Sibara
[via Jakob
Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
Dit dorpje lag
vanuit richting Kis noordelijker. Sibara aan het meer kende destijds
rotsklippen. {GJE1-188, 204, 208 en 209} - 2000 jaar geleden was het de
landingsplek voor Kapernaum en Nazareth. Er moet nog een weg bestaan van
Kapernaum naar Sibarah, maar deze eindigt abrupt bij een hangende rand.
Vervolgt men deze weg in tegengestelde richting, komt men na een uur te voet
aan op een heuvel, waarop eens het stadje Kapernaum moet hebben gelegen. De weg
eindigt abrupt vanwege een opgeblazen Jordaanbrug. [zie ook GJE1-111-7]
Vroeger deed het
volk er drie uur over, terwijl men deze afstand toch wel in een uur kon
afleggen, als je vlot doorloopt. Sibarah kan ook nooit te voet vier uren verwijderd
zijn geweest van Genezareth.
Kisjona had veel land dat zich uitbreide naar het meer.
Er werd in een van de vele rotsen een schat van de tempel bewaard en er werd
een beschrijving gegeven daarvan. (bij Sibarah langs het meer zijn veel
rotsen!) - Van daaruit vanwege de hoge rots die met zijn hoge en steile wand in
het meer vooruitsteekt, over land geen begaanbare weg is naar Sibarah. Men moet
dus als men rechtstreeks van Sibarah hierheen wil, op de daarvoor aangewezen
aanlegplaats de mensen, het vee en alle andere bezittingen over het water laten
komen, of men vaart als het meer rustig is, wat zelden het geval is,
rechtstreeks naar Pirah.
Ongeveer tweeduizend passen hier
vandaan het dal in naar Kana zullen ze het dal kunnen inkomen op de plaats, waar
een door ons gebouwde brug over de beek voert en waar de weg, die nog lang over
zijn grond doorloopt, over de beek gaat en aan de linker kant van het dal
omhoog naar Kana gaat. De Farizeeërs hebben zonder toestemming een weg
aangelegd door de bergen van Kisjona. bron: GJE1-231
Jezus verliet Nazareth en ging met de twaalf leerlingen
naar de zee (meer) bij Sibarah - en stapte daar in een schip en voer naar de
streek boven Bethabara. Velen waren er uit Kana in Galilea, en Kana in Samaria,
velen uit Jesaïra en velen uit Kis, uit Kapernaüm, Chorazin, Caesarea,
Genezareth en Bethabara. Door Sibarah, de eerste tolplaats daarvandaan, en dan
door Kis en Kana in Samaria. Sibarah was de tolplaats die toebehoorde aan een
zekere Mattheüs, ook een leerling van Jezus. Daar ontmoetten de leerlingen van
Jezus de zeven leerlingen van Johannes. bron: GJE1-231, 2-36,91,95
bron: GJE2-95
Er zijn veel
rotsen, ook een hoge met een steile wand, die vroeger in het meer van Galilea
vooruitstak, 2000 jaar geleden. Er schijnt in de buurt aar ook een dorpje te
zijn geweest met de naam Pirah. De zee strekte zich uit boven Bethabara. De
Heer verliet Nazareth en ging met de Zijnen naar het meer bij Sibarah en voer
naar de streek boven Bethabara. Aldaar moet een grot zijn, die tamelijk hoog
lag, erg ruim zonder een geheime uitgang en voor deze uitgang lag een plateau,
genoeg voor drie duizend mensen en voorzien met rijke bronnen. [zie Bethabara]
U weet,
dat er vanwege de hoge rots die met zijn
hoge en steile wand in zee vooruitsteekt, over land geen begaanbare weg is naar
Sibarah, (vanuit Nazareth-Jeruzalem via KIS) waar uw hulptol is die u
altijd verpacht; men moet dus als men rechtstreeks van Sibarah hierheen wil, op
de daarvoor aangewezen aanlegplaats mensen, vee en alle andere bezittingen over
het water laten komen, of men vaart als de zee rustig is, wat zelden het geval
is, rechtstreeks naar Pirah, waar
ook een tol van u is die nu voor tien jaar verpacht is. [6] Om al uw tollen
echter te ontlopen, hebben de rijke Farizeeën door herendienstplichtigen al op Samaritaans gebied een sluipweg door het
gebergte laten maken, en via deze weg doen ze vandaag de eerste poging.
GJE1-230 [5,6]
Toen Ik
-zoals reeds vermeld - van de aangekomen leerlingen van Johannes gehoord had
wat voor Mij al eerder vaststond - want anders zou Ik niet al 's morgens het
hele grote gezelschap op het juiste moment van Mij weggestuurd hebben -, verliet Ik terstond Nazareth en ging met de
twaalf leerlingen naar de zee bij Sibarah en stapte daar in een schip en
voer naar de streek boven Bethabara. Op het schip vertelden de leerlingen Mij
hoe zij die de dag verder nog onderwezen en wat zij gedaan hadden, en Ik prees
hen daarvoor. GJE2-95 [1]
IK zeg:
"Het is een wrakke boot vol jonge levieten en Farizeeën. Zij komen uit de
omgeving van Kapérnaum en Nazareth en zijn Op weg naar Jeruzalem. Zij gingen
liever over het water dan over land, omdat het ten eerste korter is en ten
tweede niet zo vermoeiend. Maar zij kregen in Sibarah alleen maar een tamelijk
lekke vissersboot, en het gaat nu slecht met hen, omdat er een vrij sterke
middernachtswind opgestoken is. Als ze niet snel geholpen worden, konden ze
best eens vergaan!" MARCUS zegt: "Heer, heus, daaraan is niets
verloren als ze voer voor de vissen worden! In dat geval zou ik bijna met de
reddingsactie nog wat willen wachten. Maar als U het wilt, moeten ze toch
geholpen worden. GJE2-234 [8,9]
[Opmerking:
dan moet Sibarah zeker wat noord-westelijk van Tiberias hebben gelegen; Sibarah
moet ook klippen hebben gehad]
Kisjona had veel land dat zich uitbreide naar het meer.
Er werd in een van de vele rotsen een schat van de tempel bewaard en er werd
een beschrijving gegeven daarvan. (bij Sibarah langs het meer zijn veel
rotsen!) Van daaruit vanwege de hoge rots die met zijn hoge en steile wand in
het meer vooruitsteekt; maar over het land is geen begaanbare weg naar Sibarah.
Men moet dus als men rechtstreeks van Sibarah hierheen wil, op de daarvoor
aangewezen aanlegplaats de mensen, het vee en alle andere bezittingen over het
water laten komen, of men vaart als het meer rustig is, wat zelden het geval
is, rechtstreeks naar Pirah.
Ongeveer tweeduizend passen hier vandaan het dal in naar
Kana zullen ze het dal kunnen inkomen op de plaats, waar een door ons gebouwde
brug over de beek voert en waar de weg, die nog lang over zijn grond doorloopt,
over de beek gaat en aan de linker kant van het dal omhoog naar Kana gaat. De
Farizeeërs hebben zonder toestemming een weg aangelegd door de bergen van
Kisjona.
UpToDate 2024-2025