Vraag: Wat is de verlossing?
naar aanleiding vraag van Caspar Verhulst
1. Dat is een vraag aan Mijn
kinderen, die zij, in diep innerlijke bezinning en in alle rust van hun hart
moeten beantwoorden, opdat hun ook daarover een klein poortje wordt geopend in
de geheime vertrekken van hun liefde. Zo zullen zij zichzelf en Mijn liefde
leren kennen en in machtige liefde tot Mij ontbranden, - want Ik alleen kan de
ziel verlossen door de wedergeboorte van de geest en daardoor de hele schepping.
3. …‘Wie zal ontbranden in liefde en
deemoed voor Mij, die zal
het hele antwoord getrouw vinden in het binnenste van zijn hart. Ik wil Mijn
arme zwakke knecht Jakob (Lorber) echter de volle beantwoording geven, opdat
jullie je eigen antwoord daarmee kunt vergelijken en je hart kunt onderzoeken
in het binnenste kamertje van de liefde, dat daarin is. Ik, de grote Meester in
alle dingen, Amen! [Hemelse
Geschenken3.40.06.15,]
Antwoord: de
verlossing!
1. Dat is het volle antwoord op de
door Mij aan jullie gestelde grootste en belangrijkste vraag, waarvan de
grootte en belangrijkheid pas in deze beantwoording van nu helder zichtbaar
wordt.
3. Zie, de mens bestaat uit een
natuurlijk lichaam, dat een vat is waarin zich door de verschillende organen
een levende ziel ontwikkelt, want in het ontstaan door de verwekking wordt uitsluitend
het stoffelijk lichaam gevormd.
Pas in de 7e maand, wanneer het lichamelijk wezen organisch –zij het ook niet geheel naar de
vorm dan toch naar al zijn delen – is gevormd door het vegetatieve
leven van de moeder, wordt in de streek van de maagholte een voor jullie ogen
niet zichtbaar, van de verwekker afkomstig blaasje geopend, dat de substantie
van de ziel bevat. Dit gaat dan over in het gehele organisme door de verbinding
met de zenuwen, zet een in alle zenuwen aanwezig magnetisch fluïdum om in het
hare en dringt hierop al gauw door in alle overige organen, het laatst in de
hartspieren, wat gewoonlijk pas op de 7e dag, bij sommigen wel eens
iets later, gebeurt.
4. Dan begint het hart zich heel
langzaam uit te zetten door het geleidelijk vullen met zielensubstantie en als
het dan langzamerhand vol geworden is, net als een elektrische fles, dan
ontlaadt het zich in de aderen door een bovenste kamer. Dit ontladen fluïdum
deelt zich aan alle zich daar bevindende sappen mee, dwingt ze in alle vaten,
evenals de in het vatenstelsel zelf aanwezige sappen, om verder te stromen in
de aderen en daardoor weer terug naar het hart. Intussen wordt het hart alweer
geladen en transporteert het de terugkomende sappen direct weer verder.
5. En zo begint dan de polsslag, de
circulatie van de sappen en iets later die van het daaruit voortkomende bloed.
Vanwege de tot stand gebrachte voortdurende omloop en uitwisseling van de sappen en met name
door die van het bloed, vormt zich de massa van het lichaam en door de zich in
de fijne sappen bevindende substantie ontstaat de soliditeit van de ziel
elektro-organisch. En als dan ook de maag geheel gevormd werd voor de opname
van de grovere sappen uit het lichaam van de moeder ter ondersteuning van de
voor dit doel gebruikte sappen en van het bloed, dan wordt de mens losgemaakt
van de voedende banden in het moederlichaam en geboren in de buitenwereld. Hij
is dan uitgerust met vijf natuurlijke zintuigen om de zintuigenlijke wereld op
te nemen, of eigenlijk de verschillende substanties, als van het licht, het
geluid, de smaak, het gevoel, de reuk en tenslotte van het algemene gevoel.
Deze zijn alle bestemd om de ziel te vormen en naar behoefte het lichaam te
laten groeien, wat dan meerdere jaren achtereen gebeurt. En zo zij er nu 2
mensen in één, namelijk een stoffelijk en daarin een substantieel (en later nog
een essentieel).
6. Let nu goed op! Ongeveer drie
dagen vóór de geboorte wordt uit de aller-fijnste en tegelijkertijd meest
solide substantie van de ziel in de streek van het hart een ander, onnoemelijk
fijn blaasje gevormd en in dit blaasje wordt een eens gevallen geest, die in
wezen een vonk van de Goddelijke liefde is, gelegd. Ongeacht of het lichaam
mannelijk of vrouwelijk is, is de geest toch zonder geslachtelijk onderscheid
en neemt pas mettertijd iets geslachtelijks aan, wat door de begeerte tot
uiting komt.
7. Nu is deze geest nog echter dood,
zoals hij het reeds sinds zeer lange tijden was, gebannen zijnde in de materie.
Omdat de ziel een onweegbaar (imponderabel), substantieel wezen is en dus
eenvoudigweg onverwoestbaar en haar voeding ontvangt door de vermogens van het
lichaam via haar nu langzamerhand geheel gevormde zintuigen – zoals de oren die
overeenkomen met het verstand, de ogen met het begrip, de smaak met het behagen
aan gekregen indrukken van geluid en licht, verder de reuk met het waarnemen
van goed en kwaad en tenslotte het algemene gevoel met het bewustzijn van het
natuurlijke leven in haar, hetgeen wordt veroorzaakt door de voortdurende
evoluties van de sappen met daarin opgenomen fijnste substanties – wordt dan de
ziel bekwaam om te denken en dat denken wordt eigenlijk tot stand gebracht door de circulatie van de fijnste substanties
in haar met het lichaam overeenstemmende organen.
8. Zoals tevoren de circulerende
sappen van het lichaam het wezen van de ziel vormden door de van de
buitenwereld naar haar toegevoerde substanties, moet en wordt evenzo door de
circulatie van de fijnste substanties in de organen van de ziel de in het
blaasje ingesloten geest gevoed, zo lang tot hij zelf rijp wordt om het blaasje
te doen springen. Hij zal dan langzamerhand alle organen van de ziel
doordringen en zoals de ziel in het lichaam een tweede mens is, zo zal ook de
geest in de ziel een volkomen 3e mens worden door de voeding uit het
denken van de ziel, wat op de volgende wijze geschiedt:
9. De geest heeft ook, evenals het
lichaam en de ziel, overeenstemmende geestelijke organen, zoals het gehoor en
het verstand overeenkomen met de gewaarwording of waarneming, het licht en het
begripsvermogen met de wil, de smaak en het behagen aan ontvangen indrukken van
geluid en licht met het opnemingsvermogen van al het wereldlijke in
overeenstemmende vormen, de reuk en het waarnemen van goed en kwaad met het
inzicht van het ware en het valse en tenslotte het algemeen gevoel en
bewustzijn van het natuurlijke leven in haar met de uit dit alles voortkomende
liefde.
10. En zoals nu alle zintuigen zorgen
voor het voedsel van het lichaam, zo is het ook met dat van de ziel en
tenslotte ook met dat van de geest. Is het algemene voedsel slecht, dan wordt
tenslotte alles slecht en dus ook verwerpelijk; maar is het algemene voedsel
goed en behoorlijk, dan zal tenslotte ook alles goed en behoorlijk zijn. Welnu,
dat is de natuurlijke samenhang tussen lichaam, ziel en geest. En nu is de
vraag, wat is slecht en wat is goed voedsel?
11. Zie, al het wereldse is slecht,
omdat het de geest weer naar de wereld keert, uit welks zwarte nacht van de
dood Ik hem aan de stof ontrukte en in het hart van de ziel heb gelegd, opdat
hij daar weer levend wordt en gelouterd van al het zinnelijke -natuurlijke en
materieel - wereldlijke en hij daarmee eindelijk geschikt zou worden om het
Leven uit Mij op te nemen.
Als aan de geest dus slecht [red.
geestelijk] voedsel wordt gegeven, dan wordt hij weer werelds, zinnelijk en
tenslotte materieel en daardoor dood als vóór de geboorte, evenals de ziel met
het lichaam, daar zij daardoor zelf lichamelijk is geworden.
12. Wordt aan de geest echter goed
voedsel gegeven – hetgeen Mijn geopenbaarde Wil is en bemiddeling door
de werken van verlossing of van Mijn volkomen liefde door het levende geloof
– dan wordt in het hart van de geest een nieuw blaasje gevormd, waarin een
zuivere vonk van Mijn liefde wordt ingesloten.
En zoals het vroeger ging bij de
verwekking van de ziel en uit haar die van de geest, zo gaat het ook met deze
nieuwe verwekking van het heiligdom; wordt deze nu geheel rijp, dan verbreekt
deze heilige liefde de losse banden van het omhulsel en stroomt – evenals het
bloed van het lichaam of als de fijnste substanties van de ziel of als de
liefde van de geest – in alle organen van de geest over.
Deze toestand wordt dan de nieuwe- of
wedergeboorte van de geest genoemd, zoals het inleggen van het levensblaasje de
geboorte wordt genoemd.
13. En zie, tegelijkertijd worden ook door de hel reeds
bij de verwekking, vooral wanneer deze als zondig om louter dierlijke
bevrediging werd gedaan, een hoeveelheid helse liefdeblaasjes in de streek van
de buik en de geslachtsdelen gelegd. Die
worden bijna gelijktijdig met Mijn liefde voortgebracht als rupsen in het
voorjaar, wanneer de warmte van de natuurlijke zon komt; zo komt ook dit
gebroed door de opgaande warmte van Mijn Goddelijke zon in de geest van de
mens.
14. Daar komen dan ook de
verzoekingen vandaan, omdat elk van deze door de hel voortgebrachte wezens
onophoudelijk pogingen doet, waar mogelijk in het leven van de ziel in te
grijpen.
En als de mens dan niet krachtig met
de nieuw geboren liefde uit God uit eigen wil dit gebroed tegemoet treedt,
stromen zij in alle organen van de ziel en zetten zich dan als zuigende
poliepen vast op de plaatsen waar de geest in de ziel vloeit en verhinderen zo
de ziel het leven uit de geest op te nemen en eveneens door hem de opname van
het leven van de Goddelijke liefde. Als de dan geest ziet dat hij zich niet kan
uitbreiden om het nieuwe leven uit God volledig in zich op te nemen, trekt hij
zich weer terug in zijn stille blaasje. En zo ook in hem des te meer Mijn
Liefde, die God in de mens is.
15. Heeft dat in de mens
plaatsgevonden, dan wordt hij weer helemaal aards en uitermate zinnelijk en
gaat ook verloren, omdat hij niet weet dat zoiets in hem is gebeurd, omdat het
boze gebroed aanvankelijk de zinnen van de mens heel rustig en aangenaam
bekoren en hem zo langzamerhand geheel in beslag nemen, zodat hij van al
datgene wat van de geest is, niets meer weet, hoort, ziet, proeft, ruikt en
voelt.
Dat is dan een ellende, zoals er
vanaf de aanvang tot op dat moment niet was en verder ook niet meer zal zijn,
tenzij de mens dan zijn toevlucht tot God neemt, uiterlijk door bidden,
met name Mijn gebed, door vasten en door lezen van het Woord uit de Bijbel.
Daardoor zal hij een sterk verlangen krijgen om bevrijd te worden uit de grote
ellende.
16. Is dat de mens ernst omdat hij
in zich zeer sterk de twijfel waarneemt, dan begin Ik van buitenaf te werken
als overwinnaar van de dood en hel door werken van de verlossing en geef de
mens uit Mijn erbarmen kruis en lijden volgens Mijn wijsheid. Daardoor worden
voor de mens de wereld en haar vreugden dan zo bitter, dat hij er een afkeer
van krijgt en vurig begint te verlangen naar de bevrijding uit het leven van
het lijden. En zie, omdat dit gebroed nu daardoor in de ziel geen voedsel meer
krijgt van de zondige buitenwereld, wordt zij zwak en verdroogt bijna geheel in
de organen van de ziel en geraakt daardoor in een voor haar onbewuste toestand.
17. Doordat nu de van buiten
werkende, zielsverlossende, erbarmende liefde van Jezus Christus binnen begint
te vloeien in de zieke organen van zowel lichaam als ziel, de organen verlicht
en als vermanend geweten aan de ziel het zeer grote aantal in haar aanwezige
zondige gebroed zichtbaar maakt, schrikt de ziel, wat zich door beklemming van
het hart en door een innerlijk ineenkrimpen van de borst in de maagstreek
kenbaar maakt. In deze deemoedige smart, die tot uiting komt door echt berouw,
smeekt de ziel dan tot God in Zijn gekruisigde liefde om genade en erbarming;
en zie, dat wordt de geest dan gewaar en begint zich weer te roeren in het
blaasje, waarin hij zich had terug getrokken.
18. Dan worden door Gods erbarmende
liefde aan de mens de wetten van Mozes vermanend in herinnering gebracht van de
eerste tot de laatste en wordt hem opgedragen zich streng daaraan te houden,
opdat hij zich tot in het diepst van zijn hart zal verootmoedigen en
verloochenen…
19. En zie, zo zijn de wetten van
Mozes uit God, tien in getal, wat een Goddelijk getal is. Zij geven aan dat de
mens als hij in ellende geraakt is, eerst moet geloven dat Ik besta en dan dat
hij voor Mij de hoogste achting moet hebben, ja dat hij zelfs moet geloven dat
hij uit de zeven dagen de aanbevolen sabbat moet kiezen en deze heiligen in
rust als een ware rustdag van de Heer, opdat hij leert zich te verloochenen en
steeds diepere blikken in zijn binnenste te werpen.
Daardoor zal hij zijn inwoners
leren kennen en zich dan tot Mij wenden, opdat Ik ze op de genoemde manier
vernietig en uitdrijf uit de organen van de ziel.
24. Doch tegen doven en blinden is
het moeilijk te prediken, daar zij zich volledig in de ellende van de wereld
hebben gestort en daardoor hun aarde, wat hun vlees is, hebben besmeurd met de
vloek van de stinkende hel, waarvan de stank een ware pest voor de ziel is. Zo
moet Ik steeds weer een zondvloed uit de hemelen laten regenen, waaronder de
bittere werken van verlossing worden verstaan. Is daardoor dan het
vloekbezoedelde aardrijk van de ziel weer gewassen en zijn de poelen en
moerassen weer door de winden van genade gedroogd, dan pas is het weer mogelijk
om de weg naar het leven uit Mij te prediken.
25. En daar Ik nu reeds geruime tijd
tot jullie predik, volg dan Mijn Stem en keer terug in de stal van Mijn
geliefde lammeren, opdat Ik jullie leid als de enige Goede Herder op de
levensweide en jullie Mij dan wol geven, zo wit als sneeuw en Ik jullie daaruit
een kleed vervaardig, dat je in alle eeuwigheid zal sieren!
UpToDate 2024-2025