Swedenborg over
Jakob Lorber
Swedenborg heeft ooit een
profetische uitspraak gedaan, dat Jakob Lorber gewezen zou worden op de prelaat
Oetinger van 11 november 1766, waarin hij [Swedenborg] opmerkte, dat na hem later een man een pratende ‘Verlichter’ ten deel zal vallen.
Swedenborg wees hierbij nadrukkelijk op, dat deze stem van zulke
inspiratiegehalte niet van buitenaf komen zal, maar van binnenuit vernomen zal
worden. Inderdaad kon Lorber een hemelse stem vanuit zijn hart hoorbaar tegen
hem spreken. Swedenborg was er voor aangesteld om zijn beschouwingen in de
geestelijke wereld met eigen woorden uit zijn geheugen neer te schrijven. Zie
ook Huishouding van God, deel 1, hoofdstuk 11.
================================================================
Swedenborg sprak met geestelijke
wereld
Met geesten te spreken wordt heden
ten dage zelden toegestaan, omdat het gevaarlijk is; want dan weten de geesten,
dat zij bij de mens zijn, terwijl zij dat anders niet weten; en boze geesten
zijn van dien aard, dat zij een dodelijke haat tegen de mens hebben, en niets
liever wensen, dan hem naar lichaam en ziel te verderven.
Dat is ook werkelijk geschiedt bij
hen, die zich sterk aan fantasie overgegeven hebben, zodat zij de genoegens,
die bij de natuurlijke mens passen, van zich verwijderen. Enkelen, die een
eenzaam leven lijden, horen soms geesten met zich spreken, en dit zonder gevaar.
Maar de geesten die bij die mensen zijn, worden van tijd tot tijd verwijderd,
opdat zij niet zouden bemerken, dat zij bij een mens zijn; want de meeste
geesten hebben er geen notie van, dat er nog een andere wereld is, dan die
waarin zij zijn, evenmin dat er nog elders mensen zijn; daarom is het de mens
niet geoorloofd tot hen terug te spreken; want dan zouden zij dit te weten
komen. [bron: Hemel en Hel 249]
Een koopman vroeg Swedenborg, hoe
het met zijn vriend ging aan gene zijde. Is hij in een gezegende staat?
Swedenborg: ‘Neen, hij is nog niet in de hemel. Hij is nog in de Hades [de
wereld der geesten] en hij kwelt zich voortdurend met de idee van de teruggave
van alle dingen!’ Dit antwoord bezorgde de koopman uit Elberfeld de grootste
verbazing. ‘Mijn God! Wat! In de andere wereld?’ ‘Zeker’, zei Swedenborg, ‘de
mens neemt zijn geliefkoosde neigingen en ideeën met zich mee en het is zeer
moeilijk om daarvan bevrijd te worden. Wij behoren ze derhalve hier opzij te
leggen. De koopman nam afscheid en keerde terug naar huis terug, volkomen
overtuigd dat ‘Swedenborg geen bedrieger, doch een vroom Christen was’.
Dat hij [Swedenborg] gedurende vele
jaren veelvuldig met de inwoners van de geestelijke wereld had omgegaan, is aan
geen enkele twijfel onderhevig, doch een vaststaand feit is het verslag van de
verteller [bron: Het Swedenborg – Epos 4 – de laatste reis].
Wie weet niet dat de mens leeft na
de dood, met slechts het verschil, dat hij dan als geestelijk mens leeft. De
engelen zijn verbaasd daarover, dat de meeste mensen op Aarde dit niet weten.
Hun visie: ‘de geestelijke mens ziet de ander geestelijke mens, zoals de ene
stoffelijke mens de andere stoffelijke; en zij weten niet één onderscheid
behalve dat zij in een veel meer volmaakte staat zijn.
Swedenborg in gesprek met de
engelen: Hij zei: ‘dat er nu door de Heer onthullingen zijn gedaan over het
leven na de dood.’ De engelen zeiden: ‘Hoezo over het leven na de dood? Wie
weet niet dat de mens leeft na de dood?’ Swedenborg antwoordde: ‘Zij weten het
en zij weten het niet. Zij zeggen dat het niet de mens, maar zijn ziel is, en
dat deze leeft als een geest. Maar over de geest koesteren zij een voorstelling
zoals over wind of ether, en dat men pas als mens leeft na de dag van het
Laatste Oordeel…’ [Bron: Swedenborg-Gedenkwaardigheden]
Swedenborgs Geboortedag
Was dit op 29 januari 1688 of op 8 februari 1688?
Door bijna alle biografen van Swedenborg wordt 29 januari 1688 [te Stockholm om uur] als zijn
geboortedag aangegeven. Een lezer uit Enschede schreef echter het
Swedenborgiaanse kwartaalblad, 2e jaargang – nr. 4 van december 1993 het
volgende:
‘…Het staat vrijwel vast dat deze datum, althans
volgens onze kalender, niet juist is. Al in 1582 werd in de meeste landen van
West-Europa de Juliaanse kalender afgeschaft, omdat in de loop der eeuwen de
foutfactor was opgelopen tot 10 dagen. Hij werd vervangen door de Gregoriaanse kalender, waarbij 4
oktober 1582 werd gevolgd door 15 oktober 1582.
Er werden dus 10 dagen overgeslagen om weer in het
gareel te komen met het lentepunt, en om de juiste data voor onder andere het
paasfeest vast te stellen. Verschillende landen hebben echter nog lang de
Juliaanse kalender gehandhaafd. Zweden voerde de Gregoriaanse kalender pas in
op 1 maart 1753, dus 65 jaar na de geboorte van Swedenborg, toen deze kalender
al ruim 170 jaar algemeen aanvaard was in minstens 14 landen van West-Europa.
Toen Swedenborg volgens de Juliaanse kalender in
Stockholm op 29 januari 1688 werd geboren was het in Nederland, Frankrijk,
Duitsland, Italië, etc. dus 8 februari
1688 !’’ [HdW]
Wanneer en hoe
stierf Emanuël Swedenborg?
Swedenborg ging een
half jaar voor zijn sterven nog naar Londen waar hij de winter doorbracht met
het schrijven van enkele kleine stukken, die niet meer door hem werden
uitgegeven. Maar op 29 maart 1772, om vijf uur ’s middags, scheidde hij zich
kalm en met volle bewustheid van deze wereld.
Na een paar dagen zich
onwel gevoeld te hebben en de sterftijd, die hij van te voren aan zijn
huisgenoten ook had bekend gemaakt, ademde hij kalm zijn laatste adem uit.
Voor zijn heengaan
spoorde hij zijn vrienden nog aan om een zachtmoedig en vroom leven te leiden
en verzekerde hij de waarheid van de Openbaringen, die de Heer hem voor de
wereld gegeven had.
Zijn stoffelijk
overschot werd in de kapel van de Zweedse ambassade te Londen, overeenkomstig
zijn stand en volgens de gebruiken van de Zweedse kerk bijgezet.
Swedenborg ooit bedreigd
Er bestaat een geschiedenis over Swedenborg, dat
een jongeman naar zijn verblijf kwam met het doel een aanslag op zijn leven te
plegen. Als de huishoudster hem vertelde, dat haar meester niet thuis was,
wilde de jongeman haar niet geloven en haastte
zich in de tuin om Swedenborg te zoeken.
‘Maar God voorzag dit vooruit en gebruikte
middelen Swedenborg te beschermen. Toen de jongeman zich naar de tuin haastte,
bleef zijn mantel hangen aan een spijker
van een hekslot, zodat hij zich daarvan niet kon bevrijden. Zijn verborgen
zwaard viel op de grond. In deze verwarring sloeg bij hem de vrees toe om
ontdekt te worden en hij trok zich in alle mogelijke haast terug. [Bron:
Swedenborg Epos – Hoofdstuk 41]
Swedenborg, ‘de vreemdeling’
In de geestelijke
wereld werd tijdens het leven van Swedenborg op aarde (1688-1772) hij door
engelen gezien als een vreemdeling. Hij was de enige mens die in de wereld van de
geesten rondwandelde en de engelen noemden hem ‘de vreemdeling’.
Christopher
Hasler en John Kaczmarczyk hebben in 1982 in Londen een boek uitgegeven,
weliswaar in het Engels, met een getekende biografie door de ‘General
Conference of the New Church’. Het is een stripverhaal, geschetst in grafische
stijl (ISBN:
0901381527) met 32
bladzijden in A4-formaat.
Ook de schrijver
en prediker Sadhu Sundar Singh uit India zei: ‘Ik ben zo blij te zien dat vele
dingen die ik heb gezien in de geestelijke wereld, exact hetzelfde zijn als
Swedenborg dat omschreef en beschreef in zijn werken.’
De blinde en dove
auteur Hellen Keller uit Amerika zei: ‘Als ik voor anderen de helft kon
interpreteren van de stimulerende gedachten en nobele gevoelens in Swedenborgs
geschriften, dan zou ik hen beter helpen dan ik op enige andere manier zou
kunnen.’
Swedenborg
schreef in 1769 aan een belangrijke vriend in Engeland (Thomas Hartley) het
volgende: ‘Het is een feit dat ik door de Heer Zelf geroepen ben tot dit heilig
ambt. In Zijn grote goedheid heeft Hij Zichzelf in Persoon aan mij getoond,
zijn dienstknecht, voor mijn eigen ogen in het jaar 1743 en in die tijd opende
Hij Mijn gezicht om in de geestelijke wereld rond te zien en heeft mij
toegestaan om mij met engelen en geesten te onderhouden, wat nog steeds zo
plaatsvindt tot op de huidige dag.’
‘Vanaf die tijd
begon ik met het publiceren in boekdruk van de verschillende verborgenheden die
ik gezien heb en die aan mij zijn geopenbaard, zoals die betreffende de hemel
en de hel, de staat van de mens na de dood, de waarlijk Goddelijke verering, de
geestelijke zin van het Woord, naast nog andere waardevolle zaken, die
bijdragen aan de verlossing en de wijsheid.’
‘Ik heb geregeld
gereisd vanuit mijn eigen land naar buitenlandse plaatsen, voor geen andere
reden dan om van dienst te zijn en de verborgenheden te onthullen die mij zijn
toevertrouwd. Bovendien heb ik voldoende vermogen en ik verlang niet naar meer,
noch zoek ik daarnaar…’
Over een vraag
van Thomas Hartley naar het tweedelig Menselijke, dat in Christus was,
antwoordde Swedenborg per brief: ‘Het menselijke dat Hij reeds had was het
Goddelijk Hemels Menselijke, terwijl het tweede het natuurlijk Menselijke was
dat Hijzelf opnam om tegen de hellen te strijden en de orde te herstellen,
zowel daar als in de hemelen en tevens op aarde. Hij nam ook dat tweede
Menselijke Zelf aan om dichter aanwezig te zijn en bij de mensen van de wereld,
die allen natuurlijk zijn.'
‘Het Goddelijk
Hemels Menselijke was het meest innerlijke in de Heer toen Hij in de wereld was
en Hij sprak dat aan zo veel als het Hem behaagde, vooral als Hij wonderen
deed; maar Hij verborg Het in Zichzelf wanneer Hij verzoekingen onderging en
het meest van alles toen Hij aan het kruis moest lijden en bij ieder dergelijke
gelegenheid wanneer Hij in een staat van vernedering was.’
Tenslotte verbond
Hij Zijn Menselijke met Zijn Goddelijk Hemelse en deze staat in Zijn staat van
verheerlijking. Door deze weinige woorden kunt u zien wat wordt bedoeld met
Zijn woorden: ‘Vader, verheerlijk Mij, met de heerlijkheid die Ik reeds had
vanaf de grondlegging der wereld.’
‘In een staat van
vernedering bad Hij tot de Vader alsof Hij iemand anders was dan Zichzelf, maar
in een staat van verheerlijking was Hij volledig de Vader Zelf…’
(bron:
Swedenborgiana – tijdschrift voor Swedenborg publikaties – editie 106, juli
2019).
Het witte paard, ook
een boekwerkje door Swedenborg beschreven!
De leer van Swedenborg
Inleiding
Ik ontving van een
Duitstalige academie voor religie een scriptiewerk van Nicole Oesterreich aan
de Universiteit van Leipzig, waar zij 10 jaar geleden afstudeerde en een
belangrijk werk over Swedenborg en Jung Stilling schreef. Ik heb dit met de
grootste aandacht en belangstelling gelezen. Dit werk van 54 bladzijden in
PDF-vorm gaat over "de invloed van Swedenborg op Jung-Stilling's theorie
van geesten". Een fascinerend werk. Ik heb er een distillaat van gemaakt
en met haar schriftelijke toestemming mag ik dit publiceren in ons bulletin. We
ervaren van haar een zeer duidelijk beeld van wat Swedenborg over het
hiernamaals beschrijft en zelden heb ik dit zo duidelijk, beknopt en krachtig
gezien. Het nu volgende, dat oorspronkelijk meer dan 50 bladzijden in beslag
neemt, is door de redactie ingekort. G.
Swedenborg in zijn jeugdjaren
Korte biografie van Swedenborg
Emanuel Swedenborg
werd op 29 januari 1688 in Stockholm geboren als zoon van een priester en later
bisschop. Voor de wijziging in 1719 heette de familie Svedberg. Swedenborg
bracht de periode van 1699 tot 1709 aan de Universiteit van Uppsala door met
het bestuderen van natuurwetenschappelijke en geesteswetenschappelijke
onderwerpen en studeerde af met een doctoraat. Daarna reisde hij door Europa en
studeerde in verschillende steden. In 1714 keerde hij naar Zweden terug om kort
daarna een functie als mijnambtenaar te aanvaarden, die hij tot 1747 bekleedde.
In 1744 en 1745, tijdens een verblijf in Engeland, had hij visioenen van
Christus en, volgens zijn eigen verklaring, had hij van toen af aan een
verbinding met het geestenrijk.
Vanaf 1747 wijdde
hij zich aan de productie van omvangrijke, voornamelijk religieuze literatuur
in verschillende landen. Hij had al vóór 1745 talrijke wetenschappelijke
geschriften gepubliceerd. Hij overleed in Londen op 29 maart 1772. Swedenborgs
werken hadden een grote invloed op de Europese intellectuele geschiedenis.
Beroemde filosofen (b.v. Kant en Schelling) en literaire figuren (b.v. Goethe
en de Balzac) hielden zich met zijn werk bezig.
De beste
samenvatting van Swedenborgs leer over wat er gebeurt na de dood is te vinden
in ‘Hemel en Hel’ (De coelo et ejus
mirabilibus, et de inferno: ex auditis & visis) uit 1758. Een discussie over zijn overeenkomsten met
Boehme ontstond toen Swedenborg nog leefde. Swedenborg zelf ontkende Böhme te
hebben gelezen in een brief aan Dr. Gabriel Beyer in 1767.
Jakob Böhme
Jakob Böhme (1575
- 1624) was een lekentheoloog en schoenmaker uit Görlitz die beďnvloed werd
door de christelijke Kabbala, mystiek en alchemie. Zijn denken kan worden
begrepen als "post-Lutheraanse gnosis". De basis van de Boheemse
theologie is de interpretatie van Genesis: Boehme postuleert de "eeuwige
geboorte" van God. Zijn godsbeginsel wordt bepaald door het dynamische
beginsel in het samenspel van "wil" en "onwil" (dus ook in
Gods liefde en Gods toorn en goed en kwaad in de natuur).
Böhme vatte zijn
leer van de ziel samen in zijn geschrift Psychologia vera. De ziel is een soort beeld van God: "Alles wat God heeft en
kan, en alles wat God is in zijn drie-eenheid, dat is de ziel in haar wezen,
als een tak uit de kracht van de boom; haar wezen is hemels geschapen, uit het
hemels goddelijke wezen. [Redactie: Men zou hier de vraag kunnen stellen: als het
goddelijk wezen al bestond, hoe kan Zij dan verenigd zijn om Zijn gehele wezen
uit de hemelse sfeer te scheppen? ].
Het [wat, wie?] bestaat uit twee
delen die samen het lichaam vormen, namelijk de vuurtinctuur en de
watertinctuur. Dit is de geest en dat is de ziel. De tinctuur is een soort
levensessentie. [Redactie: Als je dit uitlegt vanuit het
oogpunt van de alchemie, is het materialistisch gezien wel correct.]
De vorm van de
ziel komt overeen met een bol: "Zo kunnen wij zien in welke vorm de ziel
is, namelijk een ronde bol, naar Gods oog, waar het kruis doorheen gaat en zich
in twee delen verdeelt, als in twee ogen, die achterstevoren staan. [...]
Böhme gaat, en ook
Swedenborg, niet uit van een tussenwereld. Na de dood blijven de zielen op
aarde tot het oordeel. Er zijn echter zielen die zich na de dood om de
nabestaanden bekommeren en aan hen verschijnen.
De hartstochten
hebben het op aarde ook veel gemakkelijker, omdat daar de geestelijke opbouw is
die in ‘Hades’ ontbreekt. Zo is het verblijf in de Hades slechts een kwelling
voor de ziel die zich niet kon losmaken van de hartstochten op aarde en die
geen waarachtig christelijk leven heeft geleid. [Redactie: Hades is de onderwereld!]
"Daarom komen
sommige [zielen] terug met de sterrengeest en gaan rond in hun huis en plaats,
laten zich zien in menselijke gedaante, verlangen dit of dat, en maken zich
dikwijls zorgen over testamenten, en denken zo de zegeningen van de heiligen te
kunnen verkrijgen voor hun rust. En als de aardse zaak nog in haar is, zorgt
zij ook voor kinderen en vrienden, wat duurt tot zij in haar rust wegzinkt,
zodat haar sterrengeest verteerd is; dan is het afgelopen met alle verdriet en
zorgen, en heeft zij er geen weet meer van, behalve dan dat zij het ziet in het
wonder van de Magia.
De ziel is een lichtwezen
Voor hem is het
geestenrijk een plaats hier op aarde: "De Hades is in onze atmosfeer, en
daalt in het aardse lichaam af tot waar de hel begint, dan stijgt zij ook op
tot waar in de zuivere ether het verblijf van de zaligen begint. De ziel
bereikt Hades na de dood in het gezelschap van engelen. [Redactie: dit wordt ook door Jakob Lorber beschreven]
Als de ziel nog
aan de aarde gehecht is, wordt zij berispt, maar dit is vaak niet erg nuttig.
In plaats daarvan, zoeken de zielen dan hun gelijke. Zij behoren dan tot
verschillende groepen, die geleid worden door een voorzittende geest. Een korte
tijd na de dood, nemen de zielen contact op met degenen die het meest op hen
lijken. Sommigen komen ook in contact met de Verlosser en met zijn heiligen.
Vrienden die erg op elkaar lijken zullen er ook samen zijn. Normaal hebben de
zielen of geesten dan geen verbinding meer met de zintuiglijke wereld. Zij
kunnen echter wel boodschappen uit de zintuiglijke wereld ontvangen via
overleden familieleden of vrienden.
Maar zich losmaken
van de hartstochten is op aarde veel gemakkelijker, omdat daar de geestelijke
opbouw is die in Hades ontbreekt. Zo is het verblijf in de Hades slechts een
kwelling voor de ziel die zich niet kon losmaken van de hartstochten op aarde
en die geen waarachtig christelijk leven heeft geleid.
Swedenborg gaat
uit van een beoogde scheppingsorde. Hij verdeelt deze schepping in een aardse
en een geestelijke wereld (mundus spiritualis). Deze geestelijke wereld bestaat
uit de hemel, de hel en de geestelijke wereld (mundus spiritum), die
Jung-Stilling Hades noemt. Er is een voortdurende verbinding tussen de aardse
en de geestelijke wereld.
Dit komt onder
meer tot uiting in het feit dat mensen altijd omringd zijn door goede en kwade
geesten. Noch geesten, noch mensen zijn zich hiervan bewust. Ze vormen als het
ware het geweten van de mens. De
boze geesten zijn nodig omdat de mens in allerlei soorten kwaad wordt geboren
en daarom bestaat zijn eerste leven er alleen uit. Als geesten zoals hij niet
met hem werden geassocieerd, zou de mens niet kunnen leven, noch zou hij van
zijn kwaad kunnen worden afgekeerd en hervormd.
De goede geesten
zijn hem door God toegewezen, de slechte trekt hij zelf aan. In de loop van
zijn leven veranderen deze geesten naarmate de neigingen van de mens
veranderen. Door de geesten leidt God de mens. Dit komt onder
meer tot uiting in het feit dat mensen altijd omringd zijn door goede en kwade
geesten. Noch geesten, noch mensen zijn zich hiervan bewust. Ze vormen als het
ware het geweten van de mens. De boze geesten zijn nodig omdat de mens in
allerlei soorten kwaad wordt geboren en daarom bestaat zijn eerste leven er
alleen uit. Daarom, als geesten zoals hij niet met hem werden geassocieerd, zou
de mens niet kunnen leven, noch zou hij van zijn kwaad kunnen worden afgekeerd
en hervormd.
De goede geesten
zijn hem door God toegewezen, de slechte
trekt hij zelf aan. In de loop van zijn leven veranderen deze geesten naarmate
de neigingen van de mens veranderen. Door de geesten leidt God de mens naar
de hemelse orde. Maar God zelf heeft ook een directe invloed op de mens. Maar
God zelf heeft ook een directe invloed op de mens.
In de geestelijke
wereld is er echter geen ruimte en geen tijd, alleen iets dat erop lijkt.
Ruimte en tijd zijn toestanden in de geestelijke wereld. Veranderingen in de
ruimte- en tijd vinden plaats door veranderingen in de staat van het interieur.
[…]
Beweging in de
geestelijke wereld werkt zo dat benaderingen innerlijke overeenkomsten zijn en
afstanden verschillen.
Swedenborg was nog
steeds bekend met dit soort geestelijke vooruitgang uit eigen ervaring toen hij
nog leefde, en toen hij met haar naar verre planeten reisde: "Op deze
manier werd ik ook door de Heer naar de hemel en naar de aardse lichamen in de
universum weggevoerd. Het gebeurde in de geest terwijl mijn lichaam op zijn
plaats bleef.
Jung-Stilling kent
ook de mogelijkheid van planetaire migratie. Het is voor hem echter pas
mogelijk na het bereiken van de verlossing. Bovenstaand citaat laat al de
koppeling van de geestelijke wereld met de huidige zien, hetgeen later zal
worden uitgelegd. Ook in de geestelijke wereld komt de tijd tot stand door
veranderingen in status.
De leer van de ziel
Swedenborg maakt
een tripartiete verdeling van zijn leer van de ziel in de gebieden anima, mens
en animus. De anima komt overeen met Swedenborgs basissubstantie van de levende
wereld, het fluďdum spirituosum. De mens bevindt zich in de hersenschors en
neemt de functies van de geest over. De animus, aan de andere kant, "vormt
concepten, bezit het vermogen van imago en verlangens.
Het sensorische
apparaat vult deze drie gebieden aan. Dit kan niet direct worden overgebracht
naar Jung-Stilling's theorie van de ziel, die zijn ziel slechts in tweeën
deelt. Voor Jung-Stilling zijn de zintuigen, het vierde rijk van Swedenborg,
fysiek en geen onderdeel van de ziel. Voor Swedenborg is de ziel als geheel een
container voor het leven dat alleen van God uitgaat.
De eigenlijke
natuur is dood. Het goddelijke leven stroomt in het fluďdum van Swedenborg,
namelijk door zijn verbinding met de fijnste lucht, die zelfs vóór de zuivere
en stille etherische lucht bestaat.
In Jung-Stilling
en Swedenborg worden echter dezelfde bepalingen gevonden voor de dierlijke
zielen, die elk worden onderscheiden door de vrijheid van de wil. De ziel wordt
door Swedenborg als onsterfelijk beschouwd. Na de dood van het lichaam zet het
zijn leven voort in de geestenwereld.
Swedenborg is niet
geďnteresseerd in de manier waarop de ziel zich losmaakt van het lichaam of
iets dergelijks, waar Jung-Stilling vooral in geďnteresseerd was. Het uiterlijk
van het lichaam komt al overeen met het uiterlijk van de ziel tijdens het
leven. Jung-Stilling deed deze uitspraak alleen voor de toestand in de
tussenwereld.
Volgens Swedenborg
bezit de ziel een innerlijk en een uiterlijk geheugen. Iedereen kent zijn
externe geheugen, het is selectief en onvolledig. Alles wordt echter opgeslagen
in het innerlijke geheugen. Na de dood in de tweede staat heeft de ziel toegang
tot dit innerlijke geheugen.
Voor Swedenborg
lijkt de oorzaak van het bestaan van de wereld weinig rol te
hebben gespeeld, laat staan de vraag naar de oorzaak van het
bestaan van zielen in het lichaam. Volgens zijn
correspondentieleer is er nauwelijks verschil tussen aards en geestelijk leven,
aangezien beide tegelijkertijd bestaan.
Swedenborg kent
zo'n gedeeltelijke loskoppeling van de ziel niet van het lichaam. De inspiratie
uit het geestenrijk vindt in hem plaats door de opening van de door God
geschapen mens of door de directe invloed van de geesten op de innerlijke mens
in delen van de hersenen.
Ether
Evenals
Jung-Stilling kent ook Swedenborg een "grondsubstantie van de bezielde
wereld", die hij fluďdum spirituosum noemt. Zijn opvatting is beďnvloed
door Aristoteles en Galenus. Het fluďdum spirituosum is een soort vloeistof die
kan worden ingedeeld bij de derde en hoogste graad boven het bloed, maar zelf
niet levend is. Het volgt drie beginselen: een materieel, een geestelijk en de
vorming van een lichaam voor beide doeleinden, de substantia corticalis
(cortex). Dit is waar de uitwisseling tussen lichaam en ziel plaatsvindt.
Verbeelding
Swedenborg kent
ook een begrip van verbeelding: "De natuurlijke mens, in zichzelf
beschouwd, heeft een materiële verbeelding, en heeft neigingen zoals dieren die
hebben [...]. Maar het werkelijke denkvermogen en de werkelijke
verbeeldingskracht komen van de innerlijke of geestelijke mens, wanneer de
natuurlijke mens daaruit ziet, handelt en leeft. [...].
Swedenborg ziet
het denkvermogen en de verbeelding als deel van de ziel. Tijdens het leven
bouwt de innerlijke mens zijn eigen geestelijke wereld op met behulp van zijn
voorstellingsvermogen. Dit verandert voortdurend, afhankelijk van hoe iemands
passies veranderen. Uiteindelijk leidt dit soort verbeelding tot een verbinding
met God en dus tot menselijke verlossing.
Hij vermeldt onder
andere twee soorten "visioenen". 1. Uit het lichaam worden gehaald
(abduci a corpore) in een toestand tussen waken en slapen. De zintuigen zijn zo
wakker en zelfs verscherpt dat men denkt dat men helemaal wakker is. In deze toestand
weet men niet of men in het lichaam of buiten het lichaam is. Swedenborg
beweert drie of vier keer in deze toestand te zijn geweest.
Door de geest te
worden weggeleid naar een andere plaats. Dit was gebeurd in gesprekken met
geesten en in de schijnbare plaatselijke beweging in de geestenwereld. De
overeenkomstige lichamelijke gewaarwording trad pas enige tijd na deze
wegvoering op, en Swedenborg besefte toen pas dat zijn lichaam zich nog op
dezelfde plaats bevond. Swedenborg beweert dit twee of drie keer te hebben
meegemaakt. Een groot deel van Swedenborgs verkeer met de geestenwereld vond
echter niet plaats in tranceachtige toestanden, maar bij vol bewustzijn.
De mens wordt in
een toestand gebracht die het midden houdt tussen slapen en waken. In deze
toestand is hij zich van niets anders bewust dan dat hij volledig wakker is.
Alle zintuigen zijn even wakker als in de hoogste lichamelijke waakzaamheid,
het gezicht zowel als het gehoor en - vreemd genoeg - ook de tastzin, die dan
nog fijner is dan ooit mogelijk zou zijn wanneer het lichaam wakker is. In deze
toestand heb ik ook geesten en engelen in het vlees gezien en gehoord, en hen
vreemd genoeg zelfs aangeraakt, hoewel er op dat ogenblik bijna niets van het
lichaam aanwezig was. Over deze toestand wordt gezegd dat men uit het lichaam
wordt geleid en niet weet of men in het lichaam is of uit het lichaam. SWEDENBORG, Hemel en Hel, 440
De leer van de geestenwereld
Voor Swedenborg is
het niet nodig om het bestaan van een geestenwereld te bewijzen, zoals
Jung-Stilling doet. Het bestaan van zo'n wereld is voor Swedenborg volkomen
vanzelfsprekend door zijn ervaringen ermee. Daar Swedenborg al zijn theorieën
op de Schrift baseert, biedt de Bijbel voor hem ook getuigenis van de
geestenwereld.
Ik kan daaraan toevoegen, dat ieder mens, ook al leeft
hij nog in het lichaam, wat zijn geest betreft, in het gezelschap van geesten
verkeert, hoewel hij zich daarvan niet bewust is. Swedenborg beweert een
voortdurende verbinding van de ziel met de geestelijke wereld. (mundus
spiritualis).
Van alles zijn er
drie soorten in de geestelijke wereld: drie hemelen (innerlijk, meer innerlijk,
meest innerlijk) en drie hellen (laagste, middelste, hoogste hel), drie soorten
liefde en drie soorten geesten of engelen (goede geesten, engelachtige geesten
en engelen). Elders maakt Swedenborg onderscheid tussen de hemel van de liefde
tot God en de hemel van de actieve naastenliefde, en ook tussen de hel van de
eigenliefde en de hel van de liefde tot de wereld. Bovendien zijn er ontelbare
hemelen en hellen naar gelang van het aantal mensen.
Contact met
geesten is ook voor Swedenborg niets ongewoons, maar zijn opvatting verschilt
in die zin, dat de mens de geesten niet kan opzoeken, zoals Jung-Stilling het beschrijft
via dierlijk magnetisme. Er schuilt ook een gevaar in het onophoudelijk intens
nadenken over religieuze vragen. Deze dringen door tot in het innerlijk van de
persoon en nemen hem gevangen. Daarom dringen zulke gedachten dan door in de
mundus spiritualis en zetten de geesten in beweging. Elke geest die zulke
mensen daarna horen, nemen ze aan voor de heilige geest. De valse waarheden die
zij aldus ontvangen, geven zij in naam van God aan anderen door en brengen
aldus goede christenen in verwarring.
Vermoedens
Bij de mens mogen
de tegenwoordige geestelijke wezens echter niet tot de mens spreken; maar de
ideeën en gedachten, die in ons opkomen en uit onszelf schijnen te komen,
komen, zegt Swedenborg, van geesten. Door de invloed van engelen onderhoudt,
beschermt, voedt en verkwikt de Heer de zielen van allen die hun aangezicht
naar Sion wenden, en, indien mogelijk, richt Hij de daden van de goddelozen ten
goede. Mittnacht geeft hier een samenvatting van de artikelen 246 tot 257 van
Hemel en Hel.
Daarin beschrijft Swedenborg de manier waarop engelen en geesten contact
maken met de mens. Engelen spreken een geestelijke taal en zijn niet in staat
menselijke taal te spreken.187 Deze geestelijke taal manifesteert zich bij de
mens in de innerlijke mens, in het hoofd op verschillende plaatsen. [Redactie: volgens Jakob Lorber niet in het hoofd, maar in het hart!]
De invloed van God
zelf komt de mens binnen via het voorhoofd. De invloed van de geestelijke
engelen vindt plaats via alle delen waaronder de kleine hersenen zich bevinden
en die van de hemelse engelen via het deel van het hoofd waaronder de kleine
hersenen zich bevinden. Dit proces lijkt voor de mens op een "'waaronder
de kleine hersenen zich bevinden. Dit proces komt op de mens over als een
herinnering aan iets dat de mens toch nooit heeft gehoord of gezien.
[Emanuel Swedenborg, de
geestelijke Columbus, de door God gezegende douche van het hiernamaals. Zijn
gave van zicht - en het bewijs ervan. Zijn leven en onderwijs]
Verschijningen van geesten
Swedenborg gaat er
van uit dat geesten en engelen een effect hebben op mensen. Op deze manier
lijkt zijn benadering op die van Jung-Stilling. Het volgende gemeenschappelijke
kenmerk is het feitelijke verbod op communicatie tussen geesten en mensen, maar
om verschillende redenen. In de oudheid was er een levendige uitwisseling
tussen mensen en engelen. In de loop van de tijd verwijderde de eigenliefde van
de mens hem meer en meer van God en dus van de hemel, zodat de verbinding
tussen mensen en engelen door de menselijke kant werd onderbroken. [Redactie: Adamitische periode tot 1656 n. Adam]
Deze ontmoetingen
zijn uiterst zelden toegestaan, omdat zij gevaarlijk zijn volgens Swedenborg.
[...] de geesten weten dan dat zij bij een mens zijn, wat anders niet het geval
is. Er zijn echter ook onschuldige
ontmoetingen met geesten, bijvoorbeeld dat eenzame mensen vaak geesten horen
spreken. God verwijdert deze geesten echter van tijd tot tijd. Swedenborg gaat
er ook van uit dat God geesten gebruikt als bemiddelaars.
Zo zond hij
geesten tot de Bijbelse profeten, die hij "met zijn aanschijn vervulde en
daardoor inspireerde met de woorden die zij aan de profeten dicteerden".
Wanneer geesten met mensen communiceren, weten zij niet dat zij een andere taal
spreken dan mensen. Dit gebeurt omdat "zij dan in de taal van de mens
zijn, maar niet in hun eigen taal, ja, zij herinneren zich die zelfs niet. Maar
zodra zij zich van de mens afkeren, zijn zij weer in hun eigen taal, d.w.z. in
de taal van engelen en geesten, en weten zij niets meer van de taal van de
mens.
Wanneer
verscheidene geesten tot een mens willen spreken, zenden zij een boodschapper
door wie zij dan als één persoon spreken. [Redactie: heb ik weleens meegemaakt!] Deze boodschappers worden subjecta genoemd. Er zijn ook
kwade geesten die mensen haten en proberen te corrumperen. Dit zijn echter niet
dezelfde geesten die bezetenheid veroorzaken. Deze noemt Swedenborg natuurlijke
of materiële geesten. Zij worden gekenmerkt door het feit dat zij niet in de
geest, maar in het lichaam van de mens binnendringen en er bezit van nemen. Zij
zijn reeds door God in de hel geworpen en dus onschadelijk gemaakt.
Swedenborg gaat
veel minder in op de spookverschijningen dan Jung-Stilling, die zich
concentreert op die verschijningen en op de lessen die eruit getrokken kunnen
worden.
Hades
Hades is de onderwereld
Wat Jung-Stilling
Hades noemt, wordt door Swedenborg mundus spiritum genoemd. Deze geestenwereld
is een 'plaats [locus] [...], alsmede een tussentoestand [status] van de mens
na de dood. Daar wijkt zijn mening af
van die van Jung-Stilling, voor wie Hades slechts een plaats is, geen toestand.
Na de dood bevindt
de ziel zich in de "eerste staat". Het uiterlijk van de ziel
verschilt in het geheel niet van het uiterlijk van het lichaam voor de dood. De
mens bezit dan echter slechts een geestelijk lichaam.
Dit is echter des
te mooier "naarmate de betrokkene innerlijker de goddelijke waarheden had
liefgehad en ernaar leefde. Volgens Swedenborg behoudt het geestelijk lichaam
de innerlijke en uiterlijke zintuigen.
Dit [dat de mens
zonder substantieel substraat niets is] volgt uit het feit dat zonder een
orgaan als substraat [quod est subjectum visus ejus] van zijn gehoorzintuig, de
mens ook niets kan horen. Gezicht en gehoor zijn zonder hen niets, ja zelfs een
onmogelijkheid. Hetzelfde geldt voor het denken, het innerlijk zien, evenals
voor het innerlijk worden, het innerlijk horen - indien deze niet zouden
bestaan in en van substanties als hun organische vormen en substraten, zouden
zij in het geheel geen bestaan hebben.
Op grond van deze
overwegingen kan worden gesteld, dat de geest van de mens op dezelfde wijze een
vorm heeft, namelijk de menselijke vorm, en dat hij zintuigen en zintuigen
bezit, net als in de tijd toen hij nog in het stoffelijke lichaam leefde.
Bovendien, dat al het leven van het oog en al het leven van het oor, kortom al
het zinnelijke leven dat in de mens wordt aangetroffen, in het geheel niet aan
zijn lichaam toebehoort, maar aan zijn geest, die het tot het uiterste vult.
Daarom zien, horen en voelen de geesten even goed als de mensen, hoewel zij na
hun afscheiding van het lichaam niet meer in de natuurlijke, maar in de
geestelijke wereld zien, horen en voelen. SWEDENBORG, Hemel en Hel, 434.
De ziel ontwikkelt zich alleen naar
haar uiteindelijke verblijfplaats in de tweede en derde staat door meer en meer
van het uiterlijke af te leggen en tot het innerlijke te komen. In de mundus
spiritum is er een groot aantal geesten. Geen enkele ziel
is er echter langer dan 30 jaar. [Mundus Spiritum is de zuivere geest!]
Alleen in de
geestenwereld wordt de beslissing genomen over het toekomstig verblijf in hemel
of hel. In de ziel verenigen zich dan ofwel het goede en ware (verstand en wil)
ofwel het kwade en valse, waarna de overeenkomstige beslissing wordt genomen.
Er is niet langer
een midden, een "verdeelde geest": "Wat een mens wil, dat zal
hij ook weten, en wat hij weet, dat zal hij ook willen. In de geestenwereld
worden mensen in bepaalde groepen ingedeeld: "De goddelozen zijn
onmiddellijk gebonden aan de helse genootschappen waartoe zij, volgens hun
heersende liefde, reeds in de wereld hadden behoord. De goeden echter zijn onmiddellijk
gebonden aan de hemelse gemeenschap waartoe zij ook op aarde reeds hadden
behoord met betrekking tot liefde, naastenliefde en geloof.
Ondanks dit
onderscheid komen zij in de geestenwereld wel samen en kunnen allen, die in het
stoffelijke leven vrienden en bekenden van elkaar waren, namelijk echtgenoten
en echtgenotes, alsmede broeders en zusters, daar met elkaar spreken, indien
zij dit wensen.
Alle hartstochten
die de mens tijdens zijn leven sterk heeft ontwikkeld, worden na zijn dood in
overdreven mate voortgezet in de mundus spiritum. Dit gebeurt in zo'n mate dat
zij een kwelling worden voor de betreffende ziel. Hij die liefheeft te eten,
zal dat zonder pauze doen tot hij braakt. Hij die graag naar preken luistert,
zal in de tussenwereld voortdurend alleen maar saaie preken horen. Dit is om de
zielen te leren zich los te maken van de passies. Zo zijn er ook boeken,
winkels, sportvelden, disputaties, etc. Swedenborg wendt zich hier af van de
Lutherse leer van de rechtvaardiging, hoewel hij feitelijk tot de Lutherse Kerk
behoorde.
Andere belangrijke
leringen van Swedenborg
Maximus homo
Een van de meest opmerkelijke elementen in Swedenborgs leer over de
geestenwereld is zijn opvatting dat de gehele mundus spiritualis, die de hemel
en de geestenwereld omvat, de vorm aanneemt van een 'Grootste Mens', de Maximus
homo.
Het begrip van de maximus homo vloeit voort uit Swedenborgs interpretatie
van het imago Dei volgens het Hermetische principe van analogie. Als de mens het beeld van God is, moet God
op een bepaalde manier mens zijn. Aangezien de mundus spiritualis goddelijk van
aard is, is zij menselijk van vorm.
Zoals de afzonderlijke samenlevingen in de mundus spiritualis georganiseerd
zijn als een mens, zo is er een "kleine hemel" in de individuele
mens. Daartoe brengt Swedenborg de anatomie die hij in de jaren 1740 uitwerkte
over op de maximus homo. Hoewel Swedenborg deze verbazingwekkende leer in Hemel
en Hel intensief uiteenzette, is er in Jung-Stilling geen spoor van terug te
vinden.
Innerlijke Schriftuurlijke
Zin
Zoals hierboven reeds uiteengezet, gaat Swedenborg uit van een speciale
geestelijke taal die in de hemel gesproken wordt en die ook in het begin van de
mensheid door de mensen gebruikt werd voor communicatie in de zogenaamde
'vroege kerk'. Deze geestelijke taal bevat hemelse waarheden. In de loop der
tijden materialiseerde deze taal zich en kwamen daaruit Hebreeuws en Grieks
voort. Daarom bevatten de Bijbelse geschriften nog steeds de hemelse waarheid,
de zogenaamde "innerlijke zin". [noot 214] Swedenborg tracht
deze innerlijke zin te doorgronden door de Bijbelse verkondiging te
systematiseren met behulp van zijn visioenen. De letterlijke zin waakt over de
juiste interpretatie van de innerlijke zin.
Swedenborg zegt volgens deze schrijfster [redactie]: 'Voor elk dier,
voor elke kleur, voor elke figuur die in de Bijbel voorkomt, is een unieke,
vastomlijnde geestelijke betekenis vastgesteld. Overal waar dit dier, deze
kleur, deze figuur in de Bijbel genoemd wordt, in welke context dan ook, heeft
het deze definitieve betekenis. Bijvoorbeeld, overal waar kikkers in de Bijbel
voorkomen, hetzij in de boeken van Mozes, hetzij in de Psalmen, hetzij in de
Apocalyps, zo duiden kikkers op redeneren vanuit het valse. Het oog betekent
het begrip van het ware. Tranen uit de ogen duiden op pijn van de geest omdat
hij het ware niet begrijpt. Jung-Stilling kent dit soort innerlijke
Schriftuurlijke zin niet.
Swedenborg onderscheidt ook de Bijbelse geschriften in echte geschriften en
leerstellige geschriften. De leerstellige geschriften (apostolische
geschriften) zijn slechts zijdelings met de hemel verbonden en hun wijze van
schrijven verschilt van de echte geschriften.
Noot: 214 "Hierin [in Arcana Coelestia]
wijst Swedenborg er eerst op dat er in alle echte Bijbelse geschriften een
'innerlijke' of 'geestelijke zin' is, zoals hij het noemt. Deze
"innerlijke, geestelijke zin" is allereerst het wezenlijke
fundamentele en geheel nieuwe in zijn theologische werken, en hij vervolgt met
te zeggen dat deze "innerlijke, geestelijke zin" voortkomt uit de
"wetenschap der overeenstemmingen".
De roeping van Swedenborg
Swedenborg gebruikte zijn
middagmaal wat laat in een herberg, waar hij gewoonlijk zijn middagmaal nam en
waar hij ook een eigen kamer had. Op een dag, toen hij weer zijn maaltijd
benuttigde en met grote eetlust at, terwijl zijn gedachten al die tijd in
beslag genomen werden door bespiegelingen over de hemelse dingen, die voor het
begrip van de mensen verborgen waren.
Tegen het einde van de
maaltijd bespeurde hij een soort wazigheid voor zijn ogen. Het werd duisterder
en toen zag hij de grond bedekt met weerzinwekkende kruipende schepsels, zoals
slangen en kikvorsen. Swedenborg verhaalde het volgende: ‘Ik stond verbaasd,
want ik was in het volle bezit van mijn zinnen en had heldere gedachten. Ten
slotte overheerste de duisternis en toen verdween het plotseling en ik zag een
man in een hoek van de kamer zitten. Daar ik geheel alleen was, werd ik zeer
beangstigd door zijn spreken, want hij zei: ‘Eet niet zo veel!’. Opnieuw werd mij alles zwart voor de ogen,
maar onmiddellijk trok het weg en ik merkte, dat ik alleen was in de
spijzekamer. Zo’n onverwachte schrik verhaastte mijn terugkeer naar mijn kamer.
Ik liet niets aan de waard merken, maar overwoog terdege wat er gebeurd was en
kon er niet op terugzien als een toevalligheid of als veroorzaakt door een
fysische reden.
Ik ging dus naar mijn
kamer, maar des avonds vertoonde dezelfde man weer zich opnieuw voor mij. Ik
was toen echter niet bevreesd. Hij zei, dat hij de Heer God was, de Schepper en
Verlosser der wereld en dat Hij mij uitgekozen had om aan de mensen de
geestelijke inhoud van de Heilige Schrift te verklaren en dat Hijzelf mij zou verklaren wat ik over dit
onderwerp moest schrijven.
Toen, op diezelfde avond,
werden de wereld der geesten, hel en hemel voor mij in volle overtuiging
geopend. Ik herkende daar vele bekenden uit elke stand in het leven. En van die
dag af gaf ik alle beoefening van wereldse letteren op en wijdde mijn werk aan
geestelijke dingen’. [bron: Epos Swedenborg hoofdstuk 24]
De roeping van Swedenborg
door de Heer vond plaats in het jaar 1743, toen hij in Nederland
verbleef te Delft. In een brief, geschreven in 1769 op verzoek van de predikant
Thomas Hartley, zegt Swedenborg hierover: ‘Ik ben geroepen tot een heilig ambt
door de Heer Zelf, Die op de barmhartigste wijze aan mij Zijn dienstknecht,
verscheen in het jaar 1743, toen Hij mijn gezicht opende en mij in staat stelde
met geesten en engelen samen te zijn, in welke staat ik tot op deze dag gebleven
ben. Van die tijd aan ben ik begonnen met het drukken en uitgeven van de
onderscheidene Verborgenheden die door mij werden gezien of aan mij werden
geopenbaard, betreffende de Hemel en de Hel, de staat van de mens na de dood,
de geestelijke zin van het Woord, behalve vele andere hoogst belangrijke zaken,
die voor de zaliging en de wijsheid bevorderlijk zijn. De enige reden voor mijn
buitenlandse reizen was steeds mijzelf nuttig te maken, en de geheimen die aan
mij ontvouwd werden, bekend te maken. Ik beschik over zoveel wereldlijke
welvaart als ik nodig heb en ik zoek of wens niet meer’.
Over Swedenborg is
veel te lezen in het Swedenborgse Nederlandstalige [digitale] blad – Ook gedeeltes
in het Engels! Dit blad bestaat al tientallen jaren. Het is zeer
de moeite waard daar een kijkje te nemen.
http://www.swedenborg.nl/Swedenborgiana-Titelpaginas-vanaf2005.htm
http://www.swedenborg.de/index.html [Duitstalig]
http://www.swedenborg.com/emanuel-swedenborg/writings/#complete [Engelstalig]
Swedenborg sprak met geestelijke
wereld
Met geesten te spreken wordt heden
ten dage zelden toegestaan, omdat het gevaarlijk is; want dan weten de geesten,
dat zij bij de mens zijn, terwijl zij dat anders niet weten; en boze geesten
zijn van dien aard, dat zij een dodelijke haat tegen de mens hebben, en niets
liever wensen, dan hem naar lichaam en ziel te verderven.
Dat is ook werkelijk geschiedt bij
hen, die zich sterk aan fantasie overgegeven hebben, zodat zij de genoegens,
die bij de natuurlijke mens passen, van zich verwijderen. Enkelen, die een
eenzaam leven lijden, horen soms geesten met zich spreken, en dit zonder
gevaar. Maar de geesten die bij die mensen zijn, worden van tijd tot tijd
verwijderd, opdat zij niet zouden bemerken, dat zij bij een mens zijn; want de
meeste geesten hebben er geen notie van, dat er nog een andere wereld is, dan
die waarin zij zijn, evenmin dat er nog elders mensen zijn; daarom is het de
mens niet geoorloofd tot hen terug te spreken; want dan zouden zij dit te weten
komen. [bron: Hemel en Hel 249]
Een koopman vroeg Swedenborg, hoe
het met zijn vriend ging aan gene zijde. Is hij in een gezegende staat?
Swedenborg: ‘Neen, hij is nog niet in de hemel. Hij is nog in de Hades [de
wereld der geesten] en hij kwelt zich voortdurend met de idee van de teruggave
van alle dingen!’ Dit antwoord bezorgde de koopman uit Elberfeld de grootste
verbazing. ‘Mijn God! Wat! In de andere wereld?’ ‘Zeker’, zei Swedenborg, ‘de
mens neemt zijn geliefkoosde neigingen en ideeën met zich mee en het is zeer
moeilijk om daarvan bevrijd te worden. Wij behoren ze derhalve hier opzij te
leggen. De koopman nam afscheid en keerde terug naar huis terug, volkomen
overtuigd dat ‘Swedenborg geen bedrieger, doch een vroom Christen was’. Dat hij
gedurende vele jaren veelvuldig met de inwoners van de geestelijke wereld had
omgegaan, is aan geen enkele twijfel onderhevig, doch een vaststaand feit is
het verslag van de verteller [bron: Het Swedenborg – Epos 4 – de laatste reis].
Wie weet niet dat de mens leeft na
de dood, met slechts het verschil, dat hij dan als geestelijk mens leeft. De
engelen zijn verbaasd daarover, dat de meeste mensen op Aarde dit niet weten.
Hun visie: ‘de geestelijke mens ziet de ander geestelijke mens, zoals de ene
stoffelijke mens de andere stoffelijke; en zij weten niet één onderscheid
behalve dat zij in een veel meer volmaakte staat zijn.
Swedenborg in gesprek met de
engelen: Hij zei: ‘dat er nu door de Heer onthullingen zijn gedaan over het
leven na de dood.’ De engelen zeiden: ‘Hoezo over het leven na de dood? Wie
weet niet dat de mens leeft na de dood?’ Swedenborg antwoordde: ‘Zij weten het
en zij weten het niet. Zij zeggen dat het niet de mens, maar zijn ziel is, en
dat deze leeft als een geest. Maar over de geest koesteren zij een voorstelling
zoals over wind of ether, en dat men pas als mens leeft na de dag van het
Laatste Oordeel…’ [Bron: Swedenborg-Gedenkwaardigheden]
UpToDate 2024-2025