Over de toelating
van oorlog
(korte samenvatting)
door Klaus Opitz
[Dld]
1.Alleen moeten jullie deze zaken niet op een wereldse manier beoordelen
2.Waarom Ik de oorlog dan enigszins toelaat
3.Ook een soldaat is mijn broeder
1.“ Deze zaken moeten jullie niet alleen maar op een
wereldse manier beoordelen“
1.1.
„…Ik ken en zie al deze gruwelen van de
oorlog en laat ze toe, omdat de mensen van deze tijd het niet anders verdienen;
hoe verstokter ze zijn, des te groter en krachtiger het opwekmiddel.
Veel mensen moeten en zullen nog sterven; alleen moeten
jullie de dood niet zo voorstellen, hoe deze zich blijkbaar manifesteert, en
misschien honderden over de gestorvenen rouwen, in de andere wereld zal
daarover geen enkel wezen rouwen, maar juicht en prijst hij Mijn besturing,
waarom Ik dat op deze wijze doe en misschien het heil van de familie gesteund
en bevorderd heb; er zullen jullie later nog meer ontzettende dingen van
onmenselijkheid bekend gemaakt worden, maar toch, hoewel jullie gezicht bij het
lezen van zulke daden van de gerechtvaardigde onwil rood wordt, zie, dat is het
eindresultaat, dat toch weer via Mij in werken van liefde en genade wordt omgezet.
Jullie moeten deze zaken niet op een wereldse wijze beoordelen, maar ze van
Mijn kant bezien, omdat Ik eigenlijk niets anders doe, zoals ook heel
vaak een liefhebbende moeder bij jullie met haar onmondige kindjes, bij de
grote feestdagen van een betere kledij wil voorzien, terwijl het kind huilend
protesteert. Is de aankleding echter geschied en bekijkt het kind zichzelf in
de spiegel, en daarbij toch nog dankend de moeder om de hals drukt en haar
liefkozend sorry zegt – en dit vanwege de blinde weerstand; want nu ziet ze in,
dat ze niet besefte, wat ze aan het doen was.
En zo, Mijn lieve kinderen, looft nu de duizenden, die onder pijn en ellende op het
slagveld of in de ziekenhuizen de geest
opgeven, d.w.z. het halfvergane lichaam van zich afgeschud en in geestelijke
vrijheid hun weg naar de grote bestemming tegemoet gaan.
Wat de machthebbers, hun trots en eerzucht betreft,
wees daarover maar gerust, ook deze zijn in Mijn hand, en juist daar,
waar zij zich het sterkst en moedigst wanen,
zal Ik ze hun onmacht laten voelen!
Ook zij zijn Mijn kinderen, hoewel vertrokken;
alleen Ik heb al middelen, ze weer op de weg te brengen, waar zij slechts
Mijn, en niet hun plannen moeten opeisen! –
Vertrouw op Mij, jullie allemaal! Laat de gebeurtenissen maar komen zoals
ze willen komen: slechts in Mijn armen en aan Mijn zijde is rust, en verplaatst
jullie je daarheen! En laat het wereldregeren aan Mij over: en
wanneer jullie dat werkelijk doen, dan zullen jullie zien, met welke rustige blik jullie geestelijke ogen
zullen krijgen, en jullie zullen zoals een hoog over het gebergte
wegscherende adelaar even kunnen genieten van de grote algemene vergezichten
en de details uit elke omgeving of situatie als onbelangrijk beseffen,
maar uit Mijn hand de zegen van Mijn leer en Mijn liefde genieten, zoals het
Mijn kinderen betaamt, die niets anders kennen en wensen, dan slechts de wil
van hun Vader te vervullen! En alles wat hij doet, vooraf het enige als juiste
inzien.
‘Streef daarna! En aan jullie rust’ en Mijn zegen zal het niet ontbreken;
dit zegt over jullie je liefhebbende Vader! Amen!‘
(Uit: Gottfried
Mayerhofer, „Een geestelijke blik op het aardse leven met gedragsregels‘ uit
„Lebensgarten“ – ‘Garden of life’)
1.2.
De Heer: „Als Ik de Oorlog
net zoals de liefde, deemoed en ware eenvoudige zachtmoedigheid had geboden,
dan zou Ik daar zijn werk ook zegenen; maar omdat de oorlog nooit van Mij was
uitgegaan, behalve tegen de hel, die Mijn heiligdom bedreigd, dan zal hij van
Mij ook voor eeuwig, oorzakelijk betracht, daarvan geen zegen verwachten!
Daarom verheuge zich ook niemand op de overwinning, want
omwille van dat moet geen volk daarom gezegend worden; want wat het zwaard
won, dat en nog veel meer zal het zwaard ook weer verteren.’ (Hemelse
Geschenken.03_49.08.29,07 e.v.)
2. Hoezo Ik de oorlog dan overal toelaat’
[2]…’Tenslotte
werd Mij de vraag gesteld waarom Ik oorlog eigenlijk toeliet, waardoor zoveel
bloeiende mensenlevens en hun bestaansmogelijkheid vernietigd werden en de
zielen verruwd en vaak helemaal verdorven werden.’
Allen
keken Mij vragend aan, omdat die vraag nog nooit direct aan Mij was gesteld.
[3] Ik vroeg hun derhalve allemaal dichter bij Mij te komen zitten, om niet al
te luid te hoeven spreken en de aandacht van degenen die voorbij trokken niet
op ons te vestigen, en Ik zei het volgende:
'Het
is steeds noodzakelijk dat jullie bij het beschouwen van alle dingen die zich
in het menselijke leven aan jullie blik vertonen, nooit naar de buitenkant
oordelen, maar steeds naar de innerlijke, wezenlijke kern. Materiële,
uiterlijke dingen en geestelijke, innerlijke, dat wil zeggen overeenstemmende
dingen kunnen schijnbaar in grote tegenspraak met elkaar zijn, omdat ze
dikwijls polair tegenover elkaar staan, ja, zich als volledig tegenovergestelde
begrippen zo móeten verhouden, ondanks dat het ene zonder het andere niet kan
bestaan.
Als die
tegenstellingen voor jullie blik heel schril naar voren komen, dan menen
jullie onverklaarbare tegenstrijdigheden te ontdekken, die dat echter
voor het oog van de geest absoluut niet zijn. Zo is het bijvoorbeeld
hier:
[4] De Romeinse
soldaat, wiens beroep het toegestane moorden is, in welke verhouding staat die
in zijn uiterlijke menselijke positie, die beslist niet overeenkomt met Mijn
leer van vrede, tot zijn innerlijke mens, die toch ook van God is en
naar God moet terugkeren? Hoe is het toch mogelijk, vragen jullie, dat Ik toelaat
dat een ziel, begiftigd met de goddelijke geestvonk, in zulke verkeerde
dingen verstrikt raakt?
[5] Jullie menen hiervoor geen verklaring te
kunnen ontdekken; want ook al verwijs Ik naar de vrije wil van de mens,
waardoor hij immers in zijn uiterlijke positie kan grijpen naar wat hij wil,
zullen jullie vragen: 'Is het voor U dan echt noodzakelijk om de mensen
zoveel vrijheid toe te staan dat zij die gebruiken voor moord en doodslag,
en zou het niet beter zijn die vrijheid dan tenminste in zoverre te beperken,
dat die niet gebruikt wordt voor zoveel onredelijk verdriet en leed op aarde?'
Ja, jullie zullen
vragen: 'Kan de Godheid, die de waarachtige liefde is, dan rustig toezien
bij zo oneindig veel ongeluk en vreselijke ellende, die de mensen zichzelf
aandoen, zonder te huiveren of het een halt toe te roepen? Moet die zo
liefdevolle Godheid dan niet een gevoelloze Godheid zijn, die er een soort
vreugde aan beleeft om rustig toe te kijken hoe haar schepselen elkaar
verscheuren?
‘Geen enkel
mens zou rustig toezien bij zoveel ellende, als hij de kracht ervoor had, maar
alleen zijn medelijden al zou hem dwingen er op af te springen en met heilige
ernst de strijdende partijen een halt toe te roepen. Waarom doet de Godheid
dat dan niet, terwijl Ze toch over alle krachten gebiedt?'
[6] Kijk,
dat vraagt menig weifelende ziel zich af, waar al veel van Mijn heldere licht
is binnengevloeid, en dan begint ze te twijfelen aan de ware liefde en zelfs
aan de aanwezigheid van een God van liefde, verdwaalt in allerlei afgronden
van twijfel en wordt tenslotte afvallig van het ware geloof.
[7] Maar
Ik zal jullie een licht geven dat al die vragen voldoende belicht. Luister dus!
[8] In
eerste instantie moet er gekeken worden hoe de ene mens zich tegenover de
andere mens opstelt, en daarna hoe hij, terwijl hij in de materie leeft, zich
tegenover God opstelt -of anders gezegd: waarheen neigt hij in zijn
voorstellingen, met betrekking tot het zichtbare en het onzichtbare?
[9] Nu is
het heel natuurlijk dat een eenvoudig mens, wiens ziel nog niet zo ontwikkeld
is, zijn gedachten in eerste instantie alleen op het uiterlijke richt dat hem
omringt, en ook alleen maar oordeelt naar hetgeen hij ziet en hoort.
Het puur
uiterlijke van de verschijnselen zal hem in eerste instantie aantrekken;
hij zal dat beoordelen, zijn conclusies trekken en vanuit zijn opgedane
ervaringen zich de uiterlijke omgeving ten nutte weten te maken.
Pas wanneer
hij zover is gekomen dat hij het uiterlijke van de natuurlijke gebeurtenissen
kan beheersen, zal zijn verstand hem aansporen naar het 'waarom' te vragen en
daarnaar op zoek te gaan.
De loop
van de ontwikkeling in de materiële wereld is echter steeds zo, dat eerst het uiterlijke
omhulsel bestudeerd wordt en de geestelijke kern er daarna vaak met
veel moeite uit wordt gepeld.
[10] Jullie
weten echter dat de ontwikkeling van het dierenrijk alsook van het voorafgaande
plantenrijk berust op de vernietiging van de uiterlijke vorm, ongeacht het
daarin heersende innerlijke levensbeginsel, dat naar vervolmaking streeft.
Dit uiterlijke
natuurvoorbeeld blijft natuurlijk ook niet verborgen voor een mens
wiens ziel nog niet zo ontwikkeld is,ja, het is in hem aanwezig als een
zielenkracht die overwonnen moet worden, omdat zijn levensloop die neiging om
te vernietigen in zich bevat. Hij bootst het dus ook in zoverre na, dat hij
aanspraak maakt op het recht van de sterkste en het ook uitoefent, zolang hij
zich in een toestand bevindt die de innerlijke ontwikkeling van zijn ziel nog
belemmert.
Pas wanneer er
perioden aanbreken waarin de ontwikkeling van de ziel voorop staat, waarbij in
zekere zin het puur uiterlijke, materiële waarnemen als een overwonnen
standpunt wordt beschouwd, kan die hardheid van de ziel niet meer optreden en
kan het recht van de sterkste in de mens geheel en al verdwijnen. Dan treedt
het recht van de verlichte menselijke geest in werking, dat veel
onoverwinnelijker is dan die eerste fysieke kracht.
[11] Die
soldaten staan echter allemaal op het niveau van het puur uiterlijke
waarnemen van de natuur, dat hun het recht van de sterkste leert -ze
bekommeren zich nog niet om de ontwikkeling van hun ziel - en bootsten dus
ook die strijd in de natuur na, en voelen voorlopig ook helemaal geen leegte in
zichzelf. Ja, ze kunnen daarbij zelfs heel goede mensen zijn, zelfs
goedmoedig, zolang ze geen ingebeelde vijand voor zich hebben in de gedaante
van een andere oorlogszuchtige soldaat uit een ander land, waar ze als een
verbitterde vijand tegenover staan, zodra de trompet tot de strijd oproept.
[12] Die
opvoeding moet Ik echter laten gebeuren, omdat het herkennen van de innerlijke
kern alleen mogelijk is door het doordringen van de harde uiterlijke
schillen, en de menselijke geest niet op een andere manier te wekken is dan
door ervaring.
[13]
'Experientia docet'* (* Latijn voor (letterlijk): 'De ervaring leert', ofwel'
Al doende leert men' c.q. 'Door ervaring wordt men wijs'), is hier het parool,
en jullie weten hoe waar dit gezegde is; want door ervaring leert een leerling
meer dan door honderd van buiten geleerde, onbeproefde regels.
De aarde is
echter een school, waar geesten door ervaring wijs moeten worden; daarom is
hun hier ook de meest uiteenlopende gelegenheid gegeven om de ene ervaring na
de andere op te doen, om de geest snel te laten rijpen. Maar hoe het
totaal aan moeilijk, bittere en onaangename ervaringen, die op een woeste
bergbeek lijken, beteugeld worden tot een rustig voortstromende, kalme rivier,
dat vertelt Mijn leer, en Mijn leven moet en zal steeds een voorbeeld
blijven dat laat zien hoe alle ervaringen ertoe dienen om de geest in de mens
dicht, ja innig dicht bij God te brengen.
[14] Als
jullie dus je ervaringen veronachtzamen, zullen jullie nooit verstandige
bouwlieden in het rijk Gods kunnen worden; want bij Mij is het altijd zaak de
mensen langs praktische weg op te voeden. Mijn stem kan echter meestal
pas helder weerklinken in de ziel van de mens, wanneer de ziel door vele
bittere ervaringen van allerlei aard verinnerlijkt is en zich van het uiterlijke
heeft afgewend.’ … (GJE.11_059,01ff)
3. ‘Ook een soldaat is mijn broeder‘
3.1.
"Kijk, een soldaat is weliswaar op zichzelf beschouwd een vuur, dat verwoest,
kapot en dood maakt. Als er echter in
een grote volksstaat geen wapenmensen bestonden, waar was dan de beveiliging
van het eigendom, van het leven en de handhaving van de wetten over de orde? Wat
aan het leven weliswaar in overmaat gevaarlijk kan worden, moet hoofdzakelijk
het leven ook ontvangen!
En daarom is het
soldatenniveau zeker niet zo slecht als je denkt.
Daarom moet je hen niet meer met vijandelijke ogen bekijken, maar bij jezelf
denken: Ook een soldaat is mijn broeder!
Dat hij een machine van de wet is, dat
moet je om het even zijn. Want er moet immers zulke existeren, opdat er onder
de wet een ware en blijvende vrijheid kan ontstaan.’ (RB.02_234,08)
3.2.
[4] Met
liefde bereik je alles, het geweld haalt alleen de duivel maar uit zijn slaap!
En als die wakker is, kun je niet veel goeds voor de aarde verwachten! [5]
Daarom is het veel beter, dat de liefde en de zachtmoedigheid in de mensen groeit
en altijd wakker blijft en dat daardoor de duivels de kans krijgen om te slapen
en te rusten zodat ze de aarde geen kwaad doen, dan dat men de duivels met het
dreunende lawaai van het geweld wakker schudt, waarna zij dan de aarde en alles
wat daarop is te gronde richten! (GJE.01_076,04 f)
Homepage auteur: www.jesus2030.de
UpToDate 202-2025