de logge, zware ketenen van het zieleleven, om de ongewoon geworden,
plompe spraak van het lichaam weer aan te nemen, door welke de omgang alleen
door woorden, maar niet door gedachtenstromen tot stand wordt gebracht.
Geestelijk
gevorderde mensen betreuren daarom ook vaak de onmogelijkheid, hun
gewaarwordingen voldoende in woorden te kunnen uitdrukken, of de vlucht van hun
gedachten even snel in woord of schrift te kunnen vastleggen, als de geest het
aan de ziel zeer snel laat zien. Dat zou alles niet mogelijk zijn, als deze
taal van de geest in zulke snelle beelden en opvolging van begrippen er niet
zou Zijn.
Er is dus
meer, dan wat woord en geschrift ons kunnen geven. Laat daarom niemand geloven,
dat een hoog ontwikkeld schrijftalent of redenaarstalent het mooiste zou zijn
wat de ziel van een mens tot uitdrukking kan brengen; want het zijn slechts
zeer zwakke gevolgen van het innerlijke streven van de geest om aan die ziel
weer te geven, wat in de geest hoogst volmaakt is verborgen. Laat ook niemand
geloven dat hij iets bijzonders presteert, als hij voor een meester wordt
gehouden in deze uiterlijke middelen. Hij is nog maar een arme stumper
vergeleken met de rijkdom van de innerlijke meester, die zijn gaven niet naar
buiten kan ontplooien.
Toch
betekent het streven van iemand om het in zich door Mijn kracht en de liefde
tot Mij tot een volmaakte spraak te brengen, dat hij Mijn wegen en Mij
nawandelt; want Ik ging in Mijn aardse tijd in het vlees dezelfde weg en moest
moeizaam stap voor stap verder komen, evenals elk ander mens.
j)
Vergeefse moeite
Gr.Ev.Joh.
V/160 (1 - 6) Menigeen spant zich twintig jaren in en komt niet tot
voleinding. Ja, waarom kon deze eerlijk strevende mens niet de wedergeboorte
van de geest bereiken? Dat komt daardoor, omdat hij al het goede alleen deed om
zich te verrijken. Wie God en de naaste uit andere motieven liefheeft dan God
om God en de naaste alleen terwille van de naaste, komt niet tot volle
wedergeboorte, want dit laatste is een directe verbinding tussen God en de
mens. Door zulke motieven plaatst de mens een ook nog zo dunne scheidingswand
tussen zichzelf en God en kan daarom niet volledig één worden met Gods Geest.
En zolang dit één worden niet plaats vindt, kan van volkomen wedergeboorte
geen sprake zijn.
k)
"Het Rijk Gods geweld aandoen"
Gr.Ev.Joh.
VII /127 (3 - 7, 9) (De Heer) Het volkomen opvolgen van de erkende wil van
God is het echte Rijk van God in jullie! Maar juist dat opvolgen van de erkende
wil van God is niet zo gemakkelijk, want de mensen van de wereld verzetten zich
daartegen en vervolgen de echte strevers naar het Rijk van God. Daarom moet
hij, die het Rijk van God geheel tot zich wil trekken, geen angst hebben voor
diegenen, die alleen maar het menselijk lichaam kunnen doden, maar de ziel
niet kunnen schaden; de mens dient eerder God te vrezen, die naar Zijn eeuwig
onveranderlijke orde ook de ziel kan verstoten in de hel.
Wie God
meer vreest dan de mensen en ondanks de vervolging die de mensen hem kunnen
aandoen, de door hem gekende wil van God doet, die is het, die het Rijk van God
met geweld tot zich trekt; en wie dat doet, zal het ook onfeilbaar bereiken.
Daarbij
komt nog iets, wat ook tot het met geweld tot zich trekken van het Rijk van God
behoort, en wel, dat de mens in alle wereldse zaken zo diep mogelijk zichzelf
verloochent, al zijn beledigers van harte vergeeft, tegen niemand wrok
koestert en op niemand kwaad is, bidt voor diegenen die hem vervloeken, goed
doet aan degenen die hem kwaad doen, zich boven niemand verheft, de af en toe
over hem komende verzoekingen geduldig verdraagt en zich onthoudt van
vraatzucht en zwelgpartijen, hoererij en echtbreuk. Wie zichzelf zo'n uiterste
zelfverloochening oplegt, doet het Rijk van God ook geweld aan en trekt het met
geweld tot zich.
Maar wie
God wel kent, Hem boven alles acht en liefheeft en ook zijn naaste gelijk
zichzelf, maar daarbij toch ook de wereld acht en vreest en niet de moed heeft
openlijk Mijn Naam te bekennen, omdat hem dat een of ander wereldlijk nadeel
zou kunnen brengen, die doet het Rijk van God geen geweld aan en zal het
zodoende op deze wereld ook niet volledig bereiken; hij zal dan in het
hiernamaals nog menige strijd hebben te doorstaan, voordat hij wordt voleindigd.
Wie dat
nu weet en gelooft dat Ik de beloofde Messias ben, moet dat doen wat Ik hem
leer, geleerd heb en ook verder nog zal leren, anders is hij Mij niet waard en
zal Ik hem bij de vorming van zijn innerlijk leven niet bijzonder veel helpen.
Ik ben het leven van de ziel door Mijn Geest in haar, en deze heet de liefde
tot God. Wie dus God boven alles lief heeft en daarom ook steeds Zijn wil doet,
diens ziel is vervuld van Mijn Geest en deze is de voleinding en het eeuwige
leven van de ziel.
Wie, als
het nodig is, Mij voor de wereld bekent, die zal ook Ik bekennen voor de Vader
in de hemel; maar wie Mij niet voor de wereld bekent, als het nodig is, die zal
ook Ik niet bekennen voor de Vader in de hemel.
Gr.Ev.Joh. VIII /150 (14 -16) (De Heer) Probeer
allereerst jullie gevoelsleven naar Mijn leer te ontwikkelen en te versterken,
voel met de arme zijn nood mee en lenig die naar krachten vermogen, troost de
treurend en, bekleedde naakten, voed de hongerigen, geef de dorstigen te
drinken, help waar je kunt de zieken, verlos de gevangenen en predik de armen
van geest Mijn evangelie, - dat zal je gevoel en gemoed tot in de hemelen
verheffen, en je ziel zal op deze goede, ware levensweg spoedig en gemakkelijk
één worden met haar geest uit God en daardoor ook al Zijn wijsheid en macht
deelachtig worden. En dat zal toch zeker meer zijn, dan veel in de wereld te
weten, maar daarbij een gevoelloos mens ten opzichte van zijn naaste te zijn
en zichzelf door zijn te geringe gevoelsleven het getuigenis te geven, dat men
nog zeer ver af staat van het echte leven in de geest.
Ik zeg
het jullie: Geest is pure liefde en het enig levende in de mens, en is haar
zeer zachte en altijd uitermate welwillende gevoel. Wie derhalve steeds meer
zo'n liefde en zulk gevoel probeert op te nemen in zijn ziel, die nog veel eigenliefde
kent, en in die geestelijke liefde ook steeds sterker, krachtiger, moediger en
voegzamer wordt, die bevordert daardoor het volledige één worden van de geest
met de ziel. Wordt dan de ziel tot zuivere liefde en wijsheid in haar meest
zachte en welwillende gevoel, dan is zo'n ziel ook reeds volledig één met haar
geest en is daardoor ook in het levende bezit van alle verwonderlijke vermogens
van haar geest. En dat is toch zeker meer waard, dan alle aardse scholen van
wereldwijsheid te hebben doorlopen en daarbij een streng en gevoelloos mens te
blijven.
Laat
daarom verder al het onnodige vorsen naar de stand van zaken van vele dingen en
hun verschijnselen, oorzaken en werkingen in de wereld na, want dat brengt de
ziel zelf in honderd jaren nog niet een haarbreedte dichter bij haar ware
levensdoel. Want zij kan daardoor niet tot een waarachtig, innerlijk erkennen
komen, maar alleen tot een uiterlijk, oppervlakkig en gedeeltelijk weten en
blind gissen, waaruit nooit een geordend en samenhangend weten en kennen kan
voortkomen. En zodoende bevindt de ziel zich dan in een voortdurend angstig
zoeken, waaruit voor haar weinig waarachtig levensgeluk voortkomt.
Gr.Ev.Joh.
IX/103 (5 - 6) (De Heer) Al ziet de mens ook met zijn verstand al het
goede en ware zeer duidelijk in, maar zijn hart blijft nog vol van allerlei
wereldse dingen, dan kost het de mens nog menig harde strijd met zijn eigen
wereld, totdat deze uit zijn hart en wil wordt verwijderd en de mens alleen nog
maar daarvan houdt en dat wil, wat hij als goed en waar erkent.
Pas
wanneer de liefde, de wil en het met alle waarheid vervulde verstand
daadwerkelijk geheel één zijn geworden, dan is de mens ook tot de wedergeboorte
van de Geest uit God in zijn ziel gekomen; hij heeft dan de eerste graad van de
macht van God In zich bereikt en kan in deze toestand ook reeds tekenen doen.
8.
De wedergeboorte van de geest
De
schrijver (Jakob Lorber) van het voorliggende werk zocht ernstig en hij vond
wat hij zocht. Hij bad en het werd hem gegeven; en omdat hij aan de goede deur
klopte, werd deze voor hem opengedaan en door hem ook voor al diegenen, die een
goed hart hebben en van goede wil zijn. Maar degenen, die niet met het hart,
maar altijd alleen maar met hun vermeende pure wereldverstand zoeken en onderzoeken
en kritiseren, en in plaats van aan te kloppen bij de levende Naam van de
eeuwige Gever van alle goede gaven, slechts kloppen aan de harde en dode schaal
van de materie, zal niet gegeven en open gedaan worden. Want de geest van de
Heer openbaart zich nooit door het verstand van de verstandigen der wereld,
maar alleen in en door de eenvoud van het hart van diegenen, die voor de wereld
der verstandigen als dwazen gelden; maar het verstand van de wijzen der wereld
gaat nochtans na korte tijd teniet bij de eenvoud van de dwazen.
(Hl.
Inleiding van de Heer, blz. 8 (1))
Gr.Ev.Joh.
1/2 (14 - 16) De doop uit de hemelen echter is de volle overgang van
de geest en de ziel met al hun begeerten in de levende geest van de liefde tot
God en van de liefde in God Zelf. Heeft zo'n overgang eenmaal plaats gevonden
uit vrije wil van de mens en is nu alle liefde van de mens in God, dan is door
die heilige liefde ook de hele mens in God en wordt aldaar tot een nieuw wezen
uitgerijpt, krachtig gemaakt en gesterkt en zo na het verkrijgen van de
volkomen rijpheid wedergeboren in God. Na zo'n tweede geboorte, die niet
voortkomt uit begeerte van het vlees noch uit de wil tot voortplanting van de
man, is de mens pas echt kind van God; hij is dat geworden door de genade, die
een vrije macht is van Gods Liefde in het hart van de mens.
Deze
genade is nu juist het machtige trekken van God in de geest van de mens,
waardoor hij als van de Vader wordt getrokken tot de Zoon, dat is tot het
Goddelijke Oerlicht, of, wat hetzelfde is, tot de echte en levende wijsheid van
God komt.
("die
niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van een man,
maar uit God geboren zijn". Joh.1 :13)
a)
Verdere uitleggingen
Gr.Ev.Joh.
1/161 (1 - 6) (De Heer) Zolang de mens schepsel is, is hij tijdelijk,
vergankelijk en kan niet bestaan; want elk mens, zoals hij natuurlijk is
geschapen, is niets anders dan een deugdelijk vat, waarin zich pas een echt
mens kan ontwikkelen door voortdurende Goddelijke medewerking. - Wanneer het
uiterlijke vat voldoende is ontwikkeld, waartoe God dat vat met alle nodige
bestanddelen en eigenschappen meer dan voldoende heeft uitgerust, dan wekt of
veelmeer ontwikkelt Hij Zijn ongeschapen eeuwige geest in het mensenhart.
Dit
eeuwige, ongeschapen, voor altijd levende Licht aan het uitspansel in de mens,
is dan geheel en al de echte regeerder van de waarachtige dag in de mens en
leert het vroegere vat, zich volledig om te vormen in zijn eeuwig ongeschapen
Goddelijk wezen en zodoende de gehele mens tot een waarachtig Godskind te
maken.
Elk
geschapen mens heeft een levende ziel, die weliswaar ook een geest is en het
goede en ware kan onderscheiden van het kwade en onware, het goede en ware zich
eigen kan maken en het kwade en onware uit zich kan verbannen; zij is echter
desondanks geen ongeschapen maar een geschapen geest en kan als zodanig voor
zich nooit het kindschap Gods bereiken.
Wanneer
zij echter naar de haar gegeven wet het goede en ware heeft aangenomen in alle
deemoed en bescheidenheid van haar hart en de haar door God ingeplante vrije
wil, dan is zo'n deemoedige, bescheiden en gehoorzame wil tot een echte hemelse
kracht geworden. Want deze wil heeft zich dan gevormd naar het in de ziel van
de mens gelegde hemelse en is derhalve geheel in staat om het zuiver ongeschapen
Goddelijke in zich op te nemen.
Want de
ziel van de mens als zodanig zou nooit God in Zijn zuivere essentie kunnen
aanschouwen, en omgekeerd zou de reine Geest van God nooit de materiële natuur
kunnen zien, omdat er voor Hem geen materiële natuur is. Maar in de
bovengenoemde volledige verbinding van de zuivere geest met de ziel kan de ziel
nu door de verkregen nieuwe geest God aanschouwen in Zijn oergeestelijk reine
Wezen, en de Geest door de ziel het materieel natuurlijke.
Gr.Ev.Joh.
1/214 (10 - 11) (De engel tot Philopold) In het bijzonder moet elke
geest, die in de ziel werd geplaatst, eerst de ziel vormen door het houden van
de hem gegeven uiterlijke wetten. Heeft daardoor de ziel de juiste graad van
rijpheid en ontwikkeling bereikt, dan gaat de geest geheel in de ziel over en
daardoor is de hele mens voleindigd en een nieuwe creatuur, weliswaar
nauwkeurig beschouwd steeds uit God, daar de geest in de mens eigenlijk niets
anders is dan een God in de kleinste afmeting, omdat hij volledig uit het hart
van God is. De mens is dat evenwel niet door een daad van God, maar geheel uit
zichzelf en juist daarom een waarlijk Godskind. - En ik zeg het nogmaals in
een paar woorden: de mensen moeten helemaal zichzelf vormen naar de
geopenbaarde ordening, daar zij anders onmogelijk kinderen van God kunnen
worden! En zo is een voleindigde mens op deze aarde als kind van God in alles
aan God gelijk; daarentegen is een onvoleindigd mens ook ver onder het
dierenrijk.
Gr.Ev.Joh.
II/41 (5) (De Heer tot Sarah) Wie de liefde tot Mij opwekt, die
wekt zijn door Mij hem gegeven geest op, en omdat deze geest Ik Zelf ben en
moet zijn, omdat er buiten Mij eeuwig geen andere levensgeest is, wekt hij daardoor
dus Mij Zelf in zich; daardoor is hij geheel geboren in het eeuwig leven en kan
dan voortaan nimmer sterven en nimmer worden vernietigd - ook niet door Mijn
almacht, omdat hij één met Mij is. Denk daarom dus niet, dat je liefde tot Mij
dwaas is; zij is precies zo, als zij moet zijn. Volhard daarin, dan zul je
eeuwig geen dood zien, noch voelen of smaken!
Gr.Ev.Joh. IV/220 (6 - 8,10) (De Heer) Daarom
ben Ik in de wereld gekomen om de weg te wijzen tot de juiste terugkeer in
Mijn ordening en de rechte weg waarop je moet voort wandelen tot aan de nabij
zijnde wedergeboorte van de geest in de ziel, waarna geen boze terugval meer
mogelijk of denkbaar is.
Deze weg
moet nu bij jullie worden gebaand, omdat degenen die eenmaal op de verkeerde
weg zouden zijn geraakt, met een slechts gedeeltelijke ommekeer van de ziel
weinig zouden zijn geholpen. De ziel moet wel eerst geheel omkeren voordat de
wedergeboorte van de geest in de ziel bereikt kan worden. Maar een alleen maar
opgelapte zielstoestand is niet houdbaar, omdat door de macht van de wereld en
haar tijdelijke voordelen zo'n ziel maar al te gauw bij een volgende, wat sterk
lokkende gelegenheid, weer in haar oude fout vervalt.
Om dat nu
zo veel mogelijk te verhoeden heb Ik de nieuwe weg zo gebaand, dat Mijn geest,
die Ik nu als een vonk van Mijn vaderliefde in het hart van elke ziel leg en
heb gelegd, in jullie ziel zal groeien door de liefde tot Mij en die zal weer
voedsel geven aan ware en daadkrachtige naastenliefde. Nadat de vonk van Mijn
geest de juiste grootte en kracht heeft bereikt, zal hij zich geheel met de
gebeterde ziel verenigen en één met haar worden, welke daad dan de
wedergeboorte van de geest zal genoemd worden en ook inderdaad zal zijn.
Deze vonk van Mijn liefde wordt echter pas dan ten volle
in het hart van een mensenziel gelegd, als die mens Mijn woord heeft vernomen
en het in zijn gemoed gelovig en met volledige liefde voor de waarheid heeft
aangenomen. Zolang dat niet het geval is, kan geen nog zo volkomen mensenziel
in de geest wedergeboren worden. Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie
spreek, komt de vonk van Mijn liefde niet in het hart van je ziel. En waar hij
zich niet bevindt, kan hij ook niet groeien en in een ziel gedijen en dus ook
niet wedergeboren worden.
Gr.Ev.Joh.
IV/225 (5, 6, 8) (De Heer) Als de grote voordelen die Mijn geest jullie
langzamerhand zal doen toekomen volgens Mijn ordening aangewend zullen worden,
dan zullen ze in alles een duizendvoudige zegening brengen; zal men ze echter
in de toekomst ooit tegen Mijn ordening in zelfzuchtig gebruiken, dan zullen
ze voor de mensen tot broedplaatsen van alle mogelijk denkbaar aards onheil
worden.
Wat Ik
jullie nu zeg, zeg Ik ook tegen allen, die een tijd van omstreeks duizend en
nog eens duizend jaren na jullie zullen komen. Daarna komt weer een andere
aardlaag aan de beurt om doorgegist en bewerkt te worden met en zonder mensen:
want de aarde is groot en er zijn daar veel geesten die in het gericht op hun
verlossing wachten.
Door de
wedergeboorte van de geest in de ziel wordt de ziel echter haar eigen vrije wil
en haar uiterlijk onderscheidingsvermogen niet ontnomen in de reeks van grote
scheppingen, die aanhoudend uit Mijn liefde, wijsheid, ordening, macht en
kracht voortkomen.
Gr.Ev.Joh.
VII/54 (11 - 13) (De Heer tot Nikodemus) In de geboden vinden we alle
wijsheid uit God en ze bevatten ook alle goddelijke macht en kracht en wel
daarom, omdat in deze geboden de meest wijze en machtige wil en door deze ook
de hoogste vrijheid is vervat.
Degene derhalve, die door het houden van de geboden de
wil van God tot de zijne heeft gemaakt, die heeft ook de goddelijke vrijheid
tot de zijne gemaakt en heeft de toestand van de ware wedergeboorte van de
geest bereikt en is als een waar kind van God net zo volkomen als de Vader in
de hemel Zelf.
En Ik zeg nu tegen iedereen, dat je juist door het nauwgezet
onderhouden van de geboden er vóór alles naar moet streven om reeds hier op
aarde zo volkomen te worden als de Vader in de hemel volkomen is, dan zul je
ook in staat zijn om dat, wat Ik Zelf nu doe, en nog grotere dingen te doen. En
wanneer je dan in deze toestand bent, dan zul je ook reeds bij voorbaat burger
van het nieuwe Jeruzalem zijn.
Gr.Ev.Joh.
VII /69 (6 - 7) (De Engel) De innerlijke geest werkt er weliswaar
onophoudelijk aan de ziel zo vroeg mogelijk rijp en volledig vrij te maken,
maar toch kan en mag hij haar niet de minste dwang opleggen, omdat een ziel op
deze manier nog materialistischer en onvrijer zou worden, dan zij door alle
invloeden vanuit de buitenwereld ooit zou hebben kunnen worden. Daarom kreeg de
ziel in haar lichaam een eigen wil en een eigen verstand om, zelf beslissend,
door belering van buitenaf ertoe te worden gebracht zich door de eigen wil
steeds meer en meer aan al het wereldse te onttrekken en om door in zichzelf in
te keren, de steeds zuiverder wordende geestelijke weg te betreden.
In
gelijke mate als waarin de ziel die steeds zuiverder wordende geestelijke weg
betreedt, verenigt zich dan haar innerlijke zuivere geest van gene zijde met haar.
En heeft ze door haar steeds meer gelouterde verstand en door haar daardoor ook
steeds vrijer geworden wil van de wereld afstand gedaan, dan is ze gelijk aan
haar geest en is dan één met hem geworden, welke éénwording wij de geestelijke
wedergeboorte noemen.
Gr.Ev.Joh.
IX/102 (8) (De Heer) Waaruit bestaat echter deze macht van God in
de mens? Deze bestaat uit de ware en zuivere liefde tot God en diens alles
overtreffende wijsheid en daardoor uit de ware liefde tot de naaste en verder
uit zachtheid en deemoed, als ook uit zelfverloochening tegenover de
verlokkingen der wereld. Wie in dit alles sterk is geworden, die heeft de macht
van God al in zich, is door de vereniging van de machtige geest van God met de
ziel één geworden met God en heeft zich dientengevolge boven de dwang van tijd
en ruimte en daardoor boven het gericht en de dood verheven. Hij is in en uit
God eigen meester geworden en heeft de 'toorn Gods' (dat is diens almachtige
en alles beheersende wil, wiens onbuigzame ernst de vesting is voor alle
schepselen in tijd en ruimte) evenmin meer te vrezen, als dat God voor
Zichzelf zou vrezen, omdat de mens één met God is geworden op de wijze, die je
nu duidelijk werd uiteengezet.
Gr.Ev.Joh.
IX/108 (4 - 5) (De Heer) Altijd is het één en dezelfde Geest, die
geheel alleen in staat is alles op verschillende manieren te bewerken, omdat
Hij van het oerbegin af het fundament van alles is en ook altijd zal zijn;
want alles wat bestaat is in de grond van de zaak slechts de macht, kracht,
liefde, wijsheid en wil van de Geest.
Ook elk
mens bezit zo'n geest, die echter dan pas werkend in de mens optreedt, als hij
geheel volgens de erkende wil van God werkzaam is en zijn geest op de weg van
de zuivere liefde tot God en daaruit tot de naaste, zich met de ziel in de
mens verenigt en daardoor zelf tot pure liefde en wil van God wordt. Heeft dat
in de mens plaatsgevonden, dan is hij ook aan God gelijk en kan werken
verrichten van welker grondslag geen puur uiterlijk mensenverstand zich enig
begrip kan maken.
Gr.Ev.Joh.
IX/141 (3) (De Heer) Een volkomen, in Mijn geest van liefde en
waarheid wedergeboren ziel zal door het afvallen van haar lichaam niet slechts
niets verliezen behalve de zware last die haar aan deze materiële wereld
ketent, maar er nog onuitsprekelijk veel bij winnen. Want waarlijk, Ik zeg je:
geen lichamelijk oog heeft het ooit aanschouwd, geen oor gehoord en geen
menselijk zintuig ooit ondervonden, wat diegenen in het grote hiernamaals die
Mij liefhebben en naar Mijn leer leven en handelen, alles voor zaligheid kunnen
verwachten.
GS I /64
(15) (De Heer) Op je 'jongste dag' zul je tevergeefs wachten;
want die is er en is voor alle mensen voortdurend aanwezig. Hij is voor de in
de liefde gerechtvaardigden een dag van opstanding tot het eeuwige leven, wat
de volkomen wedergeboorte van de geest betekent. Hij is echter ook een dag van
gericht voor al diegenen, die Mij niet in de geest en niet in de waarheid en
dus ook niet in alle liefde in zich wilden opnemen.
b) Het wonder van Pinksteren maakte de geestelijke wedergeboorte
pas mogelijk.
Ik,
Emanuel Abba, heb geen welgevallen in dit brandoffer, maar wel in degene die
het met een rein hart voor Mij bereidde, - daarom zegen
Ik het toch tot gedachtenis aan een offer dat eens gebracht wordt voor het tot
leven roepen van alle doden en levenden. En zo zal het dan ook voortaan tot aan
het einde der tijden bij het lam en het brood blijven! Amen.
(H II
144 (2))
H 1/46
(20 - 23) (De Heer) Zie, lang geleden was Ik er al bij het begin
der wereld, om alle dingen voor jullie te scheppen en jullie voor Mij. Weldra
zal Ik in grote vloedgolven terug komen om de aarde schoon te wassen van de
pest: want de diepten der aarde zijn Mij tot een gruwel geworden vol vuile
modder en vol pest, die ontstaan is door jullie ongehoorzaamheid. Dan zal Ik
terwille van jullie komen, opdat niet de gehele wereld te gronde gaat en er
een lijn zal bestaan waarvan Ik de laatste spruit zal zijn.
En Ik zal
voor de derde maal vaak komen, zoals nu ontelbare keren tot jullie, nu eens
zichtbaar en dan weer onzichtbaar in het woord van de geest, om Mijn wegen
voor te bereiden. En Ik zal voor de vierde keer lichamelijk komen in de tijd
van grote nood, dat is de grote tijd der tijden. En dadelijk daarna zal Ik voor
de vijfde maal komen in de geest van liefde en alle heiliging. Ik zal voor de
zesde maal innerlijk komen tot ieder, die in zijn hart een waar, ernstig
verlangen naar Mij zal dragen en zal dan een leider zijn voor degene, die vol
liefde zich gelovig door Mij zal laten leiden naar het eeuwige leven. ,(*
"'De 'Haushaltung Gottes' beschrijft het tijdperk van Adam tot aan de
zondvloed.)
En Ik zal
ook dan weer ver van de wereld zijn; wie echter dan opgenomen zal worden, zal
leven en Mijn rijk zal eeuwig met hem zijn. En tenslotte zal Ik, zoals reeds
gezegd is, nog één keer komen; maar dit laatste komen zal voor allen een
blijvend komen zijn, hoe dan ook.
Luister en begrijp goed; verblijf in de liefde, want die
zal jullie redding zijn! Heb Mij boven alles lief - dat zal eeuwig je leven
zijn; hebt elkaar echter ook lief, opdat het gericht je zal worden
kwijtgescholden. Mijn genade en Mijn eerste liefde zij met jullie tot aan het
einde aller tijden. Amen.
Gr.Ev.Joh.
III/171 (4 - 8, 11 - 14) (De Heer tot Jarah) Jullie allen zullen de nieuwe - of
wedergeboorte uit de geest en in de geest pas dan volledig begrijpen, als Ik
als de Mensenzoon gelijk Elias onder jullie ogen aan de aarde ontrukt zal
worden! - Daarna pas zal Ik vanuit de hemel Mijn geest vol waarheid en kracht
over al de Mijnen uitstorten, waardoor dan de volle wedergeboorte van de geest
en in de geest volkomen mogelijk wordt en jullie ook pas dan en daardoor de
wedergeboorte van je geest zullen kunnen begrijpen en erkennen.
Tot aan
die tijd kan echter niemand volledig nieuw geboren worden, zelfs Mozes en alle
profeten niet. - Maar door de daad die Ik nu jou en alle anderen heb
aangekondigd zullen vanaf Adam allen aan de volle geestelijke wedergeboorte
deelnemen, die in de wereld werden geboren en in het leven op aarde tenminste
van goede wil waren, hoewel zij misschien niet altijd daarnaar handelden.
Want er
zijn er immers nog velen die vast van wil zijn echt iets goeds uit te voeren;
maar het ontbreekt hen aan de middelen en de uitwendige kracht en bekwaamheid,
die daarvoor net zo nodig zijn als de ogen om te zien. Nu in zulke gevallen
geldt bij Mij de goede wil altijd evenveel als de daad zelf.
Ik wil je
een voorbeeld geven. Stel, je zou een heel arm mens, die naar je toekwam graag
willen helpen. Daar je echter zelf niet vermogend bent ga je naar de één of
ander toe, die wel een vermogen heeft en vraagt met je hele inzet om een goede
hulp voor dit arme mens, krijgt die echter niet vanwege de hardheid van die
rijke en moet de arme zonder ondersteuning verder laten gaan; je weent om hem
en beveelt hem in Gods genade aan. - Zie, dan is je wil evenveel waard als de
volbrachte daad zelf!
Zulke
mensen waren er vroeger veel, zijn er nu nog en zullen er in de toekomst
altijd zijn; zij zullen allen de wedergeboorte van de geest in hun ziel
deelachtig worden.
Als je
derhalve zoals ook de anderen nog niet dadelijk begrijpen kunt hoe het precies
staat met de eigenlijke wedergeboorte van de geest, heb Ik je daarvoor de
oorzaak nu zo duidelijk mogelijk uiteengezet; als echter weldra de tijd komt
dat je in de geest wordt wedergeboren, dan zul je pas ook geheel inzien, waarom
je het nu nog niet kunt begrijpen!
Gr.Ev.Joh.
III/180 (3 - 8) (De engel tot Philopold) Hoewel God de Heer in Zijn
wijsheid en majesteitelijke macht oneindig is, toch is Hij hier echter in de
liefde van de Vader als een begrensd mens bij en onder jullie aanwezig. En
juist deze liefde die Hem Zelf een mens voor jullie doet zijn, maakt ook ons
engelen tot mensen voor jullie, terwijl we anders slechts licht en vuur zijn,
ons flitsend bewegend in de eindeloze ruimten als grote scheppende gedachten,
vervuld met woord, macht en wil van eeuwigheid tot eeuwigheid.
De geest
echter en nog meer de werkelijke vlam van de liefde uit het hart van God,
waardoor je eigenlijk pas werkelijk kind van God wordt, krijgen jullie
aardemensen nu en jullie zijn daardoor onuitsprekelijk boven ons bevoorrecht,
en wij zullen ook jullie weg moeten bewandelen om aan jullie gelijk te worden.
Zolang wij engelen zo blijven als we nu zijn, dan zijn we
alleen maar armen en vingers van de Heer en slechts dan bewegen we ons en
treden handelend op, als we door de Heer daartoe worden aangezet, net zoals
jullie je handen en vingers tot handelen aanzetten. Alles van ons behoort tot
de Heer; niets is als iets zelfstandigs van ons zelf en alles aan ons is
eigenlijk de Heer Zelf.
Jullie
echter zijn geroepen en bestemd in de volste zelfstandigheid dat te
worden wat de Heer Zelf is; want tot jullie zal nog door de Heer worden gezegd:
"Weest dan volmaakt in alles, zoals jullie hemelse Vader eindeloos volmaakt
is!"
Als dit
echter door de Heer tot jullie mensen zal zijn gesproken, dan zullen jullie
daardoor pas geheel inzien tot welke grote dingen jullie zijn geroepen en
bestemd en wat voor een mateloos onderscheid er dan tussen jullie en ons
bestaat.
Nu zijn
jullie nog maar embryo's in het moederlichaam, die met hun eigen kleine
levenskracht geen huizen kunnen bouwen; als je echter uit het ware
moederlichaam van de geest wedergeboren wordt, dan zullen jullie ook zo vermogen
te werken als de Heer werkt!
Gr.Ev.Joh.
IV/133 (8 - 9) (De Heer tot Mathaël) Om het geheim van Gods rijk in de
diepste diepte te vatten moet je eerst in de geest wedergeboren zijn, wat nu
niet mogelijk voor je is. Pas als de Mensenzoon daarheen zal zijn teruggekeerd
vanwaar Hij is gekomen, dan zal Hij de geest van alle waarheid die heilig is,
tot je zenden; die zal je dan geheel opwekken, zal dan je hart voltooien en de
geest van alle waarheid in je wekken, dat wil zeggen in het hart van je ziel en
door deze daad zul je wedergeboren zijn in de geest en in het helderste licht
geheel zien en begrijpen, wat de hemelen in hun diepte inhouden.
Hetgeen
Ik je nu laat zien en uitleg, is echter maar een voorproef van dat wat je in
alle volheid door de geest zal worden gegeven. Ik zou je nog heel veel kunnen
zeggen, maar je kunt het nu nog niet verdragen; als echter de geest der
waarheid zal komen, zal die je voeren en leiden in alle wijsheid!
Gr.Ev.Joh.
IV/217 (9) - 218 (1) (De Heer) Wordt een mens geheel door of uit zijn geest
wedergeboren, dan is hij volkomen aan Mij gelijkwaardig en kan hij uit zichzelf
in alle levensvrijheid willen, hetgeen hij in Mijn ordening, die hij dan zelf
is geworden, maar wenst en het zal geschieden en aanwezig zijn volgens zijn
vrije wil.
In zo'n
toestand, waarin het leven voleindigd is, omdat het volkomen gelijk is aan het
Mijne, is de mens dan niet alleen een Heer over de schepselen en over de
elementen en bestanddelen der aarde, maar zijn heerlijkheid strekt zich dan,
gelijk de Mijne, uit over de ganse schepping in de eindeloze ruimte. - Maar
deze graad van de allerhoogste levensvoleinding heeft niemand kunnen bereiken
voor Mijn menswording; en Ik ben daarom nu op deze aarde gekomen, om door de
wedergeboorte van jullie geest in je ziel jullie tot Mijn ware kinderen te
maken.
Gr.Ev.Joh. VI/142 (8) (De Heer) Als Ik
Zelf echter weldra persoonlijk deze aarde weer zal hebben verlaten, dan zal Ik
de heilige Geest van alle waarheid over al Mijn getrouwe discipelen en broeders
uitstorten. Deze zal hen allen dan in alle waarheid, wijsheid, macht en kracht
sturen, leiden en verheffen en zal hun zielen verenigen met de geest van gene
zijde van de liefde uit God en zo de wedergeboorte van de geest in hen tot
stand brengen, zonder welke er geen waar en vrij eeuwig leven kan zijn, maar
slechts een gebonden en gericht bestaan, dat tegenover het ware vrije leven van
de geest een ware dood is.
Gr.Ev.Joh.
VII/ 129 (10) (De Heer tot Johannes) Ik Zelf moet eerst geheel in Mij
als God van eeuwigheid zijn, opdat Ik jullie dan Mijn geest kan zenden en
geven. Als die zal komen, dan zal Hij jullie in alle voor jullie nu nog onbegrijpelijke
waarheden leiden, en jullie zullen dan dezelfde en nog grotere dingen doen,
dan die Ik Zelf nu doe.
Gr.Ev.Joh./XI
56 (6 - 7) (De Heer tot de waard in Samaria) Mijn woord is reeds
het leven zelf en maakt een ieder levend die het met een gelovig hart hoort, -
want het oerleven van alle leven gaat daar dadelijk in het mensenleven over;
het woord van de profeet echter is slechts een trouwe wegwijzer, die de mensen
wijst hoe ze het levende woord uit Mijn woord kunnen realiseren en daardoor in
het leven in de geest kunnen overgaan.
Ik zeg jullie allen: Tenslotte moet elk mens in zijn hart
door God worden beleerd. Wie uiteindelijk niet door de Vader of door Gods geest
in Mij wordt onderricht over de weg van de zuivere liefde tot Mij en de naaste,
die komt niet tot Mij, de Zoon der eeuwige liefde, want Ik ben het eeuwige
licht, de weg, de waarheid en het leven zelf; Ik ben in Mij Zelf de wijsheid
van de Vader. Dit begrijp je weliswaar nu nog niet helemaal, maar je zult het
begrijpen als je na Mijn hemelvaart in de geest wedergeboren wordt; want dat is
de eeuwig in zichzelf diepst levende Geest van alle waarheid en die zal je
leiden in alle wijsheid.
(Zie ook
Gr.Ev.Joh. XI/52 (1 - 7), geciteerd bij VII h)
c) De
verhouding tussen ziel en geest
Gr.Ev.Joh.
VII/66 (5 - 8) (De Heer tot Agrikola) De mensenziel is een zuiver
etherische substantie, uit zeer veel lichtatomen of zo klein mogelijke deeltjes
door de wijsheid en de almachtige wil van God tot een volkomen mensenvorm
samengesteld, en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur
van de zuiverste liefde in God is. De reine geest is een gedachte van God, die
van Zijn liefde en wijsheid uitgaat en wordt tot waarachtig Zijn door de wil
van God. Daar God echter op Zichzelf een vuur is dat bestaat uit Zijn liefde en
wijsheid, is datzelfde ook het geval met de in een eigen bestaan gerealiseerde
en als het ware uit God getreden gedachte. Daar het vuur een kracht is, is dus
ook zo'n gedachte uit God een kracht op zichzelf, is zich van zichzelf bewust
en kan juist in dezelfde helderheid werken als waaruit hij is voortgekomen.
Als een zuivere kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar kan
zelf niet door de materie worden doordrongen, omdat de materie in de grond van
de zaak alleen maar een naar buiten gaande uiting van de geest uit God is.
De ziel
is als het ware door de kracht van de geest weer opgeloste materie, die in de
eigen oervorm van de geest overgaat, door zijn kracht daartoe aangezet en dan
met haar geest verenigd als het ware zijn lichtetherische substantiële lichaam
uitmaakt, net zoals de ziel uit de haar omgevende vleesmassa als deze volledig
vergaan en opgelost is, zich door de wil van haar zuivere geesteskracht haar
toekomstig gewaad vormt.
Dit is nu
een zeer korte en ware uiteenzetting over datgene wat de werkelijke ziel in
wezen is, en wat de zuivere, reine geest in wezen is. Gr.Ev.Joh. IV/226 (1 - 4)
(De Heer tot Cyrenius) De ziel zal zich altijd zo tot de geest
verhouden, zoals het aardse lichaam tot de ziel. Het lichaam van een nog zo
volkomen ziel heeft als het ware ook een eigen genotswil, waardoor de ziel
verdorven kan worden als ze daarop ingaat. Een goed opgevoede ziel zal wel
nooit ingaan op de vraatzucht van het lichaam en zal steeds meester van haar
lichaam blijven; maar bij de misvormde ziel is het heel wel mogelijk.
Tussen
ziel en geest heerst echter toch een zodanige verhouding als tussen een geheel
volkomen ziel en haar lichaam. Het lichaam kan begeren wat het wil en de ziel
met dikwijls zeer scherpe stekels prikkelen tot inwilliging en bevrediging,
maar dan zegt de volkomen ziel daarop toch steeds een vastbesloten 'neen'. En
precies hetzelfde doet Mijn geest in de ziel waarin hij geheel is overgegaan.
Zolang de ziel volkomen in de wil van de geest opgaat, geschiedt alles op een
haar nauwkeurig volgens de wil van de geest, die dan ook Mijn wil is; als de
ziel echter tengevolge van haar herinnering wat meer zinnelijke dingen wil, dan
treedt in dergelijke gevallen de geest terug en laat aan de ziel geheel alleen
de uitvoering van de wens over, waaruit dan gewoonlijk niets wordt, vooral als
het willen volbrengen heel weinig of helemaal niets geestelijks ten doel
heeft. De ziel, die haar zelfzuchtige zwakte en onhandigheid weldra
bemerkt, houdt dan ook met haar lustdromen spoedig op, verenigt zich weer innig
met de geest en laat diens wil overheersen.
Dan is er
weer orde en macht en kracht in overvloed.
Gr.Ev.Joh.
IV/228 (2 - 5) (De Heer tot Cyrenius) Als bij het zien en waarnemen van
de ziel gedurende de tijd dat zij in het lichaam woont, de hersenen van het hoofd
daaraan niet deelnemen, dan blijft de ziel geen herinnering over, hoogstens een
vaag idee; want voor datgene wat de ziel in de hersenen van haar hoofd opneemt,
heeft ze evenmin een gezichtsvermogen als het lichaam een gezichtsvermogen
heeft, dat inwendig zou kunnen zien wat allemaal door de ogen en oren op de
vele hersenplaatjes als beeld wordt afgedrukt. Dat kan alleen de ziel
beschouwen, die van binnen in alle vlees is.
Wat dan
echter overeenkomstig in de hersenen van de ziel blijft hangen, dat kan de ziel
met haar ogen, die evenals die van het lichaam slechts naar buiten zijn
gericht, niet zien en met haar oren niet horen, maar dat kan alleen maar de
geest in haar; daarom kan een mens dan pas iets zuiver geestelijks volledig
erkennen, als de geest in de ziel geheel ontwaakt is en in haar is overgegaan.
Wat
echter inwendig in de ge est is, dat ken Ik en uit Mij dan weer de menselijke
geest, die met Mij of met Mijn geest identiek is; want hij is Mijn evenbeeld in
de ziel, evenals de zon haar beeld in een spiegel legt.
Zolang
een ziel het lichaam bewoont, heeft ze dus goed gevormde lichaamshersenen
onvermijdelijk nodig om goed en duidelijk te zien; maar misvormde hersenen kan
ze voor het geestelijk zien helemaal niet gebruiken, evenmin als het kijken door
de maag voor haar geen resultaat heeft, omdat ze daar geen herinnering aan kan
behouden. Want, hoewel alles ook in haar geestelijke hersenen voor eeuwig
bewaard blijft, heeft ze daarvoor toch geen oog of oor; dat heeft pas de in
haar ontwaakte geest.
Gr.Ev.Joh.
IV/256 (1 - 4) (De Heer) De aura'*'(fijnstoffelijk omhulsel;
Lorber schrijft hier: 'Ausenlebenssphäre'.) van de ziel lijkt op de uitstraling
van een aards licht. Hoe verder van de vlam afstaand, des te matter en zwakker
wordt ze tot tenslotte niets meer overblijft dan nacht en duisternis.
Maar dat
is niet het geval met de aura, de uitstraling van de geest. Die is gelijk de
ether, die de hele eindeloze ruimte geheel gelijk verdeeld vervult. Als de
geest dan, in de ziel vrij opstijgend, in beweging geraakt, dan komt ook op hetzelfde
ogenblik zijn aura ver naar buiten in beweging en zijn zien, voelen en handelen
gaat dan zonder de minste beperking zo eindeloos ver naar buiten, als de ether
tussen en in de scheppingen de ruimte geheel vult: want deze ether is eigenlijk
geheel identiek aan de eeuwige levensgeest in de ziel.
Het
onderscheid tussen de aura van een nog zo volkomen ziel en de aura van de geest
is dientengevolge eindeloos en onuitsprekelijk groot.
Hoewel er
door de inwoning in de zielen delen van de algemene geest afzonderlijk
aanwezig zijn, toch vormen ze dadelijk een volkomen eenheid met de algeest,
zodra ze de ziel tengevolge van de teweeggebrachte wedergeboorte geheel
doordringen. Ze verliezen hun individualiteit daardoor beslist niet, omdat ze
als brandpunten van het leven in de mensenvorm der ziel ook dezelfde vorm
bezitten en daardoor met hun ziel, die eigenlijk hun lichaam is, als direct
alles ziende en voelende geesten ook noodzakelijkerwijs datgene voelen en zeer
duidelijk waarnemen, wat er allemaal aan zeer individueels in de hun omvattende
ziel voorhanden is.
Dit is de
reden waarom een ziel, die eenmaal door haar geest geheel vervuld is, dan ook
alles zien, voelen, horen, denken en willen kan, omdat ze geheel één is met
haar geest.
Gr.Ev.Joh.
V/211 (3 - 7) (De Heer tot Epiphan) Heb je wel eens de grens ontdekt
tot waar een gewekte ziel haar gedachten kan verheffen? Als de ziel dus al een
eindeloos gedachtengebied heeft, wat kunnen we dan wel van de eeuwig goddelijke
ge est in haar verwachten, die in zich de kracht, het licht en het leven zelf
is?
Ik zeg je
dit: Deze geest is het die alles in de mensen schept en ordent; de ziel is
echter als het ware slechts een substantieel lichaam, net zoals het lichaam de
woonplaats der ziel is, zo lang, tot ze daarin een zekere soliditeit heeft
bereikt. Is dat gebeurd, dan gaat ze meer en meer in de geest over en daardoor
ook in het eigenlijke leven, dat uiteraard een ware kracht, een waar licht is
en vanuit zichzelf de ruimte, de vormen, de tijd en de duur van de vormen in
zich schept en ze levend en zelfstandig maakt.
En omdat
ze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het ware leven, hebben ze
daaraan ook de oneindigheid en eeuwigheid voor altijd voor en in zichzelf ontleend.
Niemand
kan dus beweren, dat hij als mens een begrensd wezen is. Er zijn in zijn
kleinste deeltjes nog oneindigheid en eeuwigheid te vinden, en daarom kan hij
ook het oneindige en eeuwige vatten. - Wie denkt, dat hij maar een zeer
begrensde tijd leeft, vergist zich geweldig. Niets aan de mens is vergankelijk,
hoewel het noodzakelijkerwijs wel wat betreft het materiele lichaam
veranderlijk is, wat het gemeen heeft met alle aardse materie; dat moet zo
zijn, omdat het uit de macht van het zuivere leven haar toekomstige bestemming
is, zelf in het zuivere leven en verder in het onveranderlijke leven over te
gaan.
Hoewel dus de vele verschillende delen en geledingen der
materie en dus ook die van het menselijk lichaam worden veranderd, daarom
houden ze toch niet op te bestaan, maar bestaan eeuwigdurend in een meer
geestelijke en daardoor ook edeler vorm en soort.
d] De
ware erkenning van de wijsheid van God
Gr.Ev.Joh.
VII /55 (3 - 12) (De Heer tot Nicodemus) Mijn woord en Mijn prediking
kunnen jullie niet op de bepaalde verstandelijke wereldse manier van spreken
der mensen en volgens hun wereldwijsheid worden gegeven; ze bewijzen het
bestaan van de jullie volledig onbekende geest en zijn kracht, opdat je geloof
en je toekomstig weten niet op de wijsheid van de blinde mensen berust, maar op
de wonderbare kracht van de geest uit God.
Nu, deze
wijze van spreken en beleren schijnt inde ogen van de wereldwijzen een
dwaasheid, omdat ze van de geest en zijn kracht niets weten en met hun grove
zintuigen niets waarnemen; maar toch is Mijn leer de hoogste en diepste
wijsheid, echter slechts in de ogen en harten van volkomen mensen, die van
goede wil zijn en de geboden van God altijd in acht hebben genomen. Maar voor
de wijzen en machtigen van deze wereld, die zullen vergaan evenals hun wijsheid
vergaat, is Mijn leer dat niet.
Ik spreek
tot je over de verborgen wijsheid van God, die Hij al voor de schepping van
deze materiële wereld tot jullie eeuwige levens heerlijkheid heeft ingericht.
Wat Ik nu openbaar, dat openbaart Gods geest aan jullie geest, opdat ook jullie
geest die diepten in God doorvorst en erkent. Want slechts de geest doorziet en
doorvorst alle dingen en daardoor gelouterd, doorvorst hij ook de diepten in
God. En dus ontvangen jullie van Mij niet de geest der wereld die je nooit
nodig zult hebben, maar de geest uit God, opdat je door deze geest pas
volledig zult kunnen vatten en begrijpen, wat je door Mij als van God is
gegeven.
Daarom
kan Ik daarover niet met jullie spreken op de manier van menselijke wijsheid en
daarom kunnen jullie Mij ook niet geheel begrijpen, omdat jullie geest je ziel
nog niet helemaal heeft doordrongen. Als je ziel zich echter met alle liefde en
vrije goede wil geheel in de geest uit God, die je nu zult ontvangen, zal
bevinden, dan zullen jullie ook vanuit jezelf alle dingen geestelijk kunnen
beoordelen en alles wat je nu nog donker en onbegrijpelijk voorkomt, zul je dan
begrijpen en verstaan.
Je
verneemt nu echter toch reeds iets van de eeuwig ware geest van God en kunt ook
al heel veel geestelijk beoordelen. Maar de geheel natuurlijke mens verneemt
niets van de goddelijke geest in zich en als men daarover tegen hem spreekt dan
lijkt hem dat een dwaasheid toe, omdat hij datgene wat zijn ziel zou kunnen
richten op het geestelijke, niet in zich heeft. Want als een mens het
geestelijke vatten en begrijpen wil, moet zijn ziel van tevoren volledig geestelijk
gericht zijn, want alle leven, al het ware licht en elke ware kracht is slechts
in de geest, die alleen alles richt en door niemand gericht kan worden.
De
natuurlijke mens, nog zonder geest, is materie in het gericht en zijn
natuurlijke leven is hem door Gods geest slechts als een middel gegeven om
daardoor het ware geestelijke leven in zichzelf op te wekken, als hij dat wil.
En zo kan hij dan met zijn natuurverstand wel Gods geboden als van Hem zijnde
herkennen en dan de wil opvatten ze ook in acht te nemen en naar hen te leven
en te handelen. Doet hij dat, dan dringt de geest van God in zoverre al zo
diep in zijn ziel, als hij de opvolging van de ge boden in acht neemt en is
doorgedrongen tot een geloof aan en een liefde tot God. - Als de ziel het
daarin zover heeft gebracht en zo sterk is geworden, dat hij nooit meer
terugvalt, dan is dat al een zeker bewijs, dat de geest uit God geheel in hem
is doorgedrongen en deze al zijn erkennen en weten geestelijk richt en zo'n
ziel heeft daardoor haar vroegere dode materie geheel overwonnen en is met de
geest van God die haar doordrongen heeft één geest, één kracht, één
licht en één waar, onverwoestbaar leven geworden, dat door niemand meer kan
worden geoordeeld. Zoek daarom allen in de eerste plaats het ware rijk van God
en zijn gerechtigheid, al het andere zal je dan vanzelf toegeworpen worden;
want dat zal dan de geest van God in je doen.
En Ik zeg
je zoals het staat geschreven: Geen mensenoog heeft het gezien, geen oor
gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die
Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden.
e) Het hartkamertje waarin het leven woont in zijn
overeenkomstige betekenis
Gr.Ev.Joh.
VIII/57 (10 - 14) (De Heer) Het positieve levenskamertje in het hart is -
wat het lichaam betreft
zeker het
onaanzienlijkste partikeltje van het hele lichaam, het is donker en wordt nooit
door de stralen van de zon verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan wie het
toch hu_n leven geeft en verschaft, helemaal niet erkend en geacht. Ja, als
men daarover tegen de wereldwijzen zou spreken zouden ze zeggen: "Hoe kan
nu het machtige algemene leven van een mens van een nauwelijks zichtbaar puntje
afhangen?" Daar is echter duidelijk uit af te leiden, dat zelfs de
grootste wereldwijzen bij lange na hun eigen levensfundament niet kennen,
zoveel te minder dat van een ander sterfelijk mens.
En toch
moet elk mens, die zichzelf en God werkelijk wil erkennen, binnengaan in dit
alleronaanzienlijkste hartkamertje van het leven en wel op de weg van de
uiterste deemoed en voegzaamheid en hij moet het daar ontvangen leven
geestelijk weer teruggeven. Als een mens dat doet, dan vergroot hij het
levenskamertje en verlicht het door en door. Is dat dan gebeurd, dan wordt het
hele hart en van het hart uit de hele mens, verlicht en kent zichzelf en
daardoor ook God, omdat hij dan pas kan ontwaren en zien hoe het leven in dit
kamertje uit God naar binnen vloeit, zich daar verzamelt en tot een vrij,
zelfstandig leven uitgroeit.
In dit
kamertje woont dus de eigenlijke geest uit God en als de ziel van de mens in
dit kamertje door de ware deemoed en voegzaamheid als de liefde van de ware
mens tot de eeuwige ongeschapen liefde van God binnentreedt, dan verenigt zich
daardoor de ziel met de eeuwige geest uit God en deze met de geschapen ziel en
dat is dan juist nu de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.
Om te laten
zien hoe een rechtvaardig mens moet doen om in zich tot de volle heerlijkheid
van het leven binnen te gaan, heb Ik Zelf aan allen het voorbeeld gegeven en
ben tot een ware wegwijzer in de grote scheppingsmens geworden, en ben daarom
op deze aarde gekomen, omdat deze volgens Mijn eeuwige ordening precies met het
bevestigende hartkamertje overeenkomt, om zo tot Mijn eigen en daardoor ook
tot jullie grote heerlijkheid binnen te gaan in alle macht in de hemel en op
alle hemellichamen.
Ik was al vanaf de eeuwigheid in Mijzelf in alle macht en
heerlijkheid, maar toch was Ik voor geen enkel geschapen wezen een zichtbare of
begrijpbare God, ook niet voor een volmaakte engel. Als Ik Mij aan iemand,
zoals Abraham, Isaak en Jacob, enigermate zichtbaar wilde maken, geschiedde
dat daardoor, dat Ik een engel zodanig met Mijn wil vervulde, dat hij dan op
bepaalde ogenblikken Mijn Persoon uitbeeldde. Maar van nu af aan ben Ik voor
alle mensen een zichtbare God geworden en heb voor hen de grondslag gelegd voor
een volkomen, eeuwig en zelfstandig vrij en dus waarachtig leven en daarin
juist bestaat Mijn eigen grote verheerlijking en zo dan ook die van jullie.
Gr.Ev.Joh.
VII /155 (1 - 13) (De Heer) Jullie hangen nog teveel aan de wereld en aan
je grote schatten, waaraan veel bloed van weduwen en wezen kleeft. En dat is
voor de wereldse mensen steeds een grote kloof, waarover zij heel moeilijk
heenkomen. - Maar omdat bij God alle dingen mogelijk zijn, is het ook voor de
nog zo verstokte wereldmens en zondaar mogelijk, zich snel en krachtig te
veranderen, als zij ernstig in het volle geloof en vertrouwen op God datgene
doen, wat de goddelijke wijsheid hen aanraadt. De mens moet dan in zichzelf
door een plotselinge ommekeer van zijn wil een waar wonder bewerken, en wel in
totale zelfverloochening, ten opzichte van al zijn vroegere zwakke punten,
gewoonten, lusten en boze eigenschappen, die uit de ongelouterde en onzuivere
natuurgeesten van zijn vlees in de ziel opstijgen en haar verontreinigen en
verminken. Nu tel eens op met hoeveel hartstochten van allerlei soort jullie
zijn behept! Vat de ernstige wil op, ze allemaal los te laten en dan Mij na te
volgen! Kunnen jullie dat, dan kun je ook spoedig tot een innerlijke levensvoleinding
geraken; maar zonder dat is het erg moeilijk en moeizaam.
Want de
wil tot zonde wordt in de mens steeds ondersteund en wel door de prikkelingen
en hartstochten van zijn lichaam; maar voor de wil tot het goede vindt hij helemaal
geen steun in zijn vlees, maar alleen in het geloof aan een ware God en vooral
in de liefde tot Hem, en daartoe ook in de hoop dat de hem door God gedane
beloften in vervulling zullen gaan.
Wie dus
door het vaste en levende geloof, door de liefde tot God en de naaste en door
de ontwijfelbare hoop al de boze hartstochten van zijn vlees kan bestrijden en
dus geheel meester over zichzelf is geworden, die wordt dan ook weldra Heer
over de gehele natuur. Hij bevindt zich juist daardoor, dat hij volkomen
meester over zichzelf is geworden, al in de eerste graad van de ware innerlijke
levensvoleinding, hoewel het dan nog vaak niet zal ontbreken aan allerlei
verzoekingen, die hem tot het begaan van de één of andere zonde zullen
prikkelen.
Is hij nu
ook in staat met al zijn zinnen een vast verbond te sluiten, zodat ze zich van
alle aardse verleidingen afkeren en zich alleen maar tot het zuiver
geestelijke wenden, dan is dat al een zeker teken vol van levenslicht, dat de
innerlijke geest uit God de ziel geheel heeft doordrongen en de mens bevindt
zich dan in de tweede graad van de innerlijke, ware levensvoleinding.
In deze graad is de mens ook die kracht en levenswijsheid
eigen geworden, dat hij, omdat hij in zijn ziel geheel van de wil van God is
vervuld, slechts naar deze kan handelen en derhalve nooit meer een zonde kan
begaan; want omdat hij zelf rein is geworden, is voor hem ook alles rein.
Maar
hoewel de mens dan reeds een volkomen heer van de gehele natuur is en de
duidelijkste overtuiging in zich draagt dat hij onmogelijk meer kan falen,
omdat al zijn handelen door de ware wijsheid uit God wordt geleid, zo is en
blijft hij daardoor toch slechts in de tweede graad van de innerlijke
levensvoleinding.
Maar er is nog een derde en hoogste graad van innerlijke
levensvoleinding. Deze bestaat daarin, dat de voleindigde mens, wel wetend dat
hij nu als een machtige heer van de natuur zonder zonde kan doen wat hij maar
wil, nochtans zijn wilskracht en macht deemoedig en zachtmoedig in toom houdt
en bij alle doen en laten uit de zuiverste liefde tot God niet eerder iets
doet, alvorens hij hiervoor direct van God opdracht ontvangt. - Dat is juist
voor de voleindigde heer van de natuur ook nog een behoorlijk zware opgave,
omdat hij in zijn volle wijsheid altijd beseft, dat hij volgens de in hem zelf
wonende wil uit God slechts goed kan handelen. Maar een nog dieper gaande geest
erkent ook, dat tussen de bijzondere wil van God in hem en de meest vrije en
eindeloos algemene wil in God, nog een groot verschil bestaat, waardoor hij dan
zijn bijzondere wil geheel ondergeschikt maakt aan de volkomen algemeen
goddelijke wil en slechts dan uit toch altijd eigen kracht iets doet, als hij
daartoe direct van de enige, volkomen eigen wil in God opdracht heeft gekregen.
Wie dat doet, die is in zich tot de innerlijkste en allerhoogste levensvoleinding
gekomen, die dan de levensvoleinding in de derde graad is.
Gr.Ev.Joh.
1/3 (1) Als de mens zo gevormd door de wedergeboorte tot een
waarachtig kind van God wordt, hetgeen hem door God de Vader of door de liefde
in God formeel is ingeschapen, dan geraakt hij tot de heerlijkheid van het
oerlicht in God, dat eigenlijk de Oergrond van het Goddelijke Zijn Zelf is.
Dit Zijn
is de eigenlijke eniggeboren Zoon van de Vader, evenzo als het licht in de
warmte van de liefde inwendig verborgen rust, zolang de liefde het niet tot
leven brengt en het vanuit zichzelf laat stralen. Dit heilige licht is dus ook
de eigenlijke heerlijkheid van de Zoon van de Vader, waartoe elke
wedergeborene komt en aldaar zelf gelijk wordt aan deze heerlijkheid, die
eeuwig vol genade is (Gods licht) en vol waarheid, die de ware werkelijkheid is
en het vlees geworden woord.
"Want
uit zijn volheid hebben allen de ene genade na de andere ontvangen".
(Joh. 1 :16)
(Murel) O, gij Tijding der tijdingen, gij Stem der
stemmen, gij Woord der woorden! Wie kan U weerstaan, zodra hij U in zijn hart
heeft herkend? O, hoe verheven, heilig, groot en lieflijk en hoe eigen en
bekend klinkt het uit de Vadermond in de oren van het zo lang uit het Vaderhart
verbannen zwakke kind. Hoeveel duizenden en nog eens duizenden zaligheden
stromen mij met die ene ademtocht uit de mond van Diegene tegemoet, die eens
het 'er zij' in de eindeloze ruimte uitriep, waarop het in die oneindige
ruimte, die door geen eeuwigheid kan worden gemeten, noch ooit gemeten wordt,
zich begon te roeren en te bewegen. - Laat al hetgeen ooit zijn kracht tot
zondige handelingen in mij legde trillen en beven; maar jij, mijn nieuwgeboren
hart, verheug je en jubel luid! Zie, je Schepper, je God en Vader heeft je
geroepen; daarom, volg de roep van deze Stem, die in je vezels het leven blies.
O, Vaderstem, hoe harmonieus klinkt U in de oren van de kinderlijke liefde in
het hart van een uit de doodsslaap ontwaakt kind!
Gr. Ev.
Joh. III/224 (12 - 14)
JAKOB LORBER
(1800-1864) en de werken van de nieuwe openbaring.
De
uiterlijke gebeurtenissen in het leven van Jakob Lorber, die op 22 Juli 1800 in
Kanischa (Oostenrijk) werd geboren en zich als muziekleraar, musicus en
componist vestigde te Graz, bleven bescheiden tegenover zijn roeping tot
'schrijfknecht van God', die hij in zijn veertigste levensjaar door het
innerlijke Woord ontving en waaraan hij vervolgens tot aan het einde van zijn
leven in onwankelbare trouw gehoorzaamde.
Op 15
Maart 1840, toen hij in zijn morgengebed was verzonken, hoorde hij een
innerlijke stem, die uit zijn hart scheen te komen en hem duidelijk toesprak:
'Sta op, neem je griffel en schrijf!' Lorber gehoorzaamde deze geheimzinnige
stem, nam zijn pen en schreef woord voor woord op wat hem innerlijk gedicteerd
werd. De eerste zinnen luidden: 'Zo spreekt de Heer tot iedereen en dat is
waar, getrouwen gewis. Wie met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het
antwoord in zijn hart leggen. Echter alleen maar de reinen, wier hart vol
deemoed is, zullen de klank van Mijn Stem vernemen.'
Er was
hem juist een aanstelling als kapelmeester in Triëst aangeboden, doch hij wees
deze af en volgde zijn roeping door het opschrijven van het in zijn binnenste
gedicteerde woord en dat deed hij tot aan zijn dood in 1864.
Zijn
biograaf en vriend gedurende tientallen jaren, Karl Gottfried Ritter von
Leitner, bericht daarover: 'Het gezicht rustig en luisterend, ononderbroken
schrijvend, nooit stokkend, nooit zich bezinnend, gleed zijn pen over het
papier.' Zo ontstond in een tijdsverloop van 24 jaren een uniek werk, dat heden
25 boekdelen van ongeveer 500 bladzijden vult, de kleinere geschriften niet
meegerekend.
Er is voor deze stille, uitermate bescheiden en
deemoedige man Jakob Lorber beslist geen voorbeeld te noemen en geen
'categorie' te vinden, of we hem nu als mysticus of als ziener beschouwen, dan
wel, zoals in zijn tijd het geval was, als een mediamiek genie. De mensheid
ontving middels hem een werkelijk omvattend antwoord op haar duizenden jaren
oude vragen naar het vanwaar, het waarheen en het waarom van het leven. Lorbers
door Goddelijke inspiratie ontvangen geschriften bieden een geestelijke
beschouwing der wereld, die niet alleen de christelijke vernieuwingstendenties,
maar ook de wetenschap, ja het hele levensgevoel van de hedendaagse mens
verklaren. Zijn werken zijn even tijdloos als actueel.
Wij laten
hier een korte samenvatting volgen, die Dr.Walter Lutz als inleidend overzicht
publiceerde in het tijdschrift 'Das Wort'.
Tien voornaamste punten uit De nieuwe openbaring door
Jakob Lorber.
1. De
grondslag der wereld
Volgens
Lorber bestaat er geen stof in de betekenis die het materialisme daaraan
geeft. Alles is energie, namelijk Gods- of geestkracht, gesplitst in
allerkleinste oerstofdeeltjes (oerlevensvonken). Ook het vroeger als kleinste
deeltje beschouwde atoom is een uit talloze deeltjes bestaand levend universum
in het kleinste formaat (vergelijk hiermee de nieuwste ontdekkingen der
kernfysica). Uit de oergronddeeltjes (tegenwoordig elektronen of kwanten
genaamd) - die niets anders zijn dan zelfstandig gemaakte gedachtenkrachten
van God - is de hele wereldruimte planmatig opgebouwd.
2. Het
wezen van God
God is de
eeuwige oneindige geest, de oerkracht en het fundament van alle zijn. Zijn
voornaamste eigenschappen zijn liefde, wijsheid en wilskracht. Zijn heilige
geest vult het heelal (de 'wereldziel' van de antieken). Maar deze oneindige
algeest heeft een innerlijk machtscentrum, van waaruit als uit een zon
gedachten en wilskracht in de schepping uitstromen, om na een grote kringloop
tot levensvoleinding weer terug te keren. In dit oermachtscentrum bevindt zich
God als bestaand Wezen en wel in de hoogste van alle levensvormen: als volkomen
'Geest-Oermens'. (God schiep de mensen naar Zijn beeld). Vanuit dit
oermachtscentrum is de geest van God eeuwig scheppend bezig. De hele schepping
is een geweldig ontwikkelings- en vervolmakingproces van de Goddelijke
gedachten en ideeën. Het voltrekt zich onder ontzagwekkende, door rustperioden
gescheiden tijdperken ('scheppingsdagen, van eeuwigheid tot eeuwigheid').
3. De
geestelijke oerschepping
Aan de
voor ons zichtbare stoffelijke schepping gingen geestelijke scheppingen vooraf.
God heeft toen uit de als het ware buiten zichzelf geplaatste oerlevensvonk
grote geestelijke wezens geschapen volgens Zijn beeld (oer-aartsengelen), die
zelf meerdere aan hun gelijke geestelijke wezens in het leven konden roepen.
Zo ontstonden legioenen grote geestelijke wezens (engelen), die zich volgens
het ordeningsgebod van de Gods- en broederliefde zouden ontwikkelen, tot ze
aan Godgelijk zouden zijn. Een deel van deze wezens verviel onder leiding van
hun hoofdgeest Satana (Lucifer) krachtens hun vrije wil in grenzeloze
eigenliefde en zelfverheerlijking. Volgens de eeuwige ordening moest echter de
voedende levensstroom uit God opdrogen voor degenen, die van God afvallig
werden. Daardoor verstarden ze als het ware en verdichtten ze zich tot
hulpeloze massa's. Door verdichting van de geestelijk-etherische oeressenties
(materialisatie) ontstonden zo in de scheppingsruimte de oernevels van de
materie of van de wereldstof.
4. De
stoffelijke materiële schepping
Zouden de gevallen oerwezens eeuwig
in de ban van hun gericht blijven of toch nog tot voleinding teruggevoerd
worden in Gods heilige levensorde? De goddelijke liefde erbarmde zich over de
gevallen geestenwereld. Met behulp van de trouw gebleven engelgeesten bouwde
de Schepper het materiële universum uit de oernevelen van de wereldstof, door
deze in te lijven en tot nieuw leven te brengen; dit beeldt in zijn geheel het
verhaal van de 'verloren zoon' uit. (hiermee is het ontstaan van de wereld volgens
Kant-Laplace geestelijk verklaard). Hiermee begon God in de talloze
wereldsystemen en op de wereldgloben een verlossing van de in de materie
gebonden wezens.
5. Doel
van het natuurleven
Op alle
hemellichamen worden door het Goddelijk bestuur de verstarde wereldstofmassa's
meer en meer losgemaakt. Deze losgemaakte luciferische levensvonken worden
door de engelen, de dienaren van de Schepper, naar diens liefdevolle en wijze
heilsplan in de rijken van de natuurwereld gebracht en wel in steeds nieuwe
geestelijke louteringsscholen. Dit gebeurt doordat ze - tot steeds meer
omvattende verbintenissen of 'zielen' verenigd - in steeds hogere levensvormen
trapsgewijs door het mineraal -, planten - en dierenrijk worden omhoog geleid.
(Darwins ontwikkelingsleer vanuit een allesomvattend geestelijk gezichtspunt).
De 'natuurzielen' worden op deze geestelijk lichamelijke weg geleid tot de
bouwen het gebruik van hun tijdelijk levensomhulsel (alle scheppingen van de
drie natuurrijken). Ze beginnen daardoor hun tegen Gods ordening ingaande
zelfzucht zo langzamerhand te overwinnen en zich tot de hemelse ordening van
dienen in wederzijdse liefde te bekeren (opbouw van gemeenschappelijke verbintenissen,
organismen). Het evangelie predikt ook de verlossing van alle creaturen door
de macht van de liefde.
6. De
mens - het einddoel van deze ontwikkeling
De op
deze manier uit de luciferische materie opgestegen mensenziel moet - onder
invloed van de haar ingeblazen, goddelijke geest - of liefdesvonk - zich nu in
het aardse leven waar maken. Door vrijwillig de liefdesgeboden van God te
gehoorzamen zal de mens zich steeds verder tot een waarlijk kind van God
ontwikkelen, om tenslotte als hij dat doel bereikt heeft, tot de ware vrijheid
en zaligheid van het eeuwige leven binnen te gaan.
7. Het
wezen van Jezus
Toen de
schepping zover was gerijpt dat ze de diepste onthulling van de goddelijke
liefde - de Godheid als 'Vader' - kon begrijpen, koos God de naar het uiterlijk
zo onaanzienlijke aarde voor de grootste liefdedaad van Zijn erbarming uit.
Hier, waar de innerlijkste geestkern van Lucifer in de ban wordt gehouden,
hulde God Zijn geestmenselijk oermachtscentrum in het gewaad van de materie
('en het Woord werd vlees'.). In Jezus Christus trad God Zelf het mensenrijk
binnen om deze en tevens alle geesten uit de oneindigheid te onderrichten. Als
machtigste getuigenis van Zijn liefde trok Hijzelf het kleed van de materie aan
om de gevallenen uit het gericht te verlossen en de gelouterden dan in het
Vaderhuis terug te voeren (gelijkenis van de verloren zoon).
De geest
van Jezus, het heilig oermachtscentrum van God, is de 'Vader'. De ziel
van Jezus (en zijn lichaam), dat wil zeggen het menselijke, is de door
de Vader geschapen 'Zoon'.
De in de
oneindigheid uitstralende Godskracht, uitgaande van de Vader door de Zoon, is
de 'Heilige Geest'.
En zo
zijn in Christus de Vader, de Zoon en de Heilige Geest verenigd (de oplossing
van het drie-eenheidvraagstuk). Jezus: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader',
en: 'Ik en de Vader zijn één!'.
8. De
heilsweg tot de geestelijke wedergeboorte
Als de
enige tot de voleinding en eeuwig leven in God voerende weg predikte Jezus de
grondwet van de gehele schepping: 'Heb God boven alles lief en de naaste als
jezelf. Noch uiterlijke goede werken (ontvangen van het sacrament), noch
uiterlijke geloofsgerechtigheid (geloofsbelijdenis), zijn voldoende; ze zijn
hoogstens hulpmiddelen op de heilsweg van de zuivere daadkrachtige liefde, de
oergrond van alle zijn. Is met behulp van Gods geest in de mens de zuivere
hemelse liefde tot onbeperkt heerser geworden, dan is de mens aan het gericht
der materie ontgroeid en heeft hij de geestelijke wedergeboorte bereikt. Dan
vermag de gelouterde ziel, die met de haar ingeplante geest uit God dan
volledig verbonden is, tot een waar kind van God uit te groeien, één met haar
Schepper en hemelse Vader en ze heeft dan eeuwig deel aan de volheid van Zijn
goddelijke levens - en werkingskrachten.
9. De
verdere ontwikkeling in het hiernamaals
De meeste mensen van de aarde treden
na de dood van hun lichaam nog onvolmaakt in de fijnstoffelijke sfeer van het
hiernamaals binnen. De goddelijke liefde biedt hen daar nieuwe mogelijkheden om
zich te scholen, zodat tenslotte allen -zij het vaak op moeilijker en
pijnlijker manier - toch nog tot voleinding komen. Want het goddelijk plan van
een algemene verlossing kent geen eeuwige verdoemenis!
Om dit einddoel te bereiken komen de nog onrijp uit het
leven scheidende zielen aan 'gene zijde', dat wil zeggen in de voor de aarde
onzichtbare, geestelijke wereld eerst in een soort droomleven. Hier valt hen
tot hun belering een door hen beschermende machten geleid innerlijk geestelijk
schouwen ten deel, dat al naar gelang van hun goede of boze instelling een paradijselijke
verrukking of een helse pijn bij hen oproept. Hemel en hel zijn dus geen
plaatselijke bepalingen, maar geestelijke ontwikkelingsstadia van de ziel.
Sterk op zichzelf gerichte, aardegebonden zielen worden ook wel verder opgevoed
door opnieuw in het leven geroepen te worden (reïncarnatie) op andere stoffelijke
werelden of soms ook op deze planeet.
10. Het
doel der voleinding
Zielen,
die zich op aarde of in het hiernamaals tot zuivere Gods- en naastenliefde
lieten louteren, geraken in een steeds nieuwe en gelukkig makende
werkelijkheid. Hun geestelijk zien en innerlijke kracht nemen toe in de drie
opeenvolgende hemelen, in overeenstemming met de zuiverheid en sterkte van hun
liefde. De eindeloze opklimming in gelukzaligheid van de voleindigde wezens
bestaat uit een steeds dieper erkennen van God, een steeds grotere liefde tot
Hem en al Zijn schepselen, alsook in een steeds intensiever medewerken aan het
verheven werk der schepping als de openbaring van alle zijn en leven. Deze
korte aanduidingen laten al zien dat bij Lorber sprake is van een omvangrijke
geestelijke religie, logisch opgebouwd volgens een vastomlijnd plan. Ze brengt
ons een verheven levensleer van de zuiverste liefde en grootste daadkracht,
waarvan de Godheid, de Vader in Jezus, de grondslag vormt. De volle rijkdom en
veelzijdigheid van de leer maakt zich evenwel pas dan kenbaar, als men de
Lorberwerken
grondig bestudeert. Ze bieden juist datgene, waarnaar de
hoogste geesten van onze generatie diep en ernstig streven: een synthese te vinden
tussen de Heilandsleer van de Bijbel en de ontwikkelingsgedachte der
wetenschap. Dat leidt tot een overeenstemmend, aan geen confessie gebonden
Christendom, dat door zijn karakter van liefde en de diepte van zijn erkenning
alle mensen tot een edelgezinde geestes - en levensgemeenschap vermag te
verenigen.
UpToDate 2024-2025