Richtlijnen
voor het leven
Verzameld uit het
GROTE JOHANNES EVANGELIE
ontvangen
door
Jakob Lorber
Herman
Keunen
DE STER UITGEVERIJ
Ontwerp omslag: Sigma
Press b.v.
Copyright © 2002
Uitgeverij De Ster - Tilburg
ISBN 9065561870 Nugi 632
Uit deze uitgave mag
uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotocopie,
microfilm, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, electronisch
of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van uitgeverij De Ster
/ Sigmapress b.v., Postbus 259, 5000 AG Tilburg, e-mail: info@sigmapress.nl, website: www.sigmapress.nl.
Zie, zoals de zon in de volle glorie van haar licht en
majesteit boven de horizon opstijgt en zoals door haar kracht uit de nacht een
nieuwe dag wordt geboren - zo wordt ook de mens door de kracht van Gods woord
en door de steeds stijgende liefde voor God en de naaste, geestelijk vernieuwd.
Want de geestelijke wedergeboorte bestaat daaruit, dat de
mens God steeds meer leert kennen en daarom ook steeds meer gaat liefhebben.
GJE VII. 1, 2-3
Inhoud
Januari
1 God is liefde
2 Aanbidden in geest en waarheid
3 Woord van God
4 Iedere dag is van de Heer
5 Rijk Gods
6 Einde van de wereld
7 Vertrouw op God
8 Oneindige schepping
9 Bestemming van Gods kinderen
10 Weten en geloven
11 Scheppingsverhaal van Mozes
12 Tweede scheppingsdag
13 Derde scheppingsdag
14 Vierde scheppingsdag
15 Vijfde en zesde dag
16 Verschil tussen mens en geest
17 Waar kies je voor?
18 Belofte houden (1)
19 Belofte houden (2)
20 Rijkdom
21 Boodschap uitdragen
22 Elke dag is een dag van God
23 Het wezen van de liefde
24 Het juiste vasten
25 Liefde tot God
26 Lichaam, ziel, geest
27 Gelijkenis van de gemeste os
28 Nietsdoen
29 Werkzaamheid
30 Innerlijke zelfbeschouwing
31 Kennis van de schepping
Februari
1 Rijk der hemelen
2 Hemelrijk en hel
3 Ziel na de dood
4 Vrijheid
5 Menselijke geest
6 Vrij binnen Gods orde
7 Engelen
8 Schepper en schepsel
9 Ware liefde tot God
10 Besturen
11 Menselijke leerschool
12 Denken in het hart
13 God heeft geen tempels nodig
14 Weetgierigheid
15 Zelfontwikkeling van de mens
16 De aard van de mens
17 Gods heilsboodschap blijft 18 Profeet
19 Het echte gebed
20 Lichaam, ziel, geest
21 Ontwikkeling in het hiernamaals
22 Geestelijke betekenis van de
natuur (1)
23 Geestelijke betekenis van de
natuur (2)
24 Straf in liefde
25 Zonder fundament geen gebouw
26 Bezetenheid
27 De leer van Jezus
28 Jezus, licht van de zon
29 Geven is leven
Maart
1 Materie en geest
2 Wat is waarheid?
3 De volle waarheid
4 Hebzucht
5 Terug naar het tuintje
6 Materialisme
7 Lichaam en ziel (1)
8 Lichaam en ziel (2)
9 Lichaam en ziel (3)
10 Te gemakkelijk is funest
11 Er groeit iets nieuws
12 Litteken van Adam
13 De aard van satan
14 Gods stem in het hart
15 De val van Lucifer
16 Hulp van boven
17 Eisen aan de leerling
18 Mensen hebben nooit genoeg
19 Oorzaak van alle ellende
20 Levensweg van de mens
21 Vrijheid van de menselijke ziel
22 Levenswijsheid
23 Eeuwig leven
24 De zin van het geven
25 Ware aanbidding van God
26 Aanbidden in geest en waarheid
27 Lichaam en ziel
28 Ziel en geest
29 Menselijke wil
30 Leugens
31 Wet en liefde
April
1 Een eeuwige waarheid
2 De leer van Jezus
3 Dood als bevrijding
4 De goddelijke orde
5 Leven vraagt diepgang
6 Verstand en gevoel
7 Mensen hebben elkaar nodig
8 Gods kinderen als duiven
9 Gedachten over God
10 De Godmens Jezus
11 Zoeken naar God
12 Gods leer in de toekomst
13 Leedvermaak
14 Het wezen van de engelen
15 God is geen tiran
16 Een nieuw Jeruzalem
17 Gods molen maalt langzaam
18 Het verlorene terugbrengen
19 Terugkomen op je fouten
20 Willen en doen
21 Vrije wil absolute noodzaak
22 Bestemming van de mens
23 Engelen en mensen
24 Verstand en hart
25 Rijkdom kan ook zegen zijn
26 Gierig of vrijgevig
27 Werken of nietsdoen
28 Indirecte en directe openbaring
29 Echte en valse profeten
30 God aanbidden
Mei
1 Over het gebed
2 Bruidegom en bruid
3 Belofte van de Heer (1)
4 Belofte van de Heer (2)
5 Donkere wolken
6 Geweten en invloed van de
engelen
7 Waarom de Heer mens werd
8 Leven is delen
9 God in het hart van de mens
10 Vervulling van de belofte
11 De ware wijsheid
12 Kern van Jezus' boodschap
13 Willen en doen
14 De wet van `gij moet' en `gij
zult'
15 Lichamelijke en geestelijke
reinheid
16 Etherisch lichaam van de ziel
17 Schijn ophouden
18 Schuld erkennen
19 Genotzucht
20 Het geestelijke denken
21 Jezus van Nazareth
22 Armoede en naastenliefde
23 Geef met vreugde
24 Schaamtegevoel
25 Ware deemoed
26 Juiste deemoedigheid
27 Wezen van God
28 Petrus en Johannes - geloof en
liefde
29 Samenhang ziel - lichaam
30 Leiding in het hiernamaals (1)
31 Leiding in het hiernamaals (2)
Juni
1 Leiding in het hiernamaals (3)
2 Leiding in het hiernamaals (4)
3 Ontwikkeling van het
zielenleven
4 Doel van het dienen
5 Scheppen met de Heer
6 Beter hier dan later
7 Verlossing
8 Openbaringen
9 Doop
10 De enige ware doop
11 Huidige openbaringen
12 Opvoeding
13 Het stervensmoment
14 Aandacht voor de geest
15 Oorzaak van de zondvloed
16 Ontstaan van rampen
17 Invloed van het kwade op het
goede 18 Vasten
19 Eenwording van de mens met God
20 Menselijke zwakheid
21 Doel van de zinnelijkheid
22 Hart en geheugen
23 Snel van begrip
24 Geestelijke schatten
25 Goddelijkheid van de Heer
26 Juiste opvoeding
27 Wedergeboorte
28 Doopsel
29 Uitstralende levenssfeer
30 Verhouding ziel - geest
Juli
1 Gevolgen van onkuisheid
2 Gemeenschap volgens Gods orde
3 De materialistische mens
4 Materialistische ziel in het
hiernamaals
5 Zelfontplooiing van de
mensenziel
6 Zelfstandig vrije mensenziel
7 Bezetenheid
8 Doel van Gods menswording
9 Groei van de uitstralende
levenssfeer
10 De uitstralende levenssfeer van
Mozes
11 Kracht van de geest
12 Toekomst van Rome
13 Levensdoel op aarde
14 Inzichtelijk vermogen van de
liefde
15 Liefde leidt tot inzicht
16 Leven in oprechtheid
17 De ware levensweg
18 Verleiding
19 Het lot van de materieel
geworden ziel (1)
20 Het lot van de materieel
geworden ziel (2)
21 Uitleg van `sheoula'
22 Verdere ontwikkeling
23 Pijn, ziekte en dood
24 Vrijheid van de menselijke wil
25 Levensvervolmaking
26 Geen blind geloof
27 Mens als evenbeeld van God
28 De begrippen `satan' en
`duivel'
29 Invloed van de kwade machten
30 Zelf verantwoordelijk voor je
keuze
31 Zelf je weg gaan
Augustus
1 Zelfbeschikking van de ziel
2 Ware gemeenschapszin
3 Tijdperk van de techniek
4 Door eigen schuld
5 Behoud van Gods leer
6 Kindschap van God
7 Kinderen en schepselen van God
8 Christendom metterdaad
9 Werkzaamheid van de ziel
10 Geen woorden maar daden
11 Noodzaak tot zelfonderzoek
12 Handelen volgens de leer
13 Fatalisme
14 Aarde, oefenschool voor de
hemel
15 Egoïsme belemmert wedergeboorte
16 Geloof en ongeloof
17 Gevolgen van gierigheid
18 Hulp in nood
19 Levend geloof
20 Weg tot waar geloof
21 Vóórbestaan van de ziel
22 Voortbestaan van de ziel
23 Gezonde nachtrust
24 Taak van de Messias
25 Het begrip Messias
26 Onvergankelijke mens
27 Graankorrel
28 Van geloof tot inzicht
29 De missie van de Heer
30 Kracht van het woord
31 Gemoedsrust
September
1 Doel van de kruisdood
2 Opvattingen over leven na de
dood
3 Godskinderen en wereldkinderen
(1)
4 Godskinderen en wereldkinderen
(2)
5 Godskinderen en wereldkinderen
(3)
6 Functie van de materie
7 De weg naar verlossing
8 Materiële scheppingen
9 God en mens in de Heer
10 Vergeving
11 Oorzaak van misdaden
12 Bescheidenheid
13 Beeldspraak van de profeten
14 In vrijheid kiezen voor God
15 De mens zichzelf een duivel
16 Voorwaarde voor het eeuwig
leven
17 Leven in het hiernamaals
18 Evangelie van blijmoedigheid
19 Vergankelijkheid van de materie
20 Werken in de wijngaard van de
Heer
21 Het rijpen van de mens
22 Plaats van hemel en hel
23 De zon over goeden en kwaden
24 Over vasten en boete doen
25 Oefen je denken
26 Bestemming van de schepselen
27 Opstanding van het lichaam (1)
28 Opstanding van het lichaam (2)
29 God aanbidden
30 Reïncarnatie
Oktober
1 Onsterfelijkheid van de ziel
2 Angst voor de dood
3 Wijsheid
4 Liefde is leven
5 Levenskunst
6 Ontwikkeling van de
geestelijke mens
7 Het wezen van God
8 De Heer is God en mens
9 Levensleer van de Heer
10 Voorspelling voor onze tijd
11 Loon naar werk
12 Hoogmoed, dodelijk voor de ziel
13 God leren kennen
14 Zinvol bidden
15 Bid zoals je bent
16 Wezen en doel van de materie
17 Vrije ontwikkeling tot
kindschap van God
18 Werking van de liefde
19 Werkzaam uit liefde
20 Ambt en eer
21 God werkt in de mens
22 Noodzaak van openbaring (1)
23 Noodzaak van openbaring (2)
24 Noodzaak van openbaring (3)
25 Opvolgers van de apostelen
26 Doel van verscheidenheid
27 Materie noodzakelijk
vergankelijk
28 Het goede voorbeeld
29 Oorzaak van ziekte en lijden
30 Doel van ziekte en lijden
31 Geloof zonder werken is dood
November
1 Vrije wil van de mens
2 Jezus verwijst naar zijn
kruisdood
3 Werking van de openbaringen
4 Onvoorwaardelijk geloof
5 Zielen van boven, zielen van
beneden 6 Antichrist
7 Over het juiste gebed
8 Engelen en mensen
9 Fundamentele keuze
10 Opvoeden in de kennis van God
(1)
11 Opvoeden in de kennis van God
(2)
12 Fouten goedmaken
13 Ondergang van Jeruzalem en
eindtijd
14 De ziel van de mens
15 Goddelijke leiding van de
mensen
16 De letter doodt
17 Leven na dit leven
18 Noodzaak van absolute vrijheid
19 Contact met gene zijde
20 Schepping zonder einde
21 Het wezen van God
22 Alle materie wordt geestelijk
23 Met de liefde als drijfveer
24 Drie-eenheid in God
25 Drie-eenheid in de mens
26 Geloven zonder te zien
27 Verhouding tussen hel en wereld
28 Hemel of hel ben ikzelf
29 Handelen uit liefde
30 Doodstraf
December
1 Symboliek van de dageraad
2 Beter te geven dan te
ontvangen
3 De oerstoffen van de schepping
(1)
4 De oerstoffen van de schepping
(2)
5 De zeven oer-eigenschappen van
God 6 Verlossing
7 Disharmonie in de mens (1)
8 Disharmonie in de mens (2)
9 Zonder waarheid geen geloof
10 Je gedachten bewaken
11 Armoede en rijkdom
12 Noodlot of vrije wil
13 Levensverbetering is altijd
mogelijk
14 Als de maat vol is
15 Het hart als zetel van de
liefde
16 De Jacobsladder
17 De ziel aan gene zijde
18 Ziel en lichaam (1)
19 Ziel en lichaam (2)
20 Ware aanbidding van God
21 Wezen van ziel en geest
22 De ziel aan gene zijde
23 Fasen van zaligheid van
voleindigde zielen
24 Verhouding tussen geest en ziel
25 Innerlijke verandering in de mens
(1)
26 Innerlijke verandering in de
mens (2)
27 Over het ware vasten
28 Over het echte bidden
29 Alles heeft zijn tijd
30 Het kwaad in de mens
31 Beter een vol hart dan een
volle buik
Voorwoord
Het beeld van het menselijk leven aan het begin van het nieuwe millennium
is niet onverdeeld gunstig. Naast buitensporige rijkdom en welvaart zien we
wereldwijd ook schrijnende armoede en ellende in sloppenwijken en
vluchtelingenkampen. De moderne technologie heeft naast het vele goede helaas
ook een grote innerlijke en geestelijke leegte over de mensen gebracht. Kerken
lopen leeg, mensen raken hun houvast kwijt en velen vluchten in de maalstroom
van alternatieve bewegingen of in een oppervlakkig hapslik-genot.
Toch is er hoop, ondanks het gezegde: `geloof verloren, alles verloren!'
In het evangelie staat nog steeds de belofte van Christus: `Ik zal met u
zijn...' We zullen ons af moeten keren van de doodlopende, heilloze weg van de
materie om ons opnieuw te oriënteren op deze hoopvolle belofte van God. Met dit
doel inspireerde God een eenvoudige Oostenrijker tot het schrijven van een
omvangrijk oeuvre, dat het mensdom opnieuw de weg wijst naar zijn
uiteindelijke bestemming. Deze man, Jakob Lorber (1800-1864), noemde zichzelf
`schrijver in dienst van God'. Zijn voornaamste werk vormt Het Grote Johannes
Evangelie, dat meer dan vijfduizend pagina's telt, en waarin de drie jaren van
het openbare leven van Jezus van dag tot dag beschreven staan. Voor ieder mens
een onuitputtelijke bron van leven!
Wie ook maar enigszins vertrouwd
is met het werk van deze Jakob Lorber zal regelmatig de behoefte voelen om zich
te bezinnen op de inspirerende inhoud van deze openbaringswoorden. Met dat doel
is dit boek samengesteld. Het bevat alleen maar letterlijke citaten uit Het
Grote Johannes Evangelie. Voor elke dag van het jaar is gekozen voor een citaat
dat u helpen kan om betrouwbaar - opnieuw of verdiept - op het spoor te komen
van God in uw leven. Vandaar de titel Richtlijnen voor het leven. Het lezen van
deze teksten, maar vooral ook het beleven daarvan zal voor u geen verloren tijd
en moeite zijn.
H.Keunen
1 januari
God is liefde
(GJE I. 4,13 ev )
De oerwijsheid van God of het eigenlijke innerlijke wezen van God bevindt
zich in de liefde, zoals het licht zich in de warmte bevindt en oorspronkelijk
uit de machtige warmte van de liefde ontstaat en ontspringt en tenslotte om
zich heen ook warmte doet ontstaan en deze warmte altijd weer licht opwekt.
Zo ontstaat ook uit de liefde die gelijk is aan de Vader en eigenlijk de
Vader zelf is, het licht van de goddelijke wijsheid, dat gelijk is aan de Zoon,
of eigenlijk de Zoon zelf is, die echter niet uit twee bestaat, maar volledige
Eén is met degene die Vader heet.
Het is te vergelijken met de manier waarop licht en warmte of warmte en
licht één zijn, omdat de warmte voortdurend licht en het licht voortdurend
warmte doet ontstaan.
2 januari
Aanbidden in geest en
waarheid
(GJE 1. 27, 13-15)
Want God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en in
de waarheid aanbidden (Joh. 4,24).
En zie je, daarvoor is noch een berg, noch de een of andere tempel nodig,
maar alleen een hart dat zoveel mogelijk rein, liefdevol en deemoedig is. Als
het hart is wat het zijn moet, namelijk een vat van liefde tot God, een vat vol
zachtmoedigheid en deemoed, dan is er volledige waarheid in dat hart; en waar
waarheid is, daar is licht en vrijheid, want het licht der waarheid maakt ieder
hart vrij. En als het hart vrij is, is ook de hele mens vrij.
Wie op deze wijze, met zo'n hart God liefheeft, is een echte aanbidder van
God de Vader en de Vader zal zijn gebed steeds verhoren en er niet op letten
of de plaats, die totaal niet van belang is, een berg of Jeruzalem is, want de
aarde is overal op dezelfde wijze van God. Hij let alleen maar op het hart van
iedere mens.
3 januari
Woord van God
(GJE I. 43, 4, 5-7)
Het woord van de Heer is net als al zijn werk. Hij geeft ons zijn leer in
de vorm van zaden. Wij moeten die eerst in de voedingsbodem van onze geest
zaaien; die voedingsbodem heet liefde; daar zal het zaad dan groeien en een
boom van de ware kennis van God en onszelf worden, en op de juiste tijd zullen
we dan van deze boom volkomen rijpe vruchten voor het eeuwig leven kunnen
verzamelen.
Het voornaamste is echter de liefde; zonder liefde kan geen enkele vrucht
van de geest gedijen. Zaai de tarwe maar in de lucht en kijk of hij groeit en
of je er vruchten van krijgt. Als je de graankorrel echter in een goede
voedingsbodem legt, dan zal hij groeien en je veelvoudig vruchten opleveren. De
echte liefde is de juiste aarde voor de geestelijke graankorrel, die ons door
de mond van de Heer wordt geschonken.
U kunt daarom beter niet klaarstaan om meteen de fouten van uw naasten te
zien, maar het is beter toegeeflijk en geduldig met hen te zijn. (....) Als de
liefde eenmaal zowel in u als in uw broeders rijkelijk aanwezig is, dan zal
het goddelijk zaad daar goed in gedijen en de zwakke zal dan in zijn sterkte u
welwillend aanzien en u veelvoudig vergelden, wat u hem in zijn zwakheid
gegeven hebt.
4 januari
Iedere dag is van de Heer
(GJE 1. 49, 10-13)
In het vervolg moeten jullie geen bedehuizen voor Mij bouwen, maar onderdak
en eetgelegenheden voor armen, die niets hebben om daarvoor te betalen.
In de liefde tot de arme broeders en zusters zullen jullie mijn echte
aanbidders zijn en Ik zal in zulke bedehuizen vaak bij jullie zijn, zonder dat
je het direct zult merken; maar in de tempels, die, zoals dat tot op heden het
geval was, speciaal om Mij met de lippen te aanbidden gebouwd zijn, zal Ik van
nu af aan evenmin wonen, als het verstand van de mens in zijn kleine teen
woont.
Als je echter toch in een verheven tempel je hart voor Mij wilt openstellen
en de juiste deemoed wilt betrachten voor Mij, ga dan naar buiten naar de
grootste tempel van mijn scheppingen, en zon, maan en alle sterren en de zee,
de bergen, de bomen en de vogels in de lucht, alsook de vissen in het water en
de talloos vele bloemen op de velden zullen jullie Mijn eer verkondigen.
Wat denk je, is de boom niet heerlijker dan alle pracht van de tempel te
Jeruzalem? De boom is puur een werk van God, hij leeft en geeft een vrucht als
voedsel. Maar waartoe is de tempel in staat? Ik zeg u allen: alleen maar tot
hoogmoed, toorn, nijd en de schreeuwendste naijver en heerszucht, want hij is
niet het werk van God, maar slechts een ijdel mensenwerk.
5 januari
Rijk Gods
(GJE I. 62, 5-10)
De Messias zal wel een nieuw rijk op deze aarde stichten, maar - let op! -
geen stoffelijk met kroon en scepter, maar een rijk van de geest, de waarheid,
de echte vrijheid door de waarheid, onder de alleenheerschappij van de liefde!
Er zal op de wereld een beroep gedaan worden om dit rijk binnen te gaan. Geeft
zij hieraan gevolg, dan zal het eeuwig leven haar loon zijn; als zij niet
luistert, zal zij weliswaar blijven zoals zij is, maar tenslotte zal de eeuwige
dood haar deel zijn.
De Messias (...) kwam niet op deze wereld om voor jullie datgene terug te
winnen wat jullie vaders en koningen aan de heidenen hebben verloren, maar
alleen om jullie datgene terug te geven wat Adam verloren heeft voor alle
mensen die ooit op deze aarde geleefd hebben en ooit zullen leven.
Tot op heden (= tijd dat Jezus op aarde was) is nog geen enkele ziel, die
het lichaam verliet, losgekomen van de aarde; talloze, te beginnen bij Adam en
verder allen na hem tot op dit uur, smachten nog in de aardse nacht. Maar pas
vanaf nu worden ze vrij! En wanneer Ik naar de hemel zal opstijgen, zal Ik voor
allen de weg van de aarde naar de hemel openen en ze zullen allen langs deze
weg het eeuwig leven binnengaan. Kijk, dat is het werk dat de Messias moet
volbrengen en niets anders!
6 januari
Einde van de wereld
(GJE I. 72, 2-6)
Zoals het in Noach's tijd was, zo zal het ook dan zijn; de liefde zal
afnemen en helemaal verkillen; het geloof in een uit de hemel aan de mensen
geopenbaarde zuivere levensleer, en in God, zal veranderen in een duister en
dood bijgeloof vol leugen en bedrog. De machthebbers zullen de mensen weer als
dieren voor zich laten werken en ze zullen ze koelbloedig en gewetenloos laten
slachten, als ze niet zonder enige tegenspraak gehoorzamen aan de weelderige
macht. De machtigen zullen de armen door allerlei lasten kwellen en ze zullen
iedere vrije geest met alle middelen vervolgen en onderdrukken, en daardoor
zal er een ellende onder de mensen komen, zoals er op aarde nog nooit is
geweest.
(....) Vanaf nu gerekend tot aan die tijd zullen er duizend en niet nog
eens duizend jaar voorbijgaan! Dan zal Ik dezelfde engelen die je nu hier ziet,
met grote bazuinen onder de arme mensen sturen. Deze zullen de geestelijk
doodgemaakte mensen van de aarde als het ware uit de graven van hun nacht
opwekken; en als een vuurzuil die van het ene uiteinde van de wereld naar het
andere rolt, zo zullen deze vele miljoenen ontwaakte mensen zich over alle
wereldmachten heen storten en niemand zal hen meer kunnen weerstaan.
Dan zal de aarde weer een paradijs worden en Ik zal voortdurend Mijn
kinderen op de goede weg leiden. Maar vanaf die tijd gerekend wordt na een
verloop van duizend jaar de vorst van de nacht éénmaal voor een zeer korte tijd
van zeven jaar en enige maanden en dagen vrij terwille van zichzelf, óf voor
een totale val, óf voor een mogelijke terugkeer.
Gebeurt het eerste, dan zal het inwendige van de aarde veranderd worden in
een eeuwige kerker; maar de buitenkant zal een paradijs blijven. In het tweede
geval zou de aarde echter veranderd worden in de hemel, en de dood van het
vlees en de ziel zou voor altijd verdwijnen.
7 januari
Vertrouw op God
(GJE 1. 125, 13-15)
Wie op God vertrouwt, wordt ook door God vertrouwd en Hij verlaat hem niet
en stelt hem niet teleur. Maar degenen die net als jullie wel geloven dat God
een God is, maar Hem niet volledig vertrouwen, omdat hun eigen hart hen zegt
dat ze niet waard zijn door God geholpen te worden, die helpt God ook niet;
want ze hebben geen vertrouwen in God, maar alleen in hun eigen kracht en middelen,
die ze voor bepaald heilig en onkwetsbaar houden en ze zeggen: "Mens, als
je wilt dat je geholpen wordt, help dan jezelf; want ieder mens is zichzelf het
naast en zorgt eerst voor zichzelf". En voordat hij klaar is met het
zorgen voor zichzelf, gaat de hulpbehoevende te gronde.
Maar Ik zeg: Als je eerst voor jezelf zorgt, ben je door God verlaten en
zonder Zijn zegen en zonder Zijn hulp, die je anders ongetwijfeld zou krijgen.
Want God heeft de mensen niet uit zelfzucht, maar uit zuivere liefde geschapen
en daarom moeten de mensen met de liefde die hen het bestaan gaf in alles
volledig overeenstemmen.
Als je echter zonder liefde en vertrouwen op God leeft en handelt, dan
verander je het hemelse in je vrijwillig in het helse, je wendt je van God af
en wordt dienaren van de hel, die je dan tenslotte ook het verdiende loon niet
zal onthouden, namelijk de dood in Gods toorn!
8 januari
Oneindige schepping
(GJE I. 140, 2-5)
Als Ik zeg dat de hemel oneindig groot is, hoe kun je dan nog naar de
omvang ervan vragen? Het hemelrijk is geestelijk overal even oneindig
uitgestrekt als dit eindeloze wereldruim, waarvan je met je oog slechts een
onnoembaar klein deeltje overziet.
Deze aarde, de grote zon, de maan en al de sterren die daar waar ze zich
bevinden enorm grote hemellichamen zijn - sommigen vele duizendmaal
duizendmiljoen maal groter dan deze aarde - zijn, vergeleken met de eindeloos
grote schepping van de zintuiglijk waarneembare wereld, allen bij elkaar
verreweg niet zo groot en uitgebreid als het kleinste dauwdruppeltje
vergeleken bij de hele grote wereldzee, die toch zo groot is, dat een goede
schipper het gehele oppervlak niet zou kunnen bevaren al werd hij dubbel zo oud
als Methusalem.
Maar de huidige zintuiglijk waarneembare wereld, zover die nu geschapen is,
heeft toch een grens waarachter zich nog een eindeloze eeuwige ruimte bevindt,
die met haar naar alle kanten onbegrijpelijk eindeloze afmetingen zich tot de
eerder genoemde schepping van de gehele zintuiglijk waarneembare wereld
verhoudt als de eeuwigheid tegenover één moment van de tijd.
De geestenwereld op zichzelf is net zo oneindig als de eeuwig nergens
eindigende ruimte!
Hoewel de ruimte in der eeuwigheid nergens eindigt en daarom in de ware zin
des woords naar alle kanten oneindig is, is er toch in de eindeloze diepte en
verten van de ruimte geen puntje, waar de geest van de wijsheid en macht van
God niet net zo aanwezig is als hier nu bij jullie op deze plaats.
9 januari
Bestemming van Gods
kinderen
(GJE I. 140, 5 e.v.)
De ware kinderen Gods, die door de ware liefde tot God, de eeuwige heilige
Vader en ook in zuivere liefde tot de naaste blijken te leven, zullen in het
hiernamaals in het grote Vaderhuis de macht en kracht krijgen om de eeuwig
nooit te vullen ruimte steeds meer met nieuwe scheppingen te vullen.
Maar jullie ontwikkeling is nog lang niet ver genoeg om te kunnen
begrijpen, wat Ik jullie nu verteld heb. Maar dit zeg Ik jullie nog: Geen
sterfelijk oog kan zien, geen oor horen en geen aards verstand kan ooit
begrijpen, wat degenen die het waard worden om kinderen Gods te heten, in het
hiernamaals in het hemelrijk te wachten staat (....).
Wees daarom niet alleen hoorders, maar veeleer uitvoerders van Mijn woord!
Luister daarom niet alleen naar Mijn woord, maar handel er ook naar. Pas door
de daad zul je kunnen onderscheiden of de woorden die Ik tot jullie gesproken
heb en nog spreek, uit de mond van een mens of uit de mond van God tot jullie
gekomen zijn (Joh. 7, 17).
(....) Alleen als het woord tot het hart doordringt wordt het levend, wordt
het meester van de wil die het zwaartepunt van de liefde is, en zet vandaar uit
de gehele mens aan tot de daad.
Door zo te handelen verandert de oude mens in een nieuwe mens en Mijn woord
wordt dan werkelijk nieuw vlees en bloed.
En deze nieuwe mens in jullie zal jullie pas duidelijk vertellen, dat Mijn
woorden werkelijk Gods woorden zijn, die nu en in alle tijden der tijden
dezelfde macht, kracht en uitwerking hebben als eeuwigheden geleden; want
alles wat je ziet, voelt, ruikt, proeft en hoort, is in de grond van de zaak
niets anders dan het Woord van God.
10 januari
Weten en geloven
(GJE 1. 155, 8-10, 13-14)
Het geloof staat dichter bij het zielenleven dan het grootste verstand.
Als het geloof een dwang is, wordt het daardoor ook meteen een keten voor de
ziel; als de ziel echter geketend is, dan kan er geen sprake zijn van een vrije
ontwikkeling van haar geest.
Als echter (....) eerst het verstand het juiste inzicht verkregen heeft,
dan blijft de ziel vrij en haalt uit de kennis van het verstand altijd slechts
zoveel als ze dragen en verteren kan. En zo vormt zich dan uit een juist
ontwikkeld verstand een waar, vol, levend geloof, waardoor de geest in de ziel
een juiste voeding krijgt en daardoor steeds sterker en machtiger wordt, - wat
ieder mens meteen kan waarnemen, als zijn liefde tot Mij en tot de naaste
steeds sterker en machtiger wordt (...).
Ik zeg je: Wees in alles ijverig en verzamel over alle dingen juiste
kennis! Onderzoek alles wat je tegenkomt en behoud daarvan wat goed en waar is,
dan zal het gemakkelijk voor je zijn om de waarheid te vinden en het voorheen dode
geloof weer levend te maken en het tot een waar levenslicht te maken.
Tegen jou (Kisjona) zeg Ik en daardoor tegen allen: Als je voor je leven
echt nut van Mijn leer wilt hebben, dan moet je haar eerst begrijpen en dan pas
naar de waarheid daarvan handelen
11 januari
Scheppingsverhaal van
Mozes
(GJE I. 156, 9 -
ingekort)
Mozes geeft bij zijn uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die
betrekking hebben op het ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse
mensen, en niet op de materiële schepping van de aarde en alle andere werelden.
Eerste scheppingsdag
(GJE I, 157)
"In het begin schiep God hemel en aarde, en de aarde was woest en leeg
en in de diepte was duisternis; maar Gods geest zweefde over de wateren. God
sprak: Laat het licht worden, en het werd licht. God zag dat het licht goed
was; toen scheidde Hij het licht van de duisternis".
Wat bedoelt Mozes met de `hemel' en de `aarde'? De `hemel' is het
geestelijke en de `aarde' is het natuurlijke in de mens; deze was en is nog
steeds woest en leeg - net als bij u. De `wateren' zijn uw slechte inzicht in
alle dingen, de geest van God zweeft er wel boven, maar bevindt zich er nog
niet in. Daarom zegt Hij: "Laat het licht worden"!
De eerste natuurlijke staat van de mens is die van de nacht. Als een kind
op deze wereld geboren wordt, heerst er in zijn ziel volkomen duisternis en
dus nacht. Het kind groeit op, krijgt allerlei onderricht en daardoor steeds
meer inzicht in allerlei zaken en dat is de avond. Mozes wist dat alleen de
avond overeenkomt met de aardse toestand van de mens; hij wist dat het met de
zuiver aardse verstandelijke ontwikkeling bij de mensen precies zo gaat als met
het steeds zwakker wordende licht van de natuurlijke avond.
Hoe meer de mensen met hun verstand aardse dingen proberen te vinden, des
te zwakker wordt in hun hart het puur goddelijke licht
van de liefde en van het geestelijke leven. Daarom noemde Mozes zulk aards
licht van de mens ook de avond.
Alleen wanneer God door zijn barmhartigheid een levenslichtje in het hart
van de mens aansteekt, dan begint de mens pas de onbeduidendheid in te zien
van alles wat hij eerder met zijn verstand, de geestelijke avond, zich
toegeëigend heeft en hij ziet dan ook langzaam maar zeker steeds meer in, dat
alle schatten van het avondlicht net zo vergankelijk zijn als dit licht.
Maar Gods ware licht, aangestoken in het hart van de mens, dat is de morgen
die met en uit de voorafgegane avond een noodzakelijke voorwaarde is voor de
eerste echte dag in de mens.
12 januari
Tweede scheppingsdag
(GJE I, 158)
"Er moet in het water een rots zijn die de watermassa's scheidt".
Deze vaste rots is de eigenlijke hemel in het hart van de mens en komt tot
uiting in een waar levend geloof. De vaste rots leert de mens het verschil
tussen wat het natuurlijke en wat het goddelijke licht is in de mens. Daarom
noem Ik nu ook degene die het sterkste en onwankelbaarste geloof heeft een
rots.
Als zo'n vaste rots in de mens zijn plaats heeft gekregen en het geloof
sterker en sterker wordt, dan maakt dit geloof steeds duidelijker zichtbaar
hoe onbeduidend het natuurlijk verstandelijke is. Het natuurlijke verstand laat
zich dan door het geloof regeren en zo ontstaat in de mens uit zijn avond en
zijn steeds lichtere morgen de volgende (tweede) dag, die reeds veel lichter
is.
In zo'n toestand als van de
tweede dag ziet de mens nu reeds datgene wat alleen het ware is dat voor
eeuwig volledig waar zal blijken te zijn. Maar de juiste ordening ontbreekt
nog; hij vermengt nog steeds het natuurlijke met het zuiver geestelijke en is
daarom ook nog niet definitief in staat om altijd juist te handelen. Hij weet
nog niet of het geloof uit kennis voortkomt of andersom, en wat voor verschil
er tussen beide bestaat.
Dan komt God weer en helpt de mens verder. Die verdere hulp bestaat hierin
dat het licht in de mens versterkt wordt, waardoor het als de voorjaarszon,
niet alleen door de grotere lichtsterkte, maar vooral ook door de hierdoor
veroorzaakte warmte alle zaden die in het hart van de mens gelegd zijn begint
te bevruchten.
Die warmte heet liefde en is geestelijk tevens de bodem, waarin de zaden
gaan kiemen en wortel gaan schieten. En zie, dat is de betekenis van wat in
Mozes geschreven staat, dat God beveelt dat de wateren zich op bepaalde
afgezonderde plaatsen moeten verzamelen en dat daardoor de droge en vaste
grond zichtbaar wordt, die de zaden nodig hebben om uit te kunnen groeien tot
levende en leven gevende vruchten.
13 januari
Derde scheppingsdag
(GJE I. 159)
"En God zei: Er moet veel groen op het land komen, planten die zaad
vormen en bomen die vruchten dragen. En zo gebeurde het ook."
De mens kan nu aan het werk! Zijn juiste inzichten stijgen als met regen
beladen wolken op boven de geordende zee en trekken over de droge aarde, die ze
bevochtigen en vruchtbaar maken. En de `aarde' begint groen te worden, brengt
allerlei grassen en kruiden met zaden voort en allerlei fruitbomen en struiken
met zaad. Dit betekent, dat de liefde in het hart van de mens meteen datgene
verlangt en wil wat het door hemelse wijsheid verlichte verstand als volledig
goed en waar herkent.
Want net zoals het zaad, wanneer het in de aarde gelegd wordt, weldra
opkomt en een veelvuldige vrucht voortbrengt, zo brengt ook de juiste kennis in
de levenskrachtige bodem van het hart vruchten voort.
De door het licht uit de hemel tot de juiste kennis verheven oorspronkelijke
avond van de mens wordt zo tot daad, waarop de werken moeten volgen; en dit is
de derde dag van de ontwikkeling van het hart en de gehele mens, d.w.z. de
geestelijke mens. Om deze geestelijke mens gaat het; daarom zijn Mozes en alle
andere profeten van God in deze wereld gekomen, net als Ik nu Zelf?
14 januari
Vierde scheppingsdag
(GJE I. 160)
"En God sprak: Laten er lichten ontstaan aan het hemelgewelf, die dag
en nacht scheiden en die tekens geven voor tijden, dagen en jaren en laten er
twee lichten aan het hemelgewelf staan die op aarde schijnen. En zo
gebeurde".
Het lichaam van de mens is tijdelijk
en vergankelijk; het is slechts een bruikbaar vat, waarin de eigenlijke mens
zich met voortdurende hulp van God kan ontwikkelen. Als de mens een voldoende
graad van ontwikkeling heeft bereikt, dan brengt God zijn ongeschapen eeuwige
geest tot leven in het hart van de mens. Deze geest wordt door Mozes bedoeld,
als hij spreekt over de twee grote lichten die aan het uitspansel geplaatst
worden, en dat hebben alle aartsvaders en profeten ook altijd zo en nooit
anders bedoeld. Elke geschapen mens heeft een levende ziel, die ook een geest
is en de nodige bekwaamheid heeft om goed en waar en kwaad en slecht te
onderscheiden en ook om zich het goede en ware eigen te maken en het kwade en
slechte uit zich te bannen. Als een ziel het goede en ware in alle vrijheid
heeft aangenomen, dan is ze een echt hemelgewelf geworden, omdat de ziel zich
nu ontwikkeld heeft volgens de hemelse opgave die in de ziel is gelegd en nu
dus helemaal geschikt is om het zuiver ongeschapen goddelijke in zich op te
nemen.
Het zuiver goddelijke is het grote licht; maar de ziel van de mens, die
door het grote licht gevormd kan worden, is het tweede kleinere licht. Uit
zichzelf zou de ziel van de mens nooit God in zijn zuiver geestelijke wezen
kunnen zien. Maar juist in de verbinding van de zuivere geest met de ziel, kan
de ziel door de nieuwe geest die zij krijgt God zien in Zijn vergeestelijkte
zuiverste wezen.
Dat bedoelt Mozes als hij zegt dat het ene grote licht de dag en het kleine
licht de nacht regeert en de tekens vaststelt, d.w.z.: in alle wijsheid de
oorsprong van alle verschijnselen en van alle geschapen dingen vaststellen, en
dus ook de tijden, dagen en jaren, wat zoveel betekent als: in alle
verschijnselen de goddelijke wijsheid, liefde en genade herkennen.
De sterren, waarover Mozes spreekt, zijn de talloze nuttige inzichten ('er
gaat mij een licht op!') die men in alle afzonderlijke dingen verkrijgt, welke
kennis natuurlijk voortvloeit uit het ene belangrijke inzicht en daar aan
hetzelfde uitspansel geplaatst zijn als de twee hoofdlichten.
15 januari
Vijfde en zesde
scheppingsdag
(GJE 1. 162)
De vijfde en de zesde dag beschrijven de schepping van de dierenwereld en
de schepping van de mens. Daarmee beschrijft Mozes het
geheel tot leven komen en de zekere verwerkelijking van alles wat de mens
van nature in zich heeft. De mens herkent en aanschouwt in het zuiver goddelijk
ongeschapen licht de onbeperkte en eindeloos afwisselende overvloed van de
scheppingsideeën en vormen en gaat zich op deze wijze zijn zuiver goddelijke afkomst
realiseren. Het verhaal van de schepping van de eerste mens is het beeld voor
de algehele menswording, of het verkrijgen van het volmaakte kindschap van
God.
Maar zoekt u voor alles in uw hart het Rijk van God en zijn gerechtigheid
en maakt u zich over al het andere weinig zorgen; want dat alles kan u geheel
onverwacht ten deel vallen.
16 januari
Verschil tussen mens en
geest
(GJE 1. 165, 8-10)
Het grote verschil tussen iedere mens en iedere geest ligt daarin, dat een
geest vanaf het oerbegin uit vrije wil een wijs gebruik maakt van zijn vrijheid
binnen Mijn ordening en er eeuwig nooit tegen heeft gezondigd. Een groot deel
van de talloos vele geesten heeft de vrijheid van hun wil echter misbruikt en
is daarom, ofschoon ze gewaarschuwd waren, ondergedompeld in het gericht; en
uit zulke geesten, waaruit eigenlijk deze hele aarde en alle talloze anderen
werelden zoals zon, maan en sterren bestaan, komen volgens een onveranderlijke
wet die de gehele natuur is opgelegd, zowel de natuurlijke mensen van deze
aarde alsook de mensen van alle andere werelden voort, en wel op de bekende
manier van de geboorte met de daaraan voorafgaande verwekking. Zo moeten ze dus
door opvoeding en onderricht mensen worden en na het afleggen van hun lichaam
tot zuivere en volledig vrije geesten worden ontwikkeld.
Als dus het lichaam van de mens voornamelijk aan een uit het gericht
geheven geest gegeven wordt, opdat hij daarin als in een geheel eigen wereld
een nieuwe vrijheidsproef ondergaat, is het wel duidelijk, dat de reeds
volmaakte geesten het vleselijke lichaam helemaal niet nodig hebben, omdat het
vlees slechts een middel maar in eeuwigheid nooit een doel is en kan zijn,
omdat uiteindelijk alles toch weer puur geestelijk en nooit meer stoffelijk
moet worden (....). De zuivere geesten blijven voor altijd en zullen en kunnen
net als Ik en Mijn woord in der eeuwigheid niet ophouden te bestaan.
17 januari
Waar kies je voor?
(GJE 1. 167, 16-18)
Laat je niet verlokken door de blinde en bedrieglijke charmes van de wereld,
maar wees altijd nuchter en schat de waarde van de wereld juist in; ruil geen
goud en parels die je uit de hemel gekregen hebt, in voor de dwaasheden van de
wereld, dan zullen jullie onder elkaar steeds vrede hebben en de hemel voor je
zien openstaan.
Als jullie je echter weer door de verleidingen van de wereld laten gevangen
nemen, dan moet je het ook aan jezelf wijten als de hemel zich steeds meer voor
je gaat sluiten; en als je in grote nood zult raken en de hemel om hulp zult
roepen, dan zul je geen hulp krijgen. Want het is niet mogelijk, dat iemand
die met wat voor welgevallen dan ook aan de wereld hangt, tegelijkertijd in
zegen brengende verbinding staat met de hemel.
Want ieder mens is zo geschapen en ingesteld, dat hij het kwade en het goede,
valsheid en waarheid niet in één hart naast elkaar kan
verdragen; of het een of het ander, maar in der eeuwigheid nooit allebei
tegelijk.
Ja, met zijn verstand kan en moet hij beide kennen, maar in zijn hart kan
alleen het ene of het andere als basis voor zijn leven aanwezig zijn.
18 januari
Belofte houden (1)
(GJE I. 198, 1-4)
Als jullie oprecht kinderen van God willen worden, beloof dan nooit iemand
iets waaraan je je niet kunt houden - of wat nog erger is - waaraan je je om
wat voor reden dan ook niet wilt houden; voorwaar Ik zeg jullie: een afspraak
of een belofte die niet gehouden wordt, is het ergste wat bestaat. Want met
toorn zondig je in jezelf en doe je allereerst jezelf schade aan; wie ontucht
bedrijft, die begraaft zijn ziel in het gericht van het vlees en schaadt ook
weer zichzelf; maar het kwaadste van alle kwaden is de leugen!
Heb je aan iemand beloofd om iets te doen en ontstaan er dan omstandigheden
waardoor je je niet aan je belofte kunt houden, ga dan meteen zonder verzuim
naar degene aan wie je iets beloofd hebt en vertel hem heel eerlijk wat er aan
de hand is, opdat de wachtende in dit geval andere wegen en middelen kan
aangrijpen om op tijd uit de een of andere nood te geraken.
Wee echter degene die beloften
doet en ze niet houdt als hij het wel had kunnen doen, want daarmee veroorzaakt
hij een omvangrijk kwaad; want de wachtende kan dan zijn plicht niet nakomen,
en degenen die hun hoop op hem gesteld hadden, kunnen ook niet verder; en zo is
het mogelijk, dat zo'n onbetrouwbare belofte duizenden in de grootste
verlegenheid en droefenis stort; en dus is een niet gehouden belofte het meest
tegengestelde van de naastenliefde en daarom het grootste kwaad.
19 januari
Belofte houden (2)
(GJE I. 198, 5-7)
Het is beter een hard hart te hebben, omdat dat niemand ijdele hoop geeft
en als men weet dat men van iemand met een hard hart niets te verwachten heeft,
dan zoekt men andere middelen om iets in stand te houden. Maar als iemand iets
wat hem is beloofd, verwacht, dan gaat hij geen andere wegen en middelen
gebruiken. Als het moment daar is waarop de wachtende zijn zaken in orde had
willen brengen en degene die het beloofd heeft hem in de steek laat zonder
vooraf gewaarschuwd te hebben, dat hij zijn belofte om de een of andere reden
die natuurlijk waarachtig moet zijn, niet zal kunnen houden, dan is zo iemand
net als de satan. Die heeft de mensen al vanaf het eerste begin door zijn
profeten ook de prachtigste beloften gedaan, maar heeft er nooit een waar
gemaakt en daardoor tallozen in de grootste ellende gestort.
Hoed je daarom voor alles voor zulke toezeggingen en beloftes die je niet
kunt nakomen en die je, wat nog erger is, om wat voor reden dan ook niet houden
wilt; want de opperste duivel ziet dat graag.
Wees liefdevol en rechtvaardig in alle dingen; want de rechtvaardigen
zullen eenmaal in het rijk van hun Vader stralen als de zon op de helderste
middag!
20 januari
Rijkdom
(GJE 1. 201, 2-6, 16)
Hoe moeilijk zal het zijn voor degene die veel heeft, om zich eenmaal
daarvan los te maken, en hoe licht zal diegene afscheid kunnen nemen van de
wereld, die geen goederen uit haar giftige schoot bezat en nog bovendien
terwille van Mijn naam overal werd vervolgd. Die veracht de wereld en hij zal
zeker niet om haar treuren, als hij, terwijl hij het hemelrijk helder voor zich
ziet, deze duistere, verderfelijke wereld verlaat.
Weet, dat zoals het goud in het vuur niet verandert en pas daarin haar
grote waarde krijgt, zo moet het ook gaan bij jullie, die werkelijk Mijn
leerlingen en volgelingen willen zijn; want Mijn rijk, waarvoor wij allen nu
werken, is niet van deze wereld, maar van die grote eeuwig onvergankelijke
wereld die op dit aardse, materiële, korte proefleven volgt.
En daarom geef Ik jullie voor deze wereld ook geen vrede, maar het zwaard;
want door de strijd met de wereld en met alles wat zij biedt, moet je je de
vrijheid van het eeuwig leven bevechten.
Want Mijn rijk lijdt onder het geweld en wie het niet met geweld tot zich
trekt, die verovert het niet.
Het is natuurlijk heel gemakkelijk om in een vreedzaam plaatsje en voor
zijn aardse leven goed verzorgd een leerling van Mij te zijn, de lammeren deugd
bij te brengen en ze met zuiver water te drenken; daar heb je niet veel voor
nodig! Maar het is heel wat anders om leeuwen, tijgers en panters te temmen en
ze om te vormen tot nuttige dieren! Daar heb je ook meer verstand, moed,
kracht en uithoudingsvermogen voor nodig dan voor het temmen van de lammeren.
Wie echt een held wil zijn, mag zijn vijand niet vernietigen, maar moet
zich alle moeite getroosten om het hart van de vijand door verstand, geduld,
liefde en wijsheid te winnen; slechts dan kan hij er zich op beroemen een echte
overwinning op zijn vijand behaald te hebben en de bestreden vijand zelf zal
zijn grootste loon zijn.
21 januari
Boodschap uitdragen
(GJE I. 202, 5-9)
Als jullie de mensen in Mijn naam leren, doe dat dan altijd zoals Ik het
doe, eerst met goede daden en dan pas met bescheiden, eenvoudige en ware
woorden en jullie zullen daardoor snel veel waarachtige leerlingen kunnen
tellen.
Maar als jullie jezelf tot bijna boven de sterren uit in louter
ondoorgrondelijke geheimen hult en de mensen ervan wilt overtuigen, dat je
door God uitverkoren bent om ze te veroordelen, te zegenen of te vervloeken
(....) dan moet het je toch wel duidelijk zijn, dat die handelwijze zeker niet
Mijn wil is die jullie geopenbaard werd, maar dat jullie voor jezelf een
nieuwe orde geschapen hebben en van daaruit een nieuwe ommuurde kerk in de
plaats van de oud mozaïsche hebt willen opbouwen, waarvoor jullie lammeren hun
knie al op een afstand zouden hebben moeten buigen!
Kijk, zo ging het met de mozaïsche kerk en zij bracht, toen er een muur
omheen gebouwd werd, geen of slechts weinig en dan nog zeer verkommerde
vruchten voort.
Ik geef jullie nu een volkomen vrije kerk, waarbij geen omheining nodig is
dan voor ieder mens zelf het heel persoonlijke hart, waarin de geest en de
waarheid woont, en alleen daar wil God door de echte vereerders erkend en
aanbeden worden.
Omdat Ik jullie het eerst deelgenoot maakte van Mijn geest, moeten jullie
niet denken dat je een haar beter bent dan welk ander mens ook, en die gave mag
geen reden zijn voor een speciale functie (....), maar jullie hebben slechts
één Heer; jullie zijn als broeders en zusters allen gelijk en er mag onder
jullie nooit een onderscheid zijn.
22 januari
Elke dag is een dag van
God
(GJE 1. 202, 10-13)
Ook mogen jullie geen voorschriften maken, en je moet ook geen bijzondere
waarde toekennen aan bepaalde dagen en tijden, alsof deze beter of slechter
zouden zijn dan andere, of alsof God bepaalde dagen vastgesteld zou hebben,
waarop Hij jullie gebeden alleen maar aanhoren zou en jullie offers aan zou
nemen. Ik zeg jullie: Bij God zijn alle dagen gelijk en onder al die dagen is
dát de beste dag, waarop je echt iets goeds voor je naaste gedaan hebt! En zo
moet in de toekomst een ware en God alleen welgevallige sabbatdag alleen maar bepaald
worden door jullie goede daad.
Op de dag dat je goed doet, zal het ook de ware sabbat zijn die bij God
meetelt; maar de gebruikelijke joodse sabbat is een gruwel in Gods ogen.
En als je al een zogenaamd Godshuis wilt bouwen, bouw dan zieken- en verzorgingstehuizen
voor jullie arme broeders en zusters; geef hen daarin alles wat ze nodig
hebben, dan zul je op die manier de meest ware godsdienst uitoefenen, waaraan
de Vader in de hemel veel welgevallen zal beleven.
Aan zo'n echte en enig ware godsdienst zal men kunnen zien, dat jullie
werkelijk Mijn leerlingen zijn.
23 januari
Het wezen van de liefde
(GJE 1. 205, 6-11)
De gerichtheid van de liefde wordt steeds bepaald door datgene waar zij het
meest van verwacht, ofwel materieel, of geestelijk. De koopman die parels
zocht, verkocht alles en kocht de grote parel die hij gevonden had. Waarom?
Omdat hij veel meer waard was dan alles wat hij daarvoor bezat. En dat is
weliswaar een edel belang, maar het is en blijft toch een belang en zeker bij
de mens is er zonder dat geen liefde. En wie mij iets wijs wil maken over een
belangeloze liefde, die misschien hoogstens in God kan voorkomen, tegen zo
iemand zeg ik: `Vriend, je kunt heel wijs zijn, maar over het onderwerp van de
liefde heb je nog nooit diep nagedacht!' De goddelijke liefde onderscheidt zich
overduidelijk van de liefde van de hel, doordat de goddelijke liefde weliswaar
ook iets neemt, net als die van de hel, maar ze geeft alles weer terug. Ze
verzamelt slechts om het weer terug te geven, terwijl de helse liefde alleen
maar voor zichzelf neemt en niets terug wil geven.
Als wij ons echter de hemelse liefde eigen maken dan weten wij dat wij
daarmee nooit verlies of schade kunnen lijden, maar slechts in alle opzichten
steeds meer te winnen hebben naarmate we meer geven.
Dan lijken we op een kuil die in de grond gegraven wordt; hoe meer grond
deze verliest, des te groter wordt haar ruimte voor de opname van het licht en
de hemelse lucht. Heer, volgens mij heb ik geen ongelijk; wat zegt uw oneindig
hoge wijsheid daarover?
Ik zeg: Alleen maar, dat je helemaal gelijk hebt; want als de liefde niets
nam, dan was het geen liefde; want alle liefde begeert en wil hebben. Maar het
doel van het willen veroorzaakt een eindeloze kloof, die hemel en hel voor
eeuwig van elkaar scheidt.
24 januari
Het juiste vasten
(GJE 1. 207, 8-11)
Wie op de juiste tijd vast, handelt beter dan degene die altijd zwelgt en
brast; maar toch is er verschil tussen vasten en vasten! Het juiste en echte
vasten bestaat daaruit, dat men zich onthoudt van alle zonden en dat men zich
van alle wereldse dingen uit alle macht zelf verloochent, zijn kruis op zich
neemt en op deze wijze Mij navolgt, zonder met eten of drinken al te angstig te
zijn, maar ook zonder méér te gebruiken dan noodzakelijk is en te gaan zwelgen;
al het andere vasten heeft weinig of geen zin.
Want er zijn mensen, die door een bepaalde kastijding van hun lichaam de
geestenwereld willen binnendringen en dan daardoor de krachten van de natuur
willen bedwingen; dat heeft niet alleen geen nut voor de ziel, maar is ook erg
schadelijk. De ziel valt dan als een halfrijpe vrucht van de boom des levens,
waarvan de levenskern altijd verrot, hol, leeg en dus dood is.
Zulk kastijden en vasten is dus geen deugd maar een buitengewoon grove
zonde.
Wie daarom volgens de ware orde wil leven, moet net zo leven als Ik leef en
hem leer om te leven, dan zal hij ook de vrucht des levens in zich tot bloei
zien komen en rijp zien worden. Daarin zal zich geen oude, maar een geheel
levende kern vormen voor het toekomstige eeuwige leven in de geest en deze zal
zich ordelijk en voorspoedig ontwikkelen tot het levende zelfbewustzijn. Nu
weten jullie ook wat er geheel volgens de goddelijke ordening gedaan moet
worden; handel daarnaar dan zullen jullie het leven in je hebben!
25 januari
Liefde tot God
(GJE 1. 210, 12-16)
Ik zeg: De goden die jullie, Grieken, vereren, zijn niets dan ijdele
voortbrengsels, door mensenhanden uit materie gemaakt; en jullie kunnen hen
duizenden jaren lang vragen, aanbidden, vereren en meer dan je eigen leven
liefhebben, maar ze zullen jullie toch nooit verhoren en iets goeds voor je
doen om de heel eenvoudige reden, dat ze in de levende werkelijkheid niets zijn
en niet bestaan.
Maar de God der joden, die de meesten nu ook niet meer in volle waarheid
willen erkennen en die zij in plaats van in de geest en de waarheid van het
hart, hetgeen in diepste wezen de ware liefde is, alleen maar door een zeer
besmeurde en dode ceremonie aanbidden en vereren, is echter toch de enig ware,
eeuwige God, die eens de hemel en de aarde met alles wat daar op, in en onder
haar is, leeft en beweegt, uit Zichzelf geschapen heeft!
Ik ben Zijn eeuwige Gezondene en kwam nu naar jullie om aan jullie en je
kinderen dit evangelie te verkondigen. Daarom moeten jullie deze God boven
alles liefhebben en Zijn geboden opvolgen die heel in het kort hierin bestaan,
dat je, zoals Ik daarnet zei, Hem boven alles lief moet hebben en jullie
naasten als jezelf.
Daarbij moet je ook geloven, dat juist deze God, die Mijn Vader en sinds
eeuwigheid Mijn liefde is, Mij naar deze wereld heeft gezonden, opdat iedereen
die in Mij gelooft het eeuwig leven in zich zal hebben en zo een kind wordt van
de Allerhoogste.
26 januari
Lichaam, ziel, geest
(GJE 1. 214, 10-11)
In de talloze andere werelden word je in- en uitwendig gevormd tot datgene
wat je moet zijn; maar op aarde laat God de uiterlijke vormgeving over aan de
ziel, die haar lichaam zelf vormt volgens de ordening waarin zij geschapen is;
maar iedere geest die in de ziel geplaatst is, moet eerst de ziel vormen door
het opvolgen van de hem van buitenaf gegeven wetten.
Als de ziel daardoor de juiste rijpheid en vorming heeft bereikt, dan gaat
de geest volledig in de ziel over en dan is de gehele mens daardoor voltooid,
een nieuw schepsel, in de grond der zaak weliswaar altijd uit God, omdat de
geest in de mens eigenlijk niets anders is dan een God in het zeer klein, omdat
deze volledig uit het hart van God komt. Maar de mens bereikt dit niet door de
daad van God, maar door zijn eigen persoonlijk handelen, en is juist daardoor
een waarachtig kind van God.
En Ik zeg je nog een keer heel kort: Op alle andere hemellichamen moeten
de mensen zich niet zelf vormen, maar worden ze door God, of wat hetzelfde is,
door Zijn kinderen gevormd. Hier op deze aarde moeten de mensen zich echter
geheel zelf vormen volgens de geopenbaarde ordening, anders kunnen ze
onmogelijk kinderen van God worden.
En zo is een voltooid mens op deze aarde als een kind van God in alles aan
God gelijk; maar een niet voltooide mens staat daarentegen veel lager dan het
rijk der dieren.
27 januari
Gelijkenis van de gemeste
os
(GJE 1. 219, 3-10)
Kijk, als een mens alles heeft wat hij behoeft, dan voelt hij zich heel
behaaglijk; hij heeft nergens zorgen over, hij doet niets, geniet overal van
en vraagt zich niet af of er een God is, of er een leven is na de dood van zijn
lichaam, of de mens niet meer is dan een dier of het dier meer dan een mens.
Bergen en dalen maken geen verschil voor hem, winter en zomer doen hem niets;
want in de zomer heeft hij schaduw en verkoelende baden en in de winter heeft
hij een goede verwarming en warme kleren.
Zo maakt het hem ook niets uit of het jaar vruchtbaar was of niet; want ten
eerste heeft hij voor tien jaar alles in voorraad en ten tweede heeft hij geld
genoeg om dat wat hij tekort zou komen aan te schaffen.
Nu, zo'n mens leeft dan net zo rustig voort als een gemeste os in de stal
en denkt ook niet veel meer dan een os en is derhalve ook niets meer dan een
genietend dier in menselijke gedaante.
Als je bij zo iemand zou komen om hem het evangelie van het godsrijk te
prediken, dan doet hij met jou precies hetzelfde wat de os in de stal doet met
een steekvlieg die hem stoort bij zijn onbezorgde vreten: de os slaat met zijn
staart naar de hem storende gast en die moet er snel vandoor gaan om niet plat
geslagen of op zijn minst half dood geslagen te worden.
En zo iemand die alleen aan eten denkt en door geen enkele zorg wordt
gekweld, zal zijn dienaren die eigenlijk niets anders zijn dan de verjagende en
afwerende staart van zo'n luxueus levend mens, opdracht geven om je eruit te
jagen; en jij zult zeker zo snel mogelijk maken dat je wegkomt en pas op een
behoorlijke afstand erover na kunnen denken, wat de invloed van jouw
evangelieprediking op deze vadsige man was.
Maar Ik heb de mogelijkheid om zulke ossen een heel andere preek vooraf te
geven. Ik laat ze op de eerste plaats het ene ongeluk na het andere overkomen;
daardoor krijgen ze allerlei zorgen en angst en vrees, beginnen na te denken,
te zoeken en te vragen hoe het toch mogelijk is dat ze nu van alle kanten
belaagd worden, terwijl ze toch nooit iemand onrecht aangedaan hebben en
altijd als nette fatsoenlijke mensen hebben geleefd!
Maar dat gebeurt alleen maar voor het nodige gistingsproces. Als zulke
mensen dan goed gaan gisten, hebben ze behoefte aan vrienden die hen weer tot
rust kunnen brengen; ga dan naar hen toe en predik hen het evangelie, en ze
zullen naar je luisteren en nooit meer hun trotse en woedende om zich heen
slaande staart tegen je opheffen.
28 januari
Nietsdoen
(GJE 1. 220, 15-20)
Als het nietsdoen zich eenmaal in een ziel genesteld heeft, dan nestelt
zich daar ook spoedig de zonde; want het nietsdoen is niets anders dan
eigenliefde, die iedere bezigheid voor iemand anders steeds meer ontvlucht,
omdat ze in wezen niets anders wil dan dat alle anderen ten behoeve en ten
nutte van haar zullen werken.
Vermijd daarom ook vooral het nietsdoen; want dat is een ware zaadkorrel
voor alle mogelijke zonden.
Als voorbeeld kunnen jullie de verschillende roofdieren nemen. Kijk, deze
dieren gaan alleen dan maar tot hun verderf brengende bezigheid over, als ze
door een razende honger gedreven worden; hebben ze hun buit veroverd en hun
honger gestild, dan gaan ze meteen weer naar hun holen en rusten daar vaak
dagenlang; met name de slangen.
Kijk dan eens naar een rover en moordenaar! Deze mens die anders alle
arbeid schuwt en eigenlijk een duivel in een mensenlichaam is, ligt dagenlang
ergens in zijn roversnest; alleen als de wachtposten hem meedelen dat er een
rijke karavaan langs zijn roversnest zal trekken, gaat hij met zijn kornuiten
mee op de loer liggen en valt dan de voorbij trekkende karavaan meedogenloos
aan en berooft haar en vermoordt de kooplieden om niet verraden te worden. En
dat is een vrucht van het nietsdoen.
Ik zeg daarom nogmaals: Wees vooral op je hoede voor het nietsdoen; want
dat is de weg en de brede deur tot alle mogelijke zonden.
Na gedane arbeid is een matige rust goed voor de ledematen, maar een
overmatige rust is slechter dan helemaal geen rust.
29 januari
Werkzaamheid
(GJE I. 221, 6-13)
Alleen voortdurende werkzaamheid voor het algemeen welzijn van de mensen is
goed. Want al het leven is een vrucht van de voortdurende en onvermoeibare
werkzaamheid van God en kan daarom alleen door ware werkzaamheid in stand
gehouden worden en voor de eeuwigheid bewaard blijven, terwijl uit het
nietsdoen alleen maar de dood te voorschijn komt en komen moet. Leg je handen
op je hart en besef, hoe het aan één stuk door dag en nacht werkzaam is!
Alleen van die werkzaamheid hangt het leven van het lichaam af; als het hart
echter eenmaal stil gaat staan, is het - zou Ik zo zeggen - met het natuurlijke
leven wel gedaan.
Zoals echter de rust van het lichamelijke hart duidelijk de dood van het
lichaam is, zo is ook de vergelijkbare rust van het hart van de ziel de dood
voor de ziel. Het hart van de ziel heet echter 'liefde' en het kloppen van dit
hart uit zich in ware, volle daadwerkelijke liefde. Het voortdurend uit liefde
handelen is derhalve de altijd onvermoeibare hartslag van de ziel. Hoe
vlijtiger het hart van de ziel slaat, des te meer leven wordt er in de ziel
opgewekt en als daardoor een voldoende hoge graad van leven in de ziel is
opgewekt, zodanig, dat deze de goddelijke, allerhoogste levensgraad evenaart,
dan wekt zij het leven van de goddelijke geest in zich op.
Deze geest - die puur leven is, omdat hij de onvermoeibare hoogste
werkzaamheid zelf is - vloeit dan in de hem door de werken van liefde gelijk
geworden ziel en dan is het eeuwige onverwoestbare leven in de ziel volledig
begonnen.
En zie, dat is allemaal het gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie
rust.
Ontvlucht daarom de rust en zoek de volle werkzaamheid, en je loon zal het
eeuwige leven zijn!
30 januari
Innerlijke
zelfbeschouwing
(GJE 1. 224, 8, 10-12)
Ik zeg jullie: Er is voor een mens niets heilzamer dan zo nu en dan
zichzelf innerlijk te onderzoeken. Wie zichzelf en zijn krachten ontdekken
wil, moet zich vaker zelf onderzoeken en innerlijk bekijken. (. .)
Sommigen echter weten niet hoe ze een begin moeten maken met de innerlijke
zelfbeschouwing en vragen dat aan Mij. Dan zeg Ik: Rust en denk in stilte
actief na over jullie doen en laten, over de jullie welbekende wil van God, en
of je deze hebt opgevolgd tijdens de verschillende periodes van je leven. Op
deze manier heb je je innerlijk onderzocht en daardoor bemoeilijk je het
binnendringen van de satan in jezelf steeds meer. Want deze probeert met al
zijn energie om de innerlijke beschouwing van de mens door middel van allerlei
nietszeggende begoochelingen te verhinderen.
Want als de mens eenmaal door oefening enigszins vaardigheid heeft gekregen
in de beschouwing van zijn innerlijk, dan ontdekt hij in zichzelf ook heel
gemakkelijk en heel snel welke valstrikken de satan voor hem heeft opgezet, en
dan kan hij deze behoorlijk onklaar maken en vernietigen en tijdig maatregelen
nemen tegen alle toekomstige valsheid van deze vijand. Dat weet de satan maar
al te goed en daarom is hij zo ijverig mogelijk bezig om de ziel zelf met
allerlei begoochelingen af te leiden naar uiterlijke zaken, en onderhand heeft
hij dan niet veel moeite om onzichtbaar voor de ziel allerlei vallen uit te
zetten, waarna zij tenslotte zo verstrikt raakt, dat ze dan niet meer tot
zelfbeschouwing kan komen en dat is heel erg. Want daardoor wordt de ziel steeds
meer gescheiden van haar geest en kan zij deze niet meer opwekken, en dat is in
de mens dan al het begin van de tweede dood.
31 januari
Kennis van de schepping
(GJE II. 5, 9-11)
Het zou voor de mens niet goed zijn, als hij alles snel begreep, wat zich
als een verschijnsel aan hem voordoet. Want er staat geschreven: Als je van de
boom der kennis zult eten, zul je ook sterven'. Daarom is het beter om ieder
wonder te nemen voor wat het schijnt te zijn en daarbij levendig te bedenken
dat bij God niets onmogelijk is, dan te trachten het ontstaan ervan te
verklaren, waarbij men na de verklaring er net zo weinig van begrijpt als
ervoor.
Het is voldoende dat je ziet dat de aarde er is om de mensen te dragen en
te voeden! Zou je weten hoe ze gemaakt was, dan zou zij haar bekoring voor je
verliezen en de wens zou in je opkomen om een willekeurige andere aarde te
analyseren. En als je daarbij dezelfde ontstaans- en bestaansreden zou
ontdekken en datzelfde ook bij een derde, vierde en vijfde, zou je helemaal geen
zin meer hebben nog een zes en zevende te onderzoeken. Zo zou je dan traag,
lusteloos, het leven verachtend en geërgerd, het leven gaan verwensen en het
uur vervloeken, waarop je jezelf die kennis bijbracht, - en zo'n toestand zou
dan de zuivere dood zijn voor je ziel.
Omdat echter volgens de goddelijke orde alles zo is ingericht, dat zowel de
mens als ook iedere engelgeest alles slechts geleidelijk aan, en dan zelfs ook
nog maar tot een bepaalde graad, door de goddelijke natuur in zichzelf en in
alle geschapen dingen kan ontdekken, behoudt hij de steeds groeiende levenslust
en de liefde tot God en tot de naaste, die hem de enige mogelijkheid geven om
zalig te worden en te kunnen worden.
1 februari
Rijk der hemelen
(GJE II. 8, 4-7)
Voor de oprechte vrienden van God is het eigenlijke, ware hemelrijk van
God overal, voor de vijanden van God echter nergens. Voor hen is daarentegen de
hel overal, waarheen je ook je ogen en andere zintuigen wenden kunt en wilt.
Beneden en boven is daar hetzelfde. Kijk niet naar boven naar de sterren, -
want zij zijn aarden zoals deze - waar je nu op staat en kijk ook niet naar
beneden naar de aarde, want zij is geoordeeld, net zoals jouw lichaam, dat eens
moet sterven en vergaan! Onderzoek daarentegen je hart en zoek er vlijtig in;
dáár zul je vinden wat je zoekt. Want in ieder mensenhart is het levende zaad
gezaaid, waaruit het eeuwige ochtendrood van het eeuwige leven zal opbloeien.
Kijk, de aarde zweeft in een oneindige ruimte, zoals de grote zon, de maan
en al de ontelbare sterren, die op zichzelf niets anders zijn dan ook weer
zonnen en aarden. Je zou met de snelheid van de gedachte deze aarde kunnen
verlaten en met deze snelheid in een rechte lijn wegsnellen, - en als je zo
eeuwigheden na eeuwigheden voort zou snellen, zou je na vele eeuwigheden met
gedachtensnelheid te hebben gevlogen, toch nergens een einde naderen! Maar
overal zou je buitengewone en wonderbaar gevormde scheppingen aantreffen, die
overal de eindeloze ruimte vullen en tot leven brengen.
Door de poort van je hart zul je na de dood van je lichaam naar buiten gaan
in de eindeloze ruimte van God, en afhankelijk van de gesteldheid van je hart
zul je daar een hemel of een hel vinden!
Want nergens is een geschapen hemel en ook nergens een geschapen hel, maar
al die dingen komen voort uit het hart van de mens.
Zo zorgt ieder mens in zijn hart voor de hemel of voor de hel, afhankelijk
van het goede of het kwade dat hij doet. En zoals hij gelooft, wil of doet, zo
zal hij dan volgens zijn geloof, dat zijn wil voedde en deed handelen, leven.
2 februari
Hemelrijk en hel
(GJE 11. 9, 11-14)
Ik zal je nog een beeld geven van het hemelrijk van God; het hemelrijk van
God lijkt geheel en al op een vruchtbare bodem, waarop naast doornstruiken en
distels de edelste druiven groeien en rijp worden, - en toch groeien ze in één
en dezelfde vruchtbare bodem! Het verschil ligt alleen maar in het gebruik
daarvan: de wijnstok maakt er iets goeds van, de doornstruiken de distel echter
iets slechts, iets wat nutteloos is en voor geen mens te genieten.
Zo stroomt de hemel zowel in de duivel als in Gods engelen; maar ieder van
beiden gebruikt hem anders!
Ook is de hemel te vergelijken met een vruchtboom, die een goede, zoete
oogst draagt. Als onder zijn rijk gezegende takken mensen komen, die deze
vruchten willen eten, zijn er een aantal matig; zij eten onder dankzegging
slechts zoveel als zij nodig hebben. Anderen echter, die de vrucht goed
smaakt, willen niets aan de boom laten zitten, maar eten alles op uit naijver,
opdat de matigen niet nogmaals iets zouden vinden en zij eten zo lang door, tot
de laatste appel op is. Daarom worden zij echter ziek en moeten sterven,
terwijl de matigen door het matige gebruik van de vruchten van de boom zich
heel goed en verzadigd voelen! En toch hebben beide partijen van dezelfde boom
gegeten.
Zo is de hemel ook als een goede wijn, die de matige sterkt, de onmatige
echter te gronde richt en doodt; en zo wordt één en dezelfde wijn voor de één
een hemel en voor de ander de ergste hel - en toch komt hij uit dezelfde zak!
3 februari
Ziel na de dood
(GJE II. 18, 1)
Als de mens sterft wordt de ziel uit het lichaam genomen. De ziel komt dan
als een zelfstandig geestelijk mens op een plaats, die geheel overeenkomt met
haar innerlijke gesteldheid. Op die plaats kunnen slechts de vrije wil en de
liefde haar helpen. Zijn de wil en de liefde goed, dan zal de plaats ook goed
zijn, die de ziel voor zichzelf gereed maakt met de kracht en macht, die God
haar heeft gegeven.
Zijn de wil en de liefde echter slecht, dan zal hun werk ook slecht zijn -
net zoals op aarde een slechte boom geen goede en een goede boom geen slechte
vruchten geeft. Ga en versier een doornstruik met goud en edelstenen, en zie of
u er daarom druiven van zult oogsten! Of u echter de druif met goud versiert
of niet, ze zal u toch zoete, lekkere vruchten geven.
4 februari
Vrijheid
(GJE II. 28, 2-7)
Als je een jonge vogel, die pas uit het ei is gekropen, voert om hem sterk
te maken voor het vliegen, maar hem naast het goede voer tevens kortwiekt, zeg
dan eens, zal de vogel dan zelfs aan het beste voer iets hebben? De vogel zal
wel in leven blijven, maar zolang je hem kortwiekt komt er van het vrije
vliegen niets terecht.
Zoals de vogel niet kan vliegen zonder vleugelveren, zo kan ook de geest
van de mens nooit vrij gaan handelen als zijn vleugels van de vrije kennis
gekortwiekt worden door de dwang van het moeten. Een geest die niet vrij kan
handelen is al dood, omdat hij datgene niet heeft wat de basis is voor zijn
leven en wat zijn leven is.
Je kunt de mens duizend voorschriften geven die te maken hebben met zijn
aardse levenssfeer en ze dwingend voorschrijven, daar zul je de geest van de
mens veel minder mee schaden, dan wanneer je hem één enkel gebod van God hier
op aarde dwingend voorschrijft.
Het geestelijke moet vrij blijven en moet zelf in vrijheid de strafmaatregel
bepalen, evenals het daarbij behorende oordeel; en dan pas kan het in en uit
zichzelf de kroon op zijn leven zetten.
Het vrije inzicht in het goede en ware is het levenslicht van de geest;
daarmee bepaalt hij voor zichzelf aan welke voorschriften hij wil voldoen. Dat
zijn dan vrije wetten voor hem, en die alleen passen eeuwig bij de vrijheid
van het leven. De geestelijke wil, die door dat inzicht ontstaat, is de vrije
geestelijke wet, en de eeuwige noodzaak om volgens de vrije wil te handelen is
de eeuwige strafmaatregel, die maakt dat geen geest anders kan handelen, als
hij tenminste vrij wil handelen. Kijk, dat is nu de eeuwige zelf regelende
orde van God, die echt geen wetgever boven Zich heeft staan.
5 februari
Menselijke geest
(GJE 11. 28, 9-14)
De menselijke geest moet net zo door en door volmaakt worden als de Geest
van God door en door volmaakt is, want anders is de geest geen geest, maar een
doodsoordeel. Om dat te kunnen worden, moet hem de gelegenheid worden geboden
om zich in het tijdelijke net zo te kunnen ontwikkelen als de goddelijke Geest
de eeuwen door Zich in God Zelf en door God Zelf heeft ontwikkeld.
Kijk, Ik zou eeuwenlang macht genoeg gehad hebben om alle mensen met
onweerstaanbaar innerlijk geweld te dwingen zo precies een bepaald gegeven wet
op te volgen, dat ze daar geen handbreedte van af zouden kunnen wijken; maar
dan zou de mens ophouden mens te zijn, en zou dan een dier zijn gelijk welk
ander dier dan ook uit het grote dierenrijk. Hij zou zijn werk dan natuurlijk
heel secuur uitvoeren, maar aan het werk zelf zou je net zo weinig verschil
ontdekken als aan het cellen bouwende werk van de bijen en dat van talloos vele
andere grote en kleine dieren.
Zou je echter met jouw vrije kennis zulke diermensen tot iets hogers willen
opleiden, dan zou je met hen net zo weinig kunnen aanvangen, als wanneer je de
bijen in een school zou willen leren hoe ze nu eindelijk eens hun cellen op een
betere en doelmatiger manier zouden moeten gaan bouwen.
Daarom moet je de gave van de mensen om te kunnen zondigen niet zo laag en
ook niet als misdadig aanslaan; want zonder de gave om tegen de gegeven wetten
in te kunnen handelen, zou de mens een dier zijn en geen mens.
En Ik zeg je: De zonde bepaalt dat de mens een mens is; zonder de zonde zou
hij een dier zijn.
6 februari
Vrij binnen Gods orde
(GJE II. 38, 4-8)
De wil van de Heer is niet zoals die van een mens, die jammer genoeg
vandaag zo en morgen anders wil. De wil van de Heer is eeuwig gelijk en niets
kan deze binnen de reeds eeuwen bestaande orde veranderen; maar toch heerst
binnen deze orde de grootste vrijheid, en de Heer kan doen wat Hij wil, zoals
ook iedere engel en iedere mens. Dat dit zo is kunt u aan uw eigen wezen en aan
duizend andere verschijnselen ontdekken.
U kunt binnen uw persoonlijke eigen vorm doen wat u wilt; slechts uw wil is
de enige die u daarbij kan hinderen. Maar de persoonlijke eigen vorm is
beslist niet te veranderen, omdat deze in de vaste goddelijke orde thuishoort.
Ook kunt u het uiterlijk van de aarde aanmerkelijk veranderen; u kunt bergen
laten afgraven, rivieren verleggen, meren droogleggen en voor nieuwe meren
beddingen laten graven; u kunt over zeeën bruggen bouwen en de woestijn met
vlijt en moeite omvormen tot gezegend en vruchtbaar land, kortom, u kunt
ontelbare veranderingen aanbrengen op aarde; - maar u kunt de dag geen seconde
langer en de nacht geen seconde korter maken en u kunt de winden en de stormen niet
beheersen.
De winter moet u verdragen en de hitte van de zomer moet u dulden, en geen
enkel schepsel kunt u ondanks al uw willen een andere vorm en aarde geven. Uit
het lam zult u in der eeuwigheid geen leeuw en uit de leeuw in der eeuwigheid
geen lam fokken; en weet u, dat is alweer Gods vaste orde, waarbinnen u wel een
grote vrijheid van handelen gegeven is, ofschoon u de grenzen van de eigenlijke
orde van God geen haarbreedte kunt verzetten.
Maar bij u is Degene die deze eeuwige orde gevestigd heeft en als enige in
staat is om haar weer op te heffen, als Hij dat wil. Zoals u nu binnen deze
vaste orde van God, die in eerste instantie de basis is van uw bestaan en het
bestaan van alles wat u omringt, toch vrij bent te denken, te willen en te handelen,
zo is de Heer nog vrijer en kan doen wat Hij wil.
7 februari
Engelen
(GJE II. 39, 6-8)
Maar ook als je ze (engelen) niet ziet, kun je met hen spreken en van alles
aan hen vragen, en dan zullen ze hun antwoord in je hart kenbaar maken, wat je
altijd in je hart zult horen als een duidelijk uitgesproken gedachte. En dat is
beter dan het uiterlijk gesproken woord! Ik zeg je: Eén woord dat een engel in
je eigen hart heeft gegeven, is voor je ziel heilzamer dan duizend woorden, die
het oor van buitenaf heeft gehoord! Want wat je in het hart hoort is al van
jou; wat je echter van buitenaf hoort, moet je je eerst nog eigen maken door
het waarmaken van de gehoorde woorden.
Want als je het woord in je hart hebt, terwijl je uitwendig toch nog zo nu
en dan zondigt, doet je hart daaraan niet mee en dwingt je weldra tot het besef
van de zonde en het berouw daarover, en daardoor ben je al geen zondaar meer.
Als je echter het woord niet in het hart, maar slechts in het hoofd hebt, waar
het door het oor is ingebracht, en je zondigt dan, dan zondigt het hele hart
mee en dwingt je niet tot het besef van de zonde of het berouw daarover, en de
zonde blijft in je, en je maakt je schuldig voor God en de mensen.
Daarom is het beter voor je om je geestelijke beschermers niet te zien
zolang je in je lichaam moet blijven. Als je echter eens het lichaam verlaten
zult, dan zul je ze als geest zonder meer eeuwig kunnen zien en aanraken.
8 februari
Schepper en schepsel
(GJE 11. 40, 14-16)
Ik ben een levensboom en jij bent zijn vrucht. De vrucht lijkt uiterlijk
kleiner en onstandvastiger dan de boom; maar in haar midden rust een door de
vrucht gevoed en gerijpt zaad, en in het zaad liggen weer bomen van hetzelfde
soort, in staat om dezelfde vruchten te dragen met ook weer levende zaden,
terwijl zij zelf uit één zo'n zaadje zijn voortgekomen. Daaruit kun je dan ook
heel eenvoudig concluderen dat het verschil tussen Schepper en schepsel in een
bepaald opzicht niet zo bijzonder groot is als jij het je voorstelt; want het
schepsel is geheel en al de wil van de Schepper, die beslist volkomen goed en
waardig is. Als deze vrije wil, die van de Schepper is uitgegaan en Zijn beeld
draagt, zelf in zijn vrije persoonlijke bestaan onderkent wat hij eigenlijk
is, en daarnaar handelt, is hij aan zijn Schepper gelijk en in het klein
volkomen gelijk aan wat de Schepper in het oneindig grote is. Onderkent de door
de Schepper vrij gelaten deelwil (= mens) echter niet wat zij is, dan houdt hij
weliswaar niet op datgene te zijn wat hij is, maar hij kan de hoogste
bestemming niet eerder bereiken, dan wanneer hij bij zichzelf ontdekt heeft wat
hij eigenlijk is.
Om voor zulke vrijgelaten wilsdeeltjes, die `mensen' heten, het zichzelf te
onderkennen te vergemakkelijken, heeft de Schepper door alle tijden heen
openbaringen, wetten en leringen vanuit de hemel aan de mensen gegeven, en is
nu zelfs lichamelijk Zelf naar de aarde gekomen om de mensen te helpen bij het
werk der zelfherkenning, en hen voor de toekomst meer licht te geven, opdat
het hen minder moeite zou kosten dan tot nu toe.
Nu zul je wel begrijpen hoe Schepper en schepsel zich tot elkaar verhouden.
9 februari
Ware liefde tot God
(GJE II. 41, 4-5)
Wie Mij niet net als jij heel jaloers liefheeft en Mij in zijn hart niet
bijna zonder mededinging alleen wil bezitten, die bezit nog geen echte liefde
tot Mij! Als hij die niet heeft dan bezit hij ook niet de volheid des levens;
want in de mens ben Ik het werkelijke leven door de liefde tot Mij in zijn
ziel, en deze liefde is Mijn geest in iedere mens.
Wie dus de liefde tot Mij opwekt, die wekt zijn door Mij aan hem gegeven
geest, en omdat Ik Zelf deze geest ben en moet zijn, omdat er in eeuwigheid
geen andere levensgeest buiten Mij bestaat, wekt hij daardoor dus Mij Zelf in
hem en is daardoor in het eeuwige leven helemaal ingeboren en kan dan voortaan
in der eeuwigheid nooit sterven en nooit vernietigd worden - ook niet door Mijn
almacht, omdat hij een is met Mij. Ik kan Mijzelf ook niet vernietigen, omdat
Mijn oneindige bestaan zich in der eeuwigheid nooit in het niet-bestaan kan
veranderen. Denk daarom dus niet dat jouw liefde tot Mij dom is, maar zij is
juist zoals zij zijn moet. Volhard daarin, dan zul je eeuwig geen dood voelen
of smaken.
10 februari
Besturen
(GJE II. 55, 3-6)
Het is beter een gegeven wet te handhaven dan deze snel weer op te heffen.
In plaats daarvan kan men de wet wel ongemerkt buiten werking stellen en bij
overtredingen consideratie toepassen en niet te streng oordelen. Als er dan een
andere bestuurder komt, heeft hij de vrijheid om de nagelaten wetten van zijn
voorganger helemaal op te heffen en overeenkomstig de geest van het volk te
vervangen door mildere.
Alleen in het geval dat men je erom zou smeken, kun je wel het strengste
deel van een eenmaal gegeven wet teniet doen, maar altijd met het voorbehoud
dat de wet direct weer in alle strengheid toegepast wordt, als er zich tekenen
voordoen die aangeven dat men doorgaat met het benadelen van de door de wet
beoogde goede zaak.
Kijk, op die verstandige manier moet iedere bestuurder de hem toevertrouwde
volken leiden, als hij voorspoedig wil regeren. Een lauwe en nalatige
bestuurder zal het echter spoedig betreuren als hij door te grote toegevendheid
zich de volken boven het hoofd laat groeien.
Want de volken gedragen zich tegenover hun regeerders als kinderen
tegenover hun ouders. Strenge en tevens wijze ouders zullen ook goede,
gehoorzame en behulpzame kinderen hebben, die hun ouders zullen liefhebben en eren.
Terwijl daarentegen bij toegeeflijke ouders de kinderen hen maar al te gauw
boven het hoofd zullen groeien en uiteindelijk uit huis zullen jagen of zetten.
Liefde met ernst en wijsheid is een eeuwige wet; wie daarnaar handelt doet
geen misstap, en de vruchten daarvan zullen goed en heerlijk smaken.
11 februari
Menselijke leerschool
(GJE 11. 59, 9-14)
Zou er ooit een boven kunnen zijn
als er geen beneden was? Of zou je iemand iets goeds kunnen doen, als er nooit
iemand je hulp nodig had? Wat is dan een goede daad als niemand daar behoefte
aan heeft? Of zou je een alwetende ooit iets kunnen leren dat hij eerder reeds
niet wist?
Kijk, in een wereld waar een mens zichzelf moet vormen tot een waar kind
van God, moet hem ook alle mogelijke goede en kwade gelegenheid ten dienste
staan om de leer van God volledig uit te kunnen proberen.
Het moet warm en koud zijn, opdat de rijke gelegenheid krijgt om zijn arme
en naakte broeder van kleren te voorzien. Zo ook moeten er armen zijn, opdat de
rijken zich ook in de barmhartigheid en de armen zich in de dankbaarheid
kunnen oefenen. Evenzo moeten er sterken en zwakken zijn om de sterken
gelegenheid te geven de zwakken te ondersteunen, en om de zwakken in de deemoed
van hun harten te laten erkennen dat zij zwak zijn. Zo moeten er in zeker
opzicht ook dommen en wijzen zijn, omdat het licht van de wijzen anders voor
niets zou zijn. Als er geen slechten waren, waaraan zou de goede dan kunnen
afmeten of en in hoeverre hij werkelijk goed was?
Kortom, in dit instituut voor zelfontwikkeling van mensen tot vrije
kinderen van God moeten er zich zoveel mogelijk voor- en tegensituaties
voordoen, waardoor de kinderen zich grondig in alles kunnen oefenen en
ontwikkelen, omdat ze anders onmogelijk ware, almachtige kinderen van de
Allerhoogste zouden kunnen worden.
Zolang een mens niet bij alle mogelijke zaken en omstandigheden met geheel
eigen macht de satan van het gevechtsterrein verdrijven kan, is hij nog geen
volledig kind van God. Maar hoe zou hij ooit de overwinnaar van deze vijand
kunnen worden, als men hem alle gelegenheid zou ontnemen om ook maar met een
haar van de vijand in aanraking te komen?
Ja, het ware rijk van God kost veel strijd terwille van de algehele
vrijheid van het eeuwige leven, en daarom moeten jullie tussen hemel en hel
gelegenheid krijgen om te vechten.
12 februari
Denken in het hart
(GJE II. 62, 1-2, 5-6)
Heer, met dat denken in het hart wil het bij mij helemaal niet lukken,
omdat ik al sinds mijn jeugd gewend ben met mijn hoofd te denken; het lijkt mij
haast onmogelijk om in het hart te kunnen denken. Hoe moet ik dat aanpakken?
Ik zeg: Dat gaat heel gemakkelijk en natuurlijk! Alles wat je maar denken
kunt en wilt - volgens je gevoel in je hersens - komt eerst uit het hart. Want
iedere nog zo geringe gedachte moet toch eerst de een of andere prikkel krijgen
die hem opwekt. Nadat de gedachte in het hart door de een of andere noodzaak
geprikkeld en opgewekt werd, stijgt zij op naar de hersenen om door de ziel
onderzocht te worden. Die zet dan de ledematen van het lichaam in de gewenste
beweging, zodat de innerlijke gedachte in woord of daad omgezet wordt. Dat een
mens ooit met zijn hoofd zou kunnen denken is echt een onmogelijkheid! Want
een gedachte is een zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders
ontstaan dan alleen in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont
en van daaruit de hele mens bezielt. Hoe zou nu ooit door de een of andere nog
zo fijne materie iets geschapen kunnen worden! Alle materie, dus ook de
hersenen van de mens, is toch alleen maar schepping en kan dan toch nooit
schepper zijn?!
Maar bij mensen waarbij die liefde nog niet ontwaakt is, ontwikkelen de
gedachten zich weliswaar ook in het hart, maar zij worden daar, omdat het hart
te materieel is, niet waargenomen. Pas in de hersenen, waar de gedachten uit
het hart stoffelijk worden, worden ze door de handelingsimpuls omgezet in
beelden en deze vermengen zich daar met de beelden, die zich, komende uit de
buitenwereld, via de uitwendige zintuigen in de hersenvlakjes ingegrift hebben.
In deze vorm zijn ze voor de ogen van de ziel materieel en slecht en zij moeten
dan ook gezien worden als de oorzaak van de slechte handelingen van de mensen.
Daarom moet iedere mens eerst in het hart geestelijk wedergeboren worden,
omdat hij anders niet in kan gaan in het rijk van God.
13 februari
God heeft geen tempels nodig
(GJE II. 72, 7-9)
Ik zeg: Vriend, dat gebeurde, gebeurt nog en zal in de toekomst nog heel
vaak gebeuren, en toch zullen de mensen niet ophouden met het bouwen van
tempels! Die te Jeruzalem zal verwoest worden, en van de afgodentempels zal
niets teruggevonden worden. Maar in plaats van dit geringe aantal zullen er
vele duizenden komen, en zolang er op aarde mensen zullen wonen, zullen zij ook
tempels bouwen, grote en kleine, en zij zullen daarin hun heil zoeken.
Maar slechts weinigen zullen voor God een levende tempel in het hart
bouwen, de enige plaats waar Hij waardig beleden, vereerd en aanbeden kan worden
en ook moet worden, omdat dát alleen de voorwaarde is voor het eeuwige leven
van de ziel!
Zolang de mensen in paleizen wonen en zich door de paleizen en vanwege de
paleizen zullen laten eren en roemen door degenen die zich geen paleizen kunnen
veroorloven, zal men ook naast de paleizen een tempel voor de een of andere
god bouwen en hem daarin vereren, en ook al heeft dit niets met waarheid te
maken, dan is het toch tot meerdere eer van de paleis- en tempelbouwers.
En zo zal het gebeuren dat de mensen de eer aan zich zullen trekken die
zij God behoren te geven. Het loon voor hun werken zal echter dan ook zeer
nadrukkelijk daaruit bestaan, wat ze zichzelf toegeëigend hebben!
In het hiernamaals zal men hen echter niet kennen en zij zullen in de
grootste duisternis gestort worden, waar huilen en tandenknarsen hun lot zal
zijn, omdat de grote duisternis een eeuwige ruzie en onenigheid veroorzaakt.
Daarom laten wij voorlopig alles zoals het is, want alle knopen zullen pas in
het hiernamaals geheel ontward worden.
14 februari
Weetgierigheid
(GJE II. 73, 10-11)
De weetgierigheid is een groot goed, dat door de Heer zelf in het hart van
de mens is gelegd. Als de mens deze edele drang niet zou hebben, zou hij net
als een dier zijn, dat volgens mijn mening beslist geen spoor van dorst naar
kennis in zijn botte ziel heeft. Het zuiver goddelijke van de weetgierigheid
ligt volgens mij al daarin, dat het lijkt op een droom waarin men dorst heeft,
waarbij de dromende ziel vaak enorme vaten vol water of wijn drinkt om die te
stillen en daarbij toch steeds dorstig blijft en een onoverwinbare lust krijgt
in steeds grotere hoeveelheden dorstlessende dranken. Onze onverzadigbare
weetgierigheid maakt ons ook duidelijk dat in God een oneindige overvloed aan
wijsheid moet zijn, die geen zoekende geest in der eeuwigheid zal doorgronden.
Daarom meen ik dat mijn huidige dorst naar kennis geen zonde is.
Kijk, mij en verscheidene van onze broeders vergaat het zoals zoveel
snoeplustige kinderen, die geen trek hebben in allerlei lekkernijen zolang ze
niets van dergelijke zoetigheden weten of zien. Maar zet ze aan een met
allerlei zoete spijzen gevulde tafel en verbied hen daar iets van te
gebruiken, dan zul je al gauw tranen in hun ogen en nog meer water in hun mond
ontdekken. Maar ondanks dat heb je toch gelijk.
Zoals een vader zijn kinderen,
als oefening in de belangrijke deugd van de zelfverloochening, zo nu en dan
iets lekkers voorzet waarvan ze niet mogen eten, zo schijnt onze hemelse Vader
ons ook zo nu en dan geestelijke spijzen voor te zetten, waarvan we niet mogen
genieten, voordat we een bepaalde graad van zelfverloochening bereikt hebben.
Als we volgens zijn orde die graad bereikt hebben die Hij voor onze ziel nodig
vond, dan zal Hij ons laten genieten van de spijs die wij nu zo graag willen
hebben. En dus zullen wij voor dit moment en zolang Hij het wil, helemaal
tevreden zijn met hetgeen wij weten en hebben, en Zijn alleen heilige wil
geschiede altijd.
15 februari
Zelfontwikkeling van de
mens
(GJE II. 75, 7-9)
Ik zeg: Daarin ligt nu juist het grote geheim van de zelfontwikkeling van
de mens. Alles kan Ik voor de mens doen en daarbij blijft hij mens; maar zijn
hart is van hemzelf; dat moet hij geheel en al zelf bewerken als hij voor
zichzelf toegang wil krijgen tot het eeuwig leven. Want als Ik Zelf eerst het
hart van de mens zou bijschaven, dan zou de mens een machine en nooit vrij en
zelfstandig worden; maar als de mens geleerd wordt wat hij moet doen om zijn
hart voor God te vormen dan moet hij dat ook ongedwongen ten uitvoer brengen
en zijn hart vormen volgens die leer.
Pas als hij zijn hart zo gevormd, gereinigd en gezuiverd heeft, kom Ik
geestelijk daarin en ga er wonen en de gehele mens is dan geestelijk opnieuw
geboren en kan daarna eeuwig niet meer verloren gaan. Want daardoor is hij een
met Mij geworden, zoals Ik een ben met de Vader, van wie Ik ben uitgegaan en in
deze wereld ben gekomen om alle mensenkinderen de weg te wijzen en te banen,
die zij geestelijk moeten gaan om bij God in de volheid der waarheid te komen.
Daarom moet jij, net als ieder van jullie, eerst beginnen met de bewerking
van je hart, anders ben je verloren - ook al zou Ik je duizendmaal uit het
graf in het vleselijk leven hebben geroepen.
16 februari
De aard van de mens
(GJE 11. 93, 8-11)
Wat weten wij af van het innerlijk en de geaardheid van de mens? Vaak
zouden wij willen vloeken waar de Heer nog royaal zegent! Want noch het goede
noch het slechte beseffen wij volkomen.
Al is een mens nog zo goed, toch heeft hij meer of minder zelfzucht in
zijn hart. Daarmee beoordeelt hij dan ook steeds zijn medemensen, en hij rekent
het hen altijd het eerst en het liefst als fout aan, als ze dingen doen
waardoor hij denkt benadeeld te worden. Omdat iedere andere mens echter ook
wel wat zelfzuchtig is, beoordelen alle mensen elkaar onjuist. Deze
misvattingen veroorzaken wederzijdse ontevredenheid, en vervolgens ergernis,
nijd, toorn en nog meer van zulke lofwaardigheden.
Wie anders dan de mens is zodoende schuldig aan het slechter worden van de
mensen? Daarom slijt de levensmachine ook na verloop van tijd en moet zodoende
ook door haar verheven meesterknecht van tijd tot tijd gerepareerd en zo nu en
dan zelfs van de grond af aan weer opgebouwd worden.
En zo'n tijd van algeheel herstel schijnt nu, na meer dan duizend jaar, te
zijn aangebroken. Daarna zal het betere deel van de mensen weer een poos
meekunnen; maar voor meer dan hoogstens tweeduizend jaar zullen de
gerepareerde mensen niet meer meegaan, en in het hiernamaals zal het ons niet
ontgaan, dat gebeuren zal wat ik je nu heb gezegd.
17 februari
Gods heilsboodschap
blijft
(GJE II. 107, 1-3)
Ik zeg: Ik vind je een echt brave man en vriend, en wat je gezegd hebt is
jammer genoeg maar al te waar. Als Ik een mens zou zijn van de soort zoals de
aardse mensen zijn, dan zou Ik jouw raad ook zonder meer opvolgen, want in
jouw borst klopt een rechtschapen mannenhart, maar Ik ben een heel ander mens
en een heel ander wezen dan waarvoor jij Mij houdt! Kijk, alle machten des
hemels en van deze aarde moeten Mij gehoorzamen en daarom heb Ik niets te
vrezen. Wel zal de Schrift bitter en smartelijk aan Mij vervuld worden, maar
niet volgens de wil van deze wereld, maar volgens de wil van de Vader in de hemel,
die nu echter in Mij is zoals Ik eeuwig in Hem ben! Maar terwille daarvan zal
Mijn macht over hemel en aarde niet het geringste inboeten. Want als Ik het zou
willen dan zou deze aarde in een oogwenk veranderen in een nietig stofje te
samen met alles wat in en op haar is, ademt, leeft en beweegt, maar omdat Mijn
fundament `behoud' heet, gebeurt dat niet!
Het kan gebeuren dat Ik uit ergernis en jaloerse afgunst van de tempel als
opruier van het volk en als godslasteraar word aangeklaagd en vervolgens aan
het dwarshout genageld word; maar dat alles zal Mijn macht niet breken en tot
aan het eind van deze wereld niet de minste afbreuk doen aan Mijn leer.
In de loop van de tijd zullen weliswaar de eigenlijke wereldmensen van
Mijn leer grotendeels hetzelfde maken wat de Egyptenaren, Grieken en Romeinen
van de oerleer gemaakt hebben, die Adam en zijn eerste nakomelingen kregen.
Maar naast die afgoderij zullen er toch velen zijn, die Mijn leer en Mijn macht
net zo rein zullen bewaren en bezitten als ze nu uit Mijn mond komt, en
daardoor zullen zij ook steeds de macht hebben en bezitten, die hen door het
levende geloof in Mijn woord tijdelijk en in het hiernamaals voor eeuwig
verleend wordt. Zo ben Ik dus de Heer en vrees daarom geen heer en diens
wetten.
18 februari
Profeet
(GJE 11. 108, 1-5)
Ik zeg: Een profeet is een net zo'n eenvoudig, met allerlei zwakheden
behept, natuurlijk mens als jij, maar omdat hij een bezonnen hart heeft (....)
reinigt de goddelijke geest zijn hart van de veelvoudige wereldse ballast. Als
het hart op zich zo gereinigd is, giet de goddelijke geest een hemels licht in
zo'n hart.
Omdat de profeet duidelijk onderkent dat dit een hemels licht is dat zich
altijd door helder waarneembare woorden laat horen, behoeft de op deze wijze
gerijpte profeet alleen maar met de stem van zijn mond luid na te spreken wat
hij in zijn hart helder en duidelijk hoort en dan profeteert hij al volmaakt
profetisch!
Zodra het nodig is, wordt de wil van de profeet door God aangespoord om
datgene tot het volk te spreken en voor het volk te doen wat hij in zijn hart
hoort, - en dat noemt men dan een echte profetie of voorspelling en deze is
net zo goed een zuiver woord van God, als wanneer God Zelf in eigen woorden tot
de mensen gesproken zou hebben.
Maar daarom is zo'n profeet voor God niet belangrijker dan ieder ander
mens, die deze gave niet heeft. Want de profeet moet uit eigen wil eveneens
opvolgen wat de geest van God door zijn hart en door zijn mond tegen de mensen
heeft gezegd. Anders komt het gericht net zo over hem als over ieder, die de
wil van God hoort maar niet opvolgt, - en voor een profeet is dat dan erger dan
voor een ander mens. Als een ander in de zwakheid en de duisternis van zijn
ziel het moeilijk heeft met te geloven wat de profeet tegen hem zegt, dan zal
zijn oordeel minder zwaar zijn dat hij niet geloven kon wat de profeet tegen
hem gezegd heeft. Maar voor de profeet zelf is er geen verontschuldiging, en
ook niet voor degene die geloofd heeft en toch uit liefde voor de wereld en
haar schatten niet deed wat de profeet bevolen had.
Toch zal eenmaal het loon van een
profeet groter zijn dan dat van een ander mens, want een profeet heeft altijd
zevenmaal meer te dragen dan ieder ander mens.
19 februari
Het echte gebed
(GJE II. 111, 3-7)
Het enig ware gebed is de liefde tot God, de Vader in de hemel en eveneens
tot de medemensen, jullie naasten. Alle andere gebeden hebben voor God geen
waarde en voor Mij ook niet.
God heeft de mensen ook nooit geleerd Hem met de lippen te eren en de
harten koud te laten. Maar omdat Samuel luid voor het volk heeft gebeden
evenals enkele profeten, en omdat David voor God de Heer zijn psalmen en Salomo
zijn Hooglied zong, kwam het volk tot het loze lippengebed en de koude offers.
Maar voor God is zulk bidden en offeren een verschrikking! Wie niet in zijn
hart kan bidden, die kan beter helemaal niet bidden, opdat hij zich voor God
niet onbetamelijk gedraagt. God heeft de mens geen voeten, handen, ogen, oren
en lippen gegeven om daarmee ijdel en zinloos te bidden. Hij heeft voor het
bidden alleen het hart gegeven!
Toch kan ieder mens ook met de voeten, handen, ogen, oren en lippen bidden.
Met de voeten, als hij naar de armen gaat en hen hulp en troost brengt. Met de
handen als hij de noodlijdende ondersteunt. Met de ogen als hij graag omziet
naar de armen. Met de oren als hij graag en tot daden bereid Gods woord
aanhoort en zijn oren niet sluit voor het vragen van de armen. Tenslotte met de
lippen als hij graag troost brengt aan de arme verlaten weduwen en wezen, en
zich voor de gevangenen, zover zijn macht en kracht reikt, bij degenen die deze
armen vaak onschuldig gevangen houden, inzet om hen vrij te krijgen.
Ook bidt de mens met de lippen, als hij de onwetenden leert en hen brengt
tot het ware geloof, tot de juiste kennis van God en tot allerlei nuttige
deugden. Dat alles vindt God wel een heel prettig gebed!
20 februari
Lichaam, ziel, geest
(GJE II. 132, 8-13)
De ziel van de mens leeft door een onjuiste koers bij het vlees, of door
een juiste koers bij haar geest, die altijd een is met God. Zoals het zonlicht
een is met de zon. Leeft een geest bij het vlees, dat in zichzelf dood is en
slechts voor een bepaalde tijd als het lichaam niet beschadigd wordt, door de
ziel leven krijgt, dan wordt de ziel helemaal een met het lichaam. Maar als de
ziel zich steeds meer op het vleselijke instelt, zodat zij tenslotte zelf
helemaal vlees wordt, dan bevangt haar ook het gevoel der vernietiging dat bij
het vlees hoort; en dit gevoel is dan de vrees die de mensen tenslotte voor
alles onbekwaam en krachteloos maakt.
Geheel anders gaat het echter met een mens, wiens ziel door een juiste
koers vanaf zijn prilste jeugd naar de geest geleefd heeft. Dan ziet de ziel in
der eeuwigheid geen mogelijke vernietiging voor zich. Haar gevoel lijkt op de
geaardheid van haar eeuwige onverwoestbare geest, zij kan geen dood meer zien
en voelen, omdat zij een is met haar eeuwig levende geest, die heer is over de
gehele zichtbare natuurwereld. En het begrijpelijke gevolg voor de nog in het
vlees levende mens is, dat hij geen angst heeft. Want waar geen dood is, is
geen vrees!
Daarom moeten de mensen zich ook
steeds zo weinig mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen
dat hun ziel een wordt met de geest en niet met het vlees. Want wat baat het de
mens als hij voor zijn vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn
ziel zwaar zou schaden? (....) De mensen, die helemaal een zijn geworden met de
wereld, zijn onuitsprekelijk moeilijk te helpen, want zij zien en vestigen hun
leven op de ijdele dingen van de wereld, leven in een doorlopende vrees en zijn
tenslotte geestelijk helemaal ontoegankelijk. (....)
Een werelds mens die dan zijn ziel wil redden, moet zichzelf geweld aandoen
en beginnen met zoveel mogelijk alle wereldse zaken te verloochenen. Als hij
dat met veel vlijt en ijver doet, zal hij zichzelf redden en tot het leven
ingaan. Doet hij dat echter niet dan kan hij op geen andere manier geholpen
worden dan door veel werelds lijden, opdat hij de wereld met haar heerlijkheid
leert verachten, zich tot God bekeert en zo begint Zijn geest in zich te zoeken
en zich meer en meer met Hem te verenigen. Ik zeg je: Het geluk van de wereld
is de dood van de ziel!
21 februari
Ontwikkeling in het hiernamaals
(GJE II. 140, 5-7)
De zielen van de mensen die in alle slechtheid zijn gestorven, komen door
hun eigen wil in de diepte der aarde. Want omdat zij pure materie zijn
geworden, is dat hun element, en zij willen en kunnen daarvan niet scheiden.
Wel zal er alles, ja zelfs het uiterste aan gedaan worden. Alle kwellingen en
smarten worden op hen losgelaten om hen los te maken van de materie. En als er
een van de materie loskomt dan komt ze in de scholen die op het geestelijke
deel van deze aarde bestaan. Pas daar vandaan gaat ze dan verder naar de maan.
Als ze daar iedere graad van zelfverloochening heeft doorgemaakt en daarin
sterk is geworden, wordt ze naar een volmaaktere planeet verheven en daar in
de ware wijsheid onderwezen.
Wanneer dan zo'n ziel in het ware licht is opgenomen, wekt dat licht, als
het sterker en sterker wordt, de warmte van het geestelijk leven op, en de ziel
begint zich zodanig met haar geest te verenigen, dat langzaam maar zeker haar
gehele leven liefde wordt. Als die liefde dan sterk en krachtig genoeg is
geworden en is overgegaan in de echte innerlijke levensvlam dan wordt het in de
ziel van binnenuit licht en stralend, en pas dan bevindt zo'n ziel zich in de
toestand waarin ze opgenomen kan worden in de vrije wereld van de gelukzalige
geesten, waar ze dan als een kind weer verder opgevoed wordt.
Maar totdat een op aarde stoffelijk geworden ziel zover is, kunnen in het
gunstigste geval toch altijd wel verscheidene honderden jaren verstrijken.
22 februari
Geestelijke betekenis van de natuur
(1)
(GJE II. 148, 9-12)
Wanneer jullie een kalme waterspiegel zien waarin de zon schijnt dan zal
vanaf de waterspiegel dezelfde majesteit en waarheid teruggekaatst worden die
je aan de hemel ziet. En zo heeft men ook een rustig hart nodig, vrij van
hartstochten, dat slechts door algehele zelfverloochening, deemoed, geduld en
zuivere liefde kan worden bereikt, opdat het evenbeeld van God in de geest van
de mens net zo zuiver en waar teruggekaatst zal worden als de aardse zon door
een rustige waterspiegel.
Als een mens zover is, dan is
alles bij hem waarheid geworden en dan is zijn ziel in staat om haar blik in de
diepte van Gods schepping te richten en alles in de volheid van de zuivere
waarheid te zien. Maar zodra het in haar begint te golven, worden alle oerbeelden
vernietigd en bevindt de ziel zich onvermijdelijk in het gebied van het bedrog
en alle soorten en vormen van misleiding en kan niet meer zuiver zien voordat
de totale rust in God in haar is ingetreden.
En dat is de ware sabbatsrust in God, en daarom heeft God het vieren van de
sabbat ingesteld. De mens moet zich dan onthouden van alle zware inspannende
arbeid, omdat iedere zware arbeid de ziel noodzaakt om haar krachten aan het
lichaam te geven dat haar dan prikkelt.
Dat brengt de spiegel van haar levenswater in heftige beweging, waardoor
zij de zuivere goddelijke waarheid niet meer helder in zichzelf kan herkennen.
De echte sabbatsrust bestaat daarom uit een verstandige onthouding van
alle zware arbeid. Zonder noodzaak moet men daar niet aan meedoen, maar in
noodgevallen is ieder mens verplicht zijn broeder te helpen.
23 februari
Geestelijke betekenis van
de natuur (2)
(GJE II. 148, 13-15)
Meer nog dan zich van alle zware arbeid te onthouden, moet iedere ziel
alle hartstochten uitbannen. Want de hartstochten zijn de stormen in de ziel,
zij woelen het levenswater om en Gods evenbeeld wordt dan in de ziel net zo
verscheurd als de weerkaatsing van de zon op de golven van de zee. Het beeld
van de zon schittert wel op de golven, maar hoe vertekend! En als de storm lang
aanhoudt, stijgen er weldra zware dampen op uit de bewogen zee en vullen de
lucht van de zielenhemel met donkere wolken. Die verhinderen het licht van de
geestelijke zon om het levenswater van de ziel te bereiken, - en de ziel wordt
donker, kan niet meer het echte van het onechte onderscheiden en houdt de
begoocheling van de hel voor een licht uit de hemel.
Maar zo'n ziel is dan ook al bijna verloren! Alleen als er stormen, dat wil
zeggen zware beproevingen van boven, zouden opsteken, die de kwade wolken in de
ziel zouden verjagen, en als de ziel daarna meteen door het houden van de ware
sabbatsrust haar levenszee tot rust zou brengen, dan zou zij te redden zijn, -
maar anders niet!
Kijk, dat is de voor iedereen bruikbare geestelijke betekenis, die ons elke
mooie zonsopgang door haar uiterlijke verschijnselen toont. Wie dat toetst op
zichzelf, zal in de waarheid en in het licht blijven, en het eeuwige leven zal
hem ten deel vallen; maar wie deze les in de wind zal slaan en er geen rekening
mee houdt, zal voor eeuwig sterven.
24 februari
Straf in liefde
(GJE II. 164, 5-8, 10)
Kijk, in Mij is alle macht en gezag over hemel en aarde. Ik zou allen met
een gedachte kunnen vernietigen, en toch verdraag Ik hen met groot geduld tot
het juiste moment, wanneer hun maat vol is.
Ook Mij maken de mensen toornig
en Mijn hart maken ze door hun onverbeterlijkheid treurig; maar toch verdraag
Ik hen en kastijd hen steeds in liefde, opdat ze zich zullen verbeteren en in
zouden mogen gaan in het rijk van het eeuwige leven, waarvoor zij geschapen
zijn. Als je dus een goede rechter wilt zijn dan moet je Mij in alles navolgen.
Het is natuurlijk veel gemakkelijker een oordeel over iemand uit te spreken
dan een oordeel te verdragen. Maar wie het oordeel van een veroordeeld mens op
zich neemt en dan zorgt dat de veroordeelde weer op het goede pad komt, die zal
eens in Gods rijk een grote naam hebben. Denk allen goed aan wat Ik nu gezegd
heb! Want als Ik het zó bepaal en wil hebben, dan kunnen jullie het toch niet
anders willen hebben en doen!? Ik ben de Heer over leven en dood! Alleen Ik
weet wat het leven is en wat ervoor nodig is om het voor eeuwig te behouden en
het in alle gelukzaligheid te genieten.
Als jullie Mijn leer zullen navolgen, dan zullen jullie het leven in alle
gelukzaligheid behouden. Maar als jullie tegen Mijn leer in handelen dan zullen
jullie het leven verliezen en de dood ingaan, die de ongelukkigste toestand van
al het leven is, een vuur dat nooit dooft en een worm die nooit sterft.
Ik zeg: Juist daarom ben Ik dan ook op deze wereld gekomen om jullie allen
dáár hulp te bieden waar jullie uit jezelf geen uitweg meer gevonden zouden
hebben. Vertrouw en bouw daarom altijd op Mijn naam en daardoor zal jullie het
onmogelijk lijkende, mogelijk worden!
25 februari
Zonder fundament geen gebouw
(GJE II. 166, 8-11)
Als er geen fundament is, kan er ook geen gebouw op gezet worden. Leg
daarom altijd zo'n fundament voordat je gaat bouwen, dan zal je moeite niet
tevergeefs zijn!
Jullie zijn uit God en moeten daarom ook in alles aan God gelijk zijn. God
neemt er echter de tijd voor als Hij schept. Eerst is er het zaad, daaruit komt
de kiem. Uit de kiem groeit de boom; die vormt eerst knoppen, dan bladeren en
dan pas de smakelijke vrucht, waarin weer het oorspronkelijke zaad is gelegd
en voor de verdere voortplanting in de vrucht rijpt.
Zoals het in het klein met een plant gebeurt, zo gaat het ook met een hele
wereld. De zon rijst niet onaangekondigd boven de horizon en aan een storm
gaan altijd waarschuwende tekenen vooraf, die goed te herkennen zijn.
Als God Zelf nu heel strikt en met het grootste geduld en uithoudingsvermogen
in alle dingen zo'n orde in de opeenvolging aanhoudt, dan zullen jullie, als
Mijn echte leerlingen, Mij toch ook in alles wat Ik jullie heb getoond en
waarvoor Ik jullie de weg heb gebaand, navolgen, opdat jullie niet zullen
verdwalen op je zelfgemaakte weg.
26 februari
Bezetenheid
(GJE II. 169, 3-7)
De aarde is draagster van tweeërlei soort mensen. De ene en betere soort
stamt van oorsprong reeds van boven; de kinderen van God moeten daaronder
gerangschikt worden. De andere en oorspronkelijk kwade soort stamt zuiver van
deze aarde af. Hun ziel is in zekere zin een combinatie van afzonderlijke
levensdeeltjes, die, terwijl ze van satan afgenomen zijn, in de massa van het
aardelichaam als materie gevangen worden gehouden. Daaruit evolueren ze door de
plantenwereld, en werken zich door de vele niveaus van de dierenwereld
tenslotte als een potentiële kracht, bestaande uit talloze oerzieldeeltjes, op
tot een ziel van een werelds mens. Speciaal bij ongezegende verwekkingen
verenigen zij zich in het lichaam van de vrouw, waarbij zij daarna net als de
kinderen van het licht uit de geestelijke sfeer van de hemelen, op deze wereld
geboren worden.
Omdat het gehele wezen van zulke kinderen uit satan genomen is, lopen zij
altijd min of meer gevaar om door de een of andere boze geest, dat wil zeggen
door de zwarte ziel van een eens op deze aarde lichamelijk geleefd hebbende
duivel van een mens, bezeten te worden. Dat gebeurt vooral dan, als zo'n jonge
uit de satanische aardedeeltjes gevormde ziel een goede en hemelse richting
inslaat. Omdat daardoor een levensdeel zich losscheurt van de helse sfeer,
veroorzaakt dat een onverdraaglijke pijn aan de gezamenlijke hel, en daarom
stelt zij alles in het werk om zo'n verwonding te verhinderen.
Nu wil je natuurlijk weten waarom de hel daar zo'n pijn van ondervindt,
want een zo'n ziel moet vergeleken bij de hel toch onnoemelijk klein en
onbelangrijk zijn, zoals een mensenhaar is ten opzichte van de gehele mens, en
Ik zeg je dat je daar groot gelijk in hebt. Maar neem nu eens het kleinste
haartje van je lichaam en ruk het uit, dan zul je daarbij merken dat je tijdens
het uittrekken niet alleen op de plaats van het haartje, maar haast door je
hele lichaam een onuitstaanbare stekende pijn zult voelen, die je tot
vertwijfeling zou brengen als dat een uur lang zou duren.
Aan de hand van deze verklaring kun je nu al een beetje beter inzien,
waarom op aarde de bezetenheid voorkomt en waarom dat tot aan het einde van
deze aarde zal voorkomen. Deze bezetenheid heeft voor de bezetene ook beslist
goede kanten, want zo'n ziel, wiens lichaam door de een of andere duivel in
bezit genomen wordt, wordt door de kwellingen van zijn lichaam duidelijk gezuiverd,
en wordt behoed voor een kwade binding met haar lichaam. Dan komt op het juiste
moment de hulp van boven, en een wereldziel is dan helemaal voor de hemel
gewonnen.
27 februari
De leer van Jezus
(GJE 11. 172, 1, 3, 6-9)
Deze leer stamt uit de natuur. Een mens die voor miljoenen mensen wetten
moet uitvaardigen, zou concrete of willekeurige wetten uitgedacht hebben. Hij
zou zelf het meeste profijt willen hebben voor het opvolgen van zijn wetten.
Maar deze leer bevat wetten die in de eerste plaats basisvoorwaarden zijn voor
het leven van de mensen, en zodoende ook zeer geschikt zijn om het onder de
beste, zuiverste en aangenaamste omstandigheden eeuwig te behouden. Er blijkt
nergens iets van eigenbelang en nog minder van de een of andere heerszucht,
maar er is voor iedere enkeling persoonlijk gezorgd en dus ook voor een
gemeenschap van talloze mensen! Waarlijk, door deze leer zou, als zij erkend en
dan algemeen opgevolgd werd, de aarde zelf al een hemel worden!
Ja, Heer en Meester, Uw leer bevat de zuivere goddelijke waarheid, ik zou
zelfs zegen: zij is zelf al puur leven (....). Maar jammer genoeg zal zij door
de niets gelovende bovenlaag van de wereld zeker niet aangenomen worden, omdat
deze zich op heidense wijze op aarde al zo'n plaats veroverd heeft, dat zij
daardoor naar aardse begrippen heel goed kan leven.
Ik zeg: Vriend, wat je nu gezegd hebt is jammer genoeg waar; het zal veel
harde strijd kosten voordat de grote en machtige heidenen Mijn leer volledig
zullen accepteren.
Dat zal natuurlijk niet van vandaag op morgen gebeuren, maar na de juiste
tijd en onder de juiste omstandigheden; want eerst moet het zaad gezaaid
worden, daarna kiemt het en tenslotte geeft het veel vrucht. Maar dat Mijn leer
daarnaast door de eigenlijke wereld, die niet sterven zal, altijd aangevochten
zal worden, dat weet Ik al eeuwenlang.
Ja, deze zeer zachtaardige leer van Mij zal mettertijd zelfs de bloedigste
oorlogen ontketenen, maar ook dat kan niet vermeden worden, want het leven
ontstond uit een geweldige strijd in God, en is en blijft daarom een
voortdurende strijd en kan slechts door de passende strijd in stand worden
gehouden!
28 februari
Jezus, licht van de zon
(GJE II. 175, 23-28)
Als je 's morgens vroeg ziet dat het in het oosten lichter wordt en dat de
hemel steeds roder wordt, dan zeg je: De zon zal weldra opgaan! Hoewel het in
het oosten ook lichter wordt als de maan in het oosten opgaat, volgt er op dat
matte licht geen morgenrood, en als de maan dan opkomt en de aarde mat
beschijnt met haar halve licht, opent geen bloempje de tere kelk om de koude,
matte en geen leven gevende stralen op te zuigen.
De lichte wolkjes, de reeds door een stralend licht omspoelde voorboden die
de op til zijnde zonsopgang aankondigen, zijn al zeer veel lichter dan het
licht van de volle maan. Maar als er geen zon zou volgen op deze voorboden dan
zag het er op de gehele aarde weldra zo uit als in het vrijwel verstarde gebied
van de middernachtzon, waar negen volle maanden lang geen zonnestraal doordringt.
En kijk, zo overeenkomstig gaat het ook toe in de eeuwige wereld van de geest,
die de enige oorsprong en reden van het voortbestaan van deze materiële wereld
is.
Allerlei leraren en profeten duiken op en leren de mensen hoe het moet. Zo
hier en daar bevat het ook wel iets waars, maar naast ieder vonkje waarheid
verdringen zich steeds duizenden leugens en doen zich naast het waarheidsvonkje
voor als zouden zij zelf waarheid zijn. En kijk, al zulke leraren, profeten en
hun lessen lijken op het schijnsel van de maan, die steeds met een andere
gestalte schijnt, en vaak als haar licht 's nachts het meest nodig is, helemaal
niet schijnt.
Maar naast de valse leraren en profeten zijn er ook echte en waarachtige,
die ogen, harten en monden hebben waaruit Gods licht straalt. Die lijken op de
door het licht omspoelde wolkjes, die de op til zijnde zonsopgang aankondigen.
Als het alleen maar bleef bij die hoe mooi ook stralende wolkjes, dus de echte
en waarachtige profeten, dan zou het er in de harten van de mensen na verloop
van tijd toch net eender uit gaan zien als in de aardse streek van de middernachtzon,
namelijk star, koud en dood. Maar op de echte lichtwolkjes, die voor de zon
uitgaan, volgt de zon zelf, en bij haar eerste lichtstraal die zij over de nog
grauwe bergen en velden der aarde laat vallen, wordt alles wakker, vol vreugde
en vol leven. De vogels zingen de opkomende moeder van licht en warmte hun
zuivere psalmen tegemoet, de muggen en kevertjes verheffen zich in de van licht
doordrongen lucht en zoemen de heerlijke moeder van de dag geestdriftig toe, en
de veldbloemen heffen hun koninklijk versierde hoofdjes omhoog en openen hun
balsemrijke mond om de grote wereldverwarmster de heerlijke geur tegemoet te
ademen.
Aan de hand van deze waarachtige schildering kun je nu genoeg ontdekken om
in jezelf tot een helder inzicht te komen, zodat je Mij in je hart die plaats
geeft, die Mij toekomt! Noch het licht van de sterren, noch dat van de maan en
net zo min de op zichzelf staande gouden glans van de morgenwolkjes zijn in
staat de ketens te verbreken van het in de materie van deze aarde gevangen
leven en het dan naar de zelfstandige actieve vrijheid te lokken. Dat kan alleen
maar het licht van de zon. Wie kan Hij dan zijn, wiens stem en wil alle in de
materie gevangen geesten gehoorzamen en voor wie zij alles doen wat Hij wil -
en wie kan Hij zijn over wiens komst alle profeten geprofeteerd hebben?
29 februari
Geven is leven
(GJE II. 186, 5-8)
Neem wat men je geeft en gebruik
het, maar hecht er geen waarde aan! Want zo precies gemeten als iedere aardse
gave is, zo onmeetbaar is het aardse leven van de mens. Vandaag ben je nog
heer van je schatten en morgen eist men je ziel op! Wat kun je dan geven om je
ziel van de eeuwige dood te redden? Laat iedereen daarom voor alles het
Godsrijk zoeken, en dan zal al het andere hem naar behoefte extra gegeven
worden.
Maar wat hij ontvangt, krijgt hij niet om het op te hopen, maar om het
verstandig en wijs te gebruiken voor de bestwil van zichzelf en anderen. Je
zult veel echte armen vinden. Hun nood moet je hart verkwikken, omdat je
geestelijk en lichamelijk de middelen hebt ontvangen om die nood te verzachten
en het treurige hart van de arme broeder te verblijden.
Kijk, ieder blij hart dat je in Mijn naam verkwikt hebt, zal eenmaal een
nieuwe hemel vol zaligheden zonder maat en tal voor je worden, en het zal je
reeds op deze aarde verkwikken zoals geen ander aards geluk dat kan, en het zal
in je de echte vrede teweeg brengen - een vrede die de wereld niet kent!
1 maart
Materie en geest
(GJE 11. 194, 15 / 195,
1-2)
Deze jongeman (engel Rafaël) brengt spijs en drank naar zijn mond, kauwt
niet en slikt niets door, maar de spijzen verdwijnen voor zijn mond. Hoe kan
dat? Welke betekenis moet ik daaraan hechten?
Dat betekent, dat er in de hemel geen materie kan binnen komen. Daarom lost
deze engel iedere stoffelijke spijs vooraf op in iets geestelijks en neemt
daarvan dan alleen het zuiver geestelijke op. De jongeman is een zuiver
geestelijk mens uit de hemel en is als zodanig ook een beeld van de hemel op
heel kleine schaal. De spijzen komen overeen met ons wereldse mensen, nu nog
begraven in onze materie. Deze materie is weliswaar, net als deze spijzen, al
goed voorbereid aan de vuurhaard van deze grote meester, die ons dat geleerd
heeft en Zich lichamelijk nog onder ons bevindt, - maar toch kunnen wij met
deze lichamen van ons niet het hemelrijk binnengaan.
Als wij echter door God geroepen worden deze wereld te verlaten, dan zal
een engel van God vooraf ook met ons doen, wat deze nu met de spijzen doet. Dat
wil zeggen, hij zal in een ogenblik al het geestelijke uit de materie vrij
maken. De materie geeft hij over aan de volledige ontbinding, maar de ziel en
haar levensgeest en ook alles wat zich in de materie bevindt en bij de ziel
behoort, zal hij, terwijl hij het samenvoegt tot een volmaakte mensenvorm,
volgens de eeuwige onveranderlijke wil van God, naar de geestelijke wereld
overbrengen. Kijk, dat is het wat je leren kunt en moet uit de jou vreemd
voorkomende manier van eten van de machtige hemelse jongeman.
2 maart
Wat is waarheid?
(GJE II. 198, 4-8)
Zeg Mij: Welke waarheid geldt er alleen maar voor jou? Is dat wat je ziet
een waarheid? Kijk eens, alles wat zich aan jou voordoet is als een droombeeld.
Dat wat vandaag nog de volle waarheid is, kan morgen al lang geen waarheid meer
zijn! Kijk daar, in het laatste schemerlicht van de lang ondergegane zon zweeft
een wolkje als een visje. Zeg eens, hoe lang zal dit wolkje naar waarheid de
huidige vorm hebben? Het volgende ogenblik zal de huidige vorm van dit wolkje
al een leugen noemen!
Als Ik je drie peren voorleg, dan zeg je dat het een waarheid is, dat er
drie peren voor je liggen. Maar Ik zeg je dat ieder van de drie peren een
aantal zaadjes bevat, waaruit in de toekomst een talloze hoeveelheid bomen kan
ontstaan, die vervolgens ontelbare geheel eendere peren zullen geven. Liggen er
dus werkelijk maar drie peren voor je, ieder op zichzelf een gesloten
onveranderlijke grootheid, of zijn het alleen maar drie schijnbaar gesloten,
onveranderlijke grootheden, waarachter net als de soldaten in de buik van het
Trojaanse paard, zich nog ontelbare gelijke en ook nog geheel andere grootheden
verborgen houden?
Waar begint de waarheid en waar houdt ze op? Is de mens een waarheid zoals
hij is? Kijk naar een kind, en kijk eens naar een grijsaard! Kijk naar een
door mensenhanden gebouwde stad! Is zij een volle waarheid? Kijk, vandaag staat
zij er nog en morgen kan zij al verwoest worden.
Alleen voor hem die zelf door en door waarheid is, is alles ook waarheid;
maar voor hem die dat zelf niet is, is al het andere noodzakelijkerwijs ook
alleen maar dat, wat hijzelf voorlopig is.
Maar een waarheid die slechts tijdelijk waarheid is, is daarom alleen al
geen volle waarheid, omdat in haar niets blijvends is. De volle waarheid moet
echter onveranderlijk voor eeuwig volkomen
3 maart
De volle waarheid
(GJE II. 199, 4-5)
Wat kan nu anders de volle waarheid zijn dan God zelf, die, altijd alle
volmaaktheid in Zich bevattend, in de geest steeds één en dezelfde is en dus
voor eeuwig in en door Zichzelf onveranderlijk is, omdat in Hem, als de
eindeloze volmaaktheid Zelf, geen verdere veranderlijkheid denkbaar is. God is
de enige en eeuwige oergrond van al het zijn. Alles wat er is, bestaat uit
niets anders dan zijn vastgelegde ideeën; hun bestaan is daarom ook een bestaan
in God en hun leven is Gods leven.
In God is derhalve alles de volle eeuwige waarheid, terwijl buiten God
niets kan bestaan, alleen in ons mensen slechts voor zover wij door de zuivere
liefde tot Hem, één zijn met Zijn heilige geest. De zuivere liefde tot God
verbindt ons met God en maakt dat wij één met Hem worden. Als we dat zijn,
wordt alles puur licht, waarheen wij ons ook wenden. Dit oerlicht in de hoogste
geestelijke zuiverheid is dan de eeuwige onveranderlijke waarheid.
4 maart
Hebzucht
(GJE II. 200, 6 / 201,
3-9)
Zeg Mij, waarom God de Heer, die de hoogste liefde en wijsheid is, het
vooral in deze tijd toelaat, dat met name de zogenaamde dienaars van God en de
bevoorrechte brengers van het woord van God, juist de meest gewetenloze,
slechtste, arrogantste en heerszuchtigste mensen zijn, die zonder enig geweten,
meestal heimelijk, de schandelijkste daden ongestraft uitvoeren.
Waarom hebben ze geen vrees voor God, wiens macht en heerlijkheid zij toch
voor alle mensen tijdens de prachtigste ceremoniële praal met overluide stem
verkondigen? Kijk, dat is een heel belangrijke vraag voor onze tegenwoordige
tijd. (....) Ik weet het absoluut juiste antwoord, en dat geldt niet alleen
maar voor nu, maar het zal voor alle tijden gelden zolang Gods woord ergens aanwezig
is en er op deze lieve moeder aarde priesterkasten zijn, die zich daar het
meest mee bezig houden.
Ik legde thuis verschillende edele en goede vruchtenzaden in de vette aarde
van mijn tuintje. Enige daarvan kiemden al de volgende dag, en op de tweede
dag stonden de loten al ongeveer vier vingers hoog boven de grond. (....) Ik
vond echter ook, dat een aantal niet ontkiemde zaadkorrels jammer genoeg
helemaal door de verrottingsschimmel verteerd waren. Het ontging mijn scherpe
ogen echter niet, dat juist boven zulke geheel verrotte zaadkorrels heel kleine
en tere plantjes te zien waren, die uit de aarde opkwamen. Op de plaats van de
ene edele kiem schieten dertig onedele omhoog en onttrekken zo aan de grond wel
honderd keer meer van de vette voedingsstoffen dan dat ene goede plantje gedaan
zou hebben. Want alles wat goed en edel is, is ook met weinig tevreden, wat het
ook is. Een wijnstok brengt op de slechtste bodem vruchten voort, maar distels
en doorns zoeken meestal de beste grond op. De goede en edele huisdieren zijn
zelden vraatzuchtig, terwijl een wolf, een hyena en soortgelijke beesten dag en
nacht wel zouden willen vreten.
Zo is de echte edele en goede mens matig, terwijl de slechte, wereldse mens
met niets tevreden is. Het zal hem helemaal niets kunnen schelen dat alle
andere mensen van armoede verhongeren. De hebzucht maakt steeds hebberiger!
(....)
En zoals het de domme vrekkige en zelfzuchtige grond vergaat, zo vergaat
het ook de mensen op aarde, die zich hier al een hemel vol zalige genietingen
hebben willen scheppen! Op het laatst moeten zij allemaal hun moeitevol
verzamelde voorraad toch loslaten, en honderd anderen verbrassen die dan op
een vaak liederlijke manier.
5 maart
Terug naar het tuintje
(GJE II. 202, 4-7)
De mensen van deze aarde zijn geestelijk gezien net als de bodem van mijn
tuintje. En het woord van God, dat eerst door de aartsvaders, te beginnen bij
Adam, en later door de patriarchen en door de door God Zelf geroepen profeten,
vanuit de hemel onder de mensen kwam, is als de edele en goede zaadkorrel die
ik in de grond van mijn tuintje stopte. Zoals echter geen zaadkorrels meteen
als hij in de grond gelegd wordt al een nieuwe verveelvoudigde rijpe vrucht
wordt, zo is het ook met het woord van God.
Als het woord door het horen in
het hart van de mens komt, moet het door daden, die zijn als de leven gevende
voedingskracht van de aardbodem, - en die, zoals in Gods woord staat, gericht
moeten zijn op onze broeders en zusters - levend worden. En daardoor moet het
ook op de juiste manier gaan ontkiemen en een zegenrijke en daardoor rijpe
vrucht worden, voor de echte en volgroeide vrucht van het geestelijke leven in
God. Mensen zoals profeten en priesters die voorbestemd zijn om het woord het
eerst op te nemen om het, zodra het in hen tot rijpheid gekomen is, weer geheel
zuiver voor alle tijden verder uit te zaaien op de grote mensenakker van deze
aarde, maar die het alleen maar als een middel gebruiken om er zelf vet van te
worden, lijken op de aarde die de edelste zaadkorrel laat verrotten om zich
daarmee vet te mesten. In die omstandigheden is het niet te verwonderen, dat op
de akker van zulke zichtbaar valse profeten en priesters, voor de akker van de
gewone mensen uiteindelijk alleen maar onkruid, dorens en distels ontkiemen en
tot kwade wasdom komen.
Maar ook al gebeurt dit, dan is dat in het algemeen toch niet tegen de
goddelijke orde en tegen de goddelijke wijsheid. Want kijk, als de edele vrucht
rijp wordt, wordt al het stro en worden alle vruchten verzameld en in de schuren
gebracht; maar het onkruid blijft achter op het veld en bemest zonder het te
willen de aarde, zodat die daardoor voor een volgende uitzaai krachten krijgt,
en verlangt om weldra een nieuw edel zaad in zich op te nemen en tot leven te
brengen.
En zo is het in werkelijkheid ook met ons, mensen. Zouden wij reeds van het
begin af aan verzadigd zijn door de zuivere waarheid, zoals de ze komt uit de
mond van God, dan zouden wij heel weinig belangstelling hebben voor een
toekomstige nieuwe waarheid.
6 maart
Materialisme
(GJE 11. 203, 5-6)
Kijk, als de Heer de mensen goed van allerlei aardse goederen voorziet,
worden ze al gauw overmoedig en beginnen ze te veel voor hun lichaam te zorgen.
Zoals de edelste zaadkorrel door de haar omgevende bodem snel verteert, zo
verteert hun ziel waarin de goddelijke geest woont, omdat zij van het lichaam
de juiste hoeveelheid kracht niet ontvangt om de goddelijke geest in haar te
laten ontkiemen tot het eeuwige leven. En dat is nu juist door God voorgeschreven
en God heeft dan ook oorspronkelijk voor dit einddoel de ziel aan het lichaam
gegeven. Maar waar de ziel door haar lichaam is verteerd, komen natuurlijk in
plaats van de edele vruchten ook alleen maar dorens, distels en allerlei slecht
onkruid te voorschijn, waarvan men heus geen druiven en vijgen kan oogsten!
Zo'n mens is echter dan geestelijk ook zo goed als dood! Hij weet niets
meer van iets geestelijks af. Hij loochent al het geestelijke en
vermaterialiseert alles. Buiten de grove materie bestaat er voor zo'n mens
niets meer. Zijn buik en zijn zeer zinnelijke huid zijn de twee goden waarvoor
hij dag en nacht bereid is ieder offer te brengen. Voor zulke mensen bestaat
God niet meer, en wanneer tenslotte zulke mensen, zoals het nu jammer genoeg
zeker al veel voorkomt, zelfs nog priesters en dienaars van God worden, zal men
toch hopelijk niet lang behoeven te vragen: `Waarom zijn deze zuivere knechten
van het vlees, voor wie in de aard der zaak de woorden ziel, geest, God en zijn
hemel niets anders dan verouderde, dichterlijk fantastische begrippen uit de
taal zijn, priesters en dienaren van God geworden?'
Kijk alleen maar eens naar hun uitpuilende buiken, dan zie je ook het
duidelijkste antwoord levend voor je!
7 maart
Lichaam en ziel (1)
(GJE II. 210, 1-7)
Het lichaam is materie en is samengesteld uit de ergste zelfstandige delen
van de oerziel, die door de macht en de wijsheid van de goddelijke, eeuwige
Geest in die organische vorm gehouden worden. De vrijere ziel die zo'n
lichamelijke vorm bewoont, wordt daardoor geheel van al het nodige voorzien.
De in een lichaam wonende ziel is natuurlijk in het begin niet veel reiner
dan het lichaam, omdat ook zij afstamt van de onreine oerziel van de gevallen
satan. Het lichaam is voor de nog onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een
heel wijs en heel goed en doelmatig ingerichte zuiveringsmachine. Maar in de
ziel woont al de zuivere vonk van de Geest van God, waaruit de ware zelfkennis
en de goddelijke orde zich kenbaar maken door de stem van het geweten.
Tevens is het lichaam naar buiten toe van allerlei zintuigen voorzien en
kan horen, zien, voelen, ruiken en proeven. Daarmee krijgt de ziel alle
informatie over de buitenwereld, goede en juist, slechte en onjuiste.
Door het oordeel van de in haar wonende geest voelt zij weldra wat goed en
wat slecht is. Daarnaast doet zij door de uitwendige zintuigen ervaring op door
goede en slechte, prettige en pijnlijke en andere indrukken. Bovendien toont
God de ziel, innerlijk door buitengewone openbaringen en uiterlijk door het
woord, de weg naar Zijn orde.
Zo toegerust kan de ziel dan ongetwijfeld, geheel volgens de gemakkelijk te
ontdekken goddelijke orde, in staat zijn om vrij te kiezen. Een andere
mogelijkheid is er niet, omdat de ziel dan onmogelijk tot een eeuwigdurend, op
zichzelf gesloten, maar vrij bestaan zou kunnen komen.
Want iedere ziel die wil voortbestaan, moet zich door de haar gegeven
middelen zélf voor dat voortbestaan vormen en ontplooien, omdat zij anders
uiteindelijk het lot van het lichaam zal delen.
8 maart
Lichaam en ziel (2)
(GJE II. 210, 8-13)
Het lichaam is, omdat het uit delen bestaat die nog helemaal in het diepe
gericht staan en daarom dood kunnen gaan, bij en voor iedere mens de hel in
zijn kleinste vorm. De materie van alle werelden samen is echter de hel in de
meest uitgebreide vorm, waarin de mens door zijn lichaam gesteld is.
Wie nu veel voor zijn lichaam zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn
persoonlijke hel. Hij voedt, onderhoudt en mest zijn gericht en zijn dood, voor
zijn persoonlijke ondergang.
Het lichaam moet weliswaar een zekere voeding krijgen om steeds in staat te
zijn de ziel voor het grote levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie
te angstvallig voor zijn lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en
bezig is, zorgt in wezen voor zijn hel en zijn dood.
Als het lichaam de ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke
bevrediging, is dat steeds afkomstig van de vele onzuivere materiegeesten, die
in de aard der zaak het wezen van het lichaam vormen. Als de ziel te veel
luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich
daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in haar
persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in
haar. Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven dan is
zij net zo onrein als de onreine en onder het gericht vallende geesten van haar
lichaam. Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft zij net als
haar lichaam op de aarde verder, zij is toch zo goed als dood en voelt de dood
ook in zich en is daar erg bang voor. Want de ziel kan in die zonde en hel van
haar doen wat zij wil, het leven kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat boven
alles liefheeft.
Kijk, dat is de reden waarom nu
vele duizendmaal duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van hun
lichaam net zoveel weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men hen
er iets over vertelt, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de wijze
de deur uit en raden hem aan om zulke dwaasheden die alleen maar leugens zijn,
aan de wilde zwijnen te vertellen!
9 maart
Lichaam en ziel (3)
(GJE II. 210, 14-17)
Toch moet de mens, op z'n laatst wanneer hij dertig is, zo ver in zichzelf
met de vorming van zijn ik klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de
dood van zijn lichaam voor hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen voor
een adelaar in de hoge vrije lucht.
Hoe ver zijn mensen daar nog van verwijderd, die pas beginnen met daarnaar
te vragen! En hoever dan wel diegenen die er niets over willen horen en dat
geloof zelfs te dwaas vinden om erover te kunnen lachen! Zulke mensen bevinden
zich zo hun hele aardse leven in de complete hel, en al in de algehele dood.
Maar ook kan een ziel zich al helemaal gereinigd hebben, waarna haar dan
toch nog vaak geruime tijd gegeven wordt om haar ijdele op zichzelf onzuivere
lichaam en diens geesten ook te reinigen. Het edelste deel van het lichaam
neemt dan uit de ziel uiteindelijk ook de onsterfelijkheid in zich op, en wordt
op de jongste dag na de dood van het grofste deel van zijn wezen, ter meerdere
versterking van de ziel, mee opgewekt.
Bij zulke reeds reine zielen gebeurt het dan ook dat zij toch zo nu en dan,
als hun lichaam (= hel) vaak nog verlokkend werkt, korte tijd in zo'n
persoonlijke hel binnengaan, met andere woorden, toegeven aan de begeerte van
hun lichaam en diens geesten. Die zielen kunnen dan echter niet meer volledig
onrein gemaakt worden, maar zijn slechts zolang onrein als zij zich in poel van
hun lichaamsgeesten ophouden. Zij kunnen het daarin nooit lang uithouden en
keren daarom heel snel in hun reine toestand terug, waarin zij dan weer net zo
rein zijn alsof zij nooit onrein geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel
voor een tijd rust en orde hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer
ongestoord in het licht van hun geest bewegen en versterken.
10 maart
Te gemakkelijk is funest
(GJE II. 212, 4-9)
Het zou niet goed zijn om de mens zo te plaatsen dat hij lichamelijk
helemaal verzorgd is. Want dan zou hij tenslotte zo traag worden dat hij zich
werkelijk om niets meer bekommert. Dit streven naar de trage zorgeloze rust is
ook weer een eigenschap van het op zichzelf dode lichaam. De ziel, die voor het
grootste gedeelte haar duurzame vorm pas tijdens passende bezigheid uit het
lichaam moet vormen, zou bij de zorgeloze rust van het lichaam ook gaan rusten,
omdat ook in haar de hang naar nietsdoen in beginsel de overhand heeft.
De ziel zal haar inactiviteit pas door de pijnlijke behoeften van het
lichaam verliezen; want zij voelt dat een algehele onverzorgdheid van het
lichaam haar met het lichaam de dood zou brengen. Tijdens de nood van het
lichaam zet zij daarom alle hefbomen in beweging en verzorgt zo goed als maar
mogelijk eerst het lichaam. Maar omdat ze nu erg voor de dood vreest, begint
zij al snel naast de bezigheid voor het lichaam zich ook bezig te houden met
het onderzoek van het eigenlijke leven en vindt door haar ontwaakte liefde
weldra dat zij als ziel toch wel door zal leven, ook al gaat het lichaam dood.
Daaruit ontwikkelt zich dan tenslotte een soort geloof aan de
onsterfelijkheid van de menselijke ziel. Dit geloof wordt vervolgens meer en
meer levend en een noodzaak voor de mens.
Maar mensen die doordenken, zoals je die overal vindt, zijn al gauw niet
meer tevreden met het geloof alleen; zij onderzoeken het diepgaander, beproeven
de kracht ervan en proberen, als deze kracht niet meer voldoet, het geloof met
sterkere en in zekere zin concretere middelen waar te maken. Het volk houdt
zulke onderzoekers dan gewoonlijk voor zieners die door een hoge geest geleid
worden en die op de weg van het gesprek met geesten diepere kennis van het
leven van de zielen na de dood ontvangen.
Zulke onderzoekers worden door het volk meestal tot priester verheven; en
deze, die wel inzien dat zij in een onmisbare behoefte van het volk voorzien,
misbruiken tenslotte vaak zo'n vrijwel onbeperkt vertrouwen van hun volk,
zoeken hun eigen aards belang daarbij en zijn dan slechte blinde leiders van
blinden. Maar iets goeds heeft het wel, namelijk, dat het volk daarbij steeds
een, ook al is het nog zo'n zwakke, band met de hemel onderhoudt.
11 maart
Er groeit iets nieuws
(GJE II. 212, 10-14)
In de loop van de tijd, als het blinde geloof in de priesters steeds
zwakker en zwakker wordt, staan onder het volk nieuwe onderzoekers op, die het
oude onderzoeken en nooit helemaal verwerpen. Zij verbinden het goede daaruit
met hun nieuwe onderzoeksresultaten en maken zo een geheel nieuwe leer, die
zich niet meer tevreden stelt met het blinde geloof, maar slechts met de volle
overtuiging op bewijzen gegrond, die noodzakelijkerwijs aan iedereen ter
beoordeling getoond kunnen worden.
En zie, zo vindt eindelijk, hoewel dus zeer moeizaam, de nieuwste
mensengeneratie de waarheid, en daarin door veel ervaring ook de wetten
waarnaar het leven geleid moet worden, opdat de met veel moeite gevonden
waarheid bij de mensen voor altijd rein zal blijven. Als dan als aanvulling op
zo'n vondst, die alleen het gevolg was van de steeds toenemende activiteit van
de mensheid zelf, vervolgens ook nog een buitengewone boodschap uit de hemel
naar de mensen komt als een machtig wonderbaar licht, dan is zo'n volk net als
een mens gered en in de geest als nieuw- en wedergeboren. Kijk, dat allemaal
komt nooit door de lichamelijke zorgeloze verzorgdheid, maar alleen door de
nood en de zorgen van de mensen!
Ik zeg jullie: Door de nood wordt zelfs het dier vindingrijk, laat staan
dus de mens.
Als de mens door de nood uitdrukkelijk genoodzaakt wordt om te denken,
begint de aarde onder zijn voeten weldra groen te worden; is hij echter
verzorgd dan gaat hij net als de dieren op zijn luie vel liggen en denkt en
doet niets.
12 maart
Litteken van Adam
(GJE II. 226, 1-3, 6, 10)
Iedere wereldse zorg is een materiële band waardoor een ziel zich vanuit
het litteken van Adam (= erfzonde) verbindt met de materie. Hoe meer de ziel
zich verbindt met de materie van haar vlees, des te meer zal de vorming van de
eigen geest van God in haar verkommeren. En hoe meer de ziel zich door haar
zorgen verbindt met het lichaam, des te meer verliest zij het besef en de
kennis van het eeuwige onvergankelijke leven in haar. Hoe meer zij deze band
echter loslaat, des te vrijer wordt zij weer in alles. En hoe meer zij zich
dan verbindt met de goddelijke geest in haar, des te levendiger en helderder
zal haar bewustzijn en de kennis van het eeuwige leven in de ziel worden.
Wie dus nog een grote vrees heeft voor de lichamelijke dood, heeft een ziel
die sterk verbonden is met het vlees en uiterst zwak verbonden is met de geest.
Een grote liefde voor het leven op deze wereld is een zeker teken, dat de ziel
zich nog weinig bekommerd heeft om het eeuwige leven van haar geest in haar, en
dat is de schuld van het oude litteken dat Adam zichzelf en daardoor alle in
zijn vlees verwekte zielen heeft toegebracht.
Maar toch kan iedere ziel, als zij dat werkelijk wil, ook volledig genezen
van dat kwade litteken. (....) Als het leven van de ziel eenmaal met haar
geest verbonden is, zal haar lichaam ook langzaam maar zeker een meer
geestelijke richting inslaan en daardoor ongevoeliger worden voor de indrukken
van de uiterlijke materiële wereld.
Maar zoals gezegd, om dat te bereiken moet de mens eerst de oude
Adamitische zonde kwijtraken en dat gaat op geen andere manier dan op die,
welke Ik jullie zo even getoond heb: de wereldse zorgen moeten door de ziel
uit zichzelf overboord gezet worden, een ander middel is er niet! Als die
afgedankt worden, komt bij de mens alles weer in de oude goddelijke orde terug,
en de mens is dan weer helemaal mens volgens de orde van God. Wel, dat is het
wat men met recht `erfzonde' noemt.
13 maart
De aard van satan
(GJE 11. 229, 1-7, 9, 13)
Ieder bestaan moet een anti-bestaan hebben om zelf te kunnen werken. Deze
toestand moet daarom in alles wat bestaat in voldoende mate aanwezig zijn. En
daarom moet ook het volmaakte bestaan van God Zelf in ieder opzicht ook plaats
bieden aan de verfijndste tegenstellingen, omdat het zonder die tegenstellingen
eigenlijk geen bestaan zou zijn. Deze tegenstellingen zijn verwikkeld in een
ononderbroken strijd.
Toen God eenmaal uit Zichzelf op Hem gelijkende vrije wezens wilde
scheppen, moest Hij ze ook voorzien van de strijdende tegenstellingen, die Hij
in Zichzelf eeuwig in de beste en zuiverst afgewogen verhouding bezat en
bezitten moest, omdat Hij anders nooit iets had kunnen doen.
Dus werden de wezens nu volledig naar Zijn evenbeeld gevormd. Ieder wezen
kreeg geheel in zichzelf de beschikking over rust en beweging, luiheid en
ijver, duister en licht, liefde en toorn, opvliegendheid en zachtmoedigheid en
nog duizenden andere mogelijkheden; alleen de mate waarin was verschillend.
In God waren al de tegenstellingen al eeuwig volmaakt in balans, maar bij
de geschapen wezens moesten zij pas door de vrije strijd uit zichzelf, dus door
de bekende zelfwerkzaamheid, in de juiste orde komen. Bij veel wezens hebben de
tegenstellingen een juiste verhouding volgens de orde van God bereikt, en hun
bestaan is daardoor volkomen, omdat zij zich door hun gelijksoortige en
tegengestelde vermogens voortdurende zeer goed laten ondersteunen. `Satan' nu
komt overeen met de onverzettelijke rust en traagheid, want hij wilde alle
andere krachten in zijn wezen verenigen en is daarom dood en in zichzelf
onmachtig geworden om iets te doen. Maar de in hem overwonnen andere krachten
rusten toch niet volkomen, zij zijn steeds bezig en personifiëren zich zo als
zelfstandige wezens. Door dat bezig zijn geven ze het hoofdwezen een soort
schijnleven, en dat leven is dan duidelijk een leven van bedrog vergeleken bij
een echt vrij leven. Zulke krachten, die overwonnen zijn en toch hun verlies
niet willen accepteren, zijn dan datgene wat men in vergelijking met de satan
`duivels' of `boze geesten' noemt.
14 maart
Gods stem in het hart
(GJE II. 230, 8-11)
Pas met Mijn aanwezigheid wordt de mens de grootste vrijheid van handelen
gegeven om zijn leven te voltooien en daarbij krijgt hij een nieuwe wet van de
liefde, waaruit met goddelijke volkomenheid alle andere wetten en alle wijsheid
uit God inbegrepen zijn.
Als een mens van nu af aan volgens deze nieuwe wet zal leven, zal hij zijn
leven ook vast en zeker geheel volgens de goddelijke orde vormen, en daarna ook
in de volheid van het ware vrije eeuwige leven in kunnen gaan. Als hij deze
nieuwe levenswet echter niet zal aannemen en zijn handelen daarnaar niet als
uit zichzelf zal inrichten, zal hij ook zeker het doel van de ware
levensvervulling niet bereiken.
Maar niemand zal dan kunnen zeggen: `Ik heb niet geweten wat ik moest
doen!' En zou een mens, hier nog zo ver vandaan, zeggen: `De roep van God is
niet doorgedrongen tot mijn oren', dan zal tegen hem gezegd worden: `Vanaf dit
uur is er geen mens op de gehele aarde, die niet in zijn hart heeft
waargenomen, waar hij zich aan moest houden'.
Ieder zal een waarschuwende stem in zijn hart krijgen, die hem aan zal
geven wat goed en alleen juist is. Wie deze stem zal horen en daarnaar zal
handelen, zal het grote licht bereiken en dat zal alle wegen van de goddelijke
orde voor hem verlichten.
15 maart
De val van Lucifer
(GJE II. 231, 5-10)
De voornaamste lichtgeest (= Lucifer), die woonplaats bood aan ontelbare
andere lichtgeesten, die allen rijk voorzien waren van talloos veel
verstandelijke vermogens, zei namelijk bij zichzelf: Wat heb ik verder nog
nodig? Ik bezit alle eigenschappen die God Zelf ook heeft, en God heeft al zijn
kracht in mij gelegd. Nu ben ik sterk en heb macht over alles. Alles wat Hij
had heeft Hij weggegeven, en ik heb alles genomen. God heeft nu niets meer en
ik heb alles. Laten we dus maar eens zien of het voordeel wat volgt op het overtreden
van het gegeven gebod, werkelijk maar van korte duur zal zijn. Met onze huidige
onbeperkte kracht en macht zullen wij de duur van het kortdurende voordeel best
wel eeuwen kunnen verlengen. Wie zal dat kunnen verhinderen? Buiten ons is er
in de eindeloze ruimte die wij nu innemen, geen hogere macht en geen beter
verstand dan het onze; wie zou ons het voordeel dan kunnen betwisten?
Kijk, dat dacht en zei de lichtgeest tegen zichzelf en dus ook tegen de
onder hem staande afgezonderde geesten. Het gevolg was dat hij zichzelf
gevangen nam in zijn traagheid, waarin hij steeds meer vaste vorm aannam, en
het gevolg daarvan was dan weer de vorming van de materie, alles volgens de
goddelijke orde, want het onafwendbare gevolg van het niet houden van het
goddelijk gebod was net zo zeker vooruit bepaald als de vrije toestand van de
geesten, die het gebod van God geheel aan en in zich vervuld hebben.
En zo namen de hoofdgeest en met hem al zijn verwante geesten zichzelf door
deze val zeer hardnekkig en bitter gevangen. Hoelang het hem echter bevallen
zal om in die gevangenschap te blijven, dat weet buiten God niemand in de
gehele oneindigheid, ook de engelen niet.
Maar het is zeker, dat nu uit de
verloren zoon van het licht de afgezonderde geesten door de macht van God weer
gewekt worden, en in het vlees als kinderen van de wereld worden geplaatst. Zij
krijgen de gelegenheid, net als de kinderen van boven, om zich te verheffen
tot de hoogste voleinding van de kinderen van God.
Alle materie is daarom afgezonderde geest, die als ziel in de geest van iedere
mens tot het eeuwige leven wedergeboren kan worden. Als echter uit de materie
van een wereld alle afgezonderde geesten bevrijd zullen zijn, dan is zo'n
wereld helemaal aan haar einde toegekomen. Bij een wereld zoals de aarde duurt
dat echter aardig lang, maar eens komt toch het einde.
16 maart
Hulp van boven
(GJE 111. 3, 15-19)
Grote profeten echter door wie God de mensen van de aarde zeer vele en
belangrijke dingen meedeelt, worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizend
jaar naar de mensen van deze aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo
ruim en uitgebreid mogelijk de verdere nieuwe wegen van God tot nog grotere
volmaaktheid te wijzen en anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die
zij voor zichzelf hebben gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.
Want zie, in Gods grote schepping staat niets stil, net als de tijd op aarde
die ook nooit stilstaat! (....)
Na het verschijnen van zulke grote profeten gaan de mensen door eigen
activiteiten ook weer in de goede richting, zoal niet in algemene zin dan toch
wel op het persoonlijke vlak. (....) Zo wordt de menselijke natuur toch in een
paar eeuwen vindingrijker en presteert tenslotte dingen, waarvan de vorige
generaties nooit gedroomd hadden.
Maar als op deze wijze na ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een
hoogtepunt is bereikt, wordt de menselijke aard van binnen uit toch traag en
blijft stilstaan, hetgeen God op deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor
zullen er steeds alle denkbare ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de
meer actieve mensen daaruit zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd
verschijnende openbaringen, de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op
dezelfde plaats blijft staan en geen stap vooruit komt.
17 maart
Eisen aan de leerling
(GJE III. 8, 3-8)
Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware last op zijn schouders
nemen en Mij zo navolgen. Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen, zij
moeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen
aardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor
altijd ontberen. Zelfs vrouw en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij
geheel en al ware leerlingen van Gods rijk willen worden.
Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo min als twee
opperkleden of reserve-schoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstok om
zich te verdedigen tegen een eventuele vijand.
Zij mogen op aarde alleen maar het verborgen geheim van Gods rijk hebben.
Als jullie je daarnaar kunnen voegen, mogen jullie Mijn leerlingen zijn.
Ook moet ieder van Mijn leerlingen, net als Ik, tegenover iedereen vol
liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste vijand net zo
zegenen als zijn beste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet,
degene die hem heeft benadeeld, goed doen en bidden voor degene die hem
vervolgt.
Toorn en wraak moeten verre zijn
van het hart van ieder die Mijn leerling wil zijn; over de bittere
gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daarover zelfs geërgerd
beginnen te morren.
Hij moet alle leven van vermaak vermijden als de pest, maar daarentegen
alles inzetten om door Mijn levende woord in zijn hart letterlijk een nieuwe
geest te vormen om vervolgens eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de
overvloed van alle geestelijke kracht.
18 maart
Mensen hebben nooit
genoeg
(GJE III. 10, 3-4, 7-10)
Ik zeg jullie: De mens heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet
veel nodig, maar de trots van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht
en heerszucht vragen onbeschrijfelijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!
Daarop is de zorg van de mensen het meest gericht en zij hebben dan
natuurlijk geen tijd meer om zich bezig te houden met datgene waarmee zij zich
eigenlijk moesten bezighouden, omdat God hen slechts dáárvoor op deze wereld
heeft geplaatst.
(....) Pracht heeft een grote maag die nooit te verzadigen is. De aarde kon
op een beperkte oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de
moeilijk te verzadigen prachtlievende mensen begonnen zich verder en verder te
verspreiden, noemden de in beslag genomen grond hun eigendom, zorgden meteen
voor hun luister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra
afgunst, twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en
werd heerser over de zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles
onderdanig te zijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder
bedreiging met de dood tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen. En zie,
dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde
voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed.
Als Ik nu door met Mijn geest uit de hemel te komen jullie weer terug wil
brengen in de gelukkige oertoestand van de eerste mensen en jullie reeds lang
verloren wegen naar Gods rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen, dat de door
Mij gestelde voorwaarden om Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen
vrijwel onuitvoerbaar zijn!
Ik zeg jullie: Het juk dat Ik op jullie schouders leg, is zacht en de last
die Ik jullie wil laten dragen, is licht als een veertje vergeleken bij datgene
wat je nu dag aan dag draagt.
19 maart
Oorzaak van alle ellende
(GJE III. 12, 6-10)
Niemand denkt eraan dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle
dure tijden, honger en pest alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van
alles naar Gods orde voor hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun
lichaam doen.
Men preekt wel voor dode zielen over de vrees voor God, maar door zijn
eigen dode ziel gelooft de prediker dat zelf allang niet meer. Hij gelooft
alleen maar aan dát wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien
een door studie goed ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de
ene blinde de andere en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De
eerste preekt voor zijn lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege
zijn lichaam. Maar wat heeft een doodzieke ziel daaraan?
Ik ben een genezer. Hoe kan Ik
dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie
dat Ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk
met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek voor zover
mogelijk de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij geworden
ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een oogwenk
weer in de normale orde terugbrengen.
Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de
gewoonste en natuurlijkste lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand
heeft kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft kan hij ook niet geven!
Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije
geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel
met het vlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke
lichaam. Als de zielendokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer
dood dan levend is, hoe zou hij dan wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel
kunnen geven?
20 maart
Levensweg van de mens
(GJE III. 15, 3-4, 6)
Hoewel de weg heel duidelijk is omschreven zal hij naar mijn mening toch
zelden helemaal bewandeld worden, want daartoe hebben te veel op het materiële
gerichte, wereldse gewoonten op deze enige ware en goede weg een versperring
aangebracht die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen daar
tegenop lopen en halverwege omkeren, vooral als zij niet al te gauw een
wonderbaarlijke uitwerking bij zichzelf gewaarworden voor de moeite die ze
doen. Dat gebeurt namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt,
zeker als men voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.
Ik hoop door Uw bijzondere genade het heilige, grote doel wel te bereiken,
maar ik ben er maar één en de grote Romeinse staat telt er nu vele miljoenen.
Hoe en wanneer zullen die echter allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op
deze weg geraken?
Ik zeg: Ook daar is voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds
open staan en dat wat wij nu hier bespreken zal over meer dan duizend jaar ook
woordelijk gehoord en opgeschreven worden, alsof het plaatsvond voor de ogen
van degenen die bijna tweeduizend jaar na ons de aarde zullen betreden. En
eenieder die in de toekomst ergens over zal twijfelen zal uit de hemel heel duidelijk
ingelicht kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht
moeten worden en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het
vreugdevolle rijk der waarheid binnengaan.
21 maart
Vrijheid van de
menselijke ziel
(GJE 111. 17, 9-11)
Wat heeft bijvoorbeeld een bijl eraan dat zij goed snijdt en een zaag dat
zij goed scheidt? Dat heeft alleen maar waarde voor de mens, die een vrij en
kundig bewustzijn heeft en kan onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is.
Wat heeft een blinde aan licht en een lamme aan een baan om hard te lopen?
Alleen diegene heeft ergens nut van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft
en vervolgens alles weet over de behoefte, het gebruik, de toepassing en het
daaruit voortvloeiende, nuttige gebruik.
Zo staat het ook met het geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de
heilige wilsvrijheid van de mensen niemand heimelijk met geweld worden
ingegeven, maar het licht moet vrij ergens worden neergezet waar iedereen het
kan zien. Wie het wil gebruiken kan het ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil
kan het zonder zijn vrije wil te schaden laten staan, zoals dat ook het geval
is met het licht van de zon dat de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken,
gebruikt het voor een of ander werk, wie tijdens al het heldere daglicht van de
zon echter niet wil werken, mag dat ook en niets ter wereld zal daar schade van
ondervinden. Want het licht dwingt geen met een vrije wil begiftigde ziel om
iets te doen.
Ik heb macht genoeg om jullie inzichten te veranderen en van jullie vrije
wil een aan alle kanten gebonden lastdier te maken en dat lastdier zal heel
deemoedig rondlopen volgens de besturing van Mijn almachtsleidsel; maar
inwendig zal het dood zijn. Als Ik jullie echter onderricht geef, dan hebben
jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren.
22 maart
Levenswijsheid
(GJE III. 29, 3-7)
Neem jezelf nu eens en vraag je eens af of jullie werkelijk buitengewone
kennis en wijsheid jullie gelukkig maakt. Ja, de menselijke geest kan
doordringen in oneindige diepten der wijsheid en dan de wonderbaarlijkste zaken
aan het licht brengen. Maar volgens mij is toch slechts die mens gelukkig die
heel eenvoudig is, en God zijn Schepper in alle liefde is toegewijd en Zijn
geboden houdt. Als God hem dan net als Salomo wijsheid wil geven, dan moet hij
deze heel dankbaar aanvaarden en met een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar
als de geschonken wijsheid de mens juist alleen maar ongelukkig maakt, dan
prefereer ik liever iedere domheid waardoor het hart van de mens blij wordt.
Ik leef nu eenmaal en weet nu dat ik eeuwig zal leven en de wegen om een
gelukkig eeuwig leven te bereiken zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog
meer verlangen? Delen jullie mijn opvatting dan zullen jullie ook net als ik
nog op déze aarde werkelijk gelukkig zijn, maar met jullie gepeins over de
allerdiepste wijsheden zullen jullie nauwelijks de waarden en het geluk van het
mens-zijn voelen!
Volg daarom mijn raad op, ook al komt die niet uit het gebied van de
diepste wijsheid; hij komt echter uit een vriendelijk hart dat zeker niet
zonder liefde is en dat heeft zelfs bij God veel waarde. Waarom zouden jullie
er dan geen waarde aan hechten?
Het is niet de wijsheid die ons het leven geeft, maar de liefde. Laten we
daarom bij de liefde blijven, dan zal het ons niet aan leven ontbreken en aan
diens gelukzalige gevoel.
Kijk, dat is nu mijn wijsheid en ik zou haast willen beweren dat deze voor
het leven van de mensen veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is die
nog zo diep!
23 maart
Eeuwig leven
(GJE 111. 32, 1-3)
Deze levensvoorwaarden laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan
de mooie verhalen over een lente-leven-fantasie, waarin het leven rondfladdert
als vogels in de lucht of als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem
naar bloem dwarrelen en uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men
zo'n wellustig leven alleen maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich
ten eerste nauwelijks van zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook
helemaal geen leven is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor
de mens hebben? Denk eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig,
negentig jaar is reeds een hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en
hulpbehoevend; slechts één wat kwade windvlaag en het is ten einde!
Vraag echter: Wat komt er dan?
Wie kan je daarover het juiste antwoord geven, als je tevoren gedurende je
aardse leven niet alles gedaan hebt om je hele bestaan een volledig antwoord te
laten zijn, vóór die kwade windvlaag komt? Als je dit heilige antwoord echter
in jezelf gevonden hebt, zul je zeker ook aan niemand meer angstig vragen: Wat
zal er volgen als er aan dit korte leven een einde is gekomen?
Het is daarom zaak, je levenswater niet steeds maar in de voor het lichaam
behaaglijke koelte te laten staan, maar naar het vuur te brengen om het te
koken, opdat het in machtige dampwolken opstijgt en zich vormt tot een nieuw
leven. Anders is alles toch voor niets. Laat mijn woord nog zo onaangenaam voor
je zijn, toch blijft de waarheid eeuwig waarheid, - en alleen door háár kan men
de ware en volle levensvrijheid bereiken, zonder welke geen echt eeuwig leven
denkbaar is.
24 maart
De zin van het geven
(GJE III. 33, 10-13)
Men mag ook een aardse gave als die uit een waarachtig goed hart komt
terwille van het goede en het ware, nooit onderschatten. Want de gever en de
reden van het geven maken dat het ook een geheel geestelijke waarde krijgt en
zodoende evenveel waard wordt als een zuiver geestelijke gave.
Want waar het materiële het geestelijke ondersteunt zoals het geestelijke
het materiële, wordt tenslotte alles geestelijk en dan kan het ene in het
andere een overvloedig rijke zegen van God verwachten.
Als echter iets wat geestelijk moet zijn zoals in de tempel te Jeruzalem,
slechts terwille van het materiële wordt gegeven en het materiële alleen maar
terwille van een verwachte materiële zegen voor iets geestelijks wordt gegeven,
wordt tenslotte alles materieel en het heeft niet de minste geestelijke waarde
meer en God kan daar nooit zegenrijke gevolgen aan verbinden.
Maak jij je er dus maar helemaal niet druk over of jouw materiële gave
voor het geestelijke dat wij jou hebben gegeven, niet voldoende zou zijn. Ze
krijgt juist door de gever en door de ware reden van het geven ook geestelijke
waarde en de zegen van boven zal daar geestelijk en ook materieel rijkelijk op
volgen.
25 maart
Ware aanbidding van God
(GJE 111. 36, 1-3)
Eigenlijk zouden jullie steeds uit grote eerbied voor Mij in het stof
moeten liggen. Dat zou voor jullie en voor Mij echter beslist niet prettig zijn
en jullie zomin als Ik zouden daar uiteindelijk iets aan hebben.
Kijk, het is meer dan voldoende als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben
als een van jullie beste broeders en vrienden en Mijn woorden navolgen. Meer
dan dat heeft geen nut, omdat Ik absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij
door de mensen als een afgod te laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of
Apollo, maar omdat Ik ben gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond
te maken en de mensen van deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te
wijzen! Dat is het enige wat Ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel,
dom, heidens en leidt tot niets.
Wel is het zo dat de mens God, zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden,
omdat God Zelf heilig en daarom waardig is om door ieder aanbeden te worden.
Maar God is een geest en kan daarom slechts in geest en waarheid aanbeden
worden.
26 maart
Aanbidden in geest en
waarheid
(GJE III. 36, 4-5, 8-9)
Wat betekent: God in geest en waarheid aanbidden?
Altijd in de ene ware God geloven, Hem met alle kracht boven alles
liefhebben en zijn lichte geboden houden.
Wie dát doet, bidt in de eerste plaats zonder ophouden en in de tweede
plaats bidt hij zó in geest en waarheid tot God. Want zonder daden is ieder
lippengebed een pure leugen, waarmee God als de eeuwige waarheid niet vereerd
wordt, maar alleen oneer wordt aangedaan!
Ik zeg: Blijf in Mij door naar Mijn woord te luisteren, door het te
behouden en daarnaar te leven, dan zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in
jullie zijn en jullie beschermen tegen iedere verdere harde beproeving.
Mijn leerlingen hebben reeds het allernoodzakelijkste opgeschreven wat de
mensen vóór alles nodig hebben. Lees dat, begrijp het en handel daarnaar en
meer hebben jullie niet nodig vóór de tijd van Mijn verhoging aanbreekt.
27 maart
Lichaam en ziel
(GJE III. 42, 2)
Daar, een paar passen vóór ons, zie je een boomstronk, die stevig in de
grond geworteld schijnt te zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in
die situatie niet van die plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas
als hij verrot en helemaal vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen.
Als je ook dan nog niet van je lievelingsplaats kunt scheiden, zul je
tenslotte ook zeker samen vergaan. Want alles wat dood is, moet eerst volledig
worden afgebroken, wil het weer over kunnen gaan in de een of andere levenssfeer.
Als je daarentegen naar zee gaat, je inscheept, de touwen losgooit, het zeil
hijst en de stuurriem vastpakt, zul je niet op die plaats blijven, maar weldra
een nieuw land bereiken, waarin je veel nieuws zult leren kennen en de
schatkamer van je ervaringen zult verrijken.
Kijk, zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en
gemakkelijke leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder
komen. Als je echter de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en
alleen maar bezorgd bent om datgene wat te maken heeft met het leven van de
ziel en haar geest, dan stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang
maken. Begrijp je deze vergelijking?
28 maart
Ziel en geest
(GJE III. 42, 5-8)
De ziel is slechts een vat voor het goddelijke leven, maar nog lang niet
het leven zelf. Als de ziel zelf het leven zou zijn, welke oerdomme profeet
zou haar dan ooit met het gezwets over het bereiken van het eeuwige leven, of
tegengesteld daaraan over een mogelijke eeuwige dood, hebben kunnen vertellen?
Maar omdat de ziel pas langs de weg van de ware goddelijke deugd het eeuwig
leven kan bereiken, kan zij toch onmogelijk zélf het leven, maar veeleer een
vat voor de opname daarvan zijn.
Slechts een vonkje in het centrum
van de ziel is datgene wat men de geest van God en het eigenlijke leven noemt.
Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke voeding, namelijk het zuivere
woord van God. Door deze voeding wordt het vonkje in de ziel groter en sterker,
neemt tenslotte zelf de menselijke vorm van de ziel aan, doordringt daarna de
ziel volledig en transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn eigen essentie.
Ja, dan wordt de ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn diepste
innerlijk herkent.
Pas als het leven zich in die vorm volledig herkent en zich van zichzelf
helemaal bewust wordt, herkent het de fundamentele wijsheid. Maar zolang dat
helaas niet het geval is, kan van wijsheid geen sprake zijn!
De ware wijsheid is het geestelijke licht in het oog van de ziel. Wanneer
echter een ziel haar geest nog niet kent, waar moet ze dan het geestelijke en
levende licht vandaan krijgen in haar nog blinde ogen?
29 maart
Menselijke wil
(GJE III. 43,1-6)
Een redelijk goede wil is al gelijk aan het hele werk. De mens mag het
echter niet te lang alleen maar bij de goede wil laten, maar moet die zo gauw
mogelijk aan het werk zetten, omdat de wil anders in de loop van de tijd
afkoelt, zijn spankracht verliest en uiteindelijk te zwak en machteloos wordt
om een goed werk te volbrengen.
Kijk, zolang het water in de pot kookt, kan men verschillende vruchten
gaarkoken en veranderen in licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de
pot lauw en tenslotte zelfs koud is geworden, lukt het niet meer met het gaar
koken van de vruchten!
De wil van een mens lijkt daarom op het kokende water in de pot. De liefde
tot God en tot al het goede van het leven uit God is het ware vuur dat het
levenswater in de pot aan de kook brengt. De gaar te koken vruchten zijn die
werken en daden waar wij mee instemden, maar die wij nog niet hebben
uitgevoerd. Vandaar dat wij ze juist in het water moeten doen zolang dat nog
hard kookt, omdat ze anders rauw en onverteerbaar blijven en zo voor het leven
geen nut hebben.
Dus wat men wil, moet men ook doen. Anders blijft de wil steeds een leugen
tegenover het leven en uit de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!
Waarheid is leven en de leugen de dood. Zoek daarom in alles de waarheid;
zij is het leven en mijd de leugen in en buiten jezelf, want zij is de ware
dood.
Want wat heb je, als je je inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het
onbeduidende van je verbeelding! En wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets
is de ware dood!
30 maart
Leugens
(GJE III. 47, 3-5)
Een betrouwbaar mens behoort slechts de waarheid te spreken. Als hij deze
niet kent, moet hij zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid
gevonden heeft, moet hij spreken! Want wie spreekt zonder de waarheid te
kennen, liegt, ook al spreekt hij toevallig de waarheid!
Er behoort nooit een leugen over de tong van een waar mens te komen. Want
door de leugen getuigt de ziel van zichzelf, dat zij nog in de dood wandelt en
niet in het leven.
Wie dus geniet van een leugen, kent nog lang niet de waarde van het leven,
want leven en waarheid zijn één! Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent
voor haar wezen, bestaan en werken de oneindigheid van God.
31 maart
Wet en liefde
(GJE III. 48, 1-5)
Wat een mens niet geheel uit liefde doet, heeft voor zijn leven weinig
waarde, want de liefde is de eigenlijke bouwsteen van het leven, zij is het
oorspronkelijke leven zelf.
Daarom is wat de liefde grijpt, door het leven gegrepen en wordt een deel
van het leven. Wat de liefde echter niet grijpt, en wat de mens alleen doet
omdat hij vreest voor eventuele kwade gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed
dat hij heeft om bij de andere mensen voor wijs aangezien te worden, dat wordt
geen deel van het leven maar van de dood, omdat het geen bouwsteen van het leven
in zich had maar een bouwsteen van de dood.
Ik zeg je: Ieder nog zo wijs voorschrift heeft niet het leven, maar de dood
tot gevolg als de mens het niet uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad
lijkt op een zaadje, dat in plaats van op de goede aarde op een rots viel, waar
het verdort en vervolgens onmogelijk een vrucht kan opleveren.
Ik zeg jullie dit, omdat ik het zó zie: Alles in de mens is dood behalve de
liefde! Laat jullie liefde daarom volledig over jullie gehele wezen heersen en
voel de liefde in iedere vezel van je wezen, dan bezit je in jezelf de
overwinning over de dood en wat dood was in jullie is door je toegevoegde
liefde overgegaan in het onvernietigbare leven. Want de liefde die zichzelf
voelt en zich door dit gevoel ook herkent, is het leven zelf, en wat in haar
overgaat, gaat ook in herleven over!
1 april
Een eeuwige waarheid
(GJE III. 49, 17-19)
Er is maar één God, één leven, één licht, één liefde en maar één eeuwige
waarheid; ons leven hier op aarde is de weg erheen. Uit de liefde en uit het
licht zijn wij door de wil van de eeuwige liefde in God voortgekomen om een
zelfstandige liefde en een zelfstandig licht te worden; dat kunnen wij, dat
moeten wij!
Maar hoe? Alleen door de liefde tot God en door haar nooit aflatende werkzaamheid!
Want onze liefde tot God is de liefde van God Zelf in ons en deze leidt onze
ziel in de steeds verhoogde bedrijvigheid van het ware, eeuwige leven, dat op
zichzelf de algehele waarheid en het helderste licht is.
Als het dus in een mensenziel begint te dagen dan is zij al dicht bij het
eeuwige levensdoel en kan onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige
leven bereiken en dat is alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en
totale zelfstandigheid ooit kan bereiken!
Pas als het volledig dag is in uw ziel, zult u de grootte beseffen van
Diegene die u nu nog met enige schroom de `Heiland van Nazareth' noemt.
2 april
De leer van Jezus
(GJE III. 53, 4-10)
Ik zeg: Daarom heeft Mathaël jullie al een aantal hoofdlijnen verteld.
Voor het verdere kan men zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet
God boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf.
Maar God boven alles liefhebben betekent natuurlijk: God en Zijn
geopenbaarde wil erkennen en vervolgens uit ware innerlijke liefde tot de
erkende God daarnaar handelen en tevens terwille van God zich tegenover iedere
medemens zo gedragen, als iedere verstandige mens zich ten opzichte van
zichzelf gedraagt. Daarbij gaat het hier natuurlijk om de zuivere en de hoogst
mogelijke, onbaatzuchtige liefde, zowel ten opzichte van God als tegenover
iedere naaste.
Zoals al het goede alleen wil dat men het liefheeft omdat het goed en
daarom waar is, zo wil ook God dat men Hem liefheeft, omdat Hij alleen volmaakt
goed en waar is! Je naaste moet je daarom evenzeer liefhebben, omdat hij net
als jij het evenbeeld is van God en evenals jij een goddelijke geest in zich
draagt.
Kijk, dat is de eigenlijke kern van zijn leer en die kan men gemakkelijk
in acht nemen, veel gemakkelijker dan de vele wetten van de tempel, die
merendeels gevuld zijn met het eigenbelang van de tempeldienaren.
Door deze nieuwe leer zo precies mogelijk op te volgen wordt de in de mens
aanvankelijk zeer gebonden geest vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte
de gehele mens en betrekt op die manier alles bij zijn leven, dat een leven van
God is en daarom eeuwig moet duren en wel zo gelukkig mogelijk.
Elke mens die zo, in zekere zin, geestelijk wordt wedergeboren, zal geen
dood ooit zien of smaken, en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem het
hoogste geluk betekenen.
3 april
Dood als bevrijding
(GJE 111. 53, 11-17)
Als de geest van de mens volledig één is met zijn ziel, zal hij lijken op
een mens in een stevige gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie
velden der aarde kan kijken en kan zien, hoe geheel vrije mensen daarop vreugde
vinden in allerlei nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet
smachten. Hoe blij zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent,
hem bevrijdt van alle boeien en tegen hem zegt: Vriend, je bent vrij van iedere
verdere straf, ga en geniet nu van de volle vrijheid!
Zo lijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een vogelembryo in
het ei. Als het door de broedwarmte rijp is geworden binnen in de harde, zijn
vrije leven gevangen houdende omhulling, verbreekt het de omhulling en verheugt
zich over zijn vrije leven.
Maar dat kan een mens alleen maar bereiken door het precieze en oprechte
volgen van de leer die de Heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt.
Dan ontvangt de mens, als hij geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook
andere volmaaktheden, waar de alleen maar natuurlijke, lichamelijke mens zich
geen voorstelling van kan maken.
De geest is dan een macht op zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n
volmaakte geest in de mens dan wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er buiten
de levenskracht van de geest in de gehele oneindigheid van God geen andere
kracht en macht kan bestaan!
Want het ware leven is alleen Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en
Bestuurder van alle schepsels, en daarom moet alles zich voegen naar de macht
van de eeuwige, levende Geest. (....) Het begrip van het hoe, waardoor en
waarom zul je pas krijgen als je de vrijheid bereikt zult hebben van je
innerlijke geestesleven.
4 april
De goddelijke orde
(GJE III. 64, 4-7)
Zoals wij nu in Gods grote schepping overal zien dat een schijnbaar
ongelooflijke, chaotische wanorde verbonden is met de grootste orde, zo zie ik
dat ook bij de verschillende openbaringen van God aan de mensen van deze aarde.
Hij, als de enige Schepper, wist het best wat in de verschillende tijden en
voor de verschillende volken het meest geschikt was voor hun geestelijke
ontwikkeling.
Hij heeft er zeker heel wijze redenen voor om in de loop van de tijd een
eens gegeven leer net zo te laten verwelken als de talloze kruiden en bloemen
op aarde. Maar het zaad dat zich uit de bloem ontwikkelt, net als de zuivere,
levende waarheid, verwelkt niet, maar leeft steeds maar door.
Als wij echter zien dat de Schepper bij al de ons bekende leven dragende
dingen al het tijdelijk nodige en mooie uiterlijk na verloop van tijd laat
vergaan en tenslotte alle zorg besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijk
leven, moeten wij ons dan verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de
openbaringen?
Zonder een aards gesproken woord kan een nog zo zuivere leer ons niet
bereiken. Het gesproken woord is echter stoffelijk en moet tenslotte wegvallen
als de innerlijke zuivere geest zich heeft ontwikkeld. En zo gaat in de loop
der tijden met de uiterlijke godsdiensten ook de uiterlijke glans altijd in
iets bedenkelijkers over, maar daarvoor in de plaats ontwikkelt zich op de
achtergrond langzaam maar zeker een zuivere geestelijke kracht en waarheid van
een eerdere openbaring van God aan de mensen.
5 april
Leven vraagt diepgang
(GJE III. 65, 3, 5-6)
Ik zeg jullie: Een mens beseft vaak heel goed wat waar is, maar als er zich
donkere wolken met allerlei in verzoeking brengende onweders boven het gemoed
van de mens beginnen samen te pakken, wordt het somberder en somberder in het
mensenhart en hij ziet dan heel veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder
zichtbaar was voor zijn ziel. (....)
Alles heeft tijd nodig aleer het gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook
zo met de kennis van de mensen. Onder gunstige omstandigheden wordt er het
nodige vaak vlug geleerd en ook begrepen, maar door andere verschijnselen ook
net zo snel weer vergeten. Probeer daarom alles wat je hoort meer met je hart
dan met je hoofd te bevatten, dan behoud je het ook!
Als je een bloem bekijkt, geniet je zeker van haar mooie vorm. Maar wat heb
je aan die vreugde, want die is toch net zo vergankelijk als de bloem die haar
teweegbracht!? Maar de kracht van de bloem moet neerslaan in het binnenste van
het omhulsel, waarin het levende zaad wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook
jullie uitwendige vreugde verwelken, en haar kracht moet afdalen naar de
oerbasis, waar het eeuwige, geestelijke leven wordt bewaard en verzorgd. Dan
zal daaruit samen met de geest een eeuwigdurende vreugde over diens ware,
innerlijke schoonheid ontstaan die geen koude op enigerlei wijze meer zal
kunnen deren.
6 april
Verstand en gevoel
(GJE III. 78, 2-3)
Als het verstand ons oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze
gevoelens om die zo goed mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor
rijp geworden gevoelens een bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp
geworden vrucht van een boom. Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk
zonlicht en warmte nodig en ook zo nu en dan een vruchtbare regen. Maar als de
vrucht eenmaal rijp geworden is, zal men haar van de boom afhalen en in een
geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk bewaren, opdat zij uit zichzelf nog
rijper en smakelijker wordt. Als je de rijpe vrucht echter aan de boom laat
hangen, zal zij daardoor niet alleen niets beter worden, maar geheel verrotten!
En zo is het zeker ook het geval met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal
de juiste rijpheid bereikt hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven
worden van de zorg daarvoor en moeten de gevoelens aangezet worden om
zelfstandig een hogere levensrijpheid te bereiken, omdat anders de
voorafgaande rijping totaal nutteloos zou zijn. Daarom zei ik ook dat wij,
omdat wij met het verstand niet verder kunnen komen, nu juist dit uiterlijke
verstand overboord moeten zetten en ons dan voor onze verdere levensleiding
aan onze rijp geworden gevoelens moeten overgeven.
7 april
Mensen hebben elkaar
nodig
(GJE III. 79, 16-19)
De Heer heeft de mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een
aantal grotere en een aantal minder grote. Maar voor niemand is de poort van
de grote tempel der voleinding gesloten, integendeel, aan ieder is de weg
gegeven en niemand kan zich daarover beklagen en zeggen: Heer, waarom gaf U dan
ook niet aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo
buitengewoon verheugt?! Want dan zou de Heer tegen hem zeggen: Kom je iets
tekort, ga dan naar je broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle
mensen hetzelfde gegeven zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de
ander iets missen, niemand zou ooit zijn broeder nodig hebben. Hoe zou dan de
alles tot leven brengende naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen
worden?
Wat zou de mens echter zijn zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan
zonder de naastenliefde de zuivere liefde tot God vinden, zonder welke aan een
eeuwig leven van de ziel niet te denken is?!
Kijk, opdat de ene mens de ander kan dienen en zich daardoor diens liefde
kan verwerven, moet hij toch iets kunnen presteren wat een ander niet zo
gemakkelijk kan, omdat hem de nodige talenten daarvoor ontbreken. Daardoor
heeft de ene mens de ander nodig, en door de wederzijds nodige dienst wordt de
liefde vooreerst gewekt en door het goede van zulke wederzijdse diensten steeds
meer versterkt.
In de kracht van de naastenliefde bevindt zich altijd de meest innerlijke
openbaring van de zuivere goddelijke liefde en daaruit het eeuwige leven.
8 april
Gods kinderen als duiven
(GJE III. 92, 10-14)
Kijk, stel dat je een duif hebt, die wel kan vliegen, maar waarvan je,
opdat zij niet steeds bij je weg zal vliegen en gezellig tam en huiselijk zal
worden, de vleugels hebt ingekort. Zo kan de duif dan niet meer naar believen
op- en wegvliegen, maar moet bij je blijven en zich door jou tam laten maken.
Zeg nu eens, of de duif zolang zij gekortwiekt is, minder duif is dan
daarvoor, toen haar vleugels niet gekortwiekt waren! Zullen de vleugels van het
lieve duifje soms niet in korte tijd weer aangroeien? Ja, in korte tijd zal de
duif haar vleugels weer terug hebben en zo goed als vóór die tijd kunnen
vliegen. Maar ze zal tam zijn en graag bij je blijven. En als zij zo nu en dan
uit zal vliegen, behoef je haar maar te roepen, dan zal zij je in het hoge
luchtruim horen en in duikvlucht naar je toekomen en zich door jou laten
liefkozen.
De kinderen Gods hebben op deze wereld ook veel zwakheden, die hen erg
belemmeren om zich tot God, hun Vader, op te heffen. Maar deze zwakheden heeft
de heilige Vader hen gedurende het leven in deze wereld alleen maar om dezelfde
reden gegeven, als waarom jij jouw duif kortwiekte.
Juist door die zwakheid moeten de kinderen hun Vader herkennen, zij moeten
zachtmoedig en deemoedig worden en de Vader vragen om de juiste kracht en
sterkte, en Hij zal hun deze dan wel geven als het voor hen de juiste tijd zal
zijn.
Maar om de zwakheden, die ook de kinderen van God in zich hebben, zijn ze
niet minder Zijn kinderen, evenals een duif toch een duif blijft ook al zijn
voor een korte tijd haar vleugels gekortwiekt om tam te worden.
9 april
Gedachten over God
(GJE III. 98, 2-7)
Het is een heel vreemde gedachte en het gaat je door merg en been als je bedenkt,
dat God alles in allen is en dat wij bij Hem vergeleken niets zijn!
Dan troost het ons natuurlijk wel weer dat Hij Zelf de hoogste en zuiverste
liefde is en daarom met ons armzalige, stoffelijke mensen het grootste geduld,
begrip en medelijden heeft.
Maar Hij is nu eenmaal God en voor altijd onveranderlijk en volkomen
onsterfelijk, en de hele oneindigheid hangt met haar bestaan aan Zijn wil als
een dauwdruppel aan een enkel grassprietje. De geringste zucht uit zijn mond
zou de gehele oneindigheid kunnen vernietigen, zoals slechts het lichtste
zuchtje van de wind de loshangende dauwdruppel van de punt van de grashalm
afblaast.
Weet je, als je dat met een nuchter hart heel rustig bij jezelf overdenkt,
kun je onmogelijk de gedachte van je afzetten dat je in de zichtbare
aanwezigheid van de Almachtige enerzijds de hoogste zaligheid ondervindt, maar
dat je anderzijds toch liever niet zo dicht bij Hem zou willen staan. Hem op
een zekere afstand aanbidden zou voor ziel en geest een groot genot zijn en zou
de hele mens zeer stichten, maar hier zo vlakbij kun je dat toch alleen maar
wat heimelijk in je hart doen.
Zo zou ik nu bijvoorbeeld ook graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik
erg naar, maar door Zijn onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor
geen moed opbrengen, hoewel Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en
gemoedelijke mens uitziet! Zijn uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur
goddelijk almachtige, en het is duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te
zien, dat hemel en aarde voor Zijn wil moeten buigen. (....)
Ja, vriend, het verplettert je, als je de Schepper van de werelden en
hemelen in de persoon van een eenvoudig en heel bescheiden mens voor je ziet
staan!
10 april
De Godmens Jezus
(GJE 100, 3-9)
Ik zeg: (...) Bedenk, dat je bent wat je bent, een mens, wel met een
sterfelijk lichaam, maar met daarin toch een onsterfelijke ziel met een nog
onsterfelijker geest uit God. En Ik ben ook een mens, eveneens met een
goddelijke onsterfelijke ziel, waarin de geest van God in al Zijn volheid woont
voorzover dat voor deze aarde nodig is, en dat is de Vader in de hemel, wiens
Zoon Ik ben en wiens kinderen ook jullie zijn.
Maar jullie waren allen blind en zijn het in veel opzichten nog. Ik kwam
echter ziende in de wereld om jullie allen de Vader te tonen en jullie, net als
Mij, ziende te maken.
Ik heb de volheid van het leven van de Vader en Ik kan ieder, die het leven
wil hebben, ook het leven geven. Want de Vader heeft reeds vóór de schepping
Mij voorbestemd als Degene waarin de volheid van het leven zal wonen en dat
door Mij alle mensen zullen leven. En deze voorbestemde ben Ik naar ziel, maar
naar geest ben Ik één met Degene die Mij heeft voorbestemd.
Zie, daarom ben Ik de weg, de waarheid en het leven! Die in Mij geloven,
zullen de dood niet zien, noch voelen of smaken, ook al zouden zij meer dan één
keer lichamelijk kunnen sterven. Die Mij echter niet zullen geloven, zullen
sterven ook al zouden zij duizend levens hebben!
Want ieder mens heeft een lichaam dat eens moet sterven - dat zal ook voor
Mijn lichaam niet uitblijven. De ziel wordt echter door het afleggen van het
lichaam alleen maar vrijer, lichter en vitaler, en volledig één met Hem, die
haar vóór de gehele schepping had voorbestemd tot heil van allen, die in de
Zoon der mensen zullen geloven en Zijn geboden zullen houden.
Denk dus goed na, en volg de eenvoudige geboden op die je meegedeeld
zullen worden. Meer heb je niet nodig, want Ik ben niet gekomen om roem en eer
van de mensen te verlangen! Het is voldoende als de Ene Mij prijst, die boven
alles is in de hemel en op aarde. Als iemand Mij toch wil eren, loven en
prijzen, laat hij dan door zijn daden laten blijken dat hij Mij liefheeft en
laat hij Mijn geboden onderhouden, dan zal zijn loon eens in de hemel groot
zijn.
Wees dus maar blij van zin, overschat Mij niet en onderschat jezelf niet
teveel, dan zul je op de goede weg zijn en jezelf en Mij langzaam maar zeker
beter leren kennen.
11 april
Zoeken naar God
(GJE 111, 110, 11, 13-19)
God is Zelf de reinste en eindeloos machtigste liefde en kan daarom
slechts door de liefde worden gevonden!
Maar die Mij met hun hoogmoedig verstand zullen zoeken, zullen Mij in
eeuwigheid niet vinden!
Want die Mij met het verstand zoeken, lijken op een mens die een huis
kocht, waarvan hij hoorde dat er een grote schat onder verborgen lag. Toen het
huis van hem was, begon hij daaronder nu eens hier, dan weer daar te graven,
maar hij spande zich niet echt in, groef slechts oppervlakkig en vond daarom de
schat, die diep verborgen lag, niet. Toen dacht hij: Aha, ik weet wat ik ga
doen, ik ga buiten om het huis heen graven en op die wijze zal ik zeker sneller
op het spoor komen van de begraven schat.
Dus begon hij buiten het huis te graven en vond de schat natuurlijk niet,
omdat die midden onder het laagste deel van zijn huis lag, en hoe verder van
het huis hij nieuwe gaten groef om de schat te vinden, des te minder vond hij
de schat, die toch de reden was waarom hij het hele huis gekocht had. Want wie
dáár iets zoekt waar het niet is, kan het gezochte ook onmogelijk vinden.
Wie vis wil vangen moet met het net het water in, want in de lucht zwemmen
geen vissen. Wie goud wil delven, moet niet met een net in zee zoeken, maar
naar de diepte der bergen gaan. Met de oren kan men niet zien en met de ogen
niet horen. Ieder zintuig heeft zijn kenmerkende bouw en is daardoor voor een
bepaald werk bestemd.
Zo is het hart van de mens, dat het meest aan God verwant is, alleen
bestemd voor het zoeken en ook het vinden van God, om daarna bij de gevonden
God een nieuw, onverwoestbaar leven te krijgen. Wie God echter met een ander
zintuig zoekt, kan Hem net zo min vinden als een mens met zijn oren, neus of
ogen de zon kan vinden of zien, wanneer hij zichzelf stevig heeft geblinddoekt.
Het ware en levende zintuig van het hart is de liefde. Wie dit innerlijk
levenszintuig op de juiste manier opwekt en daarmee God gaat zoeken, zal God
net zo zeker en zichtbaar vinden als dat iedere mens, tenzij hij volledig
blind is, met zijn oog de zon vindt en haar lichtende vorm ziet.
12 april
Gods leer in de toekomst
(GJE III. 113, 6-12)
Uiteindelijk gaat het met alles wat van boven nog zo zuiver gegeven wordt,
of het nu geestelijk of stoffelijk is, dezelfde weg. Zodra het de aardse bodem
aanraakt, wordt het onrein en onzuiver.
Kijk naar een regeldruppel! Geen diamant kan zuiverder zijn dan zo'n
druppel; zodra hij echter de aardse bodem beroert is het met zijn zuiverheid
gedaan.
Bestijg een berg en je zult je niet genoeg kunnen verbazen over de zuiverheid
van de lucht; kijk echter naar beneden in het dal en je zult een groot verschil
in zuiverheid ontdekken tussen boven en beneden.
Hoe zuiver vallen de sneeuwvlokken uit de wolken. Maar kijk twee maanden
later eens naar de eerst zo verblindend witte sneeuw en je zult haar al erg
smerig vinden.
Kijk eens naar de wind als hij van de hoogten naar de dalen in de diepte
suist, hoe sterk hij meteen door het hinderlijke stof vertroebeld wordt, en
zelfs de zon en de maan verliezen veel van hun glans als zij de horizon
naderen. Ja zelfs het licht van de middagzon wordt maar al te vaak door de
dampen van de aarde vertroebeld, zodat men tenslotte van de hele zon ondanks
haar sterke licht niet meer kan bepalen waar zij precies staat.
En zo gaat het ook steeds met alle geestelijke gaven uit de hemel. Ook al
zijn zij bij het begin nog zo zuiver, ze worden mettertijd door de lage,
wereldse belangen net zo vertroebeld als alles wat Ik je zojuist noemde.
En zo zal het deze reine leer van Mij ook vergaan; daarvan zal geen jota
onbekritiseerd en onaangevreten blijven!
13 april
Leedvermaak
(GJE III. 117, 9-12)
Kijk bijvoorbeeld eens naar een
hardnekkige, moedwillige overtreder van de goede menselijke rechtsorde, een
echte uitgeworpene van iedere hogere beschaving, kortom, een kerel die best een
broer van de satan zou kunnen zijn. Lange tijd voert die mens ongestraft zijn
grove kwade streken uit. Niemand kan hem te pakken krijgen omdat zijn duivelse
sluwheid hem daarvoor bewaart. Hoeveel mensen wensen dan niet hartstochtelijk
dat de booswicht zo gauw mogelijk door de straffende arm van het gerecht
gegrepen zal worden!
Eindelijk ziet het recht de kans de brutale misdadiger met vaste hand te
grijpen en hem te veroordelen tot de lang verdiende strenge en pijnlijke straf
en verantwoording.
Groot en klein heeft nu leedvermaak, omdat de booswicht eindelijk toch de
lang verdiende straf krijgt, ja, er zullen zelfs heel rechtschapen mensen
zijn, die het jammer vinden dat zij bij dit strafproces niet de wettelijke
bevoegdheid hebben bij deze algemeen gehate misdadiger zelf scherprechter te
kunnen zijn, om dit misdadige uitschot zelf met alle mogelijk plezier te
kunnen pijnigen.
Vraag je nu eens met een zuiver hart en een net zo zuiver verstand af of
dat plezier past voor een volmaakt mens! Een zuiver hart en een zuiver verstand
zal dan zeker antwoorden: Ik kan mij wel verheugen over het feit dat de
mensheid, die door deze booswicht jaren achtereen werd geplaagd, eindelijk van
deze onverlaat wordt verlost en nu weer rustig kan leven. Maar het zou mij nog
meer plezier doen als de onverlaat zijn slechtheid zou inzien, er berouw over
had, zich zo verbeterd en in een nuttig mens veranderd zou hebben en zoveel
mogelijk had getracht de eventueel aangebrachte schade weer goed te maken.
Zeg Mij eens, welke instelling bevalt je nu beter: De eerste waarbij je er
plezier in schept om te straffen of de tweede, die vergezeld gaat van een
zuivere en echt menslievende wens?
14 april
Het wezen van de engelen
(GJE 111. 122, 5-9)
Wij engelen zijn in wezen slechts het uitvoerende orgaan van de goddelijke
wil, ofwel de gepersonifieerde wil van de Heer, en uit onszelf kunnen wij
niets, omdat wij zonder de goddelijke wil als zelfstandige wezens helemaal niet
kunnen bestaan, net zoals jouw ogen in de spiegel zich geen waarachtig
spiegelbeeld van de zon kunnen voorstellen als er niet eerst van de echte zon
een straal op het oppervlak van de spiegel valt.
Om mijn wezen echter nog beter te begrijpen, wijs ik je op een soort holle-
of brandspiegel, die de van oudsher beroemde werktuigkundige Archimedes bij
toeval heeft uitgevonden. Deze spiegels hebben de natuurlijke eigenschap een
aantal op hun vlak vallende zonnestralen in één punt op een bepaalde afstand te
concentreren. De op één punt geconcentreerde zonnestralen hebben dan zowel wat
licht en warmte betreft een zoveel maal grotere kracht dan de enkelvoudige
straal, als het verhoudingsgetal tussen het kwadraat van de doorsnede van het
brandpunt en de doorsnede van het spiegelvlak, waarbij de doorsnede van het
brandpunt vaak bij de grootste concentratie nauwelijks twee duimbreedtes meet
en de doorsnede van het spiegelvlak vaak manshoog is.
Zo'n brandpunt heeft dan zeker een meer dan duizendvoudig grotere kracht
zowel wat licht als warmte betreft dan de natuurlijke, enkelvoudige straal,
maar is toch niet denkbaar zonder de zon.
De spiegel verenigt namelijk slechts de zonnestralen tot een sterk en snel
werkend brandpunt, maar zonder de zon bezit hij geen kracht en blijft hem
alleen maar de eigenschap over om de stralen van de zon de concentreren als die
op zijn vlak vallen; maar zonder de zon is de werking van de brandspiegel
gelijk aan nul.
Wij, engelen, zijn dus zoals gezegd slechts brandspiegels voor de opname en
de concentratie van de goddelijke wil, en als wij iets doen, doen wij dat door
het brandpunt van de in ons geconcentreerde, goddelijke wil en dan zie je
niets dan wonderen. Begrijp je dat?
15 april
God is geen tiran
(GJE III. 157, 12-16)
De geschiedenis geeft ons geen voorbeeld dat er ooit een wijze tiran is
geweest. Wat zouden jij en je God mij antwoorden als ik jullie bewees, dat
jullie zeer onwijs in plaats van wijs waren? Dat kan echter niemand van God
beweren, die ook maar ooit een blik heeft geworpen op de zeer wijze bouw van
ieder schepsel! God is daarom zeer wijs en daarom beslist ook heel goed.
Met zulke volkomen eigenschappen kan Hij echter ook onmogelijk ooit ergens
in de hele eeuwigheid een schepsel hebben geschapen voor een eeuwige kwelling.
Ja, een wezen door allerlei bittere en pijnlijke ervaringen reinigen, hier of
in het hiernamaals, is iets heel anders. Want de mens is een werk van God, dat
zich volgens de wijze orde van God Zelf in de zedelijke sfeer moet vervolmaken
om datgene te worden waartoe het door de Schepper bestemd is.
Zulke slechts kort durende, pijnlijke verbeteringsmomenten laat de Schepper
alleen maar toe. Hij schept ze nooit Zelf om voor Zijn genoegen een mens na een
misstap een tijdlang te kwellen. Hij laat deze alleen maar toe om de mens terug
te brengen tot het nuchter herkennen van de orde, om zich daardoor
gemakkelijker te kunnen ontwikkelen. Ik kan zo'n zuiver goddelijke
voorzorgsmaatregel, waaruit slechts liefde en de grootste goedgunstigheid
stralen, nooit zien als een dictatoriale straf.
Je kunt God daarom niet erger beledigen dan wanneer je Hem aan mij
voorstelt als een eeuwige tiran! Ik kan God slechts boven alles liefhebben en
Hem als het beste, heiligste en meest wijze wezen aanbidden, maar nooit ofte
nimmer vrezen!
16 april
Een nieuw Jeruzalem
(GJE III. 162, 2-5)
Ik zal aan de gruwelen in Jeruzalem en op andere plaatsen een eind maken,
maar dan moeten er velen net zo over denken als jij. Er zijn er nog steeds
veel, die in hun grote blindheid nog heel erg aan de tempel hangen en al het
heil en iedere hulp vandaar verwachten. Als men deze blinden van vandaag op
morgen de tempel zou ontnemen, zouden zij dat niet als een zegen van boven,
maar als een verschrikkelijk oordeel ervaren en daardoor in een vreselijke,
wilde vertwijfeling geraken, die dan een veel ergere nasleep zou hebben dan
hun tegenwoordige, ontzettende blindheid. Het volk houdt jullie nu voor
vertegenwoordigers van de tempel en het ziet jullie als de uitdelers van het
heil, waarvan de tempel vervuld is.
Wat wil Ik jullie hiermee zeggen? Niets anders dan: Jullie moeten het volk
langzaam maar zeker en, als de gelegenheid gunstig is, ook wat sneller, tonen
wat de tempel nu is, wat zijn dienaars doen en hoe hun onderlinge geaardheid
is!
Maar daarnaast moeten jullie de aandacht van het volk vooral richten op wat
je hier hebt gehoord en gezien, dan wordt daardoor het kwalijke gedrag van de
tempel en de tempel zelf op de beste en doeltreffendste wijze totaal ondermijnd
en deze zal dan geheel in het niet verzinken en zo ophouden te zijn wat hij is.
En in zijn plaats zullen de nieuwe tempels van Gods geest komen, waaruit een
geheel nieuw Jeruzalem in de hemel gebouwd wordt.
Dit goede werk moeten jullie natuurlijk zo ongemerkt mogelijk aanvangen.
17 april
Gods molen maalt langzaam
(GJE III. 162,13-15)
Als je in het voorjaar nog heel groen, onrijp en steenhard fruit ziet
hangen, zou je al graag meteen een beetje almacht willen hebben. Dan zou je
kunnen zeggen: `Fiat' (het geschiede), en alle vijgen, appels, peren, pruimen
en druiven moeten dan ogenblikkelijk rijp zijn! Maar de almachtige Schepper
heeft het heel anders geregeld, hetgeen de dagelijkse en jaarlijkse ervaring
laat zien. Moeten we daarbij dan soms ook vragen: De Almachtige kent toch de
behoeften van de mensen; waarom wacht Hij dan zolang met het rijpen van de
vruchten?
Ook een mens moet jarenlang eerst onvolwassen, dus een dom kind blijven, om
pas geleidelijk aan op te groeien tot een mens, terwijl de mus veertien dagen
na zijn geboorte al een heel volwassen mus is en heel goed thuis is in zijn
luchtige huishouding. Ja, de meeste dieren zijn meteen bij de geboorte al
uitstekend toegerust voor hun huishouding, - en de mens heeft wel twintig jaar
nodig om zich een beetje in de goede wereld thuis te gaan voelen! Hij, de kroon
van de schepping, moet het langst wachten om dát te zijn waarvoor hij bestemd
is! Zou hij dan ook niet kunnen zeggen: Heer, Almachtige, waarom heeft U nu
juist voor de mens, Uw lieveling, niet beter gezorgd, - waarom moet nu juist
de opgroeiende mens zo lang wachten tot hij een mens wordt?
Kijk, zo gebeurt het reeds in Gods orde die ons nu zeker nog heel
onbegrijpelijk voorkomt, en daarom zal het wel op overeenkomstige wijze in
Zijn orde thuishoren dat wij de tempel slechts geleidelijk moeten ondergraven.
Want een plotselinge verwoesting zou de vele blinden, voor wie de tempel nog
steeds alles in alles is, in de grootste vertwijfeling storten, - wat veel
erger zou zijn dan het nog enige tijd dulden van het bedrog van zijn
boosaardige dienaars.
18 april
Het verlorene
terugbrengen
(GJE III. 163, 1, 3-4,
6-8)
Ieder maakt zich het meest zorgen over wat hem het naast is. Als iemand uit
een ontwaakte geest spreekt, staat zijn geest hem ook het naast en zal zijn
zorg ook vóór alles zijn gericht op dat, wat zijn geest betreft. Maar degene
die meer aan het vlees hangt en lichamelijk denkt en wil, die vindt het vlees
het belangrijkste en zorgt daarom vóór alles voor zijn lichaam en stelt de zorg
voor de geest op de achtergrond.
Kijk, de ware zorg voor de geest is erop gericht dat jullie hart van liefde
vervuld wordt voor God en de naaste.
Het is gemakkelijk goede en eerlijke mensen lief te hebben en met hen te
verkeren, maar naar de zondaars gaan en hen op de juiste weg te brengen, is een
werk dat veel zelfverloochening eist.
Wie Mij het verlorene terugbrengt, zal meer loon ontvangen dan degene die
op een omheinde weide honderd lammeren voor Mij goed heeft gehoed. Want het is
heel gemakkelijk een eerlijk mens eerlijk en deugdzaam te laten blijven, maar
iemand die door iedereen veracht wordt zijn eer terug te geven en van een
verstokte zondaar een voorvechter van de deugd te maken, kost heel wat meer
moeite. En dát vind Ik slechts de moeite waard, - het eerste zie Ik alleen maar
als het werk van luie knechten!
Ik ben de Allerhoogste, als je dat wilt geloven, en slechts het verachte
en in de ogen der wereld verlorene zoek Ik en neem Ik op. Want de gezonden
hebben de geneesheer echt niet nodig.
Als jullie dus helemaal Mijn ware leerlingen en helpers willen zijn, moeten
jullie ook in alles zo zijn als Ik nu Zelf ben.
19 april
Terugkomen op je fouten
(GJE III. 165, 5-11)
Ik zeg: Vriend, een fout die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt,
is hem ook al voor altijd vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het
dubbel vergeven.
Wie echter zijn fout wel inziet, maar ermee doorgaat, wordt het niet
vergeven ook al kwam hij honderdmaal naar Mij toe!
Want Ik zeg je: Wie tot Mij komt en zegt: Heer, Heer!, is nog lang geen
vriend van Mij. Dat is alleen diegene die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt
echter, dat jullie je vanwege een ambt niet als persoon boven de andere mensen
zult verheffen.
Wel moet je altijd je ambt getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen - maar
daarbij nooit ook maar één ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk
ambt uitoefent, jou volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn. De
ware naastenliefde leert jullie dat vanzelf door de ware liefde die jullie als
kinderen voor Mij hebt.
Gebruik als het nodig is het aanzien en de eer van je ambt, maar wees zelf
vol deemoed en liefde, dan zal jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders
en zusters steeds volgens Mijn orde rechtvaardig zijn.
Dat wat Ik je heb gezegd, zei Ik alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en
Mijn wil te tonen. Ik zeg je: Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet laat
varen, zal later Mijn rijk niet in de geest geopenbaard worden en hij zal niet
eerder binnentreden vóór hij het laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten
verdwijnen!
20 april
Willen en doen
(GJE III. 170, 5, 7-10)
Weet, dat alle materie een oordeel is en een ijzeren dwang! Je kunt de
buitenkant en ook de innerlijke structuur ervan onderzoeken, en veel apothekers
bezitten de kennis om een stof en haar oer-elementen te ontleden. En deze
bijzondere wetenschap noemt men de scheikunde, die in de loop der tijd zich
steeds verder zal perfectioneren.
Maar nog oneindig veel meer bevat de mensenziel en diens geest! Dat is door
geen scheikunde te ontdekken en Ik Zelf moest juist dáárvoor tot jullie mensen
komen om je datgene te leren kennen, wat geen mens uit zichzelf ooit te weten
had kunnen komen.
Zo zie je, juist vanwege jouw moeilijkheid ben Ik Zelf uit de hemel gekomen
en leer Ik jullie dat wat anders niemand je zou kunnen leren!
Je begrijpt nu nog wel niet, hoe je iets kunt willen zonder ernaar te
handelen, maar je handelt dan uit andere motieven die je niet kent, en de
latente verlangens van het lichaam bepalen je handeling niet zelden tégen de
wil van je geest in. Want de wil maakt geen deel uit van het lichaam en het
bloed, en ook niet van de ziel, die het lichaam en het bloed heeft gemaakt en
later zelf haar formele ontwikkelingsvoedsel daaruit heeft gehaald. Maar de
wil maakt deel uit van de liefde, die Mijn geest in jullie is, waardoor jullie
niet slechts Mijn schepselen, maar Mijn ware kinderen zijn en eens in Mijn rijk
ook met Mij de gehele oneindigheid zullen beheersen.
Maar daartoe moeten jullie eerst in de geest geheel nieuw geboren worden,
omdat dat anders niet mogelijk is.
21 april
Vrije wil absolute
noodzaak
(GJE III. 177, 1-10)
Op het hemellichaam waarop de mensen voorbestemd zijn om uit zichzelf ware
kinderen van God te worden zou de minste geestelijke, van Mij uitgaande
beperking van de vrije wil Mijn bedoeling helemaal teniet doen.
Daarom moet hier steeds volledige vrijheid heersen, zodat men kan kiezen
zowel voor iedere denkbare zonde, alsook voor de hoogste boven alle hemelen uitgaande
deugd, anders wordt het niets met het ontstaan van de kinderen van God op de
daarvoor bestemde aarde!
En dat is nu juist de verborgen reden waarom zelfs de heerlijkste leer van
God na verloop van tijd onder het smerigste vuil wordt vertrapt!
Niemand zal van Mijn leer kunnen zeggen dat zij ook maar iets
tegennatuurlijks, onrechtvaardigs en onmogelijks verlangt en toch zullen
mettertijd zulke onrechtvaardigheden en onuitvoerbaarheden binnensluipen, dat
geen mens die helemaal zal kunnen nakomen. In overdreven ijver zal men de
mensen bij honderdduizenden, erger dan wilde beesten, afslachten en daarbij van
mening zijn God een bijzonder aangename dienst te bewijzen.
Ja, Ik zal Mezelf door de mensen, als die dat willen, moeten laten
gevangennemen en daarna zelfs lichamelijk moeten laten doden, om juist dáárdoor
de mensen de meest vrije en grootste speelruimte te geven voor hun wil. Want
pas door deze grootste en onbeperkte vrijheid zijn de mensen van deze aarde
geheel in staat zich te verheffen tot waarachtige en God in alles volkomen
gelijk zijnde kinderen en goden.
Want zoals Ik Zelf alleen door Mijn totaal onbeperkte wilskracht en macht
van eeuwigheid tot eeuwigheid God ben, zo moeten de kinderen van Mijn liefde
dat ook voor eeuwig worden!
Maar om dat te worden, is nu juist die geestelijke ontwikkelingsweg nodig
die je nog zo erg tegenstaat. Maar denk maar eens wat na, dan zul je ontdekken
dat het onmogelijk anders kan zijn!
Waar het hoogste te bereiken is, moet ook het laagste voorhanden zijn!
22 april
Bestemming van de mens
(GJE III. 178,1-8)
Ik ben juist Zelf op deze aarde gekomen, die bestemd is voor het verwekken
van Mijn echte kinderen, om jullie te bevrijden van de banden die de schepping
met zich meebrengt, en jullie door woord en daad de weg naar de ware,
zelfstandige, eeuwige levensvrijheid te tonen en deze door het voorbeeld dat Ik
jullie geef, te banen en te effenen.
Slechts op die weg zal het mogelijk zijn in te gaan in de onmetelijke
heerlijkheid van God, van Mijn en jullie Vader.
Want als mens ben Ik mens zoals jullie mensen zijn, maar in Mij woont de
volheid van de goddelijke heerlijkheid van de Vader, die in Zichzelf pure
liefde is. En niet Ik als jullie medemens zeg dat nu tegen jullie, maar het
woord dat Ik nu tot jullie spreek is het woord van de Vader, die in Mij is en
die Ik goed ken, maar die jullie niet kennen. Maar juist omdat jullie Hem niet
kennen en nog nooit herkend hebben, ben Ik Zelf gekomen om Hem aan jullie te
tonen en geheel te leren kennen.
Het is de wil van de Vader, dat allen die Mij, de Zoon der mensen, geloven
en dat Ik door de Vader ben uitgezonden, het eeuwige leven en de heerlijkheid
van de Vader in zich zullen bezitten om echte kinderen van de Allerhoogste te
worden en dat voor eeuwig blijvend te zijn!
Maar om dat te worden, moeten in
deze wereld hemel en hel onder één dak wonen! Zonder strijd is er geen
overwinning! Waar het hoogst bereikbare mogelijk is, moet men daarvoor ook
alles geven. Om een uiterste te bereiken moet men zich eerst van een tegenovergestelde
uiterste losmaken.
Hoe zou er een hoogste uiterste denkbaar zijn zonder een laagste uiterste?
Of kan iemand van jullie zich bergen voorstellen zonder daartussen liggende
dalen?! Worden de hoogten van de bergen niet afgemeten aan de grootste diepte
van een dal? Er moeten dus zeer diepe dalen zijn en wie in de diepte van het
dal woont, moet met veel moeilijkheden worstelend de bergen beklimmen om het
meest vrije en verste uitzicht te verkrijgen. Als er echter geen dalen waren,
waren er ook geen bergen en zou niemand een hoogte kunnen bestijgen die ook
maar iets meer dan het normale vergezicht zou opleveren.
Dit is weliswaar slechts een stoffelijke gelijkenis, maar zij bevat toch
hetzelfde en overeenkomstige van de eindeloos grote, geestelijke werkelijkheid,
- voor degene die denken kan en wil, zal dit beeld steeds meer inhoud krijgen.
In de sfeer van het innerlijke leven zijn jullie geroepen en uitgekozen om
het hoogste te bereiken, - dus moet er ook een laagste binnen jullie bereik
liggen, en daarom hebben jullie een volkomen vrije wil en de kracht om het
laagste in jezelf te bestrijden met de jullie door God voor eeuwig gegeven
geheel eigen kracht.
23 april
Engelen en mensen
(GJE 111. 180, 5-11)
Zolang wij, engelen, allen zo blijven zoals we nu zijn, zijn we niets dan
armen en vingers van de Heer, roeren en bewegen ons pas dan om te handelen, als
wij door de Heer net zo bestuurd worden, als wanneer u uw handen en vingers aan
het werk zet. Alles wat u aan mij ziet, behoort aan de Heer. Wij hebben niets
van onszelf, - alles aan ons is eigenlijk de Heer Zelf.
Maar u bent geroepen en voorbestemd om geheel zelfstandig zo te worden als
de Heer Zelf is. Want tegen u zal de Heer nog zeggen: Jullie moeten in alles
net zo volmaakt zijn als jullie Vader in de hemel in Zijn eindeloze
volmaaktheid is!
Maar pas als de Heer dat tegen jullie, mensen, zal zeggen, zullen jullie
volledig beseffen tot wat voor eindeloos groter dingen jullie geroepen en
voorbestemd zijn, en wat een oneindig verschil er dan tussen jullie en ons
bestaat!
Nu zijn jullie weliswaar nog maar embryo's in het moederlijf, die met de
hun eigen minuscule levenskracht geen huizen kunnen bouwen. Als je echter uit
het ware moederlichaam van de geest wordt wedergeboren, zul je ook dát kunnen
doen wat de Heer doet!
Ik zeg jullie nog iets, wat de Heer Zelf tegen je zal zeggen als je
volledig levend in het geloof en in alle liefde tot Hem zult blijven. Kijk, dit
zal Hij tegen jullie zeggen: Ik doe grote dingen voor jullie, maar jullie
zullen nog grotere dingen doen voor alle mensen!
Zegt de Heer dat soms ook tegen ons? Beslist niet, want wij zijn toch juist
die wil en die daad van de Heer, tegenover wie de Heer, als het ware tegen
Zichzelf getuigend, jullie dit in het vooruitzicht stelt.
Maar de eindeloze liefde, genade en overgrote erbarming van de Heer zal ook
mettertijd voor ons, engelen, een weg aanwijzen, waarop wij volledig
gelijkwaardig aan jullie zullen worden.
24 april
Verstand en hart
(GJE III. 182, 18-22)
Wat de ziel in haar hersenpaleis bewaart, sterft en vergaat mettertijd
samen met de hersens. Wat voor nut kan de geest dan ontlenen aan datgene wat
vergaan is en niet meer bestaat?
Als je je hart echter gebruikt om dat te ontwikkelen, blijft het ook voor
eeuwig in diegene die zelf eeuwig is, namelijk in je geest en door hem ook
eveneens voor eeuwig in je ziel. Wat de hersenen echter in zich opnemen,
vergaat en van alle wereldse kennis blijft er niets in de ziel over als zij
eenmaal het lichaam heeft verlaten.
Daarom moeten jullie allen van nu af aan alles in het hart opnemen en
alles ook in het hart ontwikkelen en uitwerken, want wat de hersenen produceren
is alleen geschikt voor het vergankelijke leven van deze wereld en voor het
sterfelijke lichaam.
Ziel en geest hebben dit alles niet nodig. Zij behoeven geen aardse
bekleding, geen woonplaats, geen akker en geen wijngaard. Alle zorg,
voortvloeiend uit de kennis der hersenen, is gericht op het voldoen aan de
lichamelijke behoeften, die bij de mensen jammer genoeg zo'n hoge graad hebben
bereikt, dat zij door het grootste deel van de mensheid nooit geteld en nog
minder bereikt kunnen worden.
Het aardse hersenen-verstand kan daarom onmogelijk ooit iets zuiver
geestelijks opnemen en begrijpen, omdat het de mens alleen maar gegeven is voor
de noodzakelijke verzorging van zijn lichaam. Slechts de goddelijke geest in
het hart kan dat. Hij moet daarom al vanaf het begin worden geoefend. Als hij
daar eenmaal enige vastheid heeft bereikt, is daarmee de juiste levensorde al
zo goed als helemaal ingesteld. Probeer jij nu dus maar dat, wat Ik van je verlang,
te ontwikkelen en dan zal je geest daar veel voordeel van hebben.
25 april
Rijkdom kan ook zegen
zijn
(GJE III. 192, 11-16)
Rijk te zijn op deze aarde, en voor zichzelf slechts zoveel uit te geven
als men voor het eigen onderhoud hoogst nodig heeft, dus karig te zijn voor
zichzelf om des te vrijgeviger voor de armen te kunnen zijn, ja dát evenaart
God reeds het meest in het aardse lichaam. (....)
Het gaat met zo'n mens als met een zon! Hoe meer licht zij over de
aardbodem uit laat stromen, des te sterker licht gaat zij geven. Maar als zij
in de winter kariger wordt met schenken van haar licht, ook al is dat slechts
schijnbaar, heeft zij zelf ook een armelijker en zwakker licht, ook al is ook
dat natuurlijk schijnbaar.
Wie met liefde en vreugde veel geeft, zal ook zeer veel daarvoor terug
ontvangen!
Want als je in het midden van een kamer een groot licht plaatst, zal er van
alle wanden ook veel licht terugkaatsen naar het midden en het grote licht met
een machtige glans omgeven, en daardoor wordt het centrum van licht nog
heerlijker, machtiger en werkzamer. Plaats je echter slechts een zwak,
schemerig lampje in het midden van de grote kamer, dan zullen de zwak
verlichte wanden ook alleen maar een zeer spaarzaam licht terugkaatsen en de
glans van het centrale licht zal dan niet veel voorstellen!
Wees daarom, als je zo rijkelijk gezegend bent met aardse goederen,
vrijgevig zoals de zon aan de hemel vrijgevig is met haar licht, dan zullen
jullie ook zijn als de zon en oogsten als de zon.
Want als je in goede aarde een goed zaad uitzaait, kan je dat alleen maar
een honderdvoudige oogst opleveren. Goede werken van een goed hart zijn wel het
beste zaad, en de arme mensheid is de beste aarde. Laat die nooit braak liggen,
maar zaai overvloedig in deze aarde en altijd zul je hier een honderdvoudige en
in het hiernamaals een duizendvoudige oogst terug ontvangen, waarvoor Ik een
betrouwbare borg ben!
26 april
Gierig of vrijgevig
(GJE III. 193, 5-9)
Als een tuinman twee vruchtbomen in zijn tuin zet en ze naar behoren
verzorgt, zal het hem dan niets doen, als alleen de ene boom vruchten draagt,
maar de andere die van hetzelfde ras is en in dezelfde grond staat, dezelfde
regen en dauw, dezelfde lucht als voedsel heeft, helemaal geen vruchten, ja
zelfs geen voldoende blad draagt om schaduw te geven? Dan zal de oordeelkundige
tuinman zeggen: Dat is een ontaarde zieke boom, die alle sappen voor zichzelf
gebruikt. Wij zullen eens zien of hij niet te helpen is. Dan probeert de
tuinman alle hem bekende doeltreffende middelen en als al deze middelen
tenslotte niets helpen, zal hij de onvruchtbare, ontaarde boom rooien en op
diens plaats een andere zetten. Een gierig en zelfzuchtig mens is derhalve een
mens die zichzelf innerlijk heeft ontaard en geen levensvruchten kan geven,
omdat hij alles voor zichzelf gebruikt.
In tegenstelling daarmee is een vrijgevig mens alleen al daarom in de
juiste levensorde, omdat hij naar buiten toe rijkelijk vruchten draagt.
Een boom kan er echter niets aan doen of hij wel of geen vruchten draagt,
want hij vormt zichzelf niet, maar de in zijn organisme opstijgende geesten uit
het onder het oordeel liggende rijk van de natuur vormen hem door hun kracht en
door de in hen aanwezige zeer eenvoudige en daardoor ook beperkte
intelligentie. De mens staat echter op het punt zich door de onbeperkte
intelligentie van zijn ziel zélf te vormen en zich te veranderen in een boom
die zeer rijkelijk levensvruchten draagt.
Pas wanneer hij dat doet, en daar heeft hij alle middelen voor, zal hij een
waar mens in de echte, eeuwige orde van God worden. Doet hij dat echter niet,
dan blijft hij een dier, dat als zodanig geen leven in zichzelf heeft en ook
geen leven door goede en liefderijke werken aan een naaste kan overdragen.
27 april
Werken of nietsdoen
(GJE III. 203, 3-4)
Kijk maar eens naar de priesterstand bij bijna alle volken! Zolang deze
mensen moesten werken en net als ieder ander hun brood in het zweet des
aanschijns verdienden, stond de waarheid ook bij hen op het eerste plan en zij
ontdekten en berekenden veel, waarover wij nu nog reden tot verbazing hebben.
Zij brachten evenwicht in het menselijk denken en richtten scholen op voor de
juiste vorming van de menselijke geest en de zelfkennis. In die tijd vonden
zulke priesters de wegen naar God en leidden de medemensen in alle geest en
oprechte goede wil tot hetzelfde inzicht.
Maar toen de mensen later de grote weldaad van de prachtige en verheven
inspanningen van de oude en echte priesters steeds meer erkenden en hun
buitengewone nut inzagen, namen zij alle zware werkzaamheden over van de
priesters, die zij boven alles achtten en liefhadden, voerden de tiende-gaven
in en bepaalden dat de priesters alleen voor de menselijke geest moesten
zorgen en werken. De priesterstand had toen echter al gauw niets om handen,
begon te fantaseren en eerzuchtig te worden, sloot de lichte waarheid in duistere
catacomben op en begon de in die tijd lichtgelovige mensheid met allerlei
sprookjes en fabels af te schepen. Zo werd het nietsdoen van de priesters de
wezenlijke oorzaak van het verval zelfs van de zeer verheven en goddelijke leer
van de grote en ware priester Mozes.
28 april
Indirecte en directe
openbaring
(GJE III. 204, 1-5)
Ik zeg: Het goede en ware, dat een mens door gestaag zoeken ontdekt, is
evenveel waard als dat wat hem door God rechtstreeks wordt geopenbaard. Want
het zelf vinden van een waarheid is eveneens een openbaring van boven, maar
een indirecte, en het middel daartoe was het gestage zoeken.
Door dit zoeken maakt de ziel zich losser van de grove banden van de
materie en wekt daardoor op bepaalde momenten de goddelijke geest in zichzelf op,
waardoor zij meer in het levenscentrum van haar hart kan komen. Daarheen
stroomt ononderbroken Gods licht en erbarming en brengt de ziel op gelijke
wijze tot leven en geestelijke groei, als het licht van de zon, dat in de
voren der aarde dringt en het leven van de planten verwekt, bewaart en
bevordert tot de plant een vrije, zelfstandige en daardoor volkomen rijpe
vrucht geeft, wiens eigen leven niet meer van de plant afhankelijk is, maar
zelfstandig bestaat.
Als de ziel tijdens de echte momenten van levensactie in het genoemde
levenscentrum in het hart komt, heeft zij daardoor ook de openbaring van Gods
geest bereikt, die zich in ieder hart bevindt en zij kan daar niets anders dan
alleen maar de eeuwige, onveranderlijke waarheid uit God in zichzelf vinden.
Dat is dan een indirecte openbaring en het onderscheid met de directe is
slechts, dat God, wanneer er grote duisternis onder de mensen heerst, geschikte
mensen buiten hun toedoen opwekt en hun ziel eveneens naar hun levenscentrum
leidt, om van daaruit de andere blinden het licht weer te brengen dat hun de
ogen opent.
Er is nog een verschil tussen de indirecte en de directe openbaring,
namelijk: De indirecte openbaring geeft de zoekende mens alleen maar dáár het
juiste licht, waar hij het speciaal wilde hebben en het lijkt op een goede
lamp, waarmee men een donker vertrek helder kan verlichten. De directe
openbaring maakt echter alles
zichtbaar en lijkt daarmee op de zon midden op de dag, die met haar
machtige licht de gehele wereld in al haar grote en kleine voren verlicht.
Deze directe openbaring geldt niet alleen voor de mens die haar krijgt,
maar voor alle mensen, en wel vooreerst voor het volk waaruit de profeet
voortkomt.
29 april
Echte en valse profeten
(GJE III. 204, 10-16)
Hoe kan men een valse van een echte profeet onderscheiden? Heel
gemakkelijk: namelijk aan de vruchten!
Want van dorens en distels oogst men geen druiven en vijgen!
De echte profeet zal nooit ofte nimmer zelfzuchtig zijn en iedere vorm van
hoogmoed is hem vreemd. Hij zal wel dankbaar aanvaarden wat goede en edele
harten hem schenken, maar nooit zal hij iemand iets berekenen, omdat hij weet
dat God dat verafschuwt en omdat God zijn dienaars goed kan verzorgen.
De valse profeet zal zich echter laten betalen voor iedere stap die hij
doet en voor iedere zogenaamde, godsdienstige handeling terwille van het
voorgewende en voorgelogen welzijn van de mensheid. De valse profeet zal
donderpreken houden over de gerichten van God en zelfs in Gods naam te vuur en
te zwaard oordelen. De echte zal niemand veroordelen en zal alleen maar, zonder
er enig belang bij te hebben, de zondaars tot boetedoening manen en hij zal
geen verschil maken tussen klein en groot en tussen wel of geen aanzien. Want
voor hem geldt alleen maar God en Zijn woord, - al het andere is voor hem een
dwaasheid zonder inhoud.
In hetgeen de ware profeet zegt,
zal nooit een tegenstrijdigheid voorkomen. Maar houd de woorden van de valse
profeet onder het licht, dan zal het daarin wemelen van tegenstrijdigheden. De
echte profeet kan men nooit beledigen, als een lam zal hij alles verdragen, wat
de wereld hem ook zal aandoen. Slechts tegen leugen en hoogmoed zal hij met
vurige ijver opkomen, en ze beide altijd overwinnen.
De valse profeet is altijd een doodsvijand van elke waarheid en iedere
gunstige vooruitgang in het denken en doen. Niemand buiten hem mag iets weten
of een bepaalde ervaring hebben, zodat ieder genoodzaakt is zich altijd en vóór
alles bij hem voor geld deze raad te halen.
De valse profeet denkt alleen aan zichzelf. God en Zijn orde zijn voor hem
lastige en belachelijke zaken, waarvan hij zelf niets gelooft. Daarom kan hij
ook met een onbezwaard geweten een God uit hout of steen maken, als hem dat
uitkomt.
30 april
God aanbidden
(GJE IIl. 207, 1-5)
Ik zeg: Als je een werkelijk levend geloof en een innerlijke overtuiging
zou hebben, zou Ik natuurlijk niets tegen jou en jullie allen in kunnen
brengen, als jullie Mij als jullie God op een passende wijze zouden gaan
aanbidden. Maar omdat jullie niet innerlijk en zeker niet in je ziel volledig
geestelijk overtuigd zijn, zouden jullie met Mij net zo goed afgoderij
bedrijven, als wanneer jullie enig ander mens of een uit hout gesneden beeld
goddelijke verering zouden bewijzen.
Wie God waarachtig en zegenrijk wil aanbidden, moet God eerst levendig in
zijn hart waarnemen. Hij moet God in de geest en in alle waarheid eerst kennen
en liefhebben en dan pas kan hij Hem eer geven en ten volle aanbidden. Als dat
niet zo is, bedrijft de mens ook met de ware God afschuwelijke afgoderij!
Hoe kan een mens de alleen ware God waardig en met recht aanbidden, als
hij Hem nog nooit anders dan alleen maar van horen zeggen heel afgodisch heeft
gekend?! Welk onderscheid zal er dan zijn tussen de aanbidding van de enige,
ware God en die van een afgod?!
De echte aanbidding van de enige, ware God bestaat uit de liefde tot Hem en
de liefde tot de naaste. Maar wie kan God liefhebben, als hij Hem nog nooit
heeft gekend?
Of kan een jonge man ooit in vuur en vlam geraken voor een jonge vrouw die
hij nog nooit heeft gezien of gekend? En als hij zich verbeeldt dat er ergens
een jonge vrouw is en hij begint de in werkelijkheid niet bestaande,
hartstochtelijk lief te hebben, dan is hij een dwaas en maakt zich in de
hoogste graad schuldig aan eigenliefde, - en dat is voor God een
verschrikking.
1 mei
Over het gebed
(GJE III. 209, 3-4)
Ik zeg: Jullie hebben gelezen dat Mijn geest door de mond van een profeet
heeft gesproken toen hij zei: Dit volk eert Mij met de lippen maar zijn hart
is verre van Mij! Ik Zelf herhaal dat voor jullie: Elk lippengebed, van welke
aard ook, vervult Mij met afgrijzen!
Gebruik goed je verstand en heb een begrijpend hart, doe iedereen goed die
jullie hulp nodig mocht hebben! Ja, doe zelfs je vijanden goed en zegen hen
die je vervloeken! Daardoor zullen jullie op Mij lijken, want Ik laat Mijn zon
schijnen over goeden en bozen en Mijn ergste vijanden worden dagelijks door
Mijn almachtige hand met weldaden overladen. Slechts over de te erge
boosdoeners wordt Mijn roede gezwaaid.
Ja, Ik zeg jullie: Jullie zijn allen kinderen van Mijn hart en broeders
van Mijn ziel. Bid daarom, als jullie bidden, niet zoals de heidenen en
Farizeeën met de lippen, door middel van door de vleselijke tong gevormde
woorden, maar bidt, zoals Ik jullie heb gezegd, in de geest en in de waarheid,
door levende werken en daden van liefde aan jullie naasten, dan zal ieder woord
in Mijn naam een waarachtig gebed zijn, dat Ik altijd vast en zeker zal
verhoren. Het gezucht van de lippen verhoor Ik echter nooit.
2 mei
Bruidegom en bruid
(GJE III. 225, 5-10)
Ik zeg: Dat komt door de machtige aantrekkingskracht tussen de Vader en
Zijn kinderen, die ook lijkt op de band tussen bruidegom en bruid.
In Mijn eeuwige Geest ben Ik van eeuwigheid reeds jullie Vader, maar in dit
lichaam ben Ik toch als een bruidegom en jullie allen zijn als Mijn lieve
bruid, omdat jullie Mijn woord en Mijn leer aannemen, en oprecht in jullie
hart geloven dat Ik het ben, de Beloofde, die komen moet om alle mensen te
verlossen van de oude zonde, die een uitwas van de hel is, en om voor hen de
weg open te stellen naar het eeuwige leven en naar het ware kindschap van God.
Waarlijk Ik zeg jullie: Wie gelooft in Mij en Mijn woord daadwerkelijk
houdt, is in Mij een hemelse bruid en Ik ben in hem een ware bruidegom van het
eeuwige leven. Wie in Mij is en Ik in hem, zal geen dood meer zien, voelen of
smaken!
Wie in Mij gelooft en Mij liefheeft en daardoor Mijn eenvoudige gebod van
de zuivere liefde houdt, die is het, die Mij ook in het volle licht van zijn
hart herkent als de Vader! En Ik zal altijd Zelf tot hem komen en Mij aan hem
openbaren, en hij zal verder door Mij onderwezen en geleid worden en Ik zal
zijn wil de kracht verlenen om in geval van echte nood alle elementen aan zich
te laten gehoorzamen!
In de eigenlijke wereld zullen de Mijnen geen schitterende triomfen
vieren, want niet alle mensen van deze aarde zijn Mijn kinderen, er zijn ook
kinderen van de vorst der leugen, nacht en duisternis. Die houden niet van
Mijn licht en zullen diegenen niet liefhebben die Mijn licht bij hen zullen
brengen. Maar daar moeten de Mijnen zich niet aan storen, want voor hen wacht
de triomf in Mijn rijk!
Ik zeg jullie, dat je terwille
van Mijn naam altijd van de eigenlijke wereld vervolging en verachting te
verduren zult krijgen. Maar daarna, ginds in Mijn rijk, zal het er net andersom
uitzien, daarvan kunnen jullie verzekerd zijn, en de macht van jullie wil zal
ook nog aan déze zijde de vijand met grote schande bedekken en jullie zullen
in het geheim terwille van Mijn naam juichen! Want jullie weten wie Ik ben en
wat alleen Ik jullie kan geven. De wereld, de grote vijand van het licht en van
Mijn liefde, weet het niet en zal het ook nooit te weten komen!
3 mei
Belofte van de Heer (1)
(GJE III. 226, 4-9)
Ik zeg: In Mijn woord, dat Mijn geest en Mijn liefde is, zal Ik van nu af
aan bij de mensen van goede wil blijven tot aan het einde van de wereld! Wees
daar allen van verzekerd!
Maar in deze uiterlijke, menselijke materievorm in eeuwigheid niet meer,
zodra Ik deze binnenkort eenmaal volgens het eeuwige besluit zal veranderen!
Want door dit lichaam heb Ik het hele gericht en de dood op Mij genomen, en
dit lichaam moet drie dagen aan de dood worden prijsgegeven, opdat jullie
zielen voortaan het eeuwige leven kunnen hebben!
Want dit lichaam van Mij is de plaatsvervanger van jullie zielen. Om jullie
zielen het leven te geven moet dit het leven laten, en dat afgestane leven zal
eeuwig ten goede komen aan jullie zielen.
Maar op de derde dag zal Mijn lichaam het leven in een geheel andere vorm
weer hernemen, en de overvloed van Mijn eeuwige geest zal dan in jullie dringen
en jullie in alle waarheid leiden.
Pas in die waarheid zullen jullie in jullie harten en in jullie zielen
worden veranderd zoals ook Mijn lichaam is veranderd, en jullie zullen zelf
vrij en onafhankelijk het eeuwige leven nemen uit de overvloed van Mijn geest,
en zo zullen jullie pas waarachtige kinderen van God worden, zijn en voor
eeuwig blijven.
4 mei
Belofte van de Heer (2)
(GJE III. 226, 10-15)
Nu worden jullie allen eerst daartoe voorbereid en klaargemaakt. Luister
naar Mijn stem en hoor Mijn woord!
Niemand zal echter ooit tot Mij en Mijn rijk komen als hij niet door Mijn
geest wordt getrokken! Maar wie is die geest? Dat is de eeuwige Vader die
jullie tot Mij zal leiden.
Deze geest is naamloos, maar zijn wezen is liefde. Als je de liefde hebt,
heb je ook de geest, maar als je de geest hebt, heb je ook Mij. Want Ik, de
Vader en de Geest zijn Eén!
Beijver je daarom in de liefde tot God en de liefde tot de naaste, vooral
tot die allernaasten die arm zijn en lichamelijk en geestelijk hulp nodig
hebben, dan zul je met deze liefde de liefde tot God opwekken, vooral als je
daarbij niet let op de wereld en haar lichtzinnig oordeel. Want wie van jullie
zich terwille van de wereld schaamt voor de arme broeders en zusters en hen zal
ontwijken om bij de wereld een eerzame reputatie te verkrijgen, zal door Mij
ook niet gekend en aangenomen worden!
Kortom, Ik zeg jullie: Wie zich vanwege de wereld zal schamen voor Mijn
arme broeders en zusters, voor hen zal Ik Mij ook schamen!
Wie in de armen echter ook Mijn geest zal erkennen, zal ook Ik voor eeuwig
als Mijn kind erkennen! Laat jullie dit allen gezegd zijn!
5 mei
Donkere wolken
(GJE III. 230, 2-3)
Mettertijd zullen er evengoed wolken voor onze geestelijke zon komen, zoals
er vaak duistere wolken op klaarlichte dag voor onze natuurlijke zon komen en
deze zodanig verduisteren, dat men geen idee heeft op welke plek aan de hemel
de moeder van de dag staat, en het bovendien zo donker wordt dat men op de
middag een licht moet ontsteken om iets te kunnen zien. Maar de wolken brengen
daarna een vruchtbare regen en op de volgende zonnige dag lachen en blaken de
geurende akkers van hemelse zegen.
Daarom geloof ik dan ook dat de hoogste liefde en wijsheid van de Heer, ook
meermalen midden op het heldere middaguur van onze geestelijke aarde der
menselijke kennis en wijsheid, donkere en duistere wolken voor het heilig
aangezicht van de zon van onze geest zal laten komen, om de mensen des te meer
te laten dorsten naar het licht. Door het verlies van het licht onderkennen wij
pas echt hoe groot en onschatbaar de waarde van het echte levenslicht is. De
mensen beginnen dan weldra angstig te vragen: Waar is het levenslicht? Zij
zuchten en wenen, en de tranen, gelijkend op regen uit de geestelijke wolken
vallen in de voren van het benauwde hart en brengen hier en daar verkommerde
wortels van het heilige woord in de ziel weer tot leven. Dan leven wij samen
met de wortels op, en met de opnieuw gesterkte blik zien wij daarna weer snel
en moeiteloos de levens-zon in ons verlichte hart en dan verheugen wij ons
uitermate over het nieuwe licht, dat wij tijdens allerlei twist en onvrede een
tijdlang moesten ontberen.
6 mei
Geweten en invloed van de
engelen
(GJE III. 232, 8-9)
Ieder mens heeft een geestelijk orgaan in zijn hart dat steeds open staat
voor ons, engelen van God, en waar wij ongehinderd toegang hebben! Dit orgaan
komt steeds op voor de eenvoudige begrippen: goed - slecht, waar - onwaar,
recht - onrecht.
Als je altijd het goede, ware en juiste doet dan wordt door ons het
instemmende en goede deel van het orgaan aangeraakt en in jou ontstaat daardoor
het prettige gevoel dat je goed en terecht gehandeld en gesproken hebt.
Als je echter op de een of ander wijze niet goed gehandeld en gesproken
hebt, wordt door ons het tegengestelde deel van het orgaan geprikkeld en een
angstig gevoel zal over je komen en je zeggen dat je buiten de goddelijke orde
bent gegaan. En dit orgaan heet in de taal van de moraal heel fijnzinnig: het
geweten.
Je kunt je volkomen op die stem verlaten, zij zal je nooit ofte nimmer
bedriegen. Dat is alleen maar mogelijk als iemand dit orgaan zo zou laten
afstompen dat het tenslotte, omdat het te stoffelijk was geworden, onze
aanraking helemaal niet meer zou waarnemen, maar dan zou het geestelijk deel
van de mens zonder meer zo goed als geheel verloren zijn.
7 mei
Waarom de Heer mens werd
(GJE III. 238, 4-7, 10)
Als er in de gehele oneindigheid
niets meer zou zijn dat ik niet zou kennen, zou ik van het leven gauw genoeg
hebben. Maar nu zijn er zo oneindig veel diepzinnige en zeer versluierde zaken,
dat wij daarmee in der eeuwigheid niet klaar zullen komen. (...)
God vulde daarom de oneindige ruimte met talloze werken, die zijn eindeloze
wijsheid en macht weergeven, en Hij schiep denkende en ook met veel wijsheid
begaafde mensen. Deze wezens, die steeds in hoge mate onder de indruk zijn van
de diepe wijsheid en macht van God, onderzoeken en bewonderen zonder ophouden
de goddelijke wijsheidsdiepte en macht van de ene Schepper en komen bij iedere
nieuwe ontdekking weer helemaal in de ban van de bewondering en aanbidding en
intense liefde.
Wel, dat alleen moet voor God de ware zaligheid zijn! Voor Hem als Schepper
en Vader over engelen, werelden, mensen en kinderen moet het de grootste
gelukzaligheid zijn, al degenen die Hem en Zijn woorden steeds beter leren
kennen en liefhebben ook steeds zaliger te maken.
Om ons mensen van deze aarde een des te grotere zaligheid te bereiden, kwam
Hij Zelf als mens naar ons op deze aarde om Zich letterlijk Zelf als mens van
vlees en bloed aan de andere mens te openbaren. Dat doet de Heer niet alleen
terwille van ons, maar dat doet Hij ook terwille van Zichzelf. Want Hij zou in
de loop der tijden van verveling vergaan als Hij met Zijn alwetendheid Zelf
heel duidelijk gewaar moest worden, dat Hij als een in de hoogste graad
vormloze, eeuwige, ofschoon volmaakte intelligentie, door Zijn schepselen nooit
gezien en nog minder aangesproken zou kunnen worden en daardoor ook onherkend
moest blijven!
In Hem leeft zeker meer verlangen om ons, Zijn kinderen, door Zijn
uitverkiezing op het peil te brengen dat ons volgens Zijn orde in staat stelt
Hem te zien, persoonlijk lief te hebben en vertrouwen te schenken, zonder dat
dit ons bestaan schaadt, - dan om ons als kinderen te zien die nog geen begrip
hebben van het eigenlijke wezen van de eeuwige Vader.
8 mei
Leven is delen
(GJE 111. 239, 8-12)
Wat zou een zanger aan de ontroerende klank van zijn stem hebben, als hij
er eeuwig alleen naar zou moeten luisteren?! Als een vogeltje eenzaam in het
bos van boom tot boom hipt en met zekere klagende, vragende geluiden zijn
soortgenootjes zoekt en niet vindt, wordt het angstig, het verstomt weldra,
wordt treurig en verlaat al gauw het voor hem lege bos.
Reeds het dier bezit zoveel liefde dat het zichtbaar verlangt naar zijn
soortgenoten, hoeveel te meer dan een met diep gevoel, geest en rede begaafde
mens! Wat baten hem alle grote kundigheden en talenten als hij daarmee niemand
dan alleen maar zichzelf zou kunnen helpen?
En aan de hand van deze waarnemingen kan ik dan ook gevoeglijk aannemen,
dat het voor God de Heer tenslotte toch wel erg saai moest worden, hoewel Hij
toch de gehele oneindigheid vol onovertrefbare, wondere werelden om Zich heen
zou hebben, maar waarop geen levend wezen zou bestaan dat Degene die het uit
Zijn liefde had geschapen, zou kennen en liefhebben, en dat veel plezier zou
beleven aan de talloze wonderwerken van Zijn wijsheid, macht en kracht. Maar om
Hem te kunnen kennen en lief te hebben, moet de Schepper het schepsel - en de
Vader het kind - zo tegemoet komen en Zich zo aan hem openbaren dat het voor
het schepsel en vooral voor het kind mogelijk wordt de Schepper, de Vader, als
zodanig te kennen.
Als aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, heeft God tevergeefs engelen en
mensen en ook alles wat bestaat geschapen. Hij zou dan zonder meer eeuwig
alleen blijven en Zijn schepselen, hoe mooi ook, zouden net zoveel van Hem
weten als wat het gras weet van de maaier die het afmaait en tot hooi laat
drogen.
God heeft Zich echter op de
daartoe meest aangewezen wegen altijd zeer duidelijk geopenbaard aan Zijn naar
de ware levenswijsheid zoekende wezens, die met alle rede en verstand begaafd
zijn, en Hij heeft ze voorbereid op deze komst van Hem. Met deze komst is nu
echter ook al het beloofde vervuld. De schepselen zien Hem zoals zichzelf in vlees
en bloed, Hij loopt geheel als mens onder hen rond en leert hen als eeuwige
Vader hun grote en eeuwige bestemming kennen.
9 mei
God in het hart van de
mens
(GJE III. 241, 2-6, 8-9)
Jullie weten dat iedere mens zichzelf geheel onafhankelijk van de almacht
van de goddelijke wil vrijwillig volgens de erkende, goddelijke orde moet
bekwamen en vormen om zo een vrij kind van God te worden.
Het aanbevolen en krachtigste en dus werkzaamste middel daarvoor is de
liefde tot God en in gelijke mate de liefde tot de naaste, of deze nu een man
of een vrouw, jong of oud is, dat maakt geen verschil.
Bij de liefde behoren de ware deemoed, zachtmoedigheid en geduld, omdat de
ware liefde zonder deze drie niet kan bestaan en geen echte en zuivere liefde
is.
Maar hoe kan een mens bij zichzelf constateren of hij zich werkelijk
volgens de goddelijke orde in de zuivere liefde bevindt? De mens moet bij
zichzelf nagaan of hij, wanneer hij een arme broeder of een arme zuster ziet of
wanneer deze naar hem toekomen om hulp, in zijn hart een drang voelt die hem
zichzelf doet vergeten en waarbij hij met veel vreugde en zonder beperking
liefdevol wil geven! Voelt hij dat, en dat natuurlijk oprecht en levendig, dan
is hij als een echt kind van God reeds rijp en klaar, en de gegeven beloften
die een op die wijze gereed kind van God kan verwachten, beginnen dan volle
werkelijkheid te worden en wonderbaarlijk in woord en daad zichtbaar te worden,
en daardoor zal jullie leraarschap bij je leerlingen gerechtvaardigd zijn.
De liefde tot God en het vrijwillig volgen van Zijn onderkende wil, zijn in
het hart van de mens het eigenlijke, hemelse element. Dit element is het
vertrek en de woonkamer van de goddelijke geest in ieder mensenhart. De
naastenliefde is de deur naar deze heilige woonkamer.
Deze deur moet geheel geopend zijn, opdat de overvloed van het goddelijk
leven kan binnenstromen, en de deemoed, de zachtmoedigheid en het geduld zijn
de drie wijd geopende ramen, waardoor het heilige woonvertrek van God in het
mensenhart door het overweldigende, hemelse licht stralend wordt verlicht en
met de overvloed van al het hemelse leven wordt verwarmd.
10 mei
Vervulling van de belofte
(GJE III. 243, 3-7)
Je hebt de leer wel met je verstand opgenomen en ook geprobeerd je zelfs
streng daaraan te houden en toen gewacht op de goedgunstige vervulling van de
belofte. Je deed echter alleen maar goed volgens de leer vanwege de belofte,
waar je voordeel van verwachtte, en niet terwille van het goede! Je was slechts
met je verstand bezig, maar nog nooit met je hart! Dat bleef hard en koud net
als vóór het ontvangen van de zuivere goddelijke leer. Daarom ontving je noch
door de daad, noch door het dode en blinde geloof de vervulling van de jou
gegeven beloften!
Schud je hart nu wakker! Doe alles wat je doet vanuit de ware levensgrond!
Heb God boven alles lief terwille van Hemzelf en zo ook je naasten!
Doe uit levensovertuiging het goede terwille van het goede en laat je
geloof of hetgeen je doet geen aanleiding zijn om te vragen, of de vervulling
van de belofte nu wel zal komen of niet! Want de vervulling is een gevolg van
datgene wat je levend in je hart gelooft en voelt, en uit vurige liefdedrang
doet. Maar zoals je tot op heden hebt geloofd en gedaan, leek je op een mens
die in zijn droom heeft geploegd en gezaaid en daarna in wakende toestand wilde
oogsten, maar geen akker en geen vrucht vond.
Het weten, geloven en handelen van het mensenverstand is een ijdele droom
en bezit geen waarde voor het leven. De mens moet alles in zijn hart opnemen;
daarin bevindt zich het leven. Wat hij in zijn hart zaait, zal opgroeien en de
beloofde vruchten dragen.
Wie niet zo zijn leven weet te regelen of wil regelen, en ook in geloof en
denken zelfzuchtig is, zal nooit de vervulling van de beloften zien, want deze
is de vrucht van de daden van het hart.
11 mei
De ware wijsheid
(GJE IV. 1, 4-9)
Waarlijk, Ik zeg jullie: Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet
bij Mij zal brengen! Om bij Mij te komen moeten jullie allen door de Vader, dus
door de eeuwige liefde in God, onderwezen zijn. Jullie allen moeten dus
volmaakt zijn zoals de Vader in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe
groot ook, zal jullie daar niet brengen, maar slechts de levende liefde tot God
en in gelijke mate tot de naaste! Daarin ligt het grote geheim van de
wedergeboorte van jullie geest uit God en in God.
Iedereen zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte
zelfverloochening moeten gaan, om te worden zoals Ik ben.
Ieder moet ophouden met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen
worden.
God boven alles liefhebben, betekent: Geheel in God op- en ingaan, en de
naaste liefhebben betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders
nooit kan liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch
degene die men liefheeft.
Als je vanaf een hoge berg naar alle kanten volledig uitzicht wilt hebben,
moet je in ieder geval zijn hoogste top beklimmen, want vanaf een lager
standpunt zal er steeds een deel van het totale uitzicht onzichtbaar blijven,
zo moet dan ook alles in de liefde worden gedaan en het uiterlijke vanuit het
innerlijke voortkomen, opdat haar vruchten aan jullie zichtbaar zullen worden.
Jullie hart is een akker en de daadwerkelijke liefde is de levende
zaadkorrel; de behoeftige broeders zijn de mest voor de akker. Wie van jullie
veel zaadkorrels in de goed bemeste akker zal zaaien, zal ook een rijke oogst
hebben. Hoe meer armen jullie zullen gebruiken als mest voor de akker, des te
krachtiger zal deze mest zijn; en hoe meer goede zaadkorrels jullie zullen
zaaien, des te rijker zal de oogst uitvallen. Wie rijkelijk zal zaaien, zal ook
rijkelijk oogsten; wie weinig zal zaaien, zal echter ook weinig oogsten.
De hoogste wijsheid is daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de
vurigste liefde. Alle kennis heeft geen zin zonder de liefde! Doe daarom niet
zoveel moeite om veel kennis te vergaren, maar om veel liefde te geven, dan zal
de liefde je geven wat geen kennis je ooit kan geven!
12 mei
Kern van Jezus' boodschap
(GJE IV. 18, 5-8)
Zijn leer bestaat heel in het kort daarin, dat de mens God moet erkennen en
Hem boven alles moet liefhebben, en dat hij zijn medemens, wat of wie deze ook
moge zijn, hoog of laag, arm of rijk, man of vrouw, jong of oud, even lief moet
hebben als zichzelf. Wie dat altijd doet en de zonde mijdt, zal weldra in
zichzelf gewaar worden dat die leer waarachtig uit God is, en niet afkomstig is
uit de mond van een mens, maar uit de mond van God. Want geen mens kan weten
wat hij moet doen om het eeuwig leven te verkrijgen, en waaruit dat bestaat.
Dat weet alleen God en later ook hij die het uit Gods mond heeft vernomen.
(...)
Het woord dat uit Gods mond komt, is niet dood, maar levend. Het zet hart
en wil van de mens aan tot de daad en maakt daardoor de gehele mens levend.
Als de mens echter eenmaal door het woord van God levend is geworden,
blijft hij levend en voor eeuwig vrij, en hij zal geen dood meer voelen of
smaken, - ook al zou hij lichamelijk wel duizendmaal sterven!
Kijk, dat is zo heel in het kort de kern van de leer van de grote profeet
uit Nazareth.
13 mei
Willen en doen
(GJE IV. 31, 3-4)
De mens weet al gauw voldoende om te bepalen wat goed en juist is.
Eenvoudige wetten zeggen hem dat! Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste
handelen niet achterwege. Maar het weten alleen schijnt mij toch een te geringe
beweegreden voor het goede handelen te zijn, vooral bij zeer op het materiële
gerichte mensen die zich maar al te gemakkelijk door een onbeduidend materieel
voordeel bij de neus laten nemen en tot kwade handelingen worden verleid.
Daarom is het nodig de beginleer zo ver uit te breiden dat de leerlingen door
heldere, overtuigende en onomstotelijke bewijzen motieven krijgen om het goede
te doen. Tevens moet het de leerlingen vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om
daartegen te zondigen, als zonder schip de zee te willen oversteken.
Als men dat bij een leerling eenmaal bereikt heeft, is het echt goede
handelen een vrij eenvoudige zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtuigende
en juist gebleken beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet
het goede er wel van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en
zelfverloochening met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in
gezapige luiheid en noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men
voor wat het is. Men volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig
jaar nog dezelfde dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom
behoren volgens mijn bescheiden mening bij de leer van het goeddoen ook de
hierboven aangegeven bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te
zeggen: Dit en dat moet je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten,
omdat het slecht en kwaad is.
14 mei
De wet van `gij moet' en
`gij zult'
(GJE IV. 34, 2-5)
God heeft een tweevoudige wet gegeven. De ene is puur mechanisch en heet
`het moet'. Volgens deze wet ontstaan alle vormen en hun structuren waaruit
vervolgens de deugdelijkheid van de vorm blijkt. Aan deze mechanische wet kan
eeuwig niets veranderd worden. De andere wet heet echter `gij zult'. En alleen
daarop heeft de levensleer betrekking.
Volgens de wet van het leven kun je alle deeltjes van een geheel verdelgen,
verwoesten of zelfs vernietigen zonder dat het veel uitmaakt. Wat vrij moet
worden, moet ook reeds in zijn eerste ontwikkeling vrij zijn! Ook al misvormt
het zich in zijn vrije innerlijke bestaan geheel en al, dan kan het toch `de
wet van het moeten' waaronder het valt, niet opheffen. Want binnen de vorm
blijft steeds de kiem bewaard, die weer opnieuw in de juiste orde uitbot, dat
wat in de vrije levenssfeer bedorven is, weer vastpakt en in de juiste orde
terugbrengt.
Zo zie je volkeren op aarde die wat hun ziel betreft geheel verdorven
zijn, maar uiterlijk onveranderd gebleven zijn, en als je naar hen kijkt moet
je toegeven dat het mensen zijn. Hun zielen zijn echter vervormd door allerlei
leugens, valsheid en verdorvenheden. Op het juiste tijdstip laat Ik iets meer
warmte in de levenskiem doordringen en deze begint te groeien, verteert de oude
wanorde van de ziel zoals de graswortel de reeds vervuilde waterdruppel, en dan
ontstaat hieruit een heel gezonde, levenskrachtige en in alle delen zuivere
grashalm met bloem en zaad.
Om die reden moeten jullie nooit een te hard oordeel over een verdorven
volk vellen! Want zolang de vorm blijft, blijft ook de reine kiem in de mens en
als die blijft, kan ook een duivel nog een engel worden!
15 mei
Lichamelijke en
geestelijke reinheid
(GJE IV. 41, 2-5)
Ik zeg: Van nu af aan kun je alleen maar verontreinigd worden door slechte
en onzuivere gedachten, begeerten en wensen, lasterpraat, leugen en eerroof,
minachting en kwaadsprekerij. Dat zijn zaken die de mens verontreinigen. Al het
andere verontreinigt de mens Of helemaal niet, óf hoogstens uitwendig, en hij
heeft water genoeg om zich te reinigen van uitwendig vuil.
Mozes heeft de joden die voorschriften ook slechts voornamelijk gegeven
vanwege hun grote neiging tot onreinheid in alle uiterlijke zaken; want als
mensen reeds uitwendig regelrechte zwijnen worden, worden zij dat in hun hart
ook des te gemakkelijker. Vooral daarom had Mozes de joden de uiterlijke
reinigingen heel speciaal aanbevolen.
Maar de eigenlijke reiniging van de mensen vindt pas plaats door een echte
boetedoening, door het berouw over een aan zijn naaste begane zonde, door het
ernstige voornemen om niet meer te zondigen, en door de daarop volgende
volledige levensverbetering.
Als dat niet gebeurt, kunnen jullie honderdduizend bokken met bloed
besprenkelen, vervloeken, en in plaats van jullie in de Jordaan werpen, maar
dan blijven jullie harten en zielen voor God nog net zo onrein en onzuiver als
zij eerst waren! Met het water reinigt men het lichaam, en met een vaste, goede
en God in alles toegewijde wil reinigt men hart en ziel. En zoals het zuivere
frisse water de ledematen van het lichaam sterkt, zo sterkt een aan God
toegewijde, vaste wil het hart en de ziel.
16 mei
Etherisch lichaam van de
ziel
(GJE IV. 51, 2-6)
Volgens het normale joodse denkbeeld was de ziel een soort nevelig niets en
ze zeiden: De ziel is een pure geest, die een verstand en een wil, maar
doorgaans geen gestalte en nog minder een soort lichaam heeft. (...) Maar ook
de ziel heeft een lichaam; het is weliswaar etherisch, maar voor de ziel is
dat lichaam net zo volmaakt als het vleselijke lichaam voor een stoffelijke
mens. Het zielelichaam heeft ook alles wat een vleselijk lichaam heeft. Met je
stoffelijke ogen zie je het weliswaar niet, maar de ziel kan alles zien, horen,
voelen, ruiken en proeven. Want ook de ziel heeft dezelfde zintuigen die het
lichaam heeft voor de communicatie tussen zichzelf en zijn ziel.
De lichamelijke zintuigen zijn de leidsels in de handen van de ziel om haar
lichaam te besturen in de buitenwereld. Als het lichaam die zintuigen niet zou
hebben, zou het voor de ziel totaal onbruikbaar en een ondraaglijke last zijn.
Stel je maar eens een mens voor die volledig blind en doof zou zijn, niets
zou voelen, geen pijn, noch het aangename van de gezondheid en die ook geen
reuk en geen smaak zou hebben, zeg dan zelf eens of de ziel met zo'n lichaam
iets zou kunnen aanvangen! (..)
Maar evenzeer zouden de gevoeligste, lichamelijke zintuigen voor de ziel
geen nut hebben, als zij niet zelf in haar etherisch lichaam precies dezelfde
zintuigen zou hebben! Omdat de ziel dezelfde zintuigen heeft als het lichaam,
neemt zij ook gemakkelijk en zeker met haar fijne zintuigen waar wat eerst door
de lichamelijke zintuigen in de buitenwereld wordt waargenomen. Nu weet je dat
de ziel ook een lichamelijke vorm is.
17 mei
Schijn ophouden
(GJE IV 63, 10-11)
Johannes zegt: Laat je dat niet verontrusten, vriend. Als ik dat zou doen
om je naar ziel en lichaam schade toe te brengen, zou ik een slecht mens zijn
en er voor God erger aan toe zijn dan je lichtzinnige zwager in Athene. Maar
ik moet nu terwille van je heil de mensen helemaal laten zien wie je bent,
opdat niemand je anders ziet dan je bent! Als je volmaakt wilt worden, moet je
jezelf ontdekken, en mag er geen geheim in je ziel zijn. Pas als al het
verkeerde uit je verdwenen is, kun je beginnen aan de vervolmaking. Ook in
stilte kun je weliswaar in jezelf je ontelbaar vele zonden geheel afleggen en een
beter mens worden, zodat de mensen ja daarna zouden achten en eren omdat zij
van jou dan alleen maar goeds en niets slechts zouden weten, en velen zouden
dan je goede voorbeeld volgen! Maar als zij daarna van een geloofwaardig
getuige zouden horen wat voor een grove en grote zondaar jij heel in het
verborgene bent geweest, zouden al degenen die je tevoren eerden als rein mens
en jouw voorbeeld volgden, je dan niet met bedenkelijke ogen aan gaan zien?! Al
je deugd zou een schapenvel worden waaronder men een verscheurende wolf zou
gaan vermoeden en men zou je dan ondanks al je aanwijsbare, smetteloze deugd,
ontwijken en je anders zo leerrijk gezelschap mijden.
Daaraan zie je dat men om volmaakt te zijn, niet slechts het wezen maar ook
de schijn van het kwade moet vermijden, omdat het anders moeilijk wordt
werkelijk van nut te zijn voor de naaste, hetgeen toch uiteindelijk de
voornaamste bezigheid van ieder mens is en moet zijn, omdat zonder dat geen
waarachtig gelukkige maatschappij op deze aarde denkbaar is!
18 mei
Schuld erkennen
(GJE IV. 72, 2, 4, 6-7)
Je wilt en kunt een beter mens worden. Wil je dat, dan moet je ook
erkennen, dat je aan al die erge daden zelf schuldig was; maar als je dat was,
dan ligt het nu ook aan jezelf om in te zien, dat het niet juist is de schuld
op een ander te schuiven. Je moet de schuld daarentegen bij jezelf zoeken en
erkennen dat deze geheel bij jezelf ligt en daarover echt berouw voelen, omdat
je in alle opzichten heel goed beseft wat het ware en goede is, maar met je daden
voor het tegengestelde hebt gekozen. (...)
Als iemand die in de waarheid volmaakt onderwezen zou zijn, toch weer in
zijn oude fouten zou terugvallen en net zo slecht zou handelen als voorheen,
zou hij wél zondigen, omdat hij dan tegen zijn vaste overtuiging in zou
handelen en zijn geweten in grote onrust zou brengen. (...) Jij bent geen leek
in de echte waarheid, jij kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken
en jij hebt deze als zodanig ook al lang gekend. En je geweten heeft je ook
altijd bij elke slechte daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig
aandacht aan en probeerde het door allerlei valse, verstandelijke overwegingen
te overstemmen. Je voelde ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan
tegen je overtuiging en je geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering
kwam het bij jou tot op heden nog niet.
Blijf je in je daden bij datgene waarvan wij beiden weten dat het fout en
slecht is, dan blijf je je leven lang ellendig. Hoe het er daarna in het
hiernamaals zal uitzien, waar na het afleggen van het lichaam een rein leven
volgt, dat kan je eigen zuivere verstand je goed duidelijk maken als je
bedenkt, dat dit tijdelijke leven het zaad is en het leven in het hiernamaals
de vrucht.
Zaai je een edel, goed zaad in de grond van je eigen levenstuin, dan zul je
ook edele vruchten oogsten. Stop je echter distel- en dorenzaden in de grond
van je levenstuin, dan zul je eens ook oogsten wat je nu hebt gezaaid! Want je
zult ook wel weten dat aan distels geen vijgen en aan dorens geen druiven
groeien!
19 mei
Genotzucht
(GJE IV. 73, 5, 7)
Als de waarheidsliefde bij de mensen door de drang naar het wereldse genot
voor altijd is overwonnen en onderdrukt, zodat daardoor ook een soort eenheid
in de duisternis van de innerlijke mens is ingetreden, dan is de mens
geestelijk gestorven en zodoende een in zichzelf verdoemde. Hij kan eeuwig
geen licht meer krijgen behalve door het vuur van zijn grove materie, wanneer
die door de druk van de begeerten is ontvlamd. Maar de materie van de ziel is
veel vasthoudender dan die van het lichaam en er is een heel krachtig vuur voor
nodig om alle materie van de ziel te verteren en te vernietigen.
Alleen de mens die door zijn energieke, verlichte wil van de waarheidsliefde
de wereldse wil van de genotzucht geheel heeft overwonnen en zo in het licht
en in alle waarheid in zichzelf een eenheid vormt, is daardoor geheel licht en
waarheid en dus ook het leven zelf. Daarvoor is echter een waarachtig
stoïcijnse zelfverloochening nodig, - maar niet de op zichzelf hoogmoedige
verloochening van jullie Diogenes, die zich meer en hoger acht dan een van
goud blinkende koning Alexander, maar de deemoedige van een Henoch, een
Abraham, Izaak en Jakob. Als je dat kunt, dan zul je in het tijdelijke en voor
eeuwig gered zijn; kun je dat echter niet, en niet uit je eigen kracht van de
waarheidsliefde, dan is het gedaan met je en dan kun je noch aan deze, noch aan
gene zijde geholpen worden. Ik ben echter van mening dat je daartoe bij jezelf
in staat bent; want aan inzicht en kennis ontbreekt het je niet.
20 mei
Het geestelijke denken
(GJE IV. 76, 8-11)
Zoals je je de een of andere kunst alleen bij een kunstenaar, en een
ordelijk rationeel denken alleen bij een filosoof eigen kunt maken, zo zul je
het innerlijke geestelijke denken alleen bij een geest, en wel bij de
allesdoordringende geest van God in jezelf kunnen leren. Dat betekent: alleen
een geest kan een geest leren, want een geest ziet en herkent de andere geest,
zoals het ene oog het andere ziet en beseft dat het een oog is en hoe het
geaard is.
De geest is het innerlijke gezichtsvermogen van de ziel, dat met haar licht
alles doordringt omdat het een innerlijk en daarom zuiver licht is. Daaruit zie
je nu hoe het toegaat met het leren van de verschillende dingen, en hoe men
voor alles wat men wil leren steeds de geëigende leraar moet hebben omdat men
anders een eeuwige knoeier blijft. (...)
Als de geest in je ontwaakt, zul je zijn stem waarnemen als heldere
gedachten in je hart. Daar moet je goed naar luisteren en je in je gehele
levenssfeer naar richten, dan zul je daardoor je eigen geest een steeds groter
werkgebied verschaffen; zo zal de geest in je groeien tot de grootte van een
man en je gehele ziel doordringen en daardoor je gehele materiële wezen.
Ben je in jezelf op dit punt aangeland, dan ben je ook net als een van ons
in staat niet alleen dat te zien en te herkennen wat alle natuurlijke mensen
met hun zintuigen kunnen zien en waarnemen, maar ook die dingen die voor de
gewone mens onnaspeurlijk zijn, zoals je dat bij mij ontdekt hebt. Ik kon,
zonder je vroeger gezien of gekend te hebben, alles wat je ooit ergens op deze
aarde hebt uitgehaald en wat je nog zo verborgen hield, haarfijn vertellen.
21 mei
Jezus
van Nazareth
(GJE IV 77, 6-9)
God Zelf heeft Hem uitgekozen als Zijn lichamelijke woonplaats! Dat is de
grote genade die door deze Gekozene tot alle volkeren is gekomen. Het
menselijke dat je aan Hem ziet is in zekere zin de Zoon van God, maar in Hem
woont de Geest van God in zijn volheid!
In dat geval kan men toch niet vragen hoe Hij aan zo'n oneindige
volmaaktheid kwam! Dat wat Hij nu is en eeuwig zal zijn, was Hij reeds in het
moederlichaam. Hij maakte wel al het puur menselijke mee, behalve de zonde die
de mensen altijd in meer of mindere mate begaan, maar tot Zijn geestelijke
volmaaktheid droeg dat niets bij omdat Hij reeds van eeuwigheid volmaakt was.
Hij deed en doet alles echter enkel en alleen opdat alle mensen een volmaakt
voorbeeld aan Hem zullen hebben om Hem, die de oergrond en oermeester van al
het zijn en leven is, daarin na te volgen.
Nu weet je ook met Wie je te doen hebt. Ga daarom naar Hem toe, opdat Hij
je de ware weg zal tonen naar je geest, die zich in je bevindt als de zuivere
liefde tot God en door je geest of door je liefde de weg tot Hem, die temidden
van ons verblijft als het ware Heil van alle mensen die ooit op deze aarde
hebben geleefd, nu leven en in de toekomst zullen leven.
Als je echter naar Hem toegaat, ga dan in de liefde van je hart naar Hem
toe en niet puur verstandelijk! Want alleen door de liefde kun je en zul je Hem
winnen en Hem in Zijn goddelijkheid ook begrijpen; maar met je verstand zul je
eeuwig niets bereiken! Want slechts de reine liefde is in staat om steeds toe
te nemen, terwijl het verstand grenzen heeft die het nooit zal kunnen
overschrijden. Maar de liefde van de mens tot God is, zoals gezegd, in staat om
eeuwig toe te nemen, en hoe krachtiger de liefde tot Hem in je zal worden, des
te lichter wordt het ook in je gehele wezen!
22 mei
Armoede en naastenliefde
(GJE IV. 79, 3-7)
Armoede is een grote plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele
kiem van de deemoed en van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder
de mensen voorkomen. Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten
worden, omdat zij anders veel gevaar lopen, hier en eens ook in het
hiernamaals.
Als er armen onder jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je hoeft hen niet
zoveel te geven dat ook zij rijk worden, maar je mag hen geen nood laten
lijden! Die je ziet en kent, moet je naar recht en billijkheid helpen. (...)
Wie van jullie met zijn hele hart een vriend zal zijn van de armen, voor
hem zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn in het tijdelijke en het
eeuwige, en hij zal de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze hoeven te
leren, maar Ik zal hem die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste
arme broeder zal liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen,
tot hem zal Ik altijd Zelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. Ik zal het
zijn geest, die liefde is, zeggen en die zal daarmee de gehele ziel en haar
mond vervullen. Wat hij dan spreken of schrijven zal, zal door Mij voor alle
tijden der tijden gesproken en geschreven zijn.
De ziel van de hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen
worden en deze zullen haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van
een dier, en zo zal deze dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.
Geef graag en geef rijkelijk, want zoals je geeft zul je ook weer
ontvangen! Wie een hardvochtig hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet
doordrongen worden en in hem zal de duisternis wonen en de dood met al zijn
verschrikking.
23 mei
Geef met vreugde
(GJE IV. 81, 6, 8, 10-13)
Want goede wil is de ziel en het leven van een goede daad; waar deze
mankeert, heeft zelfs het beste werk totaal geen waarde voor de rechterstoel
van God. Als je echter ook zonder enig middel de levende, goede wil hebt om je
naaste op de een of andere wijze te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood
ziet of aantreft, en het doet je verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht
God aan die goede wil van jou veel meer waarde dan aan het werk van een ander
die men eerst door wat dan ook daartoe heeft moeten overhalen.
Hieraan zie je dat voor God en ten gunste van het eigen innerlijke,
geestelijke leven, iedere mens of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan
beoefenen. Het komt slechts aan op een waarachtig levende goede wil waarmee
iedereen graag en vol toewijding doet wat hij maar kan.
Ja, vriend, wie zich bij het bewijzen van weldaden, ook al is het met de
beste wil van de wereld, afvraagt of hetgeen hij zal doen belangrijk is of
niet, diens goede wil is en heeft nog lang niet het juiste leven, daarom hebben
noch zijn goede wil, noch zijn goede daden een bijzondere waarde voor God. Bij
iemand die het geld ervoor heeft, moeten wil en daad gelijk zijn, anders
ontneemt het één aan het ander de waarde en de levensgeldigheid voor God.
Wat je doet of geeft, doe en geef dat met veel vreugde, want een
vriendelijke gever en helper heeft een dubbele waarde voor God en is ook dubbel
zo dicht bij de geestelijke volkomenheid.
Want het hart van de vriendelijke gever lijkt op een vrucht die gemakkelijk
en snel rijp wordt, omdat zij een overvloed aan echte warmte in zich heeft, die
hoogst noodzakelijk is voor de rijping van een vrucht omdat in de warmte het
overeenkomstige levenselement, de liefde, heerst.
Zo is de vreugde en
vriendelijkheid van de gever en helper juist die overvloed aan echte,
innerlijke, geestelijke levenswarmte, die niet genoeg aanbevolen kan worden.
Daardoor wordt de ziel meer dan tweemaal zo snel rijp voor de volledige opname
van de geest in haar gehele wezen, en dat moet ook zo zijn omdat juist deze
warmte een overgang is van de eeuwige geest en de ziel, die daardoor steeds
meer op de geest gaat lijken.
24 mei
Schaamtegevoel
(GJE IV. 83, 4-7)
Het schaamtegevoel van kinderen is een gewaarwording van de ziel, een
gevoel dat op een gegeven moment bij haar opkomt. Dit gevoel manifesteert
woordeloos de ontevredenheid van de ziel die toch iets geestelijks is, over het
feit dat zij zich bekleed ziet met een plomp en onhandelbaar lichaam waar zij
zonder pijn niet vanaf kan komen. Hoe teerder en gevoeliger het lichaam van een
ziel is, des te sterker zal ook haar schaamtegevoel zijn. Als nu een goede
opvoeder van de kleinen de kunst verstaat dit onuitroeibare gevoel om te
vormen tot ware deemoed, dan wordt dit gevoel voor het kind een beschermgeest
en plaatst hij het kind op de weg, waarop het, als het daarop verder gaat,
gemakkelijk al vroeg tot geestelijke volmaaktheid kan komen. Maar als de
leiding van dit aangeboren gevoel ook maar enigszins van de juiste richting
afwijkt, kan dat meteen aanleiding zijn tot hoogmoed en trots.
Het schaamtegevoel omvormen tot zogenaamde kinderlijke eerzucht is al
helemaal fout, want dan begint een kind meteen te denken dat het beter is dan
een ander. Het is gauw beledigd en geraakt en weent daarvoor bittere tranen;
met dit huilen geeft het klaar en duidelijk te kennen, dat het door iemand in
zijn trots is gekrenkt.
Als zwakke en kortzichtige ouders dan proberen het beledigde kind te
kalmeren door de belediger van het kind, ook al is dat slechts schijnbaar, ter
verantwoording te roepen en straf te geven, is door hen bij het kind reeds de
eerste kiem gelegd van het stillen van de dorst naar wraak. Als de ouders hun
kind steeds op deze wijze kalmeren, heeft dat niet zelden tot gevolg dat het
voor hen en ook voor veel andere mensen een duivel wordt. Maar als de ouders
verstandig zijn en het kind al vroegtijdig voortdurend wijzen op de grotere
waarde in andere mensen en kinderen, en zo het schaamtegevoel ombuigen tot
ware deemoed, zullen zij van hun kinderen engelen maken, die later als echte
levensvoorbeelden de anderen met hun licht zullen voorgaan als stralende
sterren in de nacht van het aardse leven, en die hen zullen verkwikken met hun
zachtmoedigheid en geduld.
Maar omdat kinderen slechts zelden zo'n opvoeding krijgen, waardoor hun
geest in hun ziel gewekt zou worden, moet de volwassen en tot zuiver inzicht
gekomen mens er vóór alles voor zorgen, dat hij zijn uiterste best doet om tot
ware en juiste deemoed te komen. Zolang hij niet de laatste rest van hoogmoedigheid
in zichzelf heeft uitgeroeid, kan hij noch hier, noch in het hiernamaals
overgaan tot een volledige voltooiing van het puur geestelijke, hemelse leven.
25 mei
Ware deemoed
(GJE IV 83, 8-10)
Wie bij zichzelf wil vaststellen
of hij volkomen deemoedig is, moet zich innerlijk afvragen of er nog iets is
wat hem beledigen kan, of hij zijn ergste beledigers en vervolgers gemakkelijk
van ganser harte kan vergeven en diegenen goed kan doen die hem kwaad gedaan
hebben, of hij zo nu en dan toch geen verlangen voelt naar wereldse luister en
of hij het zelfs aangenaam vindt zich de minste onder de minsten te voelen om
iedereen in alles te kunnen dienen! Wie dat alles zonder verdriet en weemoed
kan, is reeds hier iemand die thuis hoort in de hoogste hemelen van God en hij
zal het eeuwig blijven, want door zo'n ware deemoed wordt niet alleen zijn ziel
geheel één met haar geest, maar ook het grootste deel van zijn lichaam.
Daarom zal zo'n mens ook nooit de dood van zijn lichaam voelen en smaken,
omdat het hele etherische deel van het lichaam - het deel dat eigenlijk het
natuurlijk levende is - reeds hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is
geworden.
Door de fysieke dood wordt slechts het gevoel- en levenloze schaduwgedeelte
van de ziel losgemaakt. Daar kan de ziel geen angst en verder geen pijn van
ondervinden omdat alles wat in het lichaam gevoel heeft en dus levend is, zich
reeds lang verenigd heeft met de ziel. Daarom kan zo'n volledig gevormde mens
van het afvallen van het toch gevoelloze en dus dode, uiterlijke schaduwleven
dan ook net zo weinig voelen als wanneer men tijdens zijn volle natuurlijke
leven zijn haren knipt of de nagels waar die te lang zijn geworden, of wanneer
een huidschilfer afvalt, die zich hier en daar van de toch al gevoelloze opperhuid
van het lichaam losmaakt. Want wat aan het lichaam nooit enig gevoel had, kan
ook geen gevoel hebben wanneer de ziel het lichaam volledig verlaat, omdat al
het gevoelige en levende van het lichaam zich tevoren reeds geheel met de ziel
heeft verenigd en daar nu één wezen mee vormt, dat er nooit van gescheiden
wordt.
Nu zag je wat de ware deemoed is en wat deze doet; leg je in het vervolg
dus op deze deugd toe!
26 mei
Juiste deemoedigheid
(GJE IV. 86, 5-7)
Wat betreft de ware deemoed, geloof ik dat men in het hart vol ware deemoed
en naastenliefde moet zijn, maar daar uiterlijk niet mee moet pronken; want
door uiterlijk te onderdanig, dieper dan andere mensen, te buigen, maak ik hen
hoogmoedig en ontneem mijzelf de gelegenheid hen in alles wat nuttig zou zijn,
te kunnen dienen.
Een zekere achting, die ik alleen al als mens van mijn medemensen kan
verwachten, mag ik nooit geheel weggeven, omdat ik zonder die achting niets
kan doen wat bevorderlijk is voor het goede! Laten wij daarom beiden weliswaar
in ons hart zo deemoedig zijn als maar mogelijk is, maar van ons noodzakelijke,
uiterlijke aanzien kunnen en willen wij niets laten vallen.
Wij zullen heel vaak de gelegenheid krijgen om te zien hoe arme mensen zich
voor hun levensonderhoud in moeten laten met de minste en alleronzienlijkste
bezigheden. Moeten wij dan, om zeg maar de kroon op onze deemoed te zetten, ook
de poelen en riolen leeg gaan scheppen? Ik geloof niet dat dat metterdaad
gedaan hoeft te worden; het is voldoende dat wij zulke mensen, die zich met dat
werk bezighouden, in ons hart daarvoor niet minder achten dan onszelf, die door
de Heer een geheel ander ambt te vervullen hebben gekregen.
27 mei
Wezen van God
(GJE IV. 88, 5-7)
Maar Johannes had toch belangrijke bezwaren tegen deze opvatting van Petrus
en zei: In Hem woont Gods volheid in lichamelijke vorm. Als de zoon, die echter
geen andere persoonlijkheid is en kan zijn, zie ik Zijn lichaam slechts in
zoverre het een middel tot het doel is; maar als geheel is Hij evenwel identiek
met de in alle volheid in Hem wonende Godheid!
Of is mijn lichaam soms een andere persoonlijkheid dan mijn ziel? Zijn zij
samen niet één mens, hoewel mijn ziel in de aanvang van mijn bestaan zich eerst
dit lichaam moest vormen en men gevoeglijk zou kunnen zeggen: De ziel heeft een
tweede lichamelijke mens over zich heen getrokken en zodoende een tweede persoonlijkheid
om zich heen gevormd? Men kan wel zeggen dat het lichaam een zoon is, of iets
dat door de ziel gevormd is, maar daarom vormt het daarmee, of zelfs alleen,
geen tweede persoonlijkheid! En nog minder kan men dat van de geest in de ziel
zeggen; want wat zou dan een ziel zonder de goddelijke geest in haar zijn? Zij
wordt toch pas volledig mens, als zij geheel doordrongen is van de geest! Dan
zijn immers geest, ziel en lichaam volkomen één en dezelfde persoonlijkheid!
Bovendien staat er geschreven: God schiep de mensen geheel naar Zijn
evenbeeld. Maar als de mens als volkomen evenbeeld van God, met zijn geest,
zijn ziel en zijn lichaam slechts één mens is en geen drie, dan zal toch zeker
God als de volmaakte Oergeest omgeven met een eveneens volmaakte ziel en nu ook
voor onze ogen zichtbaar met een lichaam, ook slechts één God en eeuwig nooit
een drievoudige God, eventueel zelfs nog in drie afzonderlijke personen, zijn!
28 mei
Petrus en Johannes -
geloof en liefde
(GJE IV 88, 11-14)
Ik zeg: Het geloof kan veel, maar de liefde kan alles! Jij, Simon Juda,
bent wel een rots in het geloof, maar Johannes is een zuivere diamant in de
liefde, en daarom gaat zijn inzicht ook dieper dan bij iemand anders van
jullie. Hij is daarom ook Mijn eigenlijke lievelingsschrijver; hij zal veel
over Mij te schrijven krijgen wat jullie allen nog een raadsel zal zijn! Want
in zo'n liefde is ruimte voor veel dingen; het geloof beperkt zich echter
alleen maar tot iets bepaalds, omdat er staat: Tot hiertoe en dan niet meer
verder! Houden jullie je maar aan de uitspraak van Mijn lieveling, want hij zal
Mij volmaakt aan de wereld overbrengen!
Daarop wordt Petrus een beetje verlegen en diep in zijn binnenste op
Johannes steeds wat jaloers. Dat is ook de reden waarom Petrus zich na Mijn
opstanding, toen Ik hem zei dat hij Mij volgen moest en Mijn lammeren moest
weiden, ergerde, omdat Johannes Mij zonder dat Ik hem vroeg ook volgde, waarom
Ik Petrus toen, zoals bekend, terecht wees en waarbij Ik Johannes ook volledige
onsterfelijkheid beloofde, - waardoor de sage onder het volk ontstond dat deze
leerling nooit, zelfs niet lichamelijk, zou sterven.
En Petrus vroeg Johannes hoe het kwam dat hij steeds een veel dieper
inzicht en besef aan de dag legde dan hij, Petrus dus.
Maar Johannes zei: Kijk, ik woon niet in jouw hart en jij niet in het mijne
en ik heb er geen maatstaf voor om vast te kunnen stellen om welke reden mijn
mening zuiverder en beter is! Maar omdat de Heer Zelf ons nu hardop gewezen
heeft op het verschil tussen geloof en liefde, moet je dat als antwoord op je
vraag aanvaarden! Want alleen de Heer kan nieren en harten onderzoeken en dus
zal Hij ook wel haarfijn weten wat voor verschil er bestaat tussen onze harten.
29 mei
Samenhang ziel - lichaam
(GJE IV. 90, 6-11)
Ik zeg: De ziel, die samengesteld is uit gemengde op elkaar inwerkende
delen, is geheel en al van etherisch-substantiële aard. Omdat het lichaam in
wezen echter ook oorspronkelijk etherische substantie bevat, is deze
substantie verwant met de substantiële essentie van de ziel. Dit aanverwante is
datgene wat de ziel met haar lichaam verbindt, zolang deze etherische substantie
niet mettertijd al te zeer in het zuiver materiële is overgegaan, in welk geval
het dan met het zielewezen te weinig en vaak ook helemaal geen verwantschap
meer heeft. (..)
Heeft de ziel echter zelf uiteindelijk te veel van het materiële uit haar lichaam
in zich opgenomen, dan deelt zij in de lichamelijke dood en samen met het
lichaam moet zij het ontbindingsproces doormaken en vervolgens pas na
verscheidene aardse jaren in een heel onvolmaakte, natuurlijke vorm ontwaken.
(...)
Van enig geestelijk ontwaken kan in haar geen sprake zijn alvorens de
tijd, de nood en allerlei vernederingen het werelds duistere en grove of in
zekere zin lichamelijk-substantiële uit de ziel hebben afgescheiden en
verwijderd; en dat gaat in het hiernamaals veel moeilijker dan hier, omdat de
ziel daar zolang in een zekere afzondering alleen moet blijven. (...)
Hoe hoger een leven eenmaal gepotentieerd is, des te krachtiger, machtiger
en zwaarder het is, en al het leven dat nog op een heel lage trap staat, kan
zich tegenover een veel hoger leven niet staande houden, tenzij er een zekere
afstand is. Wat is een mug tegenover een olifant, wat een vlieg ten opzichte
van een leeuw? (...) Als iemand van jullie op een olifant stapt, zal de olifant
daar helemaal niets van merken, maar gaat iemand van jullie op een mier staan,
dan is het met haar natuurlijk leven helemaal gedaan. Maar wat in de uiterlijk
zichtbare natuur al erg voor de hand liggend is, is in het rijk van de geesten
nog veel duidelijker en indringender waarheid.
In ieder reeds op zichzelf staand leven bevindt zich de onverzadigbare
behoefte steeds meer leven in zich te verenigen; dit eenwordingsprincipe is in
feite de liefde. Als het leven niet vóór alles uit zou gaan van dit principe,
dan zouden er in de eindeloze ruimte zon noch aarde zijn, en ook geen
schepselen daarop en daarin.
Omdat echter juist in het leven zelf het principe bestaat tot eenwording
van al het leven, en ieder vrij leven voortdurend bezig is één te worden met
een ander op hem lijkend en verwant leven, daarom ontstaat tenslotte uit vele
afzonderlijke levens en afzonderlijke intelligenties één leven en één
verveelvoudigde en zich daarom naar alle kanten ver uitstrekkende
intelligentie, en daardoor ook uit de met weinig verstand begaafde vele wezens
één met veel verstand en veel begrip toegerust wezen.
30 mei
Leiding in het hiernamaals (1)
(GJE IV 92, 1-3, 5)
De Heer: Van de kant van een geest, die als het ware van een bepaalde
afstand, aan zo'n ziel leiding geeft, moet echter wel de grootste
voorzichtigheid in acht genomen worden om de ziel op haar zoektocht alleen
maar datgene te laten vinden, wat haar bij haar levensvoltooiing verder kan
brengen.
Pas na verloop van tijd kan de ziel ook een aan haar gelijke ziel vinden
die vrijwel dezelfde zorgen heeft, waarmee zij dan natuurlijk meteen op gelijke
wijze gegevens uitwisselt als twee mensen in deze wereld die door één en
hetzelfde lot getroffen zijn. Zij willen alles van elkaar weten, beklagen elkaar
en beginnen langzaam maar zeker overleg te plegen over wat gedaan zou moeten
worden om hun lot op de een of andere wijze iets dragelijker te maken.
Het spreekt vanzelf, dat de
tweede ziel alleen maar schijnbaar moet lijken op de eerste die nog maar net
uit de volledige eenzaamheid is gekomen; want anders zou een blinde als leider
aan een blinde gegeven zijn, waarbij dan maar al te gemakkelijk beiden in een
greppel zouden kunnen vallen en zich dan in een ergere toestand zouden
bevinden dan voorheen tijdens de afzonderingsperiode.
Als zo'n ziel dan in het hiernamaals een of ander plaatsje heeft gevonden,
moet men haar daar laten, zolang zij zelf geen behoefte voelt haar lot te
verbeteren; want zulke zielen lijken op die mensen hier, die met een heel klein
bezit volkomen tevreden zijn, als het hun maar net voldoende opbrengt om in de
eerste levensbehoeften te kunnen voorzien. Naar al het hogere en meer volmaakte
en betere gaat hun verlangen helemaal niet uit en zij bekommeren zich daar ook
absoluut niet om. Wat kan hun het belangrijke werk van een keizer of veldheer
schelen? Als zij maar wat te eten hebben en met rust gelaten worden, zijn zij
al volkomen gelukkig en wensen eeuwig niets beters.
31 mei
Leiding in het
hiernamaals (2)
(GJE IV. 92, 6-9)
Zo gaat het dan ook in het tweede stadium met een ziel die, zoals gezegd,
uit haar afzondering is gekomen en nu door haar inspanning op een bepaalde
manier zo verzorgd is dat zij haar toestand dragelijk vindt en die zich om
niets anders meer bekommert. Zij heeft zelfs vrees en angst voor andere dingen
omdat zij alles verafschuwt wat haar enige last zou kunnen bezorgen.
Wij hebben een ziel in het hiernamaals nu zover gebracht dat zij
bijvoorbeeld of bij tamelijk goede mensen een betrekking heeft gevonden die
haar van het nodigste voorziet, of zij heeft het een of ander huisje dat
verlaten was, in eigendom gekregen of nog liever gevonden met daarbij een
rijkelijk voorziene boomgaard en een paar melkgeiten en tevens misschien nog
een knecht en een dienstmaagd. Dan heeft de begeleidende geest voorlopig niets
anders te doen dan zo'n ziel enige tijd geheel ongestoord dat bezit laten houden.
Van tijd tot tijd moet hij haar ook alleen laten en net doen alsof hij zelf
iets beters gaat zoeken; daarna moet hij weer terugkomen en vertellen dat hij
wel iets beters heeft gevonden, - maar dat dat betere veel moeilijker te
krijgen is en men het zich door veel moeite en werk moet verdienen!
De ziel zal daarop zeker vragen waaruit die moeite en dat werk bestaat, en
dan moet de leider dat aan de vragende ziel uitleggen. Heeft de ziel interesse
daarvoor, dan moet hij haar daarheen brengen; in het andere geval moet hij
haar met rust laten, maar er dan voor zorgen dat de tuin steeds schraler wordt
en tenslotte zelfs het meest noodzakelijke niet meer opbrengt.
De ziel zal nu wel alle moeite doen om de tuin meer te laten opbrengen,
maar de leider mag niet toelaten dat de ziel daarin slaagt; daarentegen moet
hij maken dat de ziel uiteindelijk het zinloze van al haar moeite inziet en de
wens uit, deze hele behuizing op te geven en een betrekking te zoeken waarbij
zij beslist zonder meer moeite en werk, toch een dragelijke verzorging vindt.
1 juni
Leiding in het
hiernamaals (3)
(GJE IV. 92,10-13)
Als die wens zich levendig genoeg in een ziel heeft geuit, moet zij verder
geleid worden en in een dienst met veel werk worden ondergebracht. Daar moet
de leider haar dan weer verlaten onder het een of andere voorwendsel dat ook
hij ergens anders een weliswaar erg vermoeiende, maar overigens goed betaalde
dienst heeft gekregen. De ziel krijgt nu werk opgedragen dat zij heel precies
moet verrichten. Daarbij moet haar verteld en op het hart gedrukt worden dat
iedere veronachtzaming bestraft wordt met een overeenkomstige inhouding op het
bedongen dagloon, terwijl daarentegen een vrijwillige extra inspanning boven
het overeengekomene erg op prijs zal worden gesteld.
Nu zal de ziel óf hetgeen afgesproken is en nog meer dan dat nakomen, óf
zij zal de moeite te veel van het goede vinden, traag worden en daardoor in een
nog grotere nood terechtkomen. In het eerste geval moet zij geprezen worden en
in een vrijere en reeds aanzienlijk aangenamere situatie worden overgeplaatst,
waar zij meer te denken en te voelen krijgt. In het tweede geval moet de leider
haar grote nood laten lijden, haar naar haar vroegere schamele bezit terug
laten gaan en daar iets, maar lang niet voldoende laten vinden.
Na een poos, als de nood erg hoog geworden is, moet de leider die er nu
veel beter uitziet, zich reeds voordoen als heer en eigenaar van vele
bezittingen en de ziel vragen hoe ze er bij gekomen is zo achteloos met de
baan om te springen die zo goed en veelbelovend was. De ziel zal zich nu
verontschuldigen met de uitvlucht dat de moeite te groot en te inspannend was
voor haar krachten; maar dan moet haar getoond worden dat haar moeite en
inspanning hier op het onvruchtbare kleine bezit nog veel groter is en er toch
geen uitzicht is ooit ook maar het poverste resultaat te behalen.
Op die manier wordt de ziel tot inzicht gebracht. Zij zal nogmaals een
betrekking aanvaarden en het nu beslist beter doen dan voorheen. Voldoet zij
nu, dan moet zij na korte tijd wat vooruit geholpen worden, - maar zij moet
nog steeds het gevoel houden dat zij lichamelijk niet gestorven is; want
materiële zielen voelen dat heel erg lang niet en het moet hun eerst op de
juiste manier uitgelegd worden. De mededeling daarvan wordt pas dan dragelijk
voor hen, als zij van geheel naakte zielen uitgegroeid zijn tot een reeds met
een goed gewaad gekleed, vrij vast zielelichaam. In die vastere toestand zijn
zij dan ook geschikt voor wat kleinere onthullingen, omdat de kiem van hun
geest in hen begint te bewegen.
2 juni
Leiding in het
hiernamaals (4)
(GJE IV. 92, 14-16; 93,
1)
Als de ziel eenmaal zover is ontwikkeld, en begrepen heeft dat zij zich nu
in de geestenwereld bevindt en dat pas van nu af aan haar eeuwige lot geheel
alleen van haar afhangt, moet haar de enige juiste weg van de liefde tot Mij
en de naaste getoond worden, die zij geheel uit volledig vrije wil en uit
geheel vrije zelfbeschikking moet gaan.
Als haar dat is getoond, naast datgene wat zij in ieder geval met zekerheid
kan bereiken, moet de leider haar weer verlaten en pas dan weer bij haar komen
als zij hem heel oprecht in haar hart zal roepen. Roept zij hem niet, dan volgt
zij zonder meer de goede weg; is zij echter daarvan afgeweken en heeft zij een
slechte weg betreden, dan moet hij haar weer in een daarbij passende, grote
ellende laten komen. Als zij haar misstap zal inzien en naar de leider zal verlangen,
dan moet hij komen en haar het volkomen nutteloze van haar moeite en streven
laten zien.
Als zij dan de wens uit zich weer
te verbeteren, moet hij haar weer in een betrekking onderbrengen en als zij dan
haar plichten vervult, moet zij weer bevorderd worden, maar niet zo snel als de
eerste keer, omdat zij anders weer heel gemakkelijk in haar oude, materiële
lethargie terug zou vallen, waaruit zij dan veel moeilijker te bevrijden zal
zijn dan de allereerste keer, omdat zij zich bij iedere terugval langzaam maar
zeker als een groeiende boom verhardt en van jaar tot jaar ook moeilijker laat
ombuigen dan in haar eerste groeiperioden.
De Heer: Het spreekt wel vanzelf dat het hier geen bijzonder geval betreft,
maar dat dit een algemene richtlijn is die zowel bij de leiding aan deze zijde
en in het bijzonder aan gene zijde gebruikt wordt om een ziel uit de
stoffelijkheid te halen die haar leven belemmert.
3 juni
Ontwikkeling van het
zielenleven
(GJE IV. 94,14)
Als het zielenleven eenmaal geheel en al is overgegaan in de mensenvorm
dan is dienen zijn voornaamste bestemming. Er zijn verscheidene natuurlijke
diensten die iedere mensenvorm als een `dwingend' moeten zijn opgelegd;
daarnaast zijn er dan ook talloze vrijere, en een nog groter aantal geheel
vrije morele diensten die een mens te doen krijgt. En als hij in alle opzichten
een trouwe dienaar is geweest, heeft hij daardoor ook zichzelf verheven tot de
hoogste levensvervolmaking. Nu, dat gebeurt wel bij sommige mensen die reeds
vanaf de geboorte op een hoger niveau zijn geplaatst; maar bij andere mensen,
die zogezegd nog dicht bij de lijn van de dieren staan, gaat dat aan deze zijde
niet en hun verdere ontwikkeling gebeurt pas aan de andere zijde, - maar steeds
langs de fundamentele weg van het dienen.
4 juni
Doel van het dienen
(GJE IV. 95, 1, 3-5)
Het dienen oefent en bevordert de deemoed het meest. Hoe ondergeschikter
een dienst vaak lijkt, des te geschikter is deze voor de ware ontwikkeling van
het leven. Deemoed op zich is niets anders dan het zich steeds meer en sterker
verdichten van het leven in zichzelf, terwijl hoogmoed het aannemen van een
steeds lossere vorm is en het zich eindeloos ver naar alle kanten verstrooien
en tenslotte een vrijwel geheel verliezen van het leven is, hetgeen wij de
tweede of geestelijke dood zullen noemen.
Zonder dienen bestaat er dan eigenlijk helemaal geen leven, geen
duurzaamheid daarvan, geen geluk, geen gelukzaligheid en geen liefde, geen
wijsheid en geen levensgeluk, noch hier, noch aan gene zijde; en wie zich een
hemel voorstelt waar ieder dienen ontbreekt en die vol luiheid en vol nodeloze
braspartijen is, die vergist zich geweldig!
Want de zaligste geesten van de hoogste hemelen krijgen juist daarom een
kracht en sterkte die Mij bijna evenaart, om Mij en alle mensen hier reeds op
deze wereld, waar het leven beproefd wordt, des te beter te kunnen dienen.
Waartoe zouden zij anders in het bezit zijn van de kracht en macht van een
Schepper? Heeft men voor het nietsdoen soms kracht en wijsheid nodig?! Als hun
werk en dienstverlening reeds voor deze aarde van een voor jullie onbeschrijfelijk
belang is, hoe groot moet het belang voor de geestenwereld dan wel zijn, en
van daaruit voor de gehele oneindigheid!
Ik kwam immers niet naar jullie om
luiaards van jullie te maken, of jullie slechts voor de akkerbouw, de veeteelt
en nog meer van dat soort zaken op te leiden, maar om ijverige werkers van
jullie te maken voor de grote hemelse wijngaard. Het doel van Mijn leer voor
jullie allen is in de eerste plaats om jullie zelf ten aanzien van je
innerlijke leven tot ware volmaaktheid te brengen en in de tweede plaats dat
jullie dan zelf als volmaakt levenden reeds hier, en vooral later ginds in Mijn
rijk, Mijn ijverigste en energiekste werkers willen en zullen worden.
5 juni
Scheppen met de Heer
(GJE IV. 96, 2-4)
Omdat jullie en Ik nog minder nooit op zullen houden met denken en ideeën
vormen, gaat het scheppen ook eeuwig door; want inhoudloos denken kan Ik niet
en kunnen ook jullie niet! Als de gedachte echter eenmaal als iets gevoeld
wordt, moet zij als vorm aanwezig zijn; en bestaat zij eenmaal als vorm dan is
zij ook al geestelijk omhuld en bevindt zij zich als voorwerp voor ons, omdat
wij het anders niet als een vormgegeven iets zouden kunnen waarnemen. Zolang
Ikzelf dus zal denken en ideeën vormen en jullie uit Mij, zolang zal het
scheppen ook onmogelijk kunnen ophouden. Aan ruimte zal het de oneindigheid
eeuwig niet mankeren en daarom zullen wij nooit last krijgen van verveling
door gebrek aan werkzaamheid.
Waar echter veel te doen is, zijn ook veel diensten, afhankelijk van de
graad van het dienend vermogen van degenen die een dienst krijgen toegewezen.
Wie zich in Mijn orde veel eigenschappen heeft verworven, zal ook veel
opgedragen krijgen; maar wie zeer weinig eigenschappen heeft verworven, zal ook
slechts zeer weinig opgedragen worden. Wie echter helemaal geen kundigheden
verwerven zal, zal in het hiernamaals zeker zo lang in volkomen duisternis
moeten smachten en gebrek lijden, tot hij zich door zijn innerlijke, vrije en
zelfstandige inspanningen zover heeft ontwikkeld, dat hij in staat is om de een
of andere heel eenvoudige dienst te vervullen. Doet hij het minste werk goed,
dan zal hij wel een belangrijker werk te doen krijgen; voldoet hij echter
slecht dan zal hij weldra ook dat verliezen wat hij zich met zijn toch al zo
geringe capaciteiten heel gemakkelijk had kunnen verwerven.
Wie heeft zal nog meer gegeven worden, zodat hij overvloed zal hebben; wie
echter niet heeft, van hem wordt ook dát afgenomen wat hij reeds had, en weer
zal nacht, duisternis, honger, ellende en allerlei nood zijn lot zijn, zolang
tot hij de moeite neemt eerst in zichzelf actief te worden, om vervolgens
daardoor het een of andere werk opgedragen te krijgen.
6 juni
Beter hier dan later
(GJE IV 96, 5-7)
Wees daarom allen hier actief en laat je niet verblinden door de schatten
van deze wereld (...); verzamel je in plaats daarvan echter des te meer
geestelijke schatten, die voor de gehele eeuwigheid blijven bestaan! Wees een
verstandige huisbaas en rentmeester in het huis van je hart; hoe meer
geestelijke schatten jullie door allerlei goede werken daarin zullen opslaan,
des te beter zal het je daarginds vergaan! Wie hier echter zuinig en gierig is,
zal het later slechts aan zichzelf te wijten hebben als hij de voorraadkamers
van zijn hart bijna helemaal leeg zal aantreffen.
Hier op aarde kun je gemakkelijk verzamelen, want hier wordt alles wat
iemand met een goede wil uit liefde tot God en de naaste doet, als baar en
zuiver goud aangenomen; in het hiernamaals echter zal hij alles met het
zuiverste goud van innerlijke en pure zelfwerkzaamheid uit zichzelf en in
zichzelf moeten verwerven en betalen. En dat, Mijn vrienden, gaat wat
moeilijker in dat rijk waar geen uiterlijke goud- en zilvergroeven zijn!
Hier kunnen jullie van het
gewoonste straatvuil goud maken en je de hemel daarvoor kopen als je hart naar
waarheid meewerkte bij de koop; in het hiernamaals zullen jullie slechts uit
het edelste het edele in jezelf kunnen opwekken en dat zal nog moeilijker zijn
dan hier uit de gewoonste kiezelstenen goud te maken. Wie echter door zijn
edele en goede werken reeds hier een grote hoeveelheid goud heeft gemaakt, zal
er daarginds geen gebrek aan hebben; want één zandkorrel van dit geestelijk
edele metaal wordt aan gene zijde een klomp zo groot als een wereld en dat is
al heel wat.
7 juni
Verlossing
(GJE IV. 109, 3-7)
Ik zeg: (....) en nu wordt op het fundament van de thans door Mij gezegende
materie een nieuwe orde en een nieuwe hemel gemaakt, en de hele schepping moet
evenals deze aarde opnieuw ingericht worden.
Volgens de oude orde kon niemand die eens in de materie gehuld was, in de
hemel komen; maar van nu af aan zal niemand werkelijk tot Mij in de hoogste en
zuiverste hemel kunnen komen, die niet zoals Ik de weg van de materie en het
vlees heeft doorlopen.
Iedereen die van nu af aan in Mijn naam gedoopt wordt met het levende water
van Mijn liefde en met de geest van Mijn leer en in de kracht en de daad van
Mijn naam, is voor eeuwig verlost van de oude erfzonde, en zijn lichaam zal
daardoor niet langer een oude moordkuil van de zonde zijn, maar een tempel van
de heilige geest.
Maar laat ieder oppassen dat hij deze tempel niet opnieuw verontreinigt
door het oude, giftige onkruid van de eigenliefde! Neem je vooral dáárvoor in
acht, dan zullen jullie ook je vlees en bloed heiligen; en als de reine geest
in jullie de alleenheerschappij verkrijgt, zal in hem en door hem niet alleen
de ziel, maar ook het lichamelijke vlees en bloed met huid en haar opstaan tot
het volmaakte eeuwige leven!
Zie eens, wat een verschil er is tussen vroeger en nu! Maar zoals het nu
ingesteld wordt, zal het ook in eeuwigheid blijven.
8 juni
Openbaringen
(GJE 1V 109, 12-14)
Ja, Ik zal in die toekomstige tijden ook wel hier en daar bij de ware
gelovigen in Mijn naam mannen en maagden opwekken aan wie alle geheimen van de
hemelen en de werelden door Mij ontsloten zullen worden vanwege hun liefdevolle
hart; maar er zullen er maar weinig zijn die dat als een onomstotelijke
waarheid zullen aannemen!
Zij echter die zo'n openbaring ontvangen, zullen innerlijk waarnemen en
veel vreugde beleven en de naam loven en prijzen van Degene die hun zo volkomen
waarachtig en overtuigend die dingen heeft geopenbaard waartoe anders geen
menselijk zintuig ooit door kan dringen.
Ja, eens zullen er op deze aarde zelfs nog mensen zijn voor wier blik de
gehele schepping als een verborgen geschrift van God zal zijn uitgerold; maar
niemand zal zo'n genade ontvangen die niet eerst in Mijn naam heeft geloofd en
daarin werd gedoopt!
9 juni
Doop
(GJE IV 110, 3-6)
De joden hebben wel de besnijdenis die een voorloper is van de doop en die
op zichzelf en voor Mij geen enkele waarde heeft als de besnedene niet ook
tevens een besneden hart heeft. Ik bedoel met een besneden hart een gereinigd
en met alle liefde vervuld hart, dat meer waard is dan alle besnijdingen vanaf
Mozes tot en met nu. Na de besnijdenis kwam een tijdlang de waterdoop van
Johannes, die door zijn leerlingen wordt voortgezet. Deze doop betekent op zichzelf
echter ook niets, als de verlangde boetedoening daaraan niet reeds vooraf gaat
of er toch heel zeker op volgt.
Wie zich dus met water laat dopen met het ernstige voornemen zich te
verbeteren, begaat daarmee geen fout; alleen moet hij niet geloven dat het
water zijn hart zal reinigen en zijn ziel zal sterken. Dat gebeurt slechts door
de eigen, geheel vrije wil; het water is slechts een teken dat aangeeft dat de
wil, die het levende water van de geest is, nu de ziel op gelijke wijze van de
zonden heeft gereinigd zoals het natuurlijke water het hoofd en het overige
lichaam reinigt van stof en andersoortig vuil.
Wie de waterdoop daadwerkelijk heeft ondergaan, is volkomen gedoopt, als de
wil bij of reeds vóór de doophandeling in het hart van de dopeling zijn werk
heeft gedaan. Als dat niet het geval is dan heeft de pure waterdoop ook niet de
minste waarde en bewerkstelligt geen zegen van de materie en nog minder de een
of andere heiliging daarvan. Zo heeft ook de waterdoop bij onmondige kinderen
totaal geen waarde, behalve die van een puur uiterlijk teken van opname in een
goede gemeente.
10 juni
De enige ware doop
(GJE IV 110, 9-11)
De echte en voor Mij alleen geldige doop is die met het vuur van de liefde
tot Mij en de naaste, en met de levende vurige wil, en met de heilige geest van
de eeuwige waarheid uit God. Deze drie punten zijn het die in de hemel voor iedereen
een geldig getuigenis geven. Het zijn: de liefde als de ware Vader; de wil als
het levende en daadwerkelijke woord of de Zoon van de Vader; en tenslotte de
Heilige Geest, als het juiste begrip van de eeuwige en levende waarheid uit
God, maar dan levend werkzaam in de mens en alleen maar in de mens! Want wat
niet in de mens is en niet uit de geheel eigen wils-impuls geschiedt, heeft
voor de mens geen waarde en omdat het voor de mens geen waarde heeft en kan
hebben, daarom kan het ook voor God geen waarde hebben.
Want God Zelf als zodanig betekent voor de mens zó lang niets tot de mens
door de leer God heeft leren kennen en door de liefde Zijn wil geheel tot de
zijne maakt, en door de levendige vurige wil al zijn doen en laten geheel en al
schikt naar de wil van de Allerhoogste, die hij nu kent. Daardoor wordt Gods
evenbeeld pas levend in de mens en groeit en doordringt weldra het gehele wezen
van de mens. Onder die omstandigheden gebeurt het dan ook dat de mens in alle
diepten van de Godheid doordringt; want het evenbeeld van God in de mens is
volkomen gelijk aan het beeld van één en dezelfde God van eeuwigheid.
Als dat bij de mens plaats vindt, is alles in hem geheiligd en de ware doop
van de geestelijke wedergeboorte bereikt. Door die doop wordt de mens dan een
echte vriend van God en is hij innerlijk net zo volmaakt als de hemelse Vader
volmaakt is.
11 juni
Huidige openbaringen
(GJE IV 112, 3-5)
Jullie die de eerste steunpilaren van Mijn leer zijn, moeten zelf in het
geheim veel meer weten dan alle anderen bij elkaar, opdat je na enige tijd
vooral niet in verzoeking zult komen om Mijn leer afvallig te worden.
Toch zal al deze kennis niet verloren gaan, en als er vanaf nu gerekend,
duizend en nog niet helemaal duizend jaar verlopen zullen zijn en Mijn leer
bijna geheel begraven zal zijn in het vuil van de materie, zal Ik in die tijd
wel weer mannen opwekken die dat, wat hier door jullie en door Mij besproken
werd en wat gebeurd is, woordelijk zullen opschrijven en in een groot boek
zullen doorgeven aan de wereld, die daardoor in veel gevallen de ogen geopend
wordt!
N.B. Jij, Mijn knecht en schrijver (Jakob Lorber) denkt nu dat Ik destijds
daarover nauwelijks iets gezegd zou hebben?! Wil je dan ook in het geloof zo
zwak worden als je in je lichaam nog bent?! Kijk, Ik zeg je dat Ik Cyrenius en
Cornelius zelfs jouw naam en meerdere namen van anderen heb genoemd, en dat zij
nu ook met veel blijdschap getuige zijn van al datgene wat Ik je nu laat schrijven.
Maar op het eind zal Ik ook aan jou de namen van mensen bekend maken die
gerekend vanaf nu, binnen tweeduizend jaar nog grotere dingen zullen
opschrijven en verrichten dan jij nu! Knoop dat voorshands in je oren en
schrijf alles in het volste geloof op!
12 juni
Opvoeding
(GJE IV. 124, 2, 4-6, 9,
13)
De belangrijkste reden van het bederf van de mensenzielen ligt in de
allereerste, gewoonlijk op apenliefde berustende opvoeding. Men laat het
boompje groeien zoals het groeit en draagt door misplaatste verwennerij nog al
het mogelijke daartoe bij om de stam maar echt krom te laten groeien. Is echter
de stam eenmaal verhard dan helpen gewoonlijk alle pogingen tot recht buigen
weinig of niets meer; een eenmaal krom gegroeide ziel zal zelden of nooit meer
een helemaal rechte stam worden!
Een kind is tot aan het zevende jaar altijd nog veel meer dier dan mens.
Want wat bij het kind mens is, ligt voor het merendeel nog in diepe slaap
verzonken. Omdat een kind dus veel meer dier dan mens is, heeft het ook alleen
maar veel dierlijke en daarbij zeer weinig werkelijk menselijke behoeften.
Geef hun slechts het nodigste! Wen hen vroegtijdig aan het missen van
allerlei zaken, prijs de braven nooit te overdreven, wees echter ook tegen
degenen die minder begaafd en braaf zijn nooit te hard, maar behandel hen met ware
liefde en geduld.
Laten zij zich oefenen is allerlei goede en nuttige zaken en maak het kind,
al is het nog zo lief, nooit ijdel, egoïstisch en laat het zichzelf nooit
overschatten. Ook moet men kinderen, vooral als zij er aardig uitzien, nooit
door mooie en dure kleren nog ijdeler en trotser maken dan zij reeds van
nature zijn. Men moet ze zuiver houden, er nooit een soort huisgodjes van
maken, dan zal men hen vanaf de geboorte reeds op die weg brengen die hen in
hun rijpere jeugd daar zal brengen waar jullie allen nu pas door Mij komen.
Verzorg daarom de boompjes opdat
zij regelrecht naar de hemel groeien en zuiver ze zorgvuldig van alle
wildgroei; want als de bomen eenmaal groot en sterk zijn geworden en hun stam
lelijke kronkels heeft die ontstaan zijn door de slechte winden, dan zullen
jullie deze ondanks al je krachtsinspanningen niet meer recht kunnen buigen!
Wees daarom vóór alles bedacht op een juiste en goede opvoeding van je
kinderen, dan zullen jullie dit volle evangelie van Mij gemakkelijk aan de
nieuwe volkeren kunnen prediken, en het goede zaad zal ook op een goede en
zuivere bodem vallen en een honderdvoudige oogst brengen! Als jullie echter je
kinderen op laten groeien zoals de apen hun jongen, dan zullen zij als onkruid
jullie hetzelfde laten oogsten wat ouders van apenkinderen oogsten: Wat de
ouders verzamelen, verbruiken en vernielen hun kinderen moedwillig; en als de
ouders hen van hun euveldaden willen afhouden, laten de lieve jongen meteen hun
scherpe tanden zien en verjagen zij de ouders.
13 juni
Het stervensmoment
(GJE IV. 129, 10, 5)
De Heer: Ik heb jullie reeds de ontwikkelingsgang laten zien tot aan het
punt van de overgang door het afvallen van de materie. De lichamelijke dood is
nog steeds de schrik van alle schepselen. (...)
Als de ziel op het moment van scheiden het verwoeste, verscheurde en
verder niet meer bruikbare lichaam verlaat, vibreert zij vaak met trillingen
ter grootte van een handbreedte en wel zo snel, dat je kunt aannemen dat zij in
een enkel ogenblik duizendmaal heen en weer en op en neer gaat. Zolang de ziel
zo in trilling is, is het voor een eventuele toeschouwer totaal onmogelijk ook
maar iets van de menselijke vorm van de ziel waar te nemen. Na verloop van tijd
komt de ziel meer en meer tot rust en wordt daardoor ook als menselijke ziel
zichtbaar; is zij echter tenslotte geheel in de ruststand gekomen die direct
na de volledige afscheiding intreedt, dan is zij ook meteen in volmaakte
menselijke vorm zichtbaar, vooropgesteld dat zij voordien door allerlei zonden
niet teveel misvormd is.
14 juni
Aandacht voor de geest
(GJE IV 140, 4-6)
Je kunt beter vragen naar iets geestelijks dan naar zaken die voor de geest
net zo onbelangrijk kunnen zijn als de sneeuw die duizend jaar vóór Adam de
woeste streken van de aarde heeft bedekt! Wat materie is en hoe deze ontstond,
bestaat en nog ontstaat is jullie reeds volkomen duidelijk uitgelegd en daarom
moeten wij ons nu vóór alles alleen bekommeren om de geestelijke dingen. Wat
heeft de mens aan alle kennis en wetenschap van de hele wereld als hij zichzelf
niet tot in de diepste levenswortel kent en dat vooral in de levens- en
bestaanssfeer van zijn ziel en zijn geest?
Zal hij ooit waarachtig gelukkig kunnen zijn, ook al bezit hij alle aardse
goederen, als hij zich bij tijd en wijle af zal moeten vragen: Wat zal er na de
dood met mij gebeuren? Zal ik op de een of andere wijze bewust verder leven of
zal het voor eeuwig helemaal met mij gedaan zijn? Als de bange vragensteller
echter geen bevestigend antwoord krijgt, noch van iemand die meer ervaren is,
of nog minder uit de eigen, duistere, wereldse levenskamer waarin nog nooit
een waarachtig geestelijk licht is doorgedrongen, - wat dan? (....) Wat heeft
de mens eraan als hij alle schatten van de wereld zou winnen, maar schade zou
lijden aan zijn ziel?
Daarom weg met alles wat roest en motten kunnen vernietigen! Slechts wat
van de geest is, blijft voor eeuwig onveranderlijk; alles wat tot de materie
behoort, is vaak nog onderworpen aan talloze veranderingen eer het het niveau
van de geest bereikt zal hebben.
Vraag daarom naar dingen die de geest en de ziel betreffen, maar nooit naar
aardse zaken!
15 juni
Oorzaak van de zondvloed
(GJE IV 143, 1-3)
De Heer: Gods wijsheid kan zich wel verzetten wanneer mensen (...) moedwillig
en ook kwaadwillig tegen de orde van God opstaan; maar daarvoor is er dan weer
de liefde van God, die in haar grote geduld altijd deugdelijke middelen
tegenover de verkeerde neigingen van de mensen weet te stellen en hen weer op
de juiste weg brengt, waardoor tenslotte Mijn einddoel met de mensheid toch
altijd moet worden bereikt zonder dat de mens als een machine daartoe gedwongen
wordt door de een of andere almachtige wraak van God.
Maar zelfs deze middelen moeten niet als een gevolg van de toornige,
goddelijke macht gezien worden, maar zuiver als een gevolg van de verkeerde
handelwijze van de mensen. De wereld en de natuur hebben immers binnen de
bestaande, juiste orde van God noodzakelijke en onveranderlijke, onontkoombare
wetten meegekregen; aan zulke wetten is echter ook de mens onderworpen wat
zijn vorm en zijn lichamelijke wezen betreft. Als de mens zich nu op de een of
andere wijze tegen deze orde wil verzetten en de wereld wil omvormen, dan wordt
hij daarvoor niet door Gods toorn gestraft, maar door de aangetaste, strenge en
vaststaande goddelijke orde in de dingen zelf, die zo moeten zijn als zij zijn.
Je vraag jezelf nu af, of de zondvloed ook als een natuurlijk en
noodzakelijk gevolg van een verkeerde handelwijze gezien moet worden. En Ik zeg
je: Ja, zo is het! Meer dan honderd zieners en boden heb Ik opgewekt, en Ik heb
de volkeren gewaarschuwd voor hun handelwijze die tegen de natuurlijke en
goddelijke orde inging, en Ik heb hen meer dan honderd jaar lang zeer ernstig
gewezen op de verschrikkelijke gevolgen voor hun lichaam en hun ziel die daar
noodzakelijkerwijs het gevolg van zouden zijn; maar hun boosaardige moedwil
ging zo ver, dat zij in hun blindheid de boden niet alleen bespotten, maar
velen zelfs doodden en zodoende letterlijk de strijd met Mij aanbonden. Maar
toch werd Ik daarom niet van toorn of wraakzucht boos, maar Ik liet hen hun
gang gaan en de droevige ervaring opdoen dat onverstand en onkunde - die zelf
schuldig zijn aan wat ze zijn - met Gods natuur en ordening beslist niet alles
mogen doen wat hen in hun blindheid goeddunkt.
16 juni
Ontstaan van rampen
(GJE IV. 144, 2-3)
Ik zeg jullie: Alle onheil, epidemieën, allerlei ziekten bij mensen en
dieren, slecht weer, magere en onvruchtbare jaren, vernietigende hagel, grote
alles vernietigende overstromingen, orkanen, grote stormen, grote
sprinkhanenplagen en dergelijke meer, zijn louter gevolgen van de tegen de orde
ingaande handelwijze van de mensen!
Als de mensen zoveel mogelijk
volgens de gegeven orde zouden leven, zouden zij dat alles niet hoeven te
verwachten. De jaren zouden als parels aan een snoer elkaar opvolgen, het ene
net zo gezegend als het andere. Het bewoonbare deel van de aarde zou nooit
door te grote koude of te grote hitte geplaagd worden. Maar wanneer de slimme
en bijzonder intelligente mensen uit zichzelf allerlei ondernemen wat ver boven
hun eigen behoefte uitstijgt, wanneer zij op aarde te grote bouwwerken en te
overdreven verbeteringen uitvoeren, hele bergen afgraven om heerwegen aan te
leggen, als zij vele honderdduizenden hectaren met de mooiste bossen
vernietigen, als zij terwille van goud en zilver te diepe gaten in de bergen
slaan, als zij tenslotte zelf onder elkaar in voortdurende twist en onenigheid
leven, terwijl zij toch altijd door een groot aantal intelligente
natuurgeesten omringd zijn die zowel voor het weer als de zuiverheid en
gezondheid van de lucht, het water en de bodem zorgen, - is het dan te
verwonderen dat deze aarde steeds meer geteisterd wordt door ontelbare kwalen
van allerlei aard?!
17 juni
Invloed van het kwade op
het goede
(GJE IV. 145, 3-5)
Wie dit eens heel praktisch wil ondervinden, moet maar eens naar een zeer
goed mens gaan, dan zal hij zien dat daar alle dieren ook een veel zachter
karakter hebben. Het snelst merkt men dat bij honden, die in korte tijd geheel
het karakter van hun baas aannemen. De hond van een gierigaard zal beslist ook
een gierig beest zijn, en als hij vreet zal het niet raadzaam zijn in zijn
buurt te komen. Maar als je naar een vrijgevig, zachtaardig mens gaat, dan zul
je merken dat zijn hond, als hij er een heeft, een heel goedmoedig karakter
heeft; dit dier zal eerder afstand doen van zijn etensbak dan dat hij een
onuitgenodigde gast zijn tanden zal laten zien. Ook alle andere huisdieren van
een zachtaardige en goedhartige baas zullen aanmerkelijk zachtaardiger zijn,
ja zelfs bij planten en bomen zal een gevoelig persoon een groot verschil
waarnemen.
Maar kijk eens of de bedienden van een vrek ook niet voor het merendeel
krenterig, afgunstig en gierig en derhalve achterdochtig, vals en oneerlijk
worden! Zelfs een voordien goed en vrijgevig mens zal, als hij zich langere
tijd in de omgeving van een gierigaard bevindt die zwemt in zijn goud en zilver,
tenslotte echt zuinig en bij het beoefenen van weldadigheid veel bedachtzamer
worden.
Nu is het echter op aarde ook nog zo dat al wat slecht is, het goede veel
gemakkelijker in iets slechts verandert, dan dat het goede het slechte in iets
goeds verandert!
18 juni
Vasten
(GJE IV. 167, 13-16)
Zolang Ik bij jullie ben als een echte Vader van jullie geest en bruidegom
van jullie zielen, moeten jullie lichamelijk noch geestelijk vasten; als Ik
echter mettertijd niet meer zoals nu persoonlijk bij jullie zal zijn, zullen
jullie je weer van allerlei zaken moeten onthouden.
Overdreven en zonder reden vasten is ook dwaasheid en kan zelfs net als
overdreven zwelgen tot zonde worden. Wie de juiste regels wil aanhouden voor zijn
leven, moet in alle dingen matig zijn; want iedere onmatigheid moet mettertijd
voor lichaam, ziel en geest nadelige gevolgen hebben! Eet en drink nu
welgemoed, en wees vrolijk en opgewekt!
Een vrolijk en opgewekt hart is Mij veel liever dan een hart dat
droefgeestig, treurig, klagend, morrend, met alles ontevreden en daardoor
ondankbaar is, en zeker weinig liefde in zich heeft; want in een vrolijk hart
woont liefde, goede hoop en vast vertrouwen. Komt iemand die belangrijke
redenen heeft om te treuren bij een opgewekt en vrolijk iemand, dan wordt hij
weldra ook vrolijk gestemd, zijn ziel begint zich vrijer te bewegen en het
licht van de geest kan de rustige ziel gemakkelijker verlichten, - terwijl een
treurige ziel helemaal verschrompelt en uiteindelijk totaal somber en nors
wordt.
Ik neem aan dat jullie
vrolijkheid en opgewektheid van het hart niet verwarren met uitgelaten,
onfrisse en onzedelijke grappenmakerij - want laat dat verre van jullie
blijven! - maar Ik bedoel de vrolijkheid en opgewektheid die het hart van een
eerbaar en kerngezond echtpaar vervullen, of die ootmoedige mensen na goede en
God welgevallige daden ervaren.
19 juni
Eenwording van de mens met God
(GJE IV. 176, 2-4)
God, de eeuwig ontoegankelijke, openbaart Zichzelf in eigen persoon geheel
zoals Hij was, is en eeuwig zijn zal, aan de mensen. Dat maakt het echter
anderzijds ook noodzakelijk om God niet slechts ten dele, maar met lichaam,
ziel en geest geheel in zich op te nemen, door enkel en alleen Hem lief te
hebben. Deze toenadering van de Schepper tot het schepsel en omgekeerd moet
immers uiteindelijk onvermijdelijk een volledige vereenzelviging van het
scheppende Oerwezen met het later geschapen wezen tot gevolg hebben.
God wordt één met ons en wij worden één met Hem zonder de geringste
beperking van onze persoonlijke individualiteit en met volkomen vrijheid van
wil! Want zonder de volmaakte vereenzelviging van het schepsel met de Schepper
kan nooit aan een volkomen wilsvrijheid gedacht worden, omdat alleen de wil van
de Schepper geheel onbeperkt kan zijn en de wil van het schepsel alleen maar
dán als hij volmaakt één geworden is met de wil van de Schepper.
Als wij willen wat de Heer wil, is ons willen volkomen vrij, omdat de wil
van de Heer ook volkomen vrij is; willen wij dat echter niet, of maar ten dele,
dan zijn wij miserabele slaven van onze eigen oneindige blindheid. Alleen in
God kunnen wij volkomen vrij worden; buiten God bestaat er niets dan alleen
maar gericht en dood!
20 juni
Menselijke zwakheid
(GJE IV. 176, 8-9)
Mijn Heer en Mijn God! Waar heb ik het aan te danken dat U nu opeens zo
genadig en barmhartig voor mij bent? Weet dat ik een zondig mens ben, want mijn
vlees is erg zwak. Mooie en aantrekkelijke meisjes maken op mij een geweldige
indruk, en van tijd tot tijd komen er altijd onzedelijke gedachten in mij op.
En heel vaak stem ik met een soort lust en plezier in met deze gedachten, ook
al is het niet metterdaad bij gebrek aan gelegenheid, dan toch wel in mijn
gemoed dat bij mij tijdens zulke bronsperiodes erg gewillig is.
Daarna heb ik dan ook wel weer heldere ogenblikken en verstandige
opvattingen en beschouwingen met betrekking tot dit onderwerp, maar wat heeft
dat voor zin? Als ik meteen daarop weer een mooi meisje zie, zijn al die
heldere ogenblikken, al die verstandige opvattingen en beschouwingen in een
zucht weer verdwenen, en de oude zondebok staat weer met al zijn zinnelijkheid
klaar. Ik doe daarbij en daarna wel niets, maar dit nietsdoen is toch geen echt
nietsdoen, maar alleen maar een nietsdoen bij gebrek aan gelegenheid. De vrees
voor aardse straf en schande weerhoudt iemand, maar de eigen vrije wil bij
lange na niet, want die heeft bij zulke gelegenheden alleen maar erg veel zin
en zou er bij een gunstige gelegenheid zeker niet afwijzend tegenover staan! Ik
ken mijn ellendige lichaam helaas maar al te goed en daarom ben ik een zondig
mens en zo'n grote genade van U niet waard!
21 juni
Doel van de zinnelijkheid
(GJE IV. 177,1-5)
Ik zeg: Vriend, wat gaat jou het lichaam aan en wat daarin gebeurt? Als Ik
deze eigenschap niet aan het lichaam zou geven, zou een man dan ooit een vrouw
nemen en in haar de levende menselijke vrucht verwekken?
Als Ik de maag niet de begeerte naar voedsel gegeven zou hebben, zou iemand
dan ooit voedsel tot zich nemen? (....)
Kijk, wordt er ook maar één punt in Mijn eenmaal vastgestelde orde
gewijzigd, dan is het voor eeuwig uit met een volkomen vrij en zelfstandig
leven. Ben Ik niet Degene die de ogen het vermogen om te zien, de oren het
vermogen om te horen heeft ingeademd, en de tong het vermogen om te spreken en
te proeven, en de neus het reukvermogen heeft gegeven?
Ben je een zondaar omdat je bij tijden honger en dorst hebt? Zondig je,
wanneer je kijkt, luistert, proeft en ruikt? Al deze zintuigen zijn je gegeven
om de vorm van de dingen waar te nemen, om de wijsheid van het gesproken woord
te horen en om goede en slechte en schadelijke geesten van de nog ongegiste en
ruwe materie waar te nemen!
Zeker, je kunt met ogen, oren, neus, smaak en tong wel zondigen als je deze
zintuigen niet overeenkomstig de orde gebruikt, als je je ogen onbeschaamd
alleen maar richt op dingen die slechts het lichaam aanspreken, als je alleen
maar graag en gretig naar laster, smaad en smerige praatjes luistert, als je
alleen maar voor je plezier aan stinkende zaken ruikt die het lichaam
verontreinigen en ziek maken, zodat je niet tot werken in staat bent. Je
zondigt ook met je smaak en je tong als je de te grote belustheid op dure
lekkere hapjes niet in toom houdt; want waarom moet jouw smaak gestreeld
worden door het zwelgen van de kostbaarste dingen, terwijl er naast je veel
armen van honger en dorst versmachten?! Als je honger en dorst hebt, verzadig
je dan met eenvoudige en vers klaargemaakte kost; maar wanneer je meedoet aan
vreet- en zwelgpartijen, zondig je duidelijk tegen de orde van God.
22 juni
Hart en geheugen
(GJE IV 178, 15-17)
Jullie moeten Mijn woorden beter ter harte nemen, dan vergeet je deze niet
zo gauw, want alles wat je eenmaal echt ter harte hebt genomen, blijft beslist
ook vast in je herinnering zitten en als je het nodig hebt, laat je geheugen je
niet in de steek. Maar als je datgene wat Ik gezegd heb alleen maar in je
geheugen wilt opnemen, zul je het voor het merendeel binnen een jaar minstens
honderd keer vergeten; want op latere leeftijd is het geheugen niet meer zo
soepel als in de jeugd. En de jeugd vergeet al gemakkelijk wat zij geleerd
heeft, laat staan de ouderen. Maar wat je eenmaal ter harte hebt genomen, is in
het leven overgegaan en blijft voor eeuwig!
Ik zeg jullie, van alles wat je op deze wereld slechts in je geheugen hebt
opgenomen, zal in het hiernamaals geen jota overblijven; alle dorre, wereldse
geleerden verschijnen dan ook in het hiernamaals als doven, blinden en stommen;
zij weten helemaal niets en kunnen zich niets herinneren. Niet zelden komen zij
daar zonder enig begrip aan, zoals een kind op deze wereld uit het
moederlichaam komt. Zij moeten daar alles vanaf de eerste beginselen opnieuw
gaan leren en ondervinden, omdat zij anders in eeuwigheid doof, blind en stom
zouden blijven en alleen maar een vaag gevoel van het lichaam zouden hebben,
zonder echt te voelen dat zij het zijn die reeds op aarde bestonden. Dat moet
hun eerst bij stukjes en beetjes op zinvolle wijze bijgebracht worden.
Als het bij de mens in zijn hart duister is, is meteen de gehele mens
duister; als het daar echter licht en helder is, is de gehele mens licht en het
kan bij hem nooit meer duister worden! Neem wat je hoort daarom meteen in je
hart op, dan zal het ook weldra licht in je worden!
23 juni
Snel van begrip
(GJE IV. 199,1-4)
De Heer: Het is al lang bekend, dat mensen die iets gemakkelijk aanvaarden
zonder eerst behoorlijk flink beproefd te zijn, de gemakkelijk aanvaarde en
begrepen zaak ook heel gemakkelijk en snel weer laten varen, terwijl mensen die
in zekere zin door louter porren en een harde aanpak een les leren aanvaarden
en begrijpen, deze dan niet zo gemakkelijk ooit weer vergeten.
Er zijn er wel die zeer goede talenten bezitten en daarbij ook alle andere
capaciteiten hebben! Zij bevatten alles snel en gemakkelijk en begrijpen het
goed, maar op het moment dat zich noodzakelijke beproevingen voordoen, denken
zij aan hun wereldse voordeel, zijn bang teveel te moeten offeren, en proberen
dan zo mogelijk die geestelijke zaken te vergeten en kwijt te raken, die,
hoewel zij van de waarheid daarvan overtuigd zijn, hun op deze wereld geen voordeel
opleveren. Zulke mensen lijken op die bijna doorzichtige dagvliegen die de hele
mooie dag door in het licht spelen en vol leven zijn, omdat zij zelf helemaal
door het licht doorschenen en doorgloeid worden; maar komt dan de nacht die het
leven beproeft, dan is het uit met hun licht en hun gloed, en daarmee ook met
hun leven!
Daarom zijn mensen die aanvankelijk een hogere waarheid wat moeilijker
aanvaarden, geschikter voor het rijk van God dan de vlotte aanvaarders; want
zij behouden het aanvaarde daarna getrouw en leven daarnaar, terwijl de vlotte
aanvaarders met het licht uit de hemel spelen als de dagvliegen met het
zonlicht, maar als gevolg daarvan ook niet meer nut hebben van het hemelse
licht dan de dagvliegen van het zonlicht.
Soms zijn er echter ook mensen die een waarheid gemakkelijk aanvaarden,
onthouden en dan tijdens de nacht als heldere sterren blijven stralen en
zichzelf en anderen veel voordeel brengen; maar van deze mensen zijn er maar
weinig en zij zijn zeldzaam.
24 juni
Geestelijke schatten
(GJE IV. 199, 6-7, 9)
Het is met het grondig bevatten en het juiste begrijpen van Mijn leer
ongeveer als met het verwerven van een vermogen: Wie heel gemakkelijk aan een
aanzienlijk vermogen is gekomen, weet daar ook heel snel en gemakkelijk raad
mee, want aan ontberingen is hij nooit gewend en sparen heeft hij nooit
geprobeerd. Als hij eenmaal door een erfenis of door een ander gemakkelijk
verkregen gewin in het bezit is gekomen van een vermogen, zal hij geen waarde
hechten aan dat vermogen, want hij denkt, en voelt dat ook, dat men heel
gemakkelijk een groot vermogen vergaart. Wie zich echter met hard werken een
aanzienlijk vermogen vergaard heeft, kent de zware inspanningen en het vele
werk en weet hoeveel zweetdruppels hem iedere penning gekost heeft; daarom
waardeert hij ook zijn met moeite verworven vermogen en hij verkwist en
verbrast het beslist nooit op een lichtvaardige manier.
Zo is het echter ook met de
geestelijke schatten. Wie ze gemakkelijk verwerft, hecht er nauwelijks waarde
aan omdat hij denkt en ook in zichzelf voelt, óf dat hij ze nooit ofte nimmer
kwijt zou kunnen raken, of, gesteld dat hij er iets of zelfs alles van zou
kwijtraken, al het verlorene heel gemakkelijk weer terug kan krijgen. Maar dat
is niet het geval, want wie geestelijk iets verliest, wint het verlorene een
tweede maal niet zo gemakkelijk terug als hij het de eerste maal kreeg.
Wie eenmaal Mijn woord heeft, moet het behouden en daar standvastig in
blijven, niet alleen door het kennen van Mijn woord, maar voornamelijk door het
doen en handelen volgens Mijn woord; want alle kennis en geloof zonder daarnaar
te handelen heeft vrijwel geen betekenis en kan voor het leven geen waarde
hebben!
25 juni
Goddelijkheid van de Heer
(GJE IV. 200, 18-20)
De engel Rafaël zegt: Bij God is alles mogelijk, en jullie kunnen daaruit
opmaken hoe God, de Heer, ook al is Hij hier als mens net als een ander mens
aanwezig, met de oneindige macht van Zijn wil toch de gehele oneindigheid
leidt, regeert en in stand houdt, en dat er voor Zijn alziende ogen eeuwig
nergens iets verborgen kan zijn, waarvan Hij niet heel precies alles weet!
Dat de eeuwige goddelijke geest nu op deze aarde in het vlees is gekomen en
Zelf persoonlijk Mens is geworden, kwam vooral omdat Zijn overgrote liefde voor
jullie mensen van deze aarde, en daardoor ook voor de mensen van al de talloze
andere werelden, Hem bewoog om voor jullie in alle liefde voor alle eeuwige
tijden een voelbare, zichtbare en aanspreekbare God en Vader te zijn! Want Hij,
als God, is de machtigste en zuiverste liefde, en daarom kan ook geen mens en
geen engel Hem anders dan alleen door de liefde benaderen.
Als jullie bij Hem willen komen, moeten jullie Hem vóór alles boven alles
liefhebben en jullie moeten elkaar als ware broeders en oprechte zusters
liefhebben; zonder die liefde is het zo goed als onmogelijk om bij Hem te
komen!
26 juni
Juiste opvoeding
(GJE IV. 220, 1-4)
De Heer: Wat zou een boom voor vruchten geven als alle hartverblindende
verschijnselen van de vruchtvorming van de eerste vrucht achterwege bleven?
(...)
En precies zo is het met een mens en heel in het bijzonder met zijn ziel!
Alles wordt grove materie, die geen andere vrucht voortbrengt dan alleen die,
welke men tenslotte afhakt en als hout in het vuur verbrandt om uiteindelijk
misschien toch nog de as nuttig te gebruiken voor het bemesten en zuiveren van
de slechte en magere grond.
Wie derhalve begint met het verstand van zijn kinderen te ontwikkelen en
te vormen, begint een huis bij de topgevel te bouwen en put water in een vat
vol met gaten. Nat zal het wel zijn zolang de schepper met dat vergeefse werk
bezig is, maar op zichzelf zal er toch nooit een druppel levend water in
blijven, en met de wonderbare uitingen van het zielenleven zal het wel nooit
iets worden. Als men de gaten in het vat met heel veel moeite dicht zou stoppen,
zou het water er ook wel in blijven. Maar hoe gemakkelijk verrot een stopje dat
er niet zo erg goed en vast ingeduwd is, en na verloop van tijd kan het vat dan
weer al zijn levenswater verliezen.
De betekenis hiervan is dit: Een mens die verstandelijk is ontwikkeld, kan
door veel zelfverloochening ook naderhand zijn hart doeltreffend ontwikkelen;
gaat hij daarbij echter niet uiterst zorgzaam te werk, en let hij niet
voldoende op de vele proppen waarmee hij alle gaten (aardse zwakheden) in zijn
levensvat gedicht heeft, en laat hij ook maar één zwakheid, ofwel één gaatje
dat niet zorgzaam genoeg dicht gestopt is, de ruimte, dan zal hij heel vlug
merken dat hij het verzamelde levenswater kwijt is, en dat hij heel ongemerkt
weer helemaal de oude mens is geworden, zonder enige innerlijke levensinhoud!
27 juni
Wedergeboorte
(GJE IV. 220, 5-10)
Alleen de liefde kan jullie omvormen tot het leven!
Daarom ben Ik in de wereld gekomen om jullie de ware ommekeer te tonen,
terug naar Mijn orde en naar de ware weg, om daarlangs verder te gaan tot
jullie de ware geestelijke wedergeboorte in de ziel bereikt hebben, waarna er
geen slechte terugval meer denkbaar en mogelijk is.
Dit moet nu bij jullie voorbereid worden, omdat degenen die eenmaal
verkeerd zijn geworden, alleen met de door lapwerk bewerkstelligde ommekeer van
de ziel weinig geholpen zouden zijn. De ziel moet weliswaar eerst helemaal
omkeren voordat de geest in de ziel wedergeboren kan worden, maar de
dichtgestopte, opgelapte en zo op de goede weg gebrachte, betere zielstoestand
is niet duurzaam, omdat een ziel die alleen maar opgelapt is door de macht van
de wereld en haar tijdelijke voordelen maar al te gemakkelijk bij de volgende,
iets sterkere verlokkende gelegenheid weer in haar vanouds gewende, verkeerde
handelwijze terugvalt.
Om dat echter zoveel mogelijk te verhinderen, heb Ik nu de nieuwe weg zo
voorbereid, dat Mijn geest, die Ik nu als een vonk van Mijn vaderliefde in het
hart van iedere ziel leg en gelegd heb, door jullie liefde tot Mij, en daardoor
waarachtig en daadwerkelijk tot de naaste, gevoed wordt, in jullie ziel groeit,
en na het bereiken van de juiste grootte en kracht zich volledig met de genezen
ziel verenigt en daarmee één wordt, - hetgeen dan wedergeboorte van de geest moet
en ook zal heten.
Wie dit bereikt heeft, staat dan natuurlijk onvergelijkbaar veel hoger dan
welke ziel dan ook, ook al is die op zichzelf nog zo volkomen; die is
weliswaar ook tot veel in staat, maar ondanks dat toch eeuwig niet tot alles
wat aan de volledig wedergeborene is voorbehouden.
Deze vonk van Mijn liefde wordt echter pas dan volledig in het hart van een
mensenziel gelegd, als een mens Mijn woord gehoord heeft en het gelovig in zijn
hart met alle liefde als waarheid heeft aangenomen; zolang dat niet het geval
is, kan geen mens, ook al is zijn ziel nog zo volmaakt, de wedergeboorte van de
geest bereiken. Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de
vonk van Mijn liefde niet in het hart van jullie ziel, en als die er niet is, kan
hij ook niet in een ziel groeien en gedijen, en daarin dus ook niet
wedergeboren worden.
28 juni
Doopsel
(GJE IV. 220, 11-12)
In het vervolg zullen echter ook de kinderen, als zij door Mijn woord en
Mijn naam getekend en gedoopt worden, de geestelijke vonk van Mijn liefde in
het hart van hun ziel gelegd krijgen; die zal echter bij een verkeerde
opvoeding niet groeien, wel bij een opvoeding volgens Mijn orde die nu aan
jullie allen overduidelijk is uitgelegd, volgens welke vóór alles het hart, en
van daaruit pas op overeenkomstige wijze het verstand gevormd moet worden. Het
hart wordt gevormd door de ware liefde en door zachtmoedigheid en geduld.
Leer de kinderen al vroeg de
Vader in de hemel liefhebben, toon hun hoe goed en liefdevol Hij is, hoe Hij alles
wat bestaat terwille van de mensen bijzonder goed, mooi en wijs geschapen
heeft, en hoezeer Hij vooral de kleine, Hem boven alles liefhebbende kinderen
is toegedaan! Maak hen er bij iedere speciale gelegenheid op attent, dat de
Vader dat alles regelt en doet en laat gebeuren, dan zullen jullie het hart van
de kleinen tot Mij keren en Mijn liefde zal al snel in hen beginnen te groeien!
Als jullie de kleinen zo zullen leiden, zal jullie geringe moeite ook al gauw
gouden vruchten dragen, - maar anders dorens en distels, waarop druiven noch
vijgen groeien!
29 juni
Uitstralende levenssfeer
(GJE IV. 222, 1, 3-4, 7)
De Heer: Jullie begrijpen nog lang niet levensecht genoeg wat in feite nu
eigenlijk de uitstralende levenssfeer van de ziel is, en hoe deze kracht zich
kan uiten door te handelen, te voelen, te luisteren en zelfs door te kijken!
Waarom vind Ik dit nu juist zo belangrijk? Dat is gemakkelijk te raden en
te begrijpen. Wie zijn leven waarachtig wil verbeteren en wil verheffen tot het
eigenlijke leven, moet het eerst door en door kennen, hoe het bestaat, zich
uit, hoe het onder bepaalde omstandigheden en gebeurtenissen op een bepaalde
manier reageert; hoe het, als het bedorven en verkeerd geworden is, weer te
verbeteren is en hoe een volmaakt verbeterde toestand is te behouden en ook op
de naasten is over te brengen, om uiteindelijk te komen tot één herder en één
kudde.
Dat voor de ware mensen de algehele kennis van het leven het
allerbelangrijkste is, hebben in alle tijden de wijste mannen van alle volken
ingezien en beweerd; alleen vonden zij de weg daartoe slechts heel moeizaam en
moeilijk, of meestal ook helemaal niet. Nu ben Ik echter, als Heer en Meester
van al het leven en bestaan van eeuwigheid, Zelf naar jullie gekomen en Ik heb
alles op wonderbaarlijke wijze hierheen, naar deze meest afgelegen plaats van
de wereld ontboden, om jullie het ware levensbestaan zo zichtbaar en duidelijk
mogelijk te laten zien, en daarom zullen jullie het na verloop van tijd, en
met het nodige geduld, wel begrijpen; maar dan zal het ook jullie plicht zijn,
dat wat jullie begrepen hebben ook je naasten zoveel mogelijk begrijpelijk te
maken.
En als jullie van de mensen echte broeders en vrienden gemaakt hebben, die
mettertijd wat levenskennis betreft op jullie zullen lijken, zullen jullie ook
ware vreugde en zaligheid onder elkaar genieten en sterk worden in al het
goede, dat jullie gemakkelijk zullen uitvoeren. Want honderd armen bereiken
meer dan één, honderd ogen die naar alle kanten gericht zijn, zien meer dan
twee en de verenigde uitstralende levenssfeer van duizenden is een heel merkwaardige,
krachtige hefboom om allerlei gevaren en slechte zaken af te wenden, van welke
kant die ook mogen komen en welke naam ze ook mogen hebben.
30 juni
Verhouding ziel - geest
(GJE IV. 226, 1-4)
De Heer: De ziel zal zich steeds zo tot de geest verhouden als het aardse
lichaam tot de ziel. Het lichaam van een ziel, al is die nog zo volmaakt, heeft
in zekere zin ook een eigen wil om te genieten, waardoor de ziel bedorven kan
worden als zij daarop ingaat. Een juist opgevoede ziel zal echter nooit ingaan
op de vraatzucht van het lichaam en steeds de baas over haar lichaam blijven;
maar bij een verkeerd opgevoede ziel is dat heel goed mogelijk.
Toch bestaat er tussen ziel en geest alleen maar dezelfde verhouding als
tussen een oer-volmaakte ziel en haar lichaam. Het lichaam kan zelf begeerten
hebben zoveel het maar wil en met al zijn stekels, die vaak zeer scherp zijn,
de ziel prikkelen om daaraan te voldoen en deze bevredigen, maar dan zegt de
volmaakte ziel daar toch altijd met succes nee tegen! En precies hetzelfde doet
Mijn geest in de ziel waarin Hij helemaal is overgegaan!
Zolang de ziel helemaal opgaat in
de wil van de geest, zo lang gebeurt alles precies volgens de wil van de geest,
die ook Mijn wil is; maar wanneer de ziel echter door herinneringen van vroeger
wat meer bezig is met zinnelijke dingen, dan treedt op zulke momenten de geest
terug en laat de ziel alleen over aan de uitvoering van haar wens, waarvan
meestal niets terecht komt, vooral als de uitvoering daarvan zeer weinig of
vaak ook helemaal niets geestelijks ten doel heeft
De ziel die weldra haar egoïstische zwakheid en onhandigheid bemerkt, laat
dan ook al gauw haar op eigen lust gerichte dromen varen, verenigt zich weer
heel innig met de geest en laat diens wil overheersen. Dan is er natuurlijk
weer orde en kracht en macht in overvloed.
1 juli
Gevolgen van onkuisheid
(GJE IV. 230, 1-6)
De Heer: De ingetogenheid van lichaam en van leven en ware maagdelijke
kuisheid is van het grootste levensbelang, want als de mensen deze zonde zouden
mijden en alleen maar geslachtelijke gemeenschap zouden hebben wanneer dat
nodig is voor het verwekken van een vrucht in het lichaam van een deugdzame
vrouw, dan zeg Ik jullie: Er zou er niet één onder jullie zijn, die niet op
zijn minst helderziend zou zijn! Maar nu, bij jullie huidige zeden, verkwist
zowel de man als de vrouw de beste krachten door vaak dagelijks de
alleredelste en de meest aan de ziel verwante levenssappen te verspillen,
waardoor zij nooit een voorraad hebben, waaruit tenslotte een steeds
intensiever licht in hun ziel zou kunnen ontstaan!
Daarom worden zij echter geleidelijk aan steeds trager en op poliepen
lijkende, genotzuchtige wezens. Zelden zijn zij in staat tot een heldere gedachte
en zij zijn vreesachtig, laf, zeer materieel, humeurig, wispelturig, jaloers en
afgunstig. Zij kunnen moeilijk of helemaal nooit iets geestelijks begrijpen,
want hun fantasie zwerft steeds binnen de aantrekkingskracht van het stinkende
vlees rond en wil zich nooit verheffen tot iets hogers en geestelijkers. En ook
al zijn daar zo nu en dan ook mensen onder die tenminste op momenten dat zij
geen begeerte naar het vlees hebben, een vluchtige blik naar boven richten,
dan komen er toch meteen, als zwarte wolken aan de hemel, zinnelijke gedachten
en deze bedekken het hogere zodanig, dat de ziel het volkomen vergeet en zich
meteen weer in de stinkende poel van de lichamelijke lust stort.
Bij zulke mensen baten de goede voornemens, die zij niet zelden hebben, weinig
of niets. Zij lijken meestal op varkens, die zich met steeds vernieuwde
begeerte in de afschuwelijkste modderpoelen storten en daarin met het hele
lichaam rondwoelen, en op honden, die naar wat zij uitgespuwd hebben,
terugkeren en het begerig weer opvreten.
Laat het jullie daarom naar waarheid gezegd zijn, dat hoerenlopers en
hoeren, echtbrekers en echtbreeksters, en ontuchtigen van allerlei soort en van
ieder geslacht, moeilijk of ook helemaal nooit de toegang tot Mijn Godsrijk
zullen vinden!
2 juli
Gemeenschap volgens Gods
orde
(GJE IV. 231, 2-6)
Bij een volk waar ontucht en hoererij hoogtij vieren, bezitten de mensen
totaal geen uitstralende levenssfeer; zij zijn traag, laf en gevoelloos en
niets bezorgt hun nog een verheffend en gelukkig stemmend genoegen, en een
mooie vorm of gestalte doet hun niets. Zij leven alleen voor het stomme,
dierlijke genot waar hun lichaam hen toe drijft; voor al het andere hebben ze
of heel weinig of helemaal geen gevoel.
Zorg er daarom vóór alles voor dat deze zonde nergens om zich heen grijpt,
en echtparen moeten alleen maar dát doen wat beslist noodzakelijk is voor de
verwekking van een mens! Wie zijn vrouw lastig valt tijdens haar zwangerschap,
bederft de vrucht reeds in het moederlichaam en plant daarin de geest van
ontucht; want de geest die de echtelieden dwingt en prikkelt om meer dan
volgens de natuur noodzakelijk is gemeenschap te hebben, diezelfde geest gaat
dan versterkt over in de vrucht.
Daarom moet er ook bij de verwekking goed en zeer gewetensvol op gelet
worden, dat de gemeenschap ten eerste niet uit lage wellust plaatsvindt, maar
uit ware liefde en geestelijke toeneiging, - en ten tweede dat de vrouw, zodra
zij in verwachting is, nog ruim zeven weken na de geboorte van haar vrucht met
rust wordt gelaten.
Kinderen die zó volgens de regels verwekt worden en in het moederlichaam
ongestoord tot volle rijpheid zijn gekomen, zullen ten eerste al met een
volmaaktere ziel op de wereld komen, omdat de ziel in een volmaakt gerijpt
organisme beslist eerder en gemakkelijker voor haar geestelijk centrum kan
zorgen dan bij een dat helemaal bedorven is, waaraan zij steeds maar moet
verbeteren en herstellen, en ten tweede is zij zelf zuiverder en lichter,
omdat zij niet verontreinigd is door de wulpse, ontuchtige geesten, die vaak
dagelijks door de wellustige na-bevruchtingen in het vlees en ook in de ziel
van het embryo mee verwekt worden.
3 juli
De materialistische mens
(GJE IV. 236, 4-6)
De Heer: Ja, de wereldse mensen verstaan de kunst heel goed om de materiële
bodem van de aarde net als varkens en woelmuizen om te woelen en met allerlei
vruchten te verbouwen. Zij behalen aanzienlijke oogsten, vullen hun schuren en
korenbakken tot bovenaan toe en worden vervolgens trots en hoogmoedig en daarom
des te harder en gevoellozer tegenover de arme mensheid, die door de te grote
hebzucht van de wereldse rijken, en daardoor machtigen, geen spanne breeds
grond in eigendom kregen om zelf in hun onderhoud te voorzien.
Dus die kunst verstaan de
wereldse mensen voortreffelijk; maar de aarde van de geest, van het eeuwige
leven, laten zij voortdurend braak liggen en daar bekommeren zij zich weinig
om. Of daarop dorens en distels groeien, bekommert ze weinig of niets, en het
wordt daardoor begrijpelijk, hoe en waarom de mensen van deze aarde, in plaats
van beter, steeds slechteren ellendiger worden. Als zij maar schitterende
paleizen voor zichzelf kunnen bouwen, op zachte bedden kunnen liggen, en hun
buik met de heerlijkste lekkernijen kunnen vullen en hun huid kunnen bekleden
met zachte, koninklijke kleren, dan hebben zij genoeg en zijn zij tevreden;
want dan hebben zij dat, wat hun zelfzuchtige, lichamelijke leven ook maar
verlangen kan tijdens de korte tijd van hun aardse bestaan.
Maar als dan de kwalijk hinkende bode komt, de kwaadaardige ziekte met
achter haar aan de dood, dan valt hun ziel, die helemaal weggekwijnd is, ten
prooi aan steeds grotere angsten, vervolgens aan volledige vertwijfeling en
onmacht, en tenslotte aan de dood, en lachende erfgenamen verdelen dan de
nagelaten grote schatten en overvloed van de gestorven wereldse dwaas. En wat
heeft deze dan in het hiernamaals? Niets dan in alle opzichten de grootste
armoede, de grootste nood en de grootste voor deze wereld onbeschrijfelijke
ellende, en niet zomaar voor een kort poosje, maar voor naar jullie begrippen
ondenkbaar lange tijden, die jullie heel zeker met het begrip `eeuwig' zouden
kunnen aanduiden, hetgeen echter ook heel natuurlijk is; want waar moet een
ziel die nooit voor iets anders gezorgd en gewerkt heeft dan alleen voor haar
lichaam, de middelen vandaan halen om zich te vervolmaken in een wereld die uit
niets anders kan en mag bestaan dan alleen uit datgene wat een ziel in zich
heeft en vervolgens door de geestelijke ether van haar uitstralende levenslicht
omvormt in een woonwereld die haar omgeeft.
4 juli
Materialistische ziel in
het hiernamaals
(GJE IV. 238, 1-4, 10)
De Heer: Een openbaring kan hier op deze aarde gemakkelijker gegeven worden
aan een volk, dan in het hiernamaals aan een ziel, die geen enkel vonkje van
iets wat enigszins lijkt op een goddelijke orde, mee naar het hiernamaals heeft
gebracht.
Als zo'n ziel die geheel verstoffelijkt is geworden, door ontelbare
noodsituaties en onmenselijke benarde toestanden in het hiernamaals eindelijk
zover is gebracht dat zij bepaalde begrippen en ideeën gekregen heeft, en er
door de grotere beweeglijkheid van haar gemoed een zwak licht in haar
substantiële brein komt, waaruit zij zich tengevolge van haar uiterst
behoeftige verbeelding en wil een hersenschimmige noodwoonwereld vormt, die
natuurlijk nog lang niet duurzaam is omdat deze nog te ver afstaat van de enige
waarheid en de goddelijke orde die daaruit voortvloeit, - dan schept dat pas de
mogelijkheid dat zendelingen die helemaal in dezelfde omstandigheden lijken te
verkeren als zij, haar bezoeken, om haar heel behoedzaam en zo ongemerkt
mogelijk te voorzien van en te verrijken met verscheidene betere begrippen.
En dan zijn vaak honderd aardse jaren nog een te korte tijd om de op deze
wereld zo totaal bedorven ziel in een heel povere hemelse orde te brengen.
Maar het is en blijft vrijwel onmogelijk om haar hoger te brengen dan de
onderste, eerste en zuivere wijsheidshemel, want haar brein raakt de trieste,
eerste merktekenen nooit kwijt, waaruit zich van tijd tot tijd nog steeds een
soort aanspraak en bezinning op wraak ontwikkelt, hetgeen in het nu steeds
beter verlichte brein ook weer een beeld achterlaat en maakt, dat het gemoed
van de ziel inziet dat het weliswaar heel goed met haar gaat, maar dat deze
goede gang van zaken lang geen compensatie is voor alles wat zij tot nu toe
heeft doorstaan.
Iedere ziel moet zich ooit zelf tot ontwikkeling brengen: gemakkelijk hier
op aarde, of zeer moeilijk in het hiernamaals; daarvoor zijn haar de middelen
ingeplant. Verzuimt zij het hier, omdat zij zich teveel door de wereld en haar
verlokkende schatten heeft laten verleiden, dan zal zij het in het hiernamaals
moeten doen.
5 juli
Zelfontplooiing van de
mensenziel
(GJE IV. 245, 5-7)
Als de bij heeft wat zij zocht, heeft zij reeds alles; alle andere schatten
van de hele oneindigheid zijn voor haar van nul en generlei waarde.
Maar bij een ziel die zichzelf vervolmaakt ligt dat heel anders! Om dat te
kunnen realiseren moesten haar toch alle daarvoor nodige middelen volledig ter
beschikking gesteld worden, waardoor zij, als zij deze wil gebruiken,
noodzakelijkerwijs en onfeilbaar de volmaaktheid bereiken moet; maar de
daarvoor vereiste middelen worden de ziel die tot het vrije kindschap van God
geroepen is, toch beslist nooit opgedrongen, maar worden alleen klaargezet,
zoals voor een wijze bouwmeester de materialen die voor de bouw van een huis
nodig zijn. Vanaf dat punt gebruikt de bouwmeester ze naar eigen goeddunken en
bouwt daarvan een huis volgens zijn idee en zijn smaak, en het gebouwde huis is
dan volkomen zijn werk en niet het werk van degene die voor hem het materiaal
heeft klaargezet. Ook al heb je het beste materiaal klaargezet om een goed
woonhuis voor je te laten bouwen, maar je bouwt het zelf niet, maar stelt een
bouwmeester aan die het gevraagde huis voor je bouwt, kun je dan toch zeggen:
Kijk, dit mooie en prachtig ingerichte huis is mijn werk?! Beslist niet, want
het huis blijft altijd het werk van degene die het naar eigen goeddunken en
inzicht heeft gebouwd!
Omdat dus een tot het kindschap van God geroepen ziel slechts het materiaal
voor de eigen bouw gegeven mag worden en daarnaast de leer hoe de bouw
uitgevoerd moet worden, is hiermee beslist wel voldoende begrijpelijk
uiteengezet dat, om het eigene van iedere ziel te bewaren, ook in het
hiernamaals niet meer dan dat voor haar gedaan mag worden. Ook al is een ziel
nog zo verdorven, dan mag zij toch niet door Mijn almacht aangepakt worden,
maar wordt haar slechts zoveel materiaal aangereikt als zij kan verwerken; zij
mag ook niet zwaarder belast worden dan haar krachten reiken.
6 juli
Zelfstandig vrije
mensenziel
(GJE IV. 246, 5-7)
De Heer: Ja, vriend, een zon, een aarde en alle dingen daarop te scheppen
is eenvoudig! Daar is niet zo'n lange tijd voor nodig. Ook gerichte dieren- en
plantenzielen scheppen is niet moeilijker. Maar een ziel maken die in alles
volledig aan Mij gelijk is, is ook voor de almachtige Schepper een bijzonder
moeilijke zaak, omdat almacht Mij daarbij niet kan helpen, maar alleen wijsheid
en het grootste geduld en de grootste lankmoedigheid!
Want bij het scheppen van een ziel die volledig aan Mij gelijk is, dus een
tweede godheid, mag Mijn almacht maar heel weinig doen, maar moet alles door de
nieuw wordende God uit Mij gedaan en uitgevoerd worden. Van Mij krijgt hij
alleen het geestelijke materiaal en naar behoefte ook het natuurlijke. En als
dit niet zo was, en als het anders zou kunnen, zou Ik als de eeuwige Oergeest,
Mijzelf tengevolge van Mijn liefde heus niet de moeilijke taak opgelegd hebben
om Zelf in het vlees te verschijnen om de tot een bepaald punt ontwikkelde
zielen niet door Mijn almacht, maar alleen door Mijn liefde verder te leiden,
en hun een nieuwe leer en de nieuwe goddelijke geest uit Mij te geven, opdat
zij nu, als zij het oprecht willen, met Mij in een zeer kort tijdsbestek
volkomen één kunnen worden.
Ik zeg jullie: Voor Mijn eeuwige, voorbereidende werk begint nu pas de
oogst en jullie zullen Mijn eerste, geheel volmaakte kinderen zijn, wat echter
nog steeds van jullie en niet van Mijn wil afhankelijk is.
7 juli
Bezetenheid
(GJE IV. 247, 2-4)
Ik zeg: Ja, Mijn vriend, niet jullie zielen, maar alleen jullie lichamen
waren bedorven, omdat zich in jullie ingewanden een aantal boze geesten
genesteld had! Die veroverden het lichamelijke organisme in zoverre dat zij
daarin heer en meester waren zoveel zij maar wilden, en jullie zielen, die
lang niet opgewassen waren tegen zoveel geesten, trokken zich gedurende die
tijd terug en moesten de kwade geesten in jullie lichaam hun gang laten gaan.
Maar daardoor leden jullie zielen niet de minste schade, want zulke
bezetenheid wordt ook alleen maar dáár toegelaten, waar een lichaam bewoond
wordt door een ziel die reeds zo zuiver is, dat de slechte nog zeer onrijpe
geesten van zielen uit het hiernamaals, deze ziel beslist niet kunnen schaden,
wanneer zij nog eenmaal, in de mening er beter van te kunnen worden, gebruik
maken van een lichaam.
De geringste uiting van Mijn macht is dan voldoende om duizendmaal duizend
van zulke zielen uit het lichaam te verwijderen. Als de geesten eenmaal uit het
lichaam zijn, zul je zeker een behoorlijke zwakte in je lichaam voelen, die
aanhoudt tot de ziel zich weer meester heeft gemaakt van het hele lichamelijke
organisme. Zodra dit heeft plaats gevonden, beheerst de oude helemaal gezonde
ziel weer het lichaam. Hier werd dus alleen het lichaam en niet de ziel door
Mijn almacht geholpen. Maar wanneer een ziel als zodanig door haar eigen wil
verwoest is, kan Mijn almacht niet helpen, maar alleen liefde, onderricht en
geduld, omdat iedere ziel zelf moet gaan bouwen en zich met het haar gegeven
materiaal zelf moet vervolmaken.
8 juli
Doel van Gods menswording
(GJE IV. 255, 2-5)
Tijdens geen van de talloze voorscheppingen heb Ik Mij door de kracht van
Mijn wil op de een of andere planeet als mens met het vlees omhuld, maar Ik
trad alleen met haar menselijke schepselen in contact door middel van voor die
schepping geschapen zuivere engelengeesten. Alleen de huidige scheppingsperiode
heeft ten doel om Mij op een willekeurig, klein, aards hemellichaam, dat nu
juist deze aarde is, voor alle voorafgaande alsook voor alle in de nooit
eindigende eeuwigheid volgende scheppingen, in Mijn eeuwige oer-goddelijke
wezen in het vlees en in de beperktste vorm te aanschouwen en door Mijzelf
onderwezen te worden.
Ik wilde Mij voor alle toekomstige tijden en eeuwigheden niet alleen, zoals
gewoonlijk, ware en werkelijk volledig op Mij lijkende kinderen scheppen, maar
hen door Mijn Vaderlijke liefde echt uitverkiezen, opdat zij dan met Mij over
de hele oneindigheid zouden heersen.
Om dat echter te bereiken, hulde Ik, de oneindige, eeuwige God, het
voornaamste centrum van Mijn goddelijk wezen in het vlees, om Mij aan jullie,
Mijn kinderen, als zichtbare en tastbare Vader te presenteren en jullie Zelf
door Mijn hoogst eigen mond en hart de ware goddelijke liefde, wijsheid en
kracht te leren, waardoor jullie dan, gelijk aan Mij, niet alleen over alle
wezens van deze tegenwoordige scheppingsperiode moeten en zullen heersen, maar
ook over die van de voorafgaande en alle nog komende.
En daarom heeft deze scheppingsperiode ten opzichte van alle andere het
door jullie nog lang niet duidelijk genoeg besefte voorrecht, dat zij in de
gehele eeuwigheid en oneindigheid de enige is waarin Ik Zelf de menselijke,
vleselijke natuur helemaal heb aangenomen.
9 juli
Groei van de uitstralende
levenssfeer
(GJE IV 261, 1-3)
De Heer: Als een ziel eenmaal helemaal rein is en zodoende ook helemaal
gezond en krachtig, begint zij de overvloed van haar uitstralende levenssfeer
in zekere zin buiten de grenzen van haar lichaam te verleggen, en dat des te
verder naarmate het leven in haar zuiverder is geworden.
Vergelijk het met een dof gloeiende kool die een van jullie in een geheel
duistere kamer voor zich neerlegt. De kool zal nu nauwelijks zoveel licht in
haar allernaaste omgeving verspreiden, dat men kan zien waar hij ligt. Blaast
men de haar verduisterende as, als een soort zielenstof, van haar oppervlak
weg, dan zal haar licht rondom reeds zo sterk en zover doordringen, dat men
haar naaste omgeving al heel goed zal kunnen zien. Als men steeds harder
blaast, zal vanuit haar reeds lichtgloeiende oppervlak zich zoveel licht gaan
verspreiden, dat men desnoods reeds in de hele kamer de voorwerpen die zich
daar bevinden, goed duidelijk zal gaan zien. Komen er vervolgens witte
vlammetjes op de gloeiende kool, dan zal het daardoor in de hele kamer goed
licht worden, en men zal dan nu van alle voldoende verlichte zaken de kleuren
ook zuiverder kunnen zien.
Met de zuivere ziel gebeurt hetzelfde. De gloeiende met as bedekte kool
lijkt op een geheel met het vlees vergroeide ziel. Zij heeft al haar matte
levensvuur nodig om de haar omringende duistere materie te vormen; daar is dus
vorming van een uitstralende levenssfeer totaal onmogelijk! En zo'n zeer
materiële ziel kan dus nooit iets bespeuren van een speciale en hogere
eigenschap. In dat geval is er geen sprake van een heerschappij over alle
schepselen, evenmin kan ze iets zien in de sferen van het levensgebied van de
ziel en iets horen van een innerlijke geestelijke stem en nog veel minder iets
verstaan van de dieren- of zelfs de plantentaal, allemaal zaken die aan de
aartsvaders net zo bekend waren als aan jullie de allerbekendste uiterlijke
vorm van een ding of van een of ander voorwerp.
Want waar zou een ziel haar geestelijk uitstralende sfeer vandaan moeten
halen om iets helder te verlichten, als zij, die zelf licht zou moeten geven,
niet voldoende lichtende levensether uitstraalt om van zichzelf te kunnen zien
dat en hoe zij bestaat?
10 juli
De uitstralende
levenssfeer van Mozes
(GJE IV 262, 1-3)
De Heer: De oude vrome patriarchen hadden een uitstralende levenssfeer die
zo sterk was, dat zij 's nachts licht gaven, ook voor aardse ogen. Nadat Mozes
op de Sinaï met God samenkwam, straalde zijn ziel door de gloed van zijn
liefde tot God zo sterk, dat zijn gezicht overdag heerlijker en helderder
straalde dan het licht van de zon op het midden van de dag, en Mozes zijn
gezicht moest bedekken met een driedubbele doek, omdat de andere mensen anders
niet naar hem konden kijken. Onder de mensen van deze aarde had Mozes' ziel
toen de hoogste volmaaktheid bereikt, daarom moesten dan ook alle schepselen
hem heel precies gehoorzamen. Hij stond op de hoogste intelligente manier in
verbinding met alle geschapen wezens, vond daarom ook overal Mijn wil, toonde
die aan de blinde mensen en gaf hun ook de juiste wegen aan waarop ieder mens,
als hij maar vast wil, tot volmaaktheid van zijn ziel kan komen. (....)
Als Mozes naast zijn uiterst
volmaakte ziel ook had kunnen bereiken dat de geest in hem geboren werd, wat
hem ook dan pas ten deel zal vallen wanneer Ik zoals een Elia, maar zonder
vurige wagen, zal zijn opgevaren, dan zou deze grootste van alle profeten van
deze aarde alle sterren nieuwe banen hebben kunnen geven, en de grote zonnen
zouden zich net als de golven van de Rode Zee, naar zijn wil hebben moeten
voegen, zoals ook de harde granietrots precies op de plaats waar Mozes dat
wilde, een rijke waterbron moest laten ontstaan, want hij beval de in de steen
verbannen geesten en die begrepen Mozes' taal heel goed, en deden wat hij
beval.
Dat de oude wijzen echter meestal niet alleen met de dieren, maar met alle
planten en zelfs met stenen en metalen, met het water, met de lucht, met het
vuur en met alle geesten der aarde contact hadden, daarvan getuigen vele
plaatsen in de gehele Schrift.
11 juli
Kracht van de geest
(GJE IV. 263, 5-8)
De Heer: Heel anders staat het met de onbeperkte kracht van de geest, zodra
deze eenmaal helemaal in de ziel is wedergeboren, of eigenlijk is ingeboren;
want daardoor krijgt hij de volle gemeenschap met Mijn oneindige en eeuwige
almacht, Mijn liefde en Mijn wijsheid, inzicht, kennis en Mijn wil! Zou hij
echter wanneer hij dat alles volledig bezit, en daardoor pas waarachtig Mijn
kind is, dan nog een wens kunnen koesteren om dingen te kunnen bewerkstelligen
die eens de ouden slechts ten dele en dat slechts onvolkomen, hebben kunnen
doen?!
Dat jullie dat weliswaar nu niet meer kunnen, daaraan heeft jullie wil
geen schuld, maar de tijd en haar verkeerde zeden. Maar juist daarom ben Ik nu
Zelf gekomen om jullie in plaats van dat kleine verloren paradijsje de hele
hemel van de zuiverste en machtigste geest uit Mijzelf te geven, - en dan
geloof Ik in jullie plaats, dat jullie daar wel volkomen tevreden mee kunnen
zijn!
Natuurlijk kost het jullie om te bereiken dat jullie ziel geheel
doordrongen is van de geest ook veel moeite en daadkracht; maar wanneer je
daardoor met zekerheid verrijkt wordt met het allergrootste en allerhoogste
levensgoed, dan kunnen jullie je wel wat laten welgevallen! Want alle
wonderbaarlijke eigenschappen van een op zichzelf volmaakte mensenziel en alle
schatten van deze aarde zijn immers nog niet de kleinste dauwdruppel vergeleken
bij de grote wereldzee van datgene wat jullie door het juiste opvolgen van Mijn
woord en wil veel zekerder wacht dan de eens komende stoffelijke dood van
jullie lichaam, die jullie in feite echter even weinig zal storen als wanneer
je een oud vermolmd huis verlaat dat ieder moment in elkaar kan storten, om
daarvoor in de plaats voor altijd en eeuwig een nieuw huis te betrekken, - een
huis waar de stormen van geen enkele tijd vat op kunnen krijgen!
Want waarlijk Ik zeg jullie: Alle door Mijn woord en het handelen daarnaar
wedergeboren mensen zullen de lichamelijke dood niet voelen, noch hem, zoals de
wereldse mensen en veel dieren, vrezen, maar zij zullen zelf geheel vrijwillig
het lichaam verlaten, wanneer Ik hen voor hogere doeleinden nodig heb en uit
deze wereld naar Mijn huis zal roepen!
12 juli
Toekomst van Rome
(GJE V. 9, 4-8)
Rome zal lange tijd de beste verblijfplaats van Mijn leer en Mijn bijzondere
genade blijven, en deze grote keizerstad zal een leeftijd in de wereld bereiken
die maar zeer weinig steden in Egypte zullen bereiken, maar niet zo
ongeschonden als Rome. Vijanden van buitenaf zullen deze stad vrijwel nooit
kwaad doen; als zij tot verval komt, zal zij dat slechts aan de tijd en haar
weinige vijanden van binnenuit te danken hebben!
Maar verder zal jammer genoeg ook in deze machtige stad Mijn leer in een
soort afgoderij veranderen; desalniettemin zal Mijn woord en nog altijd over
het geheel genomen de beste levensmoraal daarin bewaard blijven.
Vooral in later tijden zal de geest van Mijn leer er in grote mate
verdwijnen. De mensen zullen op de buitenste schors kauwen en die aanzien voor
het geestelijke levensbrood; maar dan zal Ik haar wel door de juiste middelen
geleidelijk aan weer op de rechte weg terugbrengen! En ook al zou zij nog
zoveel hoererij en echtbreuk begaan hebben, dan zal Ik haar toch weer te
juister tijd reinigen!
Overigens zal zij echter altijd een verkondigster van liefde, deemoed en
geduld blijven, waarom men van haar in alle tijden veel door de vingers zal
zien, en de groten der aarde zullen zich dikwijls om haar verenigen en uit haar
mond de woorden van haar heil willen horen.
In het algemeen zal op deze aarde iets nooit lang helemaal zuiver blijven,
dus ook Mijn woord niet; maar in Rome nog altijd het meest zuiver, vanwege het
doel van het leven, en als vereerd overblijfsel uit de geschiedenis!
13 juli
Levensdoel op aarde
(GJE V. 51, 2-4)
Rafaël: Bestaat er voor de mens dan geen hogere en verder reikende
bestemming op deze wereld dan de best mogelijke verzorging van zijn lichaam en
zijn persoonlijke eer op deze materiële aarde! Luister en voel!
Iedere mens heeft een onsterfelijke ziel en in de ziel een geest die nog
onsterfelijker is. En opdat de ziel, als geest die zich uit de materie
ontwikkelt, volledig één wordt met de oergeest van God, die `liefde' heet, moet
al het streven van de ziel erop gericht zijn, dat zij zich ten eerste losmaakt
van de materie en van alle eisen die deze stelt, en dat zij al haar
inspanningen, al haar doen en laten enkel naar het zuiver geestelijke richt;
ten tweede moet het voortdurend haar enige zorg zijn, dat zij één wordt met de
in haar rustende geest van Gods zuivere liefde, omdat God Zelf van oorsprong in
Zijn oerwezen de allerzuiverste Liefde is!
Maar hoe komt een mens dan te weten, dat zijn ziel één is geworden met de
ware geest van God in haar? Dat komt zij heel eenvoudig uit zichzelf te weten!
Als je in jezelf geen hoogmoed, geen onnodige eerzucht, geen zucht naar roem,
geen afgunst, geen verlangen naar bezit, pracht en praal, maar daarentegen des
te meer intense en ware liefde voelt voor je naaste en God, en het een ware
diepe vreugde voor je hart is als je alles wat je bezit in geval van nood aan
arme en gebrek lijdende broeders en zusters hebt gegeven, ja, als het je echt
pijn doet in je hart wanneer je een arme niet kunt helpen, en als God alles
voor je betekent en de hele aarde met al haar rijkdommen en schatten niets,
dan is je ziel reeds geheel één met de geest van God in haar, dan heeft zij het
volmaakte eeuwige leven bereikt, is ze wijs, en waar nodig in staat om wonderen
te verrichten enkel en alleen door te willen!`
14 juli
Inzichtelijk vermogen van
de liefde
(GJE V 61, 2-5)
De Heer: Het innerlijk leven is
liefde, dus een vuur met alle warmte. Als dit vuur gevoed wordt door de
inwerking van iets wat zelf vuur in zich heeft, zoals het vuur van een haard
gevoed wordt doordat men er goed brandhout aan toevoegt, dan zal het
levendiger gaan branden, het wordt steeds warmer en levendiger en krijgt meer
aandacht voor wat er brandt. De vlammen worden dichter, het vuur lichter, en de
ziel zal spoedig veel licht krijgen over iets wat haar eerder geheel onbekend
was. Daardoor wordt de liefde voor de zaak steeds groter en groter, en men
houdt niet op tot men deze door en door kent en het helemaal duidelijk is wat
men er aan heeft en wat er allemaal in opgesloten zit. Dat gebeurt echter
alleen wanneer de liefde voor de zaak steeds groter en intensiever wordt.
Als het leven nergens door iets wordt aangespoord dan blijft het koud en
bekommert het zich niet in het minst om iets ook al is het op zichzelf nog zo
gedenkwaardig, zoals ook die vlam ook niet likt aan de stukken hout die er te
ver van af liggen.
De mens moet dus door iets bewogen worden om er warme levendige gedachten
over te krijgen. Door de koude waarheid kan het innerlijk leven nooit bewogen
worden, omdat de innerlijke warmte ervan daardoor niet toeneemt, maar slechts
minder wordt.
Jij hebt tot nu toe alles met je ijskoude verstand gezocht, en de hefboom
voor je zoeken was je even koude scherpzinnigheid, die niets als waar
aanvaardde wat niet met een zintuig was waar te nemen.
15 juli
Liefde leidt tot inzicht
(GJE V. 62, 4-7)
De Heer: Er is eigenlijk maar één enkel innerlijk zintuig en dat heet
liefde, en die woont in het hart. Dit zintuig moet vooral gesterkt, ontwikkeld
en gezuiverd worden en alles wat de mens doet, wat hij wil, wat hij denkt en
waarover hij een oordeel vormt, moet door de levenswarme lichtvlam uit het vuur
van de zuivere liefde verlicht en doorgelicht worden, opdat alle geesten
ontwaken op de ochtend van de levensdag die in het hart van de mens aanbreekt.
Als alle levensgeesten in de gedachten, woorden, daden en werken wakker
worden, zullen ze in beweging komen, en de mens die vol is van dit innerlijke,
geestelijke licht, zal hen al snel zonder moeite gewaar worden, omdat ze zodra
ze gewekt zijn zich in allerlei vormen beginnen te uiten. Deze vormen zijn
niet toevallig en zonder
betekenis, maar ze komen allemaal overeen met een zichtbare geestelijke
activiteit uit de sfeer van Gods orde.
Zoiets kan de mens met zijn verstand en zijn ijdele scherpzinnigheid nooit
te zien krijgen, maar slechts met de van leven vlammende ogen van zijn geest,
welke de liefde is.
Daarom kun je het volgende als een vaste norm aannemen en zeggen: Geen
enkel op de buitenwereld gericht verstand kan ooit doorgronden en te zien
krijgen wat er in de mens leeft; dat kan alleen de geest in de mens. En daarom
kan ook niemand God kennen dan alleen de gewekte en volop actief geworden geest
van God in het hart van de mens, die gelijk God Zelf zuivere liefde is en een
eeuwige sabbat in het hart van de mens.
16 juli
Leven in oprechtheid
(GJE V. 66, 3-6)
Let nooit op het oordeel van de wereld; want de wereld is en blijft slecht
en boosaardig; bedrog en hoogmoed zijn haar hoofdelementen!
Ik zeg jullie, dat jullie in Mijn naam bergen zullen kunnen verzetten en
nog grootsere dingen kunnen doen dan Ikzelf nu doe; maar nooit mag de gedachte
in jullie opkomen dat jullie iets gedaan zouden hebben vanuit jullie kracht en
macht; want die bestaat niet op deze wereld! Alleen door de kracht van Gods
geest zullen voor jullie alle dingen mogelijk zijn die voor de mensen van nut
kunnen zijn!
Alle kracht zal een aan God toegewijd gemoed eigen zijn, en dat zolang
iemand daarbij niet overdrijft. Aanvaardt iemand uit eigenbelang daarvoor
echter eer en geld, dan zal hij ogenblikkelijk de eigenschap die Gods geest hem
verleent, volledig verliezen!
19 juli
Het lot van de materieel
geworden ziel (1)
(GJE V 71, 5-9)
Omdat materie alleen maar een gericht is van het geestelijke, dat niet
blijvend kan en mag zijn, maar slechts kan en mag duren zolang het geestelijke
oer-element zich hierin verzamelt, zichzelf daarin leert kennen en dan na het
verkrijgen van voldoende kracht de materie om zich heen oplost en deze in het
overeenkomstige geestelijke verandert, daarom kan het niet anders dan dat een
verwereldlijkte en materieel geworden ziel uiteindelijk het lot van de materie
deelt.
Wordt de materie opgelost, dan gebeurt dat ook met de ziel. Deze wordt, in
ieder geval voor het grootste deel, opgelost in substantiële, psycho-etherisch
oerkracht-atomen, en daarbij blijft er voor de eigenlijke ziel na het afvallen
van het vlees niets anders over dan het een of andere lichtloze en vaak bijna
levenloze skelet-achtige grondtype van een dier, dat niet de minste gelijkenis
heeft met het wezen van een mens.
Zo'n ziel bevindt zich dan in een toestand welke de oer-aartsvaders, die
begaafd waren met het vermogen om geestelijk te zien, 'sheoula' (hel = dorst
naar leven) noemden, wat een heel ware en juiste benaming was.
In die zin is ook de hele aarde en kortom alles wat je met je materiële
zintuigen ook maar kunt waarnemen, een ware sheoula. Dit betekent voor de ziel,
die een geest is of liever gezegd moet worden, de dood; want wie is opgehouden
datgene te zijn wat hij was, is ook als datgene wat hij was, volledig dood.
Een ziel is dan na het afvallen van het vlees ook dood als zij om de
zojuist genoemde redenen alles, wat haar van een menselijk wezen eigen was,
bijna totaal heeft verloren, en er hoogstens een dier-skelet van haar
overgebleven is. Er zullen weer voor jou ondenkbare tijden moeten verstrijken
eer zo'n ziel, die geheel in de
materie is opgegaan, een mensachtig wezen wordt, en hoelang zal het duren
tot uit zo'n ziel weer een volledig mens groeit!
20 juli
Het lot van de materieel
geworden ziel (2)
(GJE V 71, 10-11, 13-16)
Jij denkt natuurlijk dat bij God alles ook in een enkel ogenblik mogelijk
moet zijn. Ik zeg je daarop, dat bij God inderdaad wel alle dingen mogelijk
zijn. Als God marionetten en automaten wil hebben dan is één enkel ogenblik
genoeg om de hele zichtbare ruimte daarmee te vullen!
Maar al deze wezens zullen geen eigen vrije wil hebben en geen eigen op
zichzelf staand, zelfwerkzaam leven. Zij zullen zich alleen maar bewegen
volgens Gods wil die door hen heen stroomt. Wat zij zien zal zijn wat God ziet,
hun gedachten zullen de gedachten van God zijn. Zulke schepselen zullen zijn
als de afzonderlijke ledematen van je lichaam, die zich zonder jouw bewustzijn
en jouw wil absoluut niet zelf kunnen bewegen en actief kunnen zijn.
Kijk, schepselen met een vrij bewustzijn en een vrije wil, die voor
zichzelf verantwoordelijk moeten zijn en zichzelf moeten vervolmaken, om
daardoor dan ook voor eeuwig vrije en zelfstandige wezens te blijven, moeten
door God ook zo geschapen zijn dat het hun mogelijk gemaakt wordt om zoiets te
bereiken!
Door God mag hier alleen in zekere zin het zaadje geschapen worden, dat is
toegerust met alle denkbare levenscapaciteiten, die als in een huls opgesloten
zitten; de verdere, vrijere levensontwikkeling en de vorming daarvan moet aan
het zaadje zelf overgelaten worden. Het moet ook het van buiten eromheen
stromende leven uit God zelf naar zich toe gaan trekken en daaruit een eigen,
op zichzelf staand leven vormen.
En kijk, zoiets gaat niet zo snel als jij denkt, omdat het embryonale
leven als zodanig niet zo machtig en daadkrachtig kan zijn als het sinds
eeuwigheden allervolmaaktste leven in God!
En omdat iedere ziel, ook al is deze nog zo verdorven, altijd dezelfde
bestemming heeft, kan deze aan gene zijde met betrekking tot haar levensheil
ook op geen andere manier geholpen worden dan waarop zij zich met de weinige,
haar nog ter beschikking staande middelen zelf helpen kan en volgens Gods
eeuwige orde ook zelf helpen moet.
21 juli
Uitleg van `sheoula
(GJE V. 72, 3-6)
Ik zeg: De oude Egyptische piramiden hadden de bestemming om de mensen te
dienen als wijsheidsscholen, want 'pira mi dai' betekent immers `geef mij
wijsheid'! En de inrichting van binnen was ook zo dat de mens hierin, helemaal
van de buitenwereld afgesloten, zijn innerlijk moest beginnen te beschouwen en
zijn innerlijk levenslicht moest vinden. Daarom was het in de lange inwendige
gangen van zo'n piramide ook altijd pikdonker en oerduister, en het werd niet
eerder licht, voordat de mens met zijn innerlijk levenslicht alles begon te
verlichten.
Dit is voor jou wel een beetje vreemd om te horen, maar toch is het
allemaal zo! Want als in het gemoed van een mens het innerlijk oog geopend
wordt, bestaat er voor hem op aarde geen nacht en geen duisternis meer. Een als
het ware tastbaar bewijs hiervoor leveren alle zeer sensitieve en in extase
verkerende mensen. Deze zien met volkomen gesloten ogen heel veel meer dan
duizend anderen met de allerbeste, gezondste en scherpste ogen; want zij kijken
door de meest vaste en ondoorzichtige materie heen en kunnen gemakkelijk door
de hele aarde heen kijken, en zelfs sterren zijn niet zover weg dat de in
extase verkerende mensen ze niet geheel en al zouden kunnen doorzien.
Maar hoe mensen in de zalige toestand van extase kunnen komen - en dat
tenslotte wanneer en hoe vaak ze maar willen -, dat werd hun nu juist in de
piramiden geleerd en werd vooral zeer intensief beoefend.
Omdat de piramiden daarvoor dienden, gaf men ze ook de zeer juiste en
veelzeggende naam `sheoula'. De oude Hebreeërs kortten het af tot 'sheol', de
Grieken tot 'scholè', de Romeinen tot `schola en de Perzen en Indiërs tot
'schehol'.
En omdat de oude wijzen door hetgeen zij in geestvervoering zagen, heel
goed wisten in wat voor betreurenswaardige toestand zeer materiële zielen die
de wereld en zichzelf bovenmatig liefhebben, aan gene zijde na het afvallen
van het lichaam geraken, noemden zij deze betreurenswaardige toestand ook
`sheoula', hel!
22 juli
Verdere ontwikkeling
(GJE V 72, 11-14)
Ik zeg: De scholen van Egypte hebben opgehouden te bestaan en bestaan op
die manier al heel lang niet meer; want ten tijde van Mozes begon het de
verkeerde kant op te gaan. Toen is men al begonnen om alleen uiterlijk
onderwijs te geven, en mensen als Plato en Socrates waren zo ongeveer de
laatsten die nog een vaag begrip hadden van de innerlijke levensschool.
Maar Ik ben immers nu in het vlees van deze wereld gekomen om jullie mensen
een nog beter levensvoorschrift te geven, waarmee ieder kan bereiken dat hij
tot de hoogste levenswijsheid komt. En dit voorschrift luidt kort gezegd als
volgt: Heb God boven alles lief, en heb je naaste lief zoals jezelf! Wie dit
beoefent en volop in praktijk brengt is gelijk aan Mij en zal juist daardoor
dan ook binnengeleid worden in alle wijsheid en haar kracht en macht!
Want in degene die vol liefde tot God is, is ook God met Zijn eindeloze en
grenzeloze liefde en met het hoogste licht daarvan tegenwoordig. De ziel
zwelgt dan met haar geest in het licht van Gods wijsheid, en dan kan het immers
niet anders dan dat ook zij alles ziet en weet wat het licht van God ziet en
weet. En omdat de eeuwige almacht en kracht van God nu juist in Zijn
grenzeloze en eindeloze liefde ligt, hoeft de ziel in deze goddelijke liefde
natuurlijk slechts te willen met de wil van de in haar heersende liefde van
Gods geest, en wat de ziel wil dat moet gebeuren! Dat is zo duidelijk en waar
als maar iets in deze wereld duidelijk en waar kan zijn!
Het is echter bij lange na niet voldoende om dit te weten en te geloven,
hoe intensief dan ook, maar men moet het volop in praktijk brengen, ook in de
moeilijkste levensomstandigheden, en men moet het te allen tijde oefenen; want
alleen voortdurende intensieve oefening baart uiteindelijk pas kunst!
23 juli
Pijn, ziekte en dood
(GJE V. 75, 2-3, 5-6)
Wie in vlees is gehuld zal dit ook weer moeten afleggen, met of zonder
pijn, dat maakt helemaal niets uit; want als men het vlees heeft afgelegd, is
alle pijn die men op deze wereld voelde, opgehouden. Want de lucht die de ziel
van een mens in de andere wereld zal inademen, zal een heel andere zijn dan de
lucht van deze materiële wereld hier. Waar geen dood meer bestaat, daar is in
feite ook geen pijn, omdat lichamelijke pijn altijd alleen maar veroorzaakt
wordt doordat de ziel zich gedeeltelijk van het lichaam losmaakt.
Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat een ziel in haar zuivere toestand
zonder gevoel en gemoedsbeweging is, want als zij die niet had zou ze immers
dood zijn; maar ze zal in de wereld die in overeenstemming is met haar wezen,
niets vinden dat haar benauwt, beknelt, beklemt en bedrukt en daardoor een
pijnlijk gevoel veroorzaakt, en daarom zal ze ook nooit pijn waarnemen.
De belangrijkste oorzaak voor pijn, die altijd alleen maar door de ziel en
nooit door het vlees gevoeld wordt, ligt dus in de druk die een te traag en
derhalve ook te zwaar geworden lichaam op een levensgedeelte van de ziel
uitoefent.
Daarom is iedere ziekte tijdelijk te genezen als men in staat is om de
massa van het vlees te verlichten; maar voor het lichaam dat oud wordt bestaat
er geen verlichting meer, ofschoon iemand die in goede orde leeft over het
geheel genomen nog tot op zeer hoge leeftijd weinig over pijn te verhalen zal
hebben. Diens lichaam zal tot aan het laatste uur nog heel flexibel en buigzaam
blijven, en de ziel zal zich stukje bij beetje heel zacht van het vlees los
kunnen maken volgens de eigenlijke, beste en ware orde. Zij zal weliswaar ook
niet wensen om zich, zelfs op de hoogste leeftijd die op aarde mogelijk is, van
het lichaam los te maken; maar wanneer de voor haar duidelijk te horen, hoogst
gelukkig stemmende roep uit de hemel klinkt: Kom uit je kerker naar het
volledig vrije, eeuwige, ware leven!, dan zal ze geen seconde aarzelen om haar
bouwvallige, aardse huis te verlaten en zich naar buiten te begeven naar de
lichte velden van het ware, eeuwige leven.
24 juli
Vrijheid van de
menselijke wil
(GJE V 76, 13-15)
Als jij je houdt aan de eenvoudige geboden van God en God waarachtig boven
alles liefhebt, dan word je toch immers steeds meer één met het weten en willen
van God. Op die manier word je wijzer en wijzer en in dezelfde mate ook
machtiger, en zo krijg je ook steeds meer inzicht in je willen. Je innerlijke,
goddelijke licht zal tot een alziendheid verheven worden, waardoor je in de
overigens nog bestaande levensduisternis de werkzame levenskrachten niet alleen
zult voelen, maar ook zult zien; en doordat je de volmaakt vrije wil van God in
je hebt, zul je ze er ook toe kunnen brengen om op deze of gene manier actief te
worden. Juist doordat je de talloze, voortdurend van God uitgaande krachten
ieder op zich en individueel herkent en doorziet, krijg je er als bezitter van
de goddelijke wil vat op, en kun je ze ook bestemmen en bundelen voor een wijze
handeling en een wijs doel. Ze zullen dan ook meteen zo in actie komen als
wanneer God ze direct Zelf voor een bepaalde activiteit had bestemd.
Want alle door de hele oneindigheid van God uitstromende krachten zijn te
vergelijken met talloze armen van één en dezelfde almachtige God, en kunnen ook
onmogelijk op een andere manier actief worden en actief zijn dan enkel en
alleen doordat ze hiertoe aangezet worden door de goddelijke wil, omdat ze in
feite niets anders zijn dan pure uitstralingen van de goddelijke wil.
Wanneer de mens dan zijn kleine wilsvrijheid met de eindeloos grote
goddelijke verenigt, zeg Me, of je dan kunt denken dat het mogelijk is dat hij
enkel een stomme toeschouwer is van de puur goddelijke wil, of dat de mens,
wiens wil op die manier zo groot en vrij is geworden, niet in staat zou zijn om
met zo'n goddelijke wilsvrijheid het een en ander tot stand te brengen!
25 juli
Levensvervolmaking
(GJE V 83, 3-6)
Natuurlijk kun je niet al meteen vanaf het eerste begin in het volle bezit
zijn van de goddelijke wil in jezelf als je God tevoren niet in alle volheid
hebt opgenomen in je hart door de zuivere, ware, al het andere buitensluitende
liefde; want als God niet volledig in je is, kan Hij ook niet volledig in je
willen.
Maar God boven alles uit alle macht liefhebben is niet zo gemakkelijk als
jij je dat voorstelt! Daar is vooral een volgens de wetten van Mozes volkomen
zuivere levenswandel voor nodig. Als deze levenswandel door allerlei tegen de
orde indruisende levensfouten (zonden) werd verstoord, hebben
noodzakelijkerwijs ook alle krachten die voor het leven nodig zijn, schade
geleden, en daardoor zijn deze tot materie geworden en zodoende als het ware
volledig gedood.
Iemand wiens leven op deze manier misvormd werd, kan God dan onmogelijk
vanuit al zijn met de orde overeenstemmende levenskrachten boven alles
liefhebben, omdat zulke mensen vaak al voor meer dan tweederde dood zijn. Zo
iemand moet dan door een uiterste verloochening, die vaak jaren duurt, de
gestorven levenskrachten van al zijn oude hartstochten en gewoontes opnieuw in
zichzelf tot leven brengen en pas op die manier langzaam maar zeker overgaan
tot de hoogst mogelijke liefde tot God, wat natuurlijk voor iemand die al
zozeer verwereldlijkt is geen gemakkelijke opgave is!
Want als een kerngezond iemand bij het beklimmen van een hoge berg al heel
veel moeite moet doen, en hem dit heel zwaar moet lijken, hoeveel te meer dan
iemand die aan jicht lijdt en nog amper in staat is om zich op de vlakke grond
met krukken voort te slepen!
26 juli
Geen blind geloof
(GJE V. 88, 3-8)
Ikzelf zeg tegen jullie: Onderzoek alles en behoud het goede en derhalve
ook ware! Als Ik dat Zelf doe, hoeveel te meer moeten jullie het dan doen,
omdat jullie de gedachten van mensen nooit zo kunnen doorzien als Ik!
Verlang vooral van niemand blind geloof, maar laat iedereen het waarom
zien! En mocht iemand niet in staat zijn om het met zijn verstand te begrijpen,
schuw dan geen moeite om het hem stapje voor stapje met alle liefde en geduld
duidelijk te maken, tot hij in staat is om jullie goede leer door en door te
begrijpen; want met een onjuist begrip moet niemand van jullie een leerling
zijn in Mijn naam! Want Ik geef jullie een helder licht en leven, en daarom zullen
jullie geen apostelen zijn van de duisternis en de dood.
Wie zoekt zal vinden; aan hem die vraagt, zal een juist antwoord gegeven
worden, en voor wie klopt aan een gesloten poort, zal deze geheel worden
opengedaan!
Niets is zinlozer dan een half antwoord op een gestelde vraag; helemaal geen
antwoord geven is dan veel beter! En niets is onpraktischer dan een halve
verklaring over iets waarbij een juist inzicht van levensbelang is!
Daarom moet degene die leraar wil zijn, dat wat hij zijn broeder wil leren,
zelf buitengewoon grondig tot diep in de wortel en de oerkiem begrijpen, omdat
het anders zo is, dat de ene blinde de andere leidt en als ze bij een greppel
komen, vallen beiden erin, de leider en degene die geleid wordt.
27 juli
Mens als evenbeeld van
God
(GJE V 90, 4-7)
Ik zeg jullie, dat jullie nu met alles toegerust zijn wat jullie voor het
verdere uitdragen van Mijn Woord en Mijn wil nodig zullen hebben.
Wie dit alles inziet en het trouw in acht neemt, zal vast en zeker de
vervolmaking van het leven bereiken en de dood nooit voelen; want wie al in dit
lichaam het eeuwige leven van zijn geest heeft doen ontwaken, zal bij het
afvallen van dat lichaam niets dan een hem boven alles zaligmakende bevrijding
in het heldere bewustzijn van zijn volmaakte bestaan duidelijk en juist
waarnemen; tevens zal zijn gezichtsvermogen verruimd worden tot in het
oneindige!
Maar degenen die niet volmaakt zijn, zal het op het moment dat hun lichaam
afvalt wel iets anders vergaan! Ten eerste zullen zij in hun lichaam grote pijn
te dragen krijgen, die natuurlijk meestal toeneemt tot het moment dat men het
scheidingsmoment noemt. Behalve deze onvermijdelijke pijn van het lichaam
zullen echter ook in de ziel vrees, angst en tenslotte zelfs een soort wanhoop
zich kenbaar maken en de ziel nog meer pijnigen dan de hevigste pijn van het
lichaam. En als de ziel bevrijd wordt van haar lichaam dan zal zij er aan gene
zijde niet zelden vele jaren volgens de tijdrekening van deze wereld voor nodig
hebben om ook maar tot een enigszins menselijk bewustzijn te komen. Daarom zal
het uiterst waardevol en goed zijn, als jullie voor je broeders ook dezelfde
inspanning en hetzelfde geduld opbrengen, die Ik nu Zelf met jullie aan de dag
heb gelegd.
28 juli
De begrippen `satan' en
`duivel'
(GJE V. 94, 2-6)
Rafaël: Kijk wat men `satan' en `duivel' noemt, is de wereld met al haar
verleidelijke pracht. Natuurlijk is alle materie waar de wereld uit bestaat ook
alleen maar een werk van God, en er ligt iets goddelijks in verborgen; maar
daarnaast ook leugen, bedrog en verleiding, waaruit afgunst, gierigheid, haat,
hoogmoed en vervolging ontstaat, en daaruit komt weer onnoemelijk en onmetelijk
veel kwaad voort.
En zie, dit valse, de leugen en het bedrog, is nu geestelijk gezien de
`satan', en alle afzonderlijke, daaruit noodzakelijkerwijs voortkomende
ondeugden zij datgene wat men `duivel' noemt; en iedere ziel die zich geheel en
al heeft overgegeven aan een van deze ontelbaar vele ondeugden, is een duivel
in eigen persoon en een daadwerkelijke uiting van het een of andere slechte en
kwade, en in zo'n ziel bevindt zich een moeilijk uitwisbare neiging om aldoor
kwaad te doen op de wijze waarop ze haar leven gegrondvest heeft gedurende de
tijd van haar lichamelijk bestaan.
En omdat iedere ziel ook na de dood van het lichaam voortleeft en in de
omgeving van deze aarde verblijft, komt het bepaald niet zelden voor dat zo'n
ziel zich ook binnen de uitstralende levenssfeer van de mensen begeeft en door
middel hiervan met de haar eigen slechte begerigheid ook in diegene iets
slechts probeert wakker te maken in wiens levenssfeer zij heel welkome voeding
vindt, omdat deze nog in het lichaam levende persoon een niet onbeduidende
natuurlijke neiging en drang in zich heeft tot eenzelfde ondeugd, gewoonlijk
ten gevolge van een slechte en verwaarloosde basisopvoeding.
Zulke zielen maken zich zelfs meteen meester van het lichaam van mensen en
kwellen daardoor zelfs een ziel die hier en daar zwakke plekken heeft, en de
Heer laat dit juist toe om bij die ziel zo'n zwakke plek beter te maken; want
pas daardoor krijgt die geplaagde ziel dan een ware en intense weerzin tegen
een bepaalde zondige zwakheid van haar lichaam en stelt tenslotte alles in het
werk om sterk te worden op dat punt waarop zij tevoren zwak was, waarbij de
genade van de Heer haar ook op het goede moment te hulp komt.
Zie, dit is, verstandelijk geredeneerd, datgene wat een jood die weliswaar
zeer ver afstaat van de waarheid van hoe het eigenlijk is, in feite onder het
begrip `satan' en `duivel' zou moeten verstaan; maar omdat hij het niet
begrijpt, ziet hij `satan' en `duivel' als een geestelijk gepersonifieerde
kwade wilsmacht, die er het grootste behagen in schept om de mensen van de weg
af te brengen waarop zij zich binnen Gods orde bewegen.
29 juli
Invloed van de kwade
machten
(GJE V. 96, 7-9)
Wanneer jouw ziel de een of andere geur van een zondige neiging in je
uitstralende sfeer verspreidt en de reeds van het lichaam bevrijde, maar nog
in eenzelfde lievelingsgeur verkerende zielen deze geur in jouw uitstralende
levenssfeer als het ware ruiken, tenslotte op je afstormen en zich tegoed doen
aan jouw overvloed, zonder eigenlijk te weten wat ze doen en alleen in steeds
grotere getale op je afkomen omdat ze in jouw sfeer de kost vinden die ze
wensen, dan is dat zeker niet onwijs van de Schepper, die eeuwig niets zo
respecteert dan de onvoorwaardelijke vrijheid van iedere ziel. Immers, ieder
ziel heeft toch altijd middelen genoeg in handen om zich van de ongewenste
gasten te ontdoen, zo vaak en wanneer ze dat wil!
Wil je buiten in de natuur niet
door stekende insecten lastig gevallen worden, was en reinig je dan van die
dwaze honinglaag, dan zul je met rust gelaten worden; en als je niet door
demonen, die je ziel zwak maken, lastig gevallen wilt worden in je uitstralende
levenssfeer, maak dan de jou bekende orde van de Heer tot je levensprincipe,
dan verzeker ik je, dat geen enkele demon in de buurt van je levenssfeer zal
komen!
Geloof me, als je door een in en uit jezelf ontstane levensverkeerdheid de
demonen niet lokt en aantrekt, dan zullen ze jou zeker niet aantrekken,
verlokken en verleiden; heb je ze echter aangetrokken, dan heb je het aan
jezelf te wijten als ze, zonder het eigenlijk te willen, door hun aandrang
jouw ziel in diezelfde slechte neiging nog meer zullen verharden.
30 juli
Zelf verantwoordelijk
voor je keuze
(GJE V. 97, 1-3)
Rafaël: Ik zeg je: Ieder mens wordt pas door zichzelf slecht en ontrouw aan
de goddelijke orde! Daar gaat meestal wel een totaal verkeerde opvoeding aan
vooraf, waardoor hij in allerlei slechte neigingen terechtkomt en vervolgens
in allerlei zware zonden. Daardoor zet hij dan echter ook zijn deuren open voor
alle slechte vreemde invloeden en kan op die manier tot op de bodem van zijn
zielsleven bedorven worden en ook blijven, - maar altijd alleen maar als hij
dat zo wil.
Wil hij zichzelf veranderen dan staat hem van de kant van de Heer niets in
de weg; want iemand die in het nauw zit, hoeft maar de geringste wens in
zichzelf te uiten, en hem wordt spoedig hulp geboden. Maar als hij zich in zijn
slechtheid heel prettig en tevreden voelt, en nooit een wens tot verbetering
van en in zichzelf laat horen, wordt natuurlijk zijn wil nooit speciaal
beinvloed.
Wel wordt het in het gevoelscentrum van zijn hart, dat men `geweten' noemt,
ingefluisterd, en van tijd tot tijd krijgt hij stevige waarschuwingen van ons.
Als hij zich hier maar enigszins iets van aantrekt, is er van verloren gaan en
bedorven raken geen sprake meer. Dan komt de verborgen hulp onophoudelijk van
boven en verleent de ziel steeds meer inzicht en kracht om zich meer en meer
los te maken uit waar zij in verstrikt is geraakt; dan is er slechts enige
goede wil voor nodig en dan gaat het al met grote schreden voorwaarts, -
minstens tot het punt waarop de mens, voor een hogere openbaring geschikt, door
Gods Geest Zelf wordt gegrepen en in het ware levenslicht verder wordt geleid.
31 juli
Zelf je weg gaan
(GJE V. 97, 5-6)
Rafaël: Geloof me en luister goed naar wat ik je nu zeg! Er bestaan in de
hele natuur- en geestenwereld geen zogenaamde oerduivels, maar alleen zulke,
die al vroeger als onverbeterlijk slechte en zondige mensen ooit op de wereld
geleefd hebben en toen al als de eigenlijke lichamelijke duivels de andere
mensen tot allerlei kwaad en schandelijkheden niet alleen verleidden, maar ook
met al de hun ter beschikking staande dwangmiddelen dwongen, - waardoor ze zich
echter een des te grotere verdoeming in zichzelf bezorgden, waarvan ze zich
moeilijk ooit helemaal kunnen losmaken. Je kunt hier nu denken wat je wilt,
maar het zal je niet mogelijk zijn om op wat voor manier dan ook enige schuld
bij de Heer te leggen.
En dat er dan ook aan gene zijde
door de Heer zover dit overeenstemt met Zijn orde, al het mogelijke wordt
toegelaten om een verdorven ziel te genezen, kun je je wel voorstellen; want
de Heer heeft geen enkele ziel voor het bederf, maar alleen voor de grootst
mogelijke levensvervolmaking geschapen. Maar wat je ook moet onthouden is,
dat geen enkele ziel uit de hele onmetelijke scheppingsruimte door directe,
geheel onvoorwaardelijke erbarming tot vervolmaking van haar leven kan komen,
maar enkel en alleen door haar eigen wil! De Heer laat de mens wel allerlei
hulpmiddelen toespelen; maar dan is het aan de mens om deze als zodanig te herkennen,
ze met zijn eigen wil op te pakken en ze zelf helemaal eigenmachtig te
gebruiken!
1 augustus
Zelfbeschikking van de
ziel
(GJE V 98, 5-7)
Een dier kun je door woorden en bepaalde handgrepen africhten; dan zal het
je bij een gelegenheid waarin dat noodzakelijk is van dienst zijn en zich
helemaal naar jouw wil richten. En dit is een onmiskenbaar bewijs voor je dat
dieren zelf ook een soort vrije wil hebben, zonder welke ze jou evenmin kunnen
gehoorzamen en dienen als een steen of een boom.
Als dieren echter al zichtbaar een op zichzelf staande ziel bezitten met
enige kennis en wilsvrijheid, waaraan volgens de hun eigen manier van leven
zelfbeschikking is gegeven, hoeveel te meer en hoeveel uitgesprokener moet dat
dan wel bij een mensenziel het geval zijn! Daar kan voorshands al helemaal geen
sprake zijn van vreemde invloeden, die op een of andere manier van buiten
komen, niet van goede en nog minder van slechte.
De ziel heeft immers zonder meer al alles wat ze maar enigszins nodig heeft
voor de eerste levensopbloei. Als ze zich in zichzelf door haar hoogst eigen
wilskracht en door de vrijwillige liefde tot God in een machtiger levenslicht
heeft geplaatst, beseft ze ook spoedig wat haar nog allemaal ontbreekt, en ze
zal er dan ook vrijwillig naar streven om met inspanning van al haar
levenskrachten datgene te bereiken, waaraan het haar nu juist nog ontbreekt; de
wegen en de middelen daartoe zullen haar dan wel goed duidelijk worden, en met
haar hoogst eigen wil zal ze deze ook willen hebben en ernaar grijpen en zich
verrijken met de schatten van het steeds hogere, meer geestelijke en meer
volmaakte leven.
2 augustus
Ware gemeenschapszin
(GJE V 101, 10)
Er kan voor een eerlijk mens op deze aarde niets heerlijkers bestaan dan te
leven en te werken in een ware gemeenschap van mensen wier motto `liefde en
waarheid' is, waar de menselijke waarde van de mensen onderling als het
heiligste onderpand van ons bestaan erkend wordt en dus ook als datgene wat het
van God uit is, en waar voor alle leden als uit één hart de Heer echt leeft,
waar ze Hem liefhebben en Hem alleen alle eer geven en ook als uit één mond
zeggen: De Heer alleen is alles in alles, en wij zijn louter broeders onder
elkaar, waarvan niemand zich ook maar enigszins inbeeldt dat hij meer en beter is
dan zijn naaste; en mocht er al sprake zijn van verschillen in dit gezelschap,
dan moeten die alleen maar hieruit bestaan, dat de één de ander tot een steeds
groter vriend probeert te zijn, om met vereende krachten alle mensen in de
volste waarheid van dienst te zijn!
3 augustus
Tijdperk van de techniek
(GJE V 108,1-2)
De Heer: Tenslotte zal er een tijd komen dat de mensen erg knap en handig
in alle dingen zullen worden, en allerlei machines zullen bouwen die alle
menselijke arbeid zullen verrichten als levende, met verstand begaafde mensen
en dieren; daardoor zullen echter vele mensenhanden werkeloos worden, en de
maag van de arme, werkeloze mensen zal veel honger kennen. De ellende van de
mensen zal dan een ongelooflijke hoogte bereiken. Dan zullen er weer mensen
door Mij opgewekt worden; deze zullen meer dan tweehonderd jaar lang de
waarheid van Mijn naam verkondigen. Degenen die hun woorden ter harte zullen
nemen, zal het tot heil strekken, ofschoon hun aantal maar klein zal zijn!
En als het aantal zuivere en goede mensen zoals in de tijden van Noach
sterk zal afnemen, dan zal de aarde nogmaals geteisterd worden door een
algemeen gericht, waarbij noch de mensen, noch de dieren, noch de planten
gespaard worden. Dan zullen de mensen niets meer hebben aan hun vuur- en
doodspuwende wapens, niets aan hun vestingen en hun ijzeren wegen, waarop ze
met de snelheid van een afgeschoten pijl zullen voortsnellen; want uit de lucht
zal een vijand komen en allen vernietigen die steeds kwaad hebben gedaan. Dat
zal werkelijk een tijd zijn van ware zuivering zoals destijds in de tempel.
4 augustus
Door eigen schuld
(GJE V 109, 4-7)
De Heer: De mens kan uit zichzelf alles wat hij maar wil, en niemand kan
hem dat beletten. En zo kan de mens met de aarde die zijn lichaam draagt en
voedt, doen wat hij wil, en moet dan meestal door de gevolgen ervan leren of
zijn wil goed of slecht was.
En om die reden heeft ieder mens een verstand en het daaruit voortkomende
oordeel. Hij kan daarom door lering, door wetten van buitenaf en door allerlei
ervaring wijs worden gemaakt en kan dan voor het goede, juiste en ware kiezen
en zichzelf in zijn handelen daarnaar richten; maar dan is hij daarbij toch
niet aan dwang onderworpen, want hij kiest immers zelf vrij wat hij als goed,
juist en waar onderkent.
Dat mensen echter meestal om
tijdelijke, aardse redenen vaak alles wat zij als goed, juist en waar erkend
hebben toch met voeten treden en in hun handelen juist het omgekeerde blijken
te doen, kunnen wij nu al dag in dag uit maar al te duidelijk aan honderden
mensen zien, en daaruit blijkt dan weer dat de vrijheid van de menselijke wil
door niets bedreigd of beperkt kan worden. En zo is het ook goed mogelijk dat
de mensen in de loop der tijden grote dingen kunnen uitvinden, en op die
manier ook zo kunnen gaan inwerken op de natuur van de aarde dat het
uiteindelijk gewoon niet anders kan dan dat deze lek wordt. De gevolgen daarvan
zullen natuurlijk niet aangenaam zijn en lijken op een zekere straf voor de
verkeerd gebruikte wil, maar ze zijn op geen enkele manier door Mij gewild,
maar door de wil van de mensen veroorzaakt.
Willen de mensen nog een keer een zondvloed, dan hoeven ze de bergen maar
ijverig af te graven en te doorboren, dan zullen ze daardoor sluizen openen
voor de onderaardse wateren! Willen ze de gehele aarde in vlammen zien, dan
hoeven ze maar ijverig alle bossen te vernietigen, en de natuurgeesten
(elektriciteit) zullen dermate toenemen, dat de aarde opeens in een
bliksemvuurzee gehuld zal worden! Ben Ik het dan soms, die de aarde door het
vuur wil teisteren?!
Leer daarom de mensen om wijs te zijn, omdat ze anders zelf het gericht
over zich zullen afroepen! Ik weet echter dat het zal gebeuren, en toch kan en
mag Ik niet belemmerend daartegen optreden door Mij almacht, maar slechts door
de leer. Begrijpen jullie dat?
5 augustus
Behoud van Gods leer
(GJE V 110, 3-7)
De Heer: Je moet ook niet vergeten, dat Ik het nooit heb laten ontbreken
aan mannen die van Mijn geest vervuld zijn, ook niet onder de onwetendste
heidenen! Er gingen nooit vijftig jaar voorbij, - of er waren weer mannen die
de mensen de juiste weg wezen! Thans kwam Ik Zelf als mens op deze aarde, die
voor het grootste is bestemd; na Mij zullen er steeds tot aan het eind van de
wereld mannen gestuurd worden naar de kinderen van de wereld en deze zullen ook
steeds velen bekeren tot het ware licht.
Er zal van deze leer die Ik nu aan jullie heb gegeven, geen letter verloren
gaan en toch zal dat voor de grote wereld in zijn algemeenheid niet zo
belangrijk zijn; want deze zal, zolang er materie bestaat en noodzakelijk moet
bestaan, zich met het puur geestelijke element in een voortdurende strijd
bevinden. Maar daar hoeft niemand bang voor te zijn; want altijd zullen er
vele geroepenen zijn, maar daaronder ook altijd weinig uitverkorenen!
Voor degenen die zich naar deze uitverkorenen zullen voegen, zal de aarde
nog altijd een veilig plaatsje hebben; maar degenen die in hun hart te doof en
te blind zijn, zullen van tijd tot tijd steeds weer als onkruid van de zuivere
tarwe gescheiden worden.
De aarde zal daarom evenzo voortbestaan als zij na Noach's tijd heeft
gedaan, en ze zal Mijn kinderen die meer verlicht zijn, dragen; alleen het al
te erg toegenomen vuil zal van de aarde verwijderd worden en in een andere
reinigingsplaats terecht komen, waar het in Mijn eeuwig grote rijk waarlijk
niet aan ontbreekt en ook eeuwig nooit aan zal ontbreken. Maar zulke wezens
worden nooit Mijn kinderen, want daarvoor is nodig dat men Mij goed kent en
boven alles liefheeft.
Want nu spreek Ik niet tot jullie als de wonderarts Jezus van Nazareth,
maar als Hij, die in Mij woont van eeuwigheid, - als de Vader vol liefde en er
erbarming spreek Ik tot jullie, en als de enige God die zegt: Ik ben de Alfa en
de Omega, het eeuwige begin en eindeloze, eeuwige einddoel van de gehele
oneindigheid; buiten Mij bestaat er geen enkele andere God!
6 augustus
Kindschap van God
(GJE V 111, 1-4)
De Heer: Daarom zeg Ik tegen jullie: Wie Mij reeds hier of toch in ieder
geval aan gene zijde uit alle macht zal zoeken, vinden en herkennen en dan
boven alles zal liefhebben en zijn naaste met alle geduld zoals zichzelf, die
zal Mijn kind, dus Mijn zoon of Mijn dochter zijn! Maar degene die Mij niet zal
zoeken, niet zal vinden en niet zal herkennen, en dus ook niet lief zal hebben,
en die dan ook vol liefdeloosheid zal zijn tegenover zijn medemens, die zal het
ook eeuwig nooit tot Mijn kindschap brengen! Want Mijn kinderen moeten even
volmaakt zijn als Ik, hun ware Vader, Zelf volmaakt ben!
De later zeer wel mogelijk gezuiverde wereldkinderen zullen echter
geestelijke bewoners van die werelden zijn, en in de met hen overeenstemmende
gezelschappen verblijven waarin ze gezuiverd werden; maar in het huis van de
eeuwige Vader in het centrum van de allerhoogste hemel zullen ze nooit in en
uit gaan zoals Mijn ware kinderen, die met Mij steeds de gehele oneindigheid
zullen richten, eeuwig en eeuwig.
Deze aarde zal na de voorspelde grote zuivering evenals nu mensen en
mensen dragen; maar deze toekomstige mensen zullen zeer veel beter zijn dan de
huidige, en ze zullen aldoor Mijn levend woord hebben.
En als ooit de aarde na voor jullie ondenkbaar vele jaren al haar
gevangenen uitgeleverd zal hebben, zal zij zelf in de lichtzee van de zon in
een gééstelijke aarde veranderen.
7 augustus
Kinderen en schepselen
van God
(GJE V 112, 9-10)
De Heer: Want wie langs de voorheen geschetste weg het kindschap van God
niet bereikt zal hebben, zal weliswaar als een voltooid, verstandig en toch
wel gelukzalig schepsel op zijn geestelijke aarde blijven, leven, handelen en
wandelen, en zal zelfs andere aangrenzende geestelijke werelden bezoeken - ja,
hij zal door zijn gehele hulsglobe kunnen trekken! -, maar verder dan dát zal
het eeuwig nooit komen, en de behoefte tot een daadwerkelijk verlangen naar
iets hogers zal ook niet in hem opkomen.
Maar Mijn kinderen zullen steeds bij Mij zijn en met Mij als vanuit één
hart denken, voelen, willen en handelen! Daarin zal het eindeloos grote
verschil liggen tussen Mijn ware kinderen en de met rede en verstand begaafde
gelukzalige schepselen. Zorg er daarom goed voor, dat jullie ooit deugdelijk en
waardig bevonden zullen worden om Mijn kinderen te zijn!
8 augustus
Christendom metterdaad
(GJE V. 122, 3-5)
De Heer: Stel, dat iemand van
Mijn leer niet meer weet dan alleen dat men God boven alles lief moet hebben en
zijn naaste als zichzelf, en hierover ernstig zou denken: Kijk, dat is een
goede leer! Er moet een allerhoogst goddelijk wezen bestaan, dat in overeenstemming
met alles wat door Hem is geschapen, zeer goed en buitengewoon wijs is en
leeft en zich beweegt. Dit derhalve buitengewoon goede, wijze en almachtige
Wezen moet men dus ook meer achten, waarderen, eren en liefhebben dan al het
andere in de wereld. Mijn medemens is evengoed als ik een mens en door de
Schepper met dezelfde rechten in de wereld geplaatst. Hij mag daarom niet te
gering geacht worden, maar mijn verstand zegt me zelfs dat ik voor hem
hetzelfde over moet hebben als voor mezelf. Want acht ik hem te gering, dan doe
ik dat ook mezelf, omdat ik ook slechts een mens en verder niets meer ben. Ik
erken dat als een eerste levensprincipe, en wil me daar dan ook om te beginnen
voor mijzelf daadwerkelijk streng aan houden!
Deze mens doet dat nu en probeert ook zijn omgeving daartoe te bewegen,
deels door zijn voorbeeld en deels door zijn heel eenvoudige en sobere leer;
zo vormt hij zijn gezin tot een waar toonbeeld van ware en God toegewijde
mensen. En wat zijn in korte tijd de vruchten van deze prijzenswaardige
onderneming? De mensen leven in vrede. Niemand verheft zich boven de ander. De
verstandige zet er zich voor in om met veel geduld en liefde de minder
begaafde op gelijk niveau te brengen en maakt hem opmerkzaam op alle wonderen
in de schepping die hij kent, en is gelukkig dat hij de zwakkere kan helpen.
En omdat dit allemaal praktisch gebeurt, wordt het ook in het leven van de
ziel opgenomen; daardoor wordt de ziel dan ook duidelijk steeds actiever en
krachtiger.
9 augustus
Werkzaamheid van de ziel
(GJE V. 123, 1-2, 7-9)
De Heer: Hoe werkzamer het er in de ziel aan toe gaat, des te lichter
wordt het daar ook; want het basiselement van het zielenleven is het vuur. Hoe
heviger dit element begint te werken, des te meer licht verspreidt het in en
buiten zichzelf. Als de ziel dus steeds meer gloeit van leven, dan wordt het
leven in haar ook steeds lichter en helderder en begint de ziel door dit
intensievere levenslicht ook steeds meer de innerlijke levensgeheimen te
doorzien en te begrijpen.
Dit diepere schouwen en begrijpen verschaft de ziel weer nieuwe moed om God
nog inniger lief te hebben en te bewonderen, en deze liefde is dan al een
eerste vonk van Gods geest in de ziel; deze vonk groeit en neemt geweldig toe
en korte tijd daarna worden de ziel en Gods geest geheel één, en de ziel wordt
dan door de geest van God in alle waarheid en wijsheid binnengeleid.
Daardoor zal zij zichzelf steeds helderder en zuiverder kennen en zo ook de
goddelijke kracht, die steeds meer in haar binnenstroomt en ook een steeds
intenser en hoger leven in haar doet gedijen.
Als de ziel deze kracht herkent, dan herkent ze ook God van wie deze kracht
uitgaat. En als ze dit noodzakelijkerwijs moet beseffen, dan kan het niet
anders dan dat ze God ook steeds meer en meer liefheeft. Met deze liefde
verwijdert ze dan zelf al het vreemdsoortige uit haar steeds zuiverder en
volmaakter wordende levensorde en wordt steeds meer één met de orde van Gods
geest in haar; omdat dit echter begrijpelijkerwijs het geval is en ook zeer
zeker moet gebeuren, is het natuurlijk vanzelfsprekend, dat zo'n ziel die dan
geheel doordrongen is van Gods geest, wel op allerlei manieren moet groeien,
ook wat kracht en sterkte betreft; en zo wordt zij zeker een waar kind van de
allerhoogste God.
Wanneer zo'n ziel dan tenslotte het lichaam verlaat en in het grote
hiernamaals in het volste bewustzijn aankomt, dan zal ze ook God zeker meteen
herkennen, omdat ze hier al volledig één met Hem is geworden en Hem tot het
volste en helderste bewustzijn in zichzelf heeft gebracht, en dit om de
duidelijke reden dat het bewustzijn van Gods geest, dat immers eeuwig het
allerhelderste is, nu in zekere zin tot het helderste, verenigde bewustzijn
van de ziel zelf is geworden.
10 augustus
Geen woorden, maar daden
(GJE V 124, 3, 6-7,
10-11)
Ik zeg jullie: Jullie moeten Mijn leer kort en eenvoudig samenvatten,
slechts voor zover ze deze over het algemeen nodig hebben. En wie deze leer in
praktijk brengt, zal ook in de mate van zijn werkzaamheid de geest van God in
zichzelf opwekken, en pas dan zal deze geest in het licht en het vuur van alle
waarheid de ziel tot leven wekken, die dan in alle waarheid en wijsheid uit God
binnengeleid zal worden; zij zal dan in en uit zichzelf dit en nog
onuitsprekelijk veel meer, wat Ik jullie heb verteld, allerduidelijkst
vernemen.
Merken jullie nu wat voor een totaal andere weg Ik jullie met Mijn leer wil
wijzen; waarop men binnen de kortste tijd, als men het maar echt wil, toegang
tot alle wijsheid der hemelen verkrijgen kan!
Ik ben deze weg en de waarheid en het leven. Wie Mij waarachtig
liefhebbend in zijn ziel heeft opgenomen, maar niet alleen maar gelovig wat betreft
het vernomen woord, maar ook geheel en al wat zijn handelen betreft, tot hem
zal Ik altijd in de geest komen, en Ik zal Mij aan hem openbaren en hem
verlichten zoals een helder opgaande zon de voordien duistere velden van de
aarde.
Jullie moeten van nu af aan zelf werkzaam worden volgens Mijn leer, dan zal
je ziel levendiger en lichter worden en pas dan zal Mijn geest in jullie ziel
zijn intrek nemen en je in alle wijsheid binnenleiden.
Daaruit bestaat dus de nieuwe school van het ware leven en de enig ware
kennis van God en het leven zelf, en Mijn leer heet een waar evangelie, omdat
het de mensen leert gaan op de enig juiste en ware weg ter verkrijging van het
ware eeuwige leven en van de enige ware liefde en wijsheid van God.
11 augustus
Noodzaak tot zelfonderzoek
(GJE V 125, 1-2, 4, 11)
De Heer: Doe alle moeite en onderzoek jezelf of je iets nalaat, zodat je
uiteindelijk niet hoeft te zeggen: Kijk nu eens, nu heb ik gedurende tien tot
twintig jaar alles gedaan wat de nieuwe leer me voorschreef en toch ben ik nog
geen stap verder gekomen, ik merk nog altijd niets van een bijzondere
verlichting in mezelf, en van het zogenaamde eeuwige leven bespeur ik nog
bitter weinig in mezelf. Wat mankeert er dan nog aan?
En daarom zeg Ik jullie: Ga zorgvuldig bij jezelf na, of er niet nog
sterke, wereldse, baatzuchtige gedachten jullie harten besluipen, of jullie
hart en daarom ook jullie ziel niet af en toe bevangen is door hoogmoed, door
een zekere te overdreven zuinigheid - een jongste zus van gierigheid -, eerzucht,
neiging tot oordelen, graag gelijk willen hebben, neiging tot lichamelijke
wellust, en door meer van dergelijke zaken! Zolang dit nog bij de een of ander
het geval is, zal hij de belofte, dat wil zeggen het volledig in vervulling
gaan ervan, aan zichzelf nog niet meemaken.
Het zal vaak voorkomen, dat menigeen er niet ver van af is het Godsrijk in
zijn ziel ten volle te bezitten, en toch zal hij het niet in bezit nemen, omdat
hij zichzelf te weinig onderzoekt en niet in de gaten heeft met wat voor aardse
eigenschappen zijn ziel mogelijk nog behept is. Als hij zichzelf echter
nauwkeuriger zou testen, zou hij spoedig ontdekken dat hij bijvoorbeeld nog
zeer gevoelig is en nog gemakkelijk door een kleinigheidje beledigd kan worden.
Daarom zeg Ik tegen jullie, dat je jezelf steeds in alles nauwkeurig moet
onderzoeken en je moet verheffen tot het levensniveau waarop je in jezelf
helder en bewust waarneemt dat je vrij bent van alle aardse slakken.
12 augustus
Handelen volgens de leer
(GJE V 131, 1-2, 5, 7)
De Heer: Jullie moeten er bij je toekomstige leerlingen vooral op toezien
dat ze de nieuwe leer niets slechts horen en geloven, maar dat ze ijverig aan
de slag gaan volgens de ontvangen leer, die ze als overtuigend waar hebben een
aangenomen; want deze leer zal in ieder mens pas tot volledige waarheid worden,
als hij in zichzelf ook de vervulling van de beloften die erin gedaan worden,
begint waar te nemen; en hij uiteindelijk niets anders kan doen dan tot
zichzelf zeggen: Ja, de leer is waarachtig van God, want door deze in praktijk
te brengen begint de ene na de andere belofte die daarin gegeven wordt,
daadwerkelijk en in waarheid in vervulling te gaan!
Heeft iemand het eenmaal zover gebracht, dan heeft hij reeds gewonnen en
daarmee ook Mijn leer, als voorbeeld voor vele anderen die het nog aan het
proberen zijn, maar nog niet tot werkzaamheid gekomen zijn. Hierdoor
aangemoedigd zullen ze zelf met meer inzet aan het werk gaan; pas dan zal het
hun vruchten opleveren, ook al zijn het er in het begin nog zo weinig.
Laat je vooral niet misleiden door zaken die men van oudsher in ere houdt!
Niet door de sabbat of de nieuwe maan, niet door de Schrift, de tempel, de
graven van de profeten, ook niet door de plaatsen waar Ik Zelf met jullie heb
gewerkt, niet door de pure magie van Mijn naam, niet door tempels, huizen van
patriarchen of bepaalde uren van de dag; dergelijk uitwendig dwaas gedoe leidt
jullie af van de hier vernomen waarheid!
Alles is nu de liefde tot God en de naaste, maar niet slechts in theorie,
maar waarachtig metterdaad; en daar is noch een sabbat noch een nieuwe maan
voor nodig, ook geen tempel of een bijzondere tijd, of een fraai omzoomd
kleed, een lang onzinnig gebed, noch een zoenoffer of het slachten en
verbranden van ossen, kalveren en bokken, maar alleen de liefde die Ik jullie
nu al zo vaak heb onthuld.
13 augustus
Fatalisme
(GJE V 151, 2-4)
Als ik ertoe verdoemd ben een duivel te zijn, dan ben ik ook een duivel!
Listig of dom, daar komt het dan werkelijk niet meer op aan. Als ik een knol in
plaats van een citroen moet zijn, dan ben ik het; ik kan dergelijke ingesleten
verhoudingen onmogelijk veranderen!
In de loop van de tijd raakt de mens geheel en al thuis in zijn duivelse
zaken en denkt bij zichzelf: Als je al voor nar geboren bent en ook als zodanig
bent opgevoed, blijf dan wat je bent! Als je maag maar in orde is dan is ook
verder alles goed! Eet en drink en geniet van het leven zo lang en zo goed als
er maar van te genieten valt! Komt dan de laatste dag, het laatste uur, dan
worden alle banden losgemaakt en alle wetten hebben voor hem, die in zijn niets
is teruggekeerd, voor eeuwig opgehouden te bestaan!
Waar de volkomen vergankelijkheid van alle bestaan thuis is, reiken leugen
en waarheid elkaar allervriendelijkst de hand. Met dat vaststaande en ware
vooruitzicht maakt het verder niets meer uit onder welke narrenkap men het
leven op deze aarde geleid heeft. Zolang men echter leeft, moet men toch
vanwege het eigen aardse welbevinden met zorg alles zo veel mogelijk van zich
afhouden wat dat kleine beetje leven bitter en onaangenaam kan maken; al het
andere is fantasie en drogbeeld. Wie het leven voor iets hogers aanziet,
bedriegt zichzelf alleen maar.
14 augustus
Aarde, oefenschool voor
de hemel
(GJE V. 157,2-4,8,10)
Ik zeg: Ja, het zou wel anders kunnen zijn, zoals het ook op talloze andere
hemellichamen anders is; maar dan zou deze aarde niet uitverkoren zijn voor
het grootbrengen van die mensen die de bestemming hebben en ertoe geroepen
zijn om Mijn kinderen te worden!
Kan de ware machtige liefde zichzelf als zodanig ooit geheel herkennen
onder mensen die zelf puur liefde zijn?! Wat voor toetssteen tot oefening in
geduld, deemoed en zachtmoedigheid moet men geven aan mensen, die reeds vanaf
hun geboorte vol van liefde zijn?!
Als Ik de natuur van iedere mens reeds zo gevormd had dat hij zich reeds
vanaf de geboorte zonder toedoen van zichzelf in de hoogste voleinding zou
bevinden, wat voor oefening zou er dan voor hem nog zijn voor het leven en om
op eigen kracht vooruit te komen?!
In het eindeloos vele meegroeien in Mijn natuurlijk evenzo talloos vele
onvolmaakte kinderen, in hun toenemend inzicht en ontwikkeling en in hun
daaruit voortkomende werkzaamheid, ligt ook Mijn eigen hoogste zaligheid. Hun
vreugde over een moeizaam verworven, groeiend vermogen is altijd ook Mijn
steeds nieuwe vreugde, en Mijn oneindige volmaaktheid krijgt immers pas
onschatbare waarde, doordat ze door de nog onmondige kinderen steeds meer en
meer wordt nagestreefd, en er voor een deel ook in hen zichtbaar wordt dat ze
in hen onmiskenbaar groeit!
Het moet blijven zoals het is! Ik ben niet gekomen om op de aarde vrede en
dode rust te geven, maar het zwaard, het gevecht en een hogere mate van
werkzaamheid. Want de liefde wordt pas een ware levende daadwerkelijke kracht
wanneer zij tegenover de haat staat, en de rustige dood moet voor haar op de
vlucht gaan. De mensheid wordt door de nood die haar achtervolgt werkzaam, mettertijd
geduldig en zachtmoedig, en zij geeft zich daardoor over aan Mijn wil. Als er
geen leugen bestond met de bittere gevolgen die daarbij horen, welke waarde zou
de waarheid dan op zichzelf hebben?! Wie steekt er overdag een licht aan en wie
heeft oog voor de waarde van een brandende olielamp bij het licht van de zon?!
15 augustus
Egoïsme belemmert
wedergeboorte
(GJE V. 160, 1-3, 4-5, 7)
De Heer: Als men uitsluitend streeft naar het rijk Gods, is daar de
grootste werkzaamheid voor nodig. En wanneer een ware leerling zich dit dan
geheel eigen heeft gemaakt, zal hij ook waarachtig beloond worden; en zo zal
het door alle goede sferen van het menselijke leven altijd als waarheid
blijven gelden, dat - waar en waarin ook maar iemand het goede en het ware doet
omwille van het goede en ware zelf en daarin naar de ware voleinding zal
streven - hij de juiste waardering en beloning vanzelf zal en moet krijgen.
Nemen we bijvoorbeeld iemand die ernaar streeft om volgens Mijn leer de
wedergeboorte van de geest te verkrijgen, die waarlijk bij niemand uit zal
blijven als hij daar waarachtig met volle inzet en juiste liefde naar gestreefd
heeft. Hij weet dat de liefde tot God en de naaste hiertoe de enig mogelijke
weg wis. Hij houdt zich streng aan alle geboden van God, heeft God in zijn hart
zoveel mogelijk lief, doet iedereen zoveel hij kan alleen maar goed en
ondersteunt de armen rijkelijk. Hij doet dat jarenlang, maar de beloofde wedergeboorte
van de geest, waar hij met de dag meer op hoopt en naar verlangt, vindt toch
niet plaats. Af en toe heeft hij wel lichte momenten, maar het zijn alleen
flitsen, waarbij het licht niet blijvend is. (....)
En dan de belangrijkste vraag: Waarom kon deze man, die echt eerlijk zijn
best deed, de wedergeboorte van de geest niet bereiken? - Juist omdat hij al
het goede alleen maar deed om deze te bereiken!
Wie God en zijn naaste om andere redenen liefheeft dan omwille van God
zelf en omwille van de naaste zelf, komt niet tot een volledige wedergeboorte,
omdat deze de meest directe verbinding is tussen God en mens.
Ik zeg je: Alles wat ook maar enigszins met eigenbelang te maken heeft,
moet uit de ziel weg en de mens moet volkomen vrij zijn, pas dan kan hij het
hoogste bereiken!
16 augustus
Geloof en ongeloof
(GJE V 165, 2-3)
Hoe zou er geloof te vinden moeten zijn bij mensen van de grofste materiële
soort, wier innerlijk zielenoog reeds lang aan de ergste staar lijdt?! Het
geloof is immers het oog van de ziel, waardoor zij de geestelijke beelden in
zich opneemt en pas langzaam maar zeker in haar geest over hun waarde en zin
begint te oordelen, op dezelfde manier waarop ook het lichamelijke oog de
beelden van de buitenwereld eerst opneemt en zich in eerste instantie geen
oordeel kan vormen over de waarde en de zin van het geziene, wat vaak pas lange
tijd daarna gebeurt door de ontwaakte goddelijke geest in het hart van de ziel.
Maar iemand die totaal blind is, wiens oog tot dichte duisternis is geworden,
ontvangt geen beelden van de buitenwereld, levert derhalve aan zijn ziel niets
ter beoordeling en kan geen oordeel over de waarde en de zin van kleuren geven,
weet niets van schaduw en licht en nog minder van de vorm van de dingen.
Wie dus niet kan geloven, heeft een blinde ziel die hij door zijn vele
zonden blind heeft gemaakt! En dat is nu reeds lang bij alle Farizeeën het
geval. Daarom kunnen zij ook niets geloven wat ze niet met hun handen kunnen
grijpen, zoals iemand die lichamelijk blind is alleen maar door een voorwerp te
betasten een idee kan krijgen van de vorm ervan en dat nog slechts gebrekkig.
17 augustus
Gevolgen van gierigheid
(GJE V 168, 1-2)
De Heer: Alle slechte daden die ooit door mensen op deze aarde zijn begaan,
zijn voortgekomen uit de hebzucht van afzonderlijke mensen. Gierigheid is de
vader van bijna alle zonden die men maar kan bedenken. Want eerst spaart men
zich op inhalige wijze op alle mogelijke manieren, al zijn die nog zo slecht en
verwerpelijk, waartoe men ook bedrog, diefstal en roof moet rekenen, een groot
vermogen bij elkaar. Als men eenmaal rijk is, wordt men hoogmoedig en
eerzuchtig; dan gaat men zich verschansen en beveiligen, huurt dienaren en
knechten die iedereen moeten verdrijven die onuitgenodigd de woning van een
groot en belangrijk geworden gierigaard nadert. Vervolgens koopt de rijke een
hele landstreek bij elkaar, wordt hier een echte heerser, perst zijn onderdanen
vaak alle bezit af en gedraagt zich als een echte tiran.
En als de gierigaard eenmaal buitengewoon rijk is, stort hij zich in een
leven van alle mogelijke wellust, verleidt jonge meisjes, begaat hoererij en
echtbreuk en nog talloze andere schandelijkheden. En omdat hij de hoogst
geplaatste in zijn land is, verleidt hij al gauw een heel volk door zijn
slechte voorbeeld, want het volk zegt: Onze heerser moet het toch beter weten
dan wij; dat hij het, dan kunnen wij het ook doen! En zo begint in zo'n land
tenslotte iedereen te stelen, te roven, te moorden en met hoeren om te gaan, en
van enig godsbesef is dan geen spoor meer te ontdekken!
18 augustus
Hulp in nood
(GJE V 169, 2-4)
Ik zeg: Ik zal de hulp, kracht en ondersteuning zijn van ieder ernstig
streven. In tijd van nood zal Ik niemand verlaten die anders altijd trouwhartig
is en Mij liefhebbend op Mijn paden gewandeld heeft. Maar als men door allerlei
wereldse verleidingen van Mijn paden is afgeweken, heeft men het natuurlijk aan
zichzelf te wijten als Mijn liefde in tijd van nood uitblijft, en dat net zo
lang als de gevallene zich niet vol ernst, berouw en geloof tot Mij zal
richten!
Ik zal weliswaar eeuwig een en dezelfde trouwe Herder blijven en achter
Mijn schapen aangaan die op de een of andere manier verdwaald zijn; maar het
schaap moet wel gaan blaten en zich laten vinden, overeenkomstig de hem eigen
en onaantastbare vrije wil.
Wie gebukt gaat onder een voor zijn kracht te grote levenslast, moet in
zijn hart tot Mij komen, dan zal Ik hem de kracht geven en hem verkwikken! Want
sommigen geef Ik een grotere last te dragen, opdat zij hun zwakte voelen en in
hun hart naar Mij toekomen om Mij voldoende kracht te vragen, zodat ze hun
grote levenslast gemakkelijker kunnen dragen; zo iemand zal Ik kracht geven tijdens
iedere nood in zijn leven en hem een juist licht geven voor het bewandelen van
de juiste paden van het leven van deze wereld. En wie deze te zware last wel
voelt, maar niet naar Mij toekomt in zijn hart, moet het aan zichzelf
toeschrijven, wanneer hij bezwijkt onder de te zware last van het aardse leven.
19 augustus
Levend geloof
(GJE V 177, 5-8)
God, de Heer van de hemel en van deze aarde heeft ieder mens die naar de
waarheid streeft een gevoel in zijn hart gelegd, dat de waarheid nog veel
eerder herkent en beseft dan een nog zo ontwikkeld verstand.
In dit gevoel huist ook de liefde tot de waarheid, die zij als zodanig
waarneemt, weldra met haar levenswarmte doordringt en op die manier levend
maakt. Wordt het geloof als een van de liefde doordrongen waarheid eenmaal
levend, dan zal dit geloof zich ook zelf beginnen te roeren, gaan bewegen en
tenslotte zelf beginnen te handelen. In een dergelijk vertrouwensvol handelen
ligt dan ook pas het volledig welslagen van hetgeen men in zijn hart, en niet
ergens in de hersenen van het hoofd, als ongetwijfeld waar gelooft.
In de hersenen heeft de ziel alleen maar haar ogen, oren, reuk en haar
smaak; hier gaat echter geen leven van uit, omdat deze zelf slechts gevolgen
zijn van het leven.
Als een geloof dus uitwerking wil hebben, moet het één zijn met het leven
zelf en niet, zoals ogen, oren, neus en gehemelte, slechts een gevolg zijn van
het leven als zodanig, zonder een dieper verband dan alleen het noodzakelijke
uiterlijke gebruik. Als je geloof in de waarheid eenmaal één is geworden met je
leven, heeft het reeds vanzelf iedere twijfel buitengesloten en het hoeft dan
alleen maar te willen, en er zal gebeuren wat zo'n levensgeloof wil.
20 augustus
Weg tot waar geloof
(GJE V. 178, 3-6)
Johannes: Als je aan een God gelooft in je hart, zul je Hem ook liefhebben,
omdat in het hart alles van liefde wordt doordrongen. En heb je God lief, dan
is Gods hoogste kracht in je hart en zo in je leven zelf binnengedrongen.
Gods kracht is niet een op enigerlei wijze beperkte kracht, maar zij
doordringt de hele eeuwige oneindigheid. En als zo in verbinding met die
goddelijke kracht je levenskern in beweging wordt gebracht, dan wordt
tegelijkertijd ook de goddelijke kracht in je bewogen, en als deze dan in jou
iets wil, dan gebeurt zonder meer wat zij wil.
Ik ben weliswaar uiterlijk net zo'n mens als jij, maar in mijn hart ben ik
niet meer alleen maar voor mijzelf levend, maar Gods kracht woont door mijn
grote liefde voor Hem in mijn hart en is één geworden met mijn liefde. Daarom
kon ik ook vanuit de kracht van God alles zien en waarnemen wat er zich met jou
en je gezelschap tijdens je reizen heeft afgespeeld. Hierin ligt alles
besloten!
Je moet God op de eerste plaats leren kennen, en daarvoor heb je een
geordend verstand. Maar het moet niet alleen bij het verstand blijven. Wat je
begrijpt, moet je zo snel mogelijk in je hart of in je leven opnemen, het
daarmee tot leven brengen, en dan zul je reeds op de goede weg zijn!
21 augustus
Vóórbestaan van de ziel
(GJE V 184, 3-5)
Johannes zegt: Zeker is er ook wel sprake van een pre-existentie, maar die
is niet zo vrij, individueel als het bestaan na dit leven; want opdat het
geestelijk bestaan niet voortdurend zeer sterk gebonden blijft aan en in de
oergeest van de eeuwige en oneindige Godheid, heeft de Godheid Zelf de materie
geplaatst tussen Zichzelf en de geest die mens moet worden, opdat de
oorspronkelijk goddelijke mensengeest, als hij een goddelijke zelfstandigheid
wil bereiken, uit de meer etherische delen van de ziel een op hemzelf gelijkend
wezen maakt, het met een substantiële, maar toch ook geestelijk-intelligente
ziel tot leven brengt, en deze ziel dan ongemerkt verder ontwikkelt in de
grootst mogelijke vrijheid van haar wil. En wanneer deze ziel dan in alle goede
kennis en de werkzaamheid die het gevolg daarvan is, zozeer is gegroeid, dat
zij op haar oer-goddelijke geest is gaan lijken, - hoofdzakelijk door de ware
kennis van de enig ware, eeuwige God, in de liefde tot Hem en daardoor ook tot
de naaste - en daarbij vol deemoed, geduld en bescheidenheid is, dan vindt er
een voor alle eeuwigheden onscheidbare eenwording plaats van de ziel met haar
eeuwige geest.
En daardoor geschiedt dan het volgende: De uit de materie afkomstige ziel
wordt dan zelf geheel geest; de geest wordt dan tot ziel in de ziel en is
daardoor een eeuwig vrij, zelfstandig en geheel op God gelijkend vrij
zelfstandig, werkzaam wezen, dat alle eigenschappen heeft gekregen die de
oer-eeuwige Godheid eigen zijn.
Dat het lichaam daarna geen rol meer speelt en ook niet meer kan spelen, is
gemakkelijk zonder verdere uitleg te begrijpen!
22 augustus
Voortbestaan van de ziel
(GJE V 184, 6-8)
Johannes: Zodra de ziel voldoende ontwikkeld is in het lichaam, d.w.z.
zowel wat vorm betreft alsook naar het vrije inzicht, liefhebben, willen en
handelen, hoe dat er ook uitziet, dan zijn er twee gevallen mogelijk: óf de
ziel is ook helemaal rijp voor haar goddelijke geest, dat wil zeggen, dat ze
reeds helemaal geestelijk is; óf de ziel is op zichzelf wel reeds als een
geestelijk wezen ontwikkeld en zogezegd consistent, maar het innerlijke,
geestelijke element is nog zeer twijfelachtig, en vertoont ten gevolge van haar
grote en noodzakelijk geheel vrije zelfbeschikking veel meer neiging om weer
geheel in de materie over te gaan, dan om vrij uit te vliegen naar haar geestelijke
element; in beide gevallen wordt ze van haar lichaam ontdaan.
In het eerste en natuurlijk gelukkigste geval heeft de goddelijke
mensengeest met de ziel reeds zijn doel bereikt en heeft dan eeuwig geen
stoffelijk middel meer nodig, omdat hij hiermee eenmaal zijn doel reeds voor
eeuwig heeft bereikt. Als in het andere geval de alziende en alvoelende geest
merkt, dat zijn door hem te voorschijn geroepen en uit de materie gevormde ziel
zich in de loop der tijd weer naar het element begint te neigen waaruit zij
oorspronkelijk werd genomen, - dan wordt zij door haar oer-goddelijke geest uit
het lichaam getrokken, ook al gaat dit met de grootste pijnen gepaard en wordt
zij aan gene zijde, dus in het rijk der zielen, door haar geest ontwikkeld,
maar altijd zo ongemerkt mogelijk; want iedere onvrije en gerichte vorming van
een ziel zou nog slechter zijn dan helemaal geen.
Maar toch moet ik hierbij wel opmerken, en dat moeten jullie je zeer ter
harte nemen, dat de ontwikkeling van een ziel als deze pas aan gene zijde
plaatsvindt, ten eerste veel langer duurt en dan ook nooit helemaal zo'n
allerhoogste graad kan bereiken, als wanneer de vorming en ontwikkeling van de
ziel reeds hier, nog in het lichaam, is geschied; want daardoor wordt ook het
meer edele deel van het lichaam mede geheiligd, en bijna al het vlees bereikt
met de ziel en met haar hiermee een-geworden geest een soort verheerlijking en
onmiddellijke opstanding, en vormt dan voor eeuwig een met ziel en geest
volledig een-geworden wezen. Maar dat bereiken op aarde slechts uiterst
weinigen, - kort na de lichamelijke dood echter zeer velen.
23 augustus
Gezonde nachtrust
(GJE V 196, 6-9)
De Heer: Ik zeg jullie zelfs vanuit lichamelijk medisch oogpunt, dat de
mensen hun lichamelijk leven met ruim eenderde zouden verlengen, als ze in
plaats van hun vlakke slaapplaats goede rustbanken en ruststoelen zouden maken
op de manier zoals je hier ziet! Want met die vlakke bedden ondergaat de
bloedstand en bloedsomloop een te sterke verandering tussen dag en nacht, waardoor
alleen al vroegtijdig allerlei hindernissen en veranderingen in de verteringsen
voedingsorganen optreden. Maar als men 's nachts op deze manier rust, zal alles
vele jaren heel goed in orde blijven.
Abraham, Izaak en Jakob sliepen
slechts op bepaalde rust- en leunstoelen, ze kenden geen vlak bed en bereikten
daarom, terwijl ze ook voor de rest sober leefden, ieder een zeer hoge leeftijd
met behoud van hun volledige zielekracht; maar toen de mensen hier later niet
meer op letten, werd hun leeftijd met meer dan de helft der jaren verkort. Het
meest nadelig is het voor zwangere vrouwen om plat te liggen; want ten eerste
worden daardoor de kinderen in het moederlichaam reeds vervormd en verzwakt, en
ten tweede worden hun moeilijke en vaak zeer verkeerde bevallingen meestal door
platte bedden veroorzaakt. Dat zij jullie uit het oogpunt van lichamelijke
gezondheid gezegd! Wie zich hiernaar zal richten, zal de lichamelijk goede
gevolgen ervan bespeuren.
Verder moeten jullie 's zomers als het mogelijk is ook meer buiten dan in
de vertrekken en bedompte hutten jullie nachtrust genieten; de goede gevolgen
hiervan zouden jullie spoedig waarnemen! Alleen 's winters kan men matig
verwarmde, maar altijd schone en droge vertrekken gebruiken. Wie dus volgens de
oorspronkelijke orde en verder wat spijs en drank betreft sober leeft, zal
weinig met artsen en apothekers te maken hebben.
24 augustus
Taak van de Messias
(GJE V 204, 8-11)
Ik zeg: Traagheid of de steeds toenemende lust tot ledigheid is en blijft
steeds het begin van alle ondeugden, en deze eigenschap van de menselijke ziel
is nu precies die kwade geest, die de Schrift `satan' noemt. En daarin bestaat
dan ook het erfelijk kwaad waaraan alle mensen lijden, en waarvan niemand hen
kan bevrijden dan alleen een ware Messias, die uit de hemelen komt waar het
volle leven en de hoogste werkzaamheid heerst.
Want dat er onder de mensen van deze aarde een erfelijk kwaad bestaat,
hebben reeds alle wijzen van de bekende aarde ingezien en begrepen; maar
waaruit het bestaat en waardoor het te bestrijden is, hebben ze niet ontdekt.
En precies dit zal de taak van de Messias zijn, om door leer en daad de mensen
van dit kwaad, waarvan de vrucht de dood van de ziel is, voor eeuwig te
verlossen!
Maar het zal voor de mens slechts dan ware en werkzame verlossing zijn,
als hij de daarvoor aangewezen middelen heel precies en getrouw toepast, -
anders zal hij na de komst van de Messias geheel dezelfde slechte mens zijn die
hij vóór die tijd was; want de uit de hemelen gekomen Messias zal niemand
bevrijden van zijn erfelijk kwaad dan alleen degene die volgens Zijn leer
precies zo in alles zal leven als de leer het voorschrijft. Niemand moet van
Hem een bepaalde magisch-wonderbaarlijke werking met betrekking tot de
verlossing van het bekende gemaakte erfelijk kwaad verwachten!
Wel zal de Messias om te getuigen dat Hij het is, grote wonderen
verrichten; maar deze zullen op zichzelf voor niemands ziel nuttig en
dienstbaar zijn, maar ze zullen alleen het geloof wekken en de ziel aansporen
tot de daad volgens de leer die wordt gegeven.
25 augustus
Het begrip Messias
(GJE V. 205, 4-6)
Ik zeg: Een ware wijze is voor een natuurlijk mens, die zonder wijsheid
is, altijd een ware Messias, d.w.z. hij is een bemiddelaar (mesziaz) tussen
het puur menselijke verstand en de goddelijk-geestelijke wijsheid, en het
verstand vindt zodoende pas door de 'mesziaz' de ingang naar de goddelijke
wijsheid en wordt één met die wijsheid.
Hoe wijzer nu de bemiddelaar is, des te betere resultaten zal hij ook zeker
behalen bij degene die hij leidt. En bewandelt zijn leerling dan vastberaden
de wegen van het innerlijk geestelijke licht, dan zal hij ook in het licht
blijven en zich het leven van het licht eigen maken, waarop geen dood kan
volgen, omdat het leven van het geestelijk licht de eeuwige, onveranderlijke en
onvergankelijke waarheid is, die datgene wat zij is ook eeuwig moet blijven;
want twee en nog eens twee zal in alle eeuwigheid als som vier hebben.
En zoals het met deze slechts als
voorbeeld dienende waarheid is, zo is het met alle goddelijk-geestelijke
waarheden uit de hemel. Zij zijn en blijven eeuwig, en alleen zij zijn het
eigenlijke ware leven, omdat zij zonder leven ook geen waarheid zouden zijn. Zo
kan een ziel wanneer ze eenmaal geheel in zulke waarheden is binnengegaan,
nooit meer dood gaan en heeft, omdat ze zelf licht en waarheid is, ook het
leven in zich en het leven is dan geheel haar eigen bezit, en dat is dan
natuurlijk het resultaat van een waarachtige bemiddelaar.
26 augustus
Onvergankelijke mens
(GJE V 211, 3-6)
De Heer: Heb je al ooit de grens ontdekt tot waar een gewekte ziel haar
gedachten kan verheffen? En als de ziel al een oneindig gebied heeft wat haar
gedachten betreft, wat moeten we dan wel niet zeggen van de eeuwige goddelijke
geest in haar, die in zichzelf de kracht, het licht en het leven zelf is?
Ik zeg je: Deze geest is het, die alles in de mens schept en ordent; de
ziel is echter als het ware slechts zijn substantiële lichaam, zoals het
stoffelijk lichaam slechts een behuizing is van de ziel, en dat zolang tot deze
hierin een bepaalde degelijkheid heeft bereikt. Is dit gebeurd, dan gaat de
ziel meer en meer over in de geest en zodoende ook in het eigenlijke leven,
dat in en op zichzelf een ware kracht is en het waarste licht, en voortdurend
uit zichzelf de ruimte, de vormen, de tijd en de duurzaamheid van de vormen
hierin doet ontstaan, deze met leven vervult en zelfstandig maakt. En zoals
deze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het volledig ware leven,
bevatten zij daarvan ook voor en in zichzelf het oneindige en eeuwige voor alle
tijden der tijden en eeuwigheden de eeuwigheden.
Niemand kan dus zeggen, beweren en van mening zijn dat hij als mens een
begrensd wezen is. In al zijn kleinste daden is nog oneindigheid en eeuwigheid
voorhanden, en omdat dit zo is, kan hij ook het oneindige en eeuwige bevatten.
Wie van mening is dat hij slechts gedurende een zeer beperkte tijd leeft,
vergist zich enorm. Niets aan de mens is vergankelijk, ofschoon het materiële
lichaam noodzakelijkerwijs wel veranderlijk is, zoals ook alle materie van de
aarde dat is en wel moet zijn, omdat het eens haar bestemming is om, door de
macht van het zuivere leven, zelf over te gaan in het zuivere leven en in het
voortaan onveranderlijke leven.
27 augustus
Graankorrel
(GJE V 211, 8-11)
De Heer: Hier hebben jullie een tarwekorrel. Leg hem in de aarde. Hij zal
gaan rotten en als datgene wat hij nu is onmiskenbaar vergaan; maar uit de
ontbinding zullen jullie een halm zien groeien en daar bovenuit zal zich een
aar ontwikkelen, voorzien van honderd korrels. Maar wie van jullie ziet nu die
kracht in deze korrel, die er echter toch in moet zitten, omdat er anders uit
deze ene korrel niet een aar met honderd korrels van hetzelfde soort voort kan
komen?
En nu hebben we 100 korrels die we ook in de aarde gaan leggen! Hieruit
krijgen we dan al 100 aren, elk met 100 korrels, dus alles bij elkaar 10.000
korrels. En zie, die 10.000 korrels, die 100 halmen en aren, moeten ook al in
de ene korrel geestelijk aanwezig zijn geweest, zoals deze korrel zelf al
inbegrepen moet zijn geweest in die ene korrel die als eerste uit Gods hand in
een vruchtbare vore van deze aarde viel, omdat men zich anders niet kan
voorstellen dat voortplanting mogelijk kan zijn. Jullie hebben hier opnieuw een
bewijs, hoe zelfs iets oneindigs en eeuwigs in één zo'n korrel aanwezig is.
Jullie denken nu bij jezelf. Ja,
dat is wel met een korrel het geval die weer als zaad in de aarde gezaaid
wordt; maar wat gebeurt er met de korrels die tot meel gemalen worden en dan
als brood door mensen of ook door dieren gegeten worden? Ik zeg jullie:
Waarlijk, die korrels zijn er nog beter aan toe; want daardoor gaan zij al in
een meer volkomen leven over, waarin ze zich dan als een geïntegreerd deel van
een hoger leven evenzeer in talloze ideeën en levendige begripsvormen kunnen
vermenigvuldigen; alleen het zeer materiële kaf wordt als uitwerpsel
uitgescheiden, waardoor het dan echter ook tot een meer edele vruchtbare humus
van de aarde wordt, waaruit zich de kiemgeest in de verschillende zaadkorrels
vormt en de onsterfelijkheid aantrekt. Wat er echter met het stro en het kaf
van de planten gebeurt, gebeurt op een nog veel edeler manier met het vleselijk
lichaam van de mens.
En zo kunnen jullie niets aan de mens vinden wat vergankelijk en begrensd
is, maar alleen wat veranderlijk is op weg naar een bepaald geestelijk doel, en
zodoende is het best mogelijk dat een mens oneindige en eeuwige zaken als tijd,
ruimte, kracht, licht en leven heel goed begrijpt, omdat dit allemaal in hem
aanwezig is.
28 augustus
Van geloof tot inzicht
(GJE V 213, 3, 5, 8-9)
Ik zeg: Het ware lichtgeloof bestaat er vooral uit dat men zich aan een
waarachtig en zeer ervaren mens zonder enige twijfel in zijn gemoed
toevertrouwt en wat door hem gezegd wordt dan ook als volle waarheid aanneemt,
ook al ziet men de diepte ervan niet op het eerste moment duidelijk in.
Wanneer een buitengewoon waarachtig mens je iets heeft meegedeeld uit het
gebied van zijn ervaringen, dan kun je het gehoorde aanvankelijk alleen maar
geloven, maar na dat geloof kun je ook meteen op de aangewezen manier werkzaam
worden en dan zul je door het werkzaam zijn, door eigen ervaring zelf doordringen
tot dat licht, dat nooit zichtbaar voor je had kunnen worden door enige
mondelinge uitleg, al was deze nog zo goed gestructureerd.
En zo zie je dat men bij het aanhoren van een nieuwe leer het geloof in
ieder geval in het begin niet mag missen. Men kan de leer en wat eraan ten
grondslag ligt wel goed onderzoeken, - maar het is nodig dat men deze tevoren
op grond van het gezag van de waarachtigheid van de leraar als waarheden van
grote waarde heeft aangenomen, ook wanneer men niet van meet af aan alles tot
op de bodem begrijpt; want dat komt pas wanneer men voldaan heeft aan hetgeen
de leer als voorwaarde hiervoor heeft gesteld.
Als de leer bij iemand anders wel gewerkt heeft en alleen bij jou niet, dan
zou het natuurlijk duidelijk alleen aan jou liggen, en dan zou je hetgeen je
verzuimd hebt ijverig moeten inhalen om ook precies hetzelfde te bereiken als
je buurman.
29 augustus
De missie van de Heer
(GJE V 215, 1-7)
Ik zeg: Mijn zaak en Mijn leer bestaat eenvoudig hieruit, dat de mens
duidelijk gemaakt wordt waar hij eigenlijk vandaan komt, wat hij is en waar hij
moet komen en overeenkomstig de volle en evidente waarheid ook zal komen. Reeds
de Griekse wijzen hebben gezegd: De moeilijkste, belangrijkste en hoogste
kennis ligt in de zo volkomen mogelijke zelfkennis! En zie, dat is nu precies
waar het Mij om gaat; want zonder deze kennis is het onmogelijk om het
allerhoogste goddelijk wezen als de grond van alle ontstaan, zijn en bestaan te
kennen!
Maar wie dit niet inziet en zijn leven, zijn denken en streven niet voor
dit enig ware levensdoel inzet, namelijk om zichzelf en een allerhoogste
God-wezen als de eeuwige oer-grond van alle zijn en worden volkomen te leren
kennen, is zo goed als verloren.
Want zoals elk ding, dat van binnen en ook in al zijn delen geen door en
door stevige samenhang en geen grote stabiliteit heeft, spoedig uiteenvalt en
als zodanig geheel teniet gaat, zo zal dat ook met de mens het geval zijn die
in zichzelf, met zichzelf en in en met God niet volledig één is geworden.
En dat kan de mens alleen maar worden, doordat hij ten eerste zichzelf en
daardoor dan ook noodzakelijkerwijs God volledig leert kennen als zijn
oer-grond, en overeenkomstig dit inzicht op alle gebieden van zijn leven
werkzaam wordt.
Is een mens dus in zichzelf rijp en zuiver geworden, dan is hij ook heer
geworden van alle van God uitstromende krachten en hierdoor ook een meester van
alle schepselen, geestelijk en materieel, is dan als zodanig door geen enkele
kracht meer te vernietigen en bevindt zich dan dus in het eeuwig leven.
Kijk, dit is nu in feite de totale inhoud van Mijn gehele, nieuwe leer, die
in de grond der zaak eigenlijk een alleroudste leer is sinds het begin van de
mensen op deze aarde! Ze is alleen verloren gegaan door de traagheid van de
mensen en wordt door Mij als het verloren gegane oer-oude Eden (je den = het
is dag) aan de mensen die van goede wil zijn, nu weer als nieuw gegeven.
30 augustus
Kracht van het woord
(GJE V 216, 2-5, 8)
Ik zeg: Wanneer Ik een van Mijn woorden met Mijn wil vervul of een van Mijn
gedachten, die eigenlijk ook enkel woorden van de geest zijn, dan moet op dit
woord ook zonder dat Ik maar de geringste handeling verricht al direct de
complete daad volgen!
En waartoe Ik met Mijn woord in staat ben, dat moet ook iedere echte
leerling van Mij zelf kunnen, omdat zijn innerlijk tenslotte door dezelfde
geest geleid wordt als Mijn innerlijk!
En zie, dat is nu iets in Mijn nieuwe leer wat in een dergelijke volheid en
volmaaktheid vanaf het begin der wereld nog nooit onder de mensen is
waargenomen! Kijk maar hier, Ik heb geen gereedschap bij Me en geen geheime
zalfjes en poeders, in Mijn kleed en Mijn mantel is geen zak te vinden en ook
bij Mijn leerlingen is van dit alles geen sprake, - ja, we hebben en gebruiken
zelfs geen stokken en lopen altijd blootsvoets!
Ons hele hebben en houden bestaat derhalve uit woord en wil, en toch hebben
we alles en lijden geen nood, - tenzij wij zelf vrijwillig nood willen lijden
om het harde hart van mensen zachter te maken. Welnu, waarom kan Ik dan alles
met Mijn woord en Mijn wil, en waarom jij dan niet?
Ik zeg: Een leer is beter dan een teken; want tekenen zijn dwingend, maar
een leer leidt en wekt de te verwerven kracht in de mens op en datgene wat de
mens zichzelf door zijn eigen activiteit heeft verworven, is pas echt zijn
waarste en totale eigendom.
31 augustus
Gemoedsrust
(GJE V 218, 1-2, 9-11)
Ik zeg: De ware innerlijke gemoedsrust is voor ieder mens het
noodzakelijkste geestelijke element, waarzonder hij niets waarachtig
innerlijks en geestelijk groots kan bevatten. Een dergelijke rust, waarin het
lichaam en de ledematen activiteit onthouden wordt, is eigenlijk geen rust,
maar eerder een grote innerlijke activiteit van de ziel, die eruit bestaat dat
zij meer en meer één wordt met haar geest die ze is gaan waarnemen. Wanneer je
een dergelijke innerlijke rust, of beter gezegd zielsactiviteit, dagelijks
eenmaal houdt en dat voortzet, zul je pas gaan voelen wat voor een groot en
waar nut je daardoor voor je leven hebt gewonnen.
Ik zeg: Ieder woord dat uit Mijn mond komt is licht, waarheid en leven; als
je Mijn woorden in je hart opneemt en ernaar handelt, dan valt je met Mijn
woord ook het ware eeuwige leven ten deel.
Maar wanneer iemand Mijn woord hoort en er niet naar handelt, zal Mijn
woord hem niet levend maken, maar hem slechts dienen tot gericht en dood. Ook
al is dit op deze manier niet Mijn wil, maar enkel Gods eeuwige ordening, dan
kan Ik hem toch niet helpen, omdat hij zichzelf moet helpen.
Want als iemand die hongert, voedsel wordt aangereikt en hij eet dit niet,
maar kijkt er enkel naar, dan heeft degene die het eten aanreikt er geen
schuld aan als de hongerende verhongert en sterft, maar natuurlijk de
hongerende zelf, omdat hij geen voedsel tot zich wilde nemen. En precies zo is
het met degene aan wie Ik Mijn woord als het waarste brood uit de hemel
voorzet, en die dit enkel aanhoort en er niet naar wil handelen. Daarom moet
niemand Mijn woord enkel aanhoren, maar hij moet er ook naar handelen, dan zal
hij hierdoor in zijn ziel waarachtig verzadigd worden met het brood uit de
hemel en voortaan geen dood meer zien, voelen of smaken, omdat hij zo zelf geheel
tot het leven uit God is geworden.
1 september
Doel van de kruisdood
(GJE V 220, 1-3)
De Heer: Wat Mijn lichaam betreft ben Ik evenals jullie een sterfelijk
mens en het gevolg daarvan is, dat ook Ik dit lichaam zal afleggen, en wel aan
het kruis in Jeruzalem als getuigenis tegen de slechte joden, hogepriesters en
Farizeeën, en tot hun gericht. Want dit alleen zal voor altijd hun macht breken
en de vorst van de geestelijke duisternis die nu de mensenwereld heeft
beheerst, zal machteloos worden en de mensen niet meer zo erg als tot nu toe
verleiden en hen in het bederf kunnen storten.
Deze vorst heet `satan', dat betekent leugen, bedrog, trots, hebzucht,
eigenliefde, afgunst, haat, heerszucht en moordlust en allerlei hoererij.
De grootste hoogmoed kan alleen door de diepste deemoed te gronde worden
gericht, en het is dus noodzakelijk dat dit aan Mij geschiedt. Wanneer jullie
dit dus zullen vernemen, moeten jullie hierdoor niet ontsteld zijn; want Ik zal
niet in het graf blijven en ontbinden, maar op de derde dag weer opstaan, en
zoals Ik nu hier bij jullie ben, zal Ik weer bij jullie komen! En dit zal
jullie allen een grootste en waarste getuigenis van Mijn goddelijke zending in
jullie ziel geven en jullie geloof geheel en al sterk maken. Ik heb jullie dit
nu van tevoren gezegd opdat, als het zover zal komen, jullie je niet aan Mij
ergeren en Mijn leer verlaten.
2 september
Opvattingen over leven na
de dood
(GJE V 224, 2-4)
Er bestaan volgens de overleveringen in bijna alle zogenaamde afgodendiensten,
steeds met enkele varianten, twee toestanden - zoals ook bij ons, heidenen -:
een elysium, waar alle goede en waardige zielen eeuwig voortleven in een
onbeschrijfelijke gelukzaligheid, en dan een tartarus, waar de slechte en
boosaardige zielen ook eeuwig gepijnigd worden met allerlei ongehoorde plagen
en martelingen.
De joden hebben hun hemel en hun hel, wat eigenlijk helemaal hetzelfde is
als bij de heidenen het elysium en de tartarus. Op dezelfde manier hebben de
Indiërs een tweevoudig almachtig wezen, een goed en een slecht, dat
verschillende vormen, namen en eigenschappen heeft. Zo zijn de elyseïsche goden
allemaal goed en die van de tartarus allemaal slecht.
En bij de joden is er een hoogst goede en wijze jehova, die gediend wordt
door talloze eveneens goede geesten die `engelen' genoemd worden en bereid zijn
om de mens de beste beschermdiensten te verlenen; lijnrecht tegenover de goede
en almachtige Jehova en zijn engelen is er dan ook een bijna niet minder machtige
satan, ook `leviathan' genaamd, met aan zijn zijde talloze uiterst slechte
geesten die men `duivels' noemt.
3 september
Godskinderen en
wereldkinderen (1)
(GJE V 225, 1-5)
Ik zeg: Wat de heidense boeken ervan zeggen is slechts een zeer gebrekkige
weerklank van wat er helder en duidelijk geopenbaard is aan de oer-mensen van
deze aarde door dezelfde geest die nu in Mij woont.
Alleen de Schrift van de joden bevat de volle waarheid, echter niet
onthuld, maar verhuld in overeenkomstige beelden, en wel om de zeer wijze reden,
dat de heiligheid van de daarin aanwezige waarheid door de eigenlijke, onreine
kinderen van deze aarde niet verontreinigd en ontheiligd wordt. Want op deze
aarde of wereld wonen twee soorten mensen. De oorspronkelijken en meesten hebben
zich volgens de voor alle schepselen gegeven ordening trapsgewijs opwaarts
ontwikkeld. Zij zijn wat hun ziel en lichaam betreft puur van deze aarde en men
kan ze `kinderen van de wereld' noemen.
Een veel kleiner deel van de mensen op deze aarde is echter alleen maar wat
het lichaam betreft van deze aarde, maar wat de ziel betreft komen ze ofwel van
de verschillende sterrenwerelden, of soms zelfs als zuiverste engelengeesten
uit de zuivere hemelen van de geesten. Dat zijn tot nog toe echter de minst
voorkomenden.
Dit tweede en veel edeler soort mensen van deze aarde kan men
'godskinderen' noemen, en aan hen alleen is het ook voorbehouden om de geheimen
van Gods rijk te vatten, te begrijpen en de kinderen van de wereld hierin te
onderwijzen al naargelang er vraag naar is en het vermogen om te begrijpen; zij
wijzen hun de weg waarlangs ook zij tot kinderen Gods en tot burgers van Zijn
rijk kunnen worden.
4 september
Godskinderen en wereldkinderen (2)
(GJE V. 225, 6-8)
Welnu, deze eigenlijke wereldmensen zijn natuurlijk, omdat ze uit het slijk
van deze aarde voortspruiten, nog zeer zinnelijk van aard, daar hun zielen nog
nooit een menselijke, voorbereidende scholing voor een vrij, over zichzelf
beschikkend leven hebben doorgemaakt. Zij kunnen daarom in het begin ook alleen
maar door puur zintuiglijke beelden tot kennis van een allerhoogste en eeuwig
goddelijke geest gebracht worden.
En zie, omwille van de meeste mensen van deze aarde zijn ook de
openbaringen over de geestenrijken in louter als het ware zintuiglijke beelden
gehuld, die hun slechts door de kinderen Gods van tijd tot tijd steeds meer
onthuld kunnen worden afhankelijk van het bevattingsvermogen van deze
wereldkinderen, - maar nooit teveel tegelijk, maar slechts precies zoveel als
ze kunnen verdragen en in de maag van hun ziel kunnen verteren. Uit hetgeen Ik
nu gezegd heb, kunnen jullie nu menige conclusie trekken.
Zoals niet moeilijk is te begrijpen, is het zielenleven van de mensen na
het afvallen van hun lichaam in voortdurende ontwikkeling, omdat de voleinding
ervan onmogelijk het werk van een moment kan zijn, en wel omdat de ziel evenals
haar voormalig materiële lichaam wat ruimte en tijd betreft een begrensd wezen
is, dat in zekere zin ingeperkt is in die bepaalde, mooie mensenvorm en daarom
het oneindige en het eeuwige zowel qua ruimte als tijd, en ook wat de absoluut
onbegrensde macht van Gods geest en Zijn werken betreft, alleen maar stukje bij
beetje in zich op kan nemen en bevatten.
5 september
Godskinderen en
wereldkinderen (3)
(GJE V 225, 9-10)
Het komt daarbij aan op het niveau van de innerlijke ontwikkeling, waarop
een ziel haar lichaam verlaat. Is dit in overeenstemming met de bestaande goede
wetten, dan zal de toestand van de ziel aan gene zijde zeker meteen zodanig
zijn, dat ze zich dadelijk naar een hogere voleindingstrap van het vrije leven
kan begeven en aldoor naar een hogere trap verder kan gaan.
Maar heeft een ziel door een gebrekkige opvoeding, of in het slechtere
geval, door gebrek aan enige goede wil, terwijl zij heel goed op de hoogte was
van de bestaande wetten, het lichaam moeten verlaten zonder zich in het
lichamelijke leven en de omstandigheden daarvan ook maar enigszins naar het
ware en betere gericht te hebben, dan zal het toch voor ieder die enigszins
helder denkt gemakkelijk te begrijpen zijn dat zo'n totaal verkommerde, beklagenswaardige
ziel aan gene zijde alleen maar in een zodanige, zeker niet benijdenswaardige
situatie geplaatst moet worden dat zij daarin overeenkomstig de hoogste liefde
en wijsheid van God eerst gereinigd en genezen kan worden van haar dierlijke
ruwheid, en zich allengs tot een hoger levensniveau kan verheffen, van waaruit
ze dan steeds gemakkelijker naar een nog hoger niveau overgaat.
6 september
Functie van de materie
(GJE V. 229, 3-5)
De Heer: Zie, de hele schepping en alles wat jullie met je zintuigen ook
maar waarnemen, zijn gefixeerde gedachten, ideeën en voorstellingen van God, -
ook jullie mensen wat jullie zintuiglijke lichaam betreft; en voor zover de
ziel met het lichaam verbonden is door zijn zenuw- en bloedether, is ook zij in
het gericht en bevindt zij zich derhalve in de dood ervan, waaruit ze zich
echter kan bevrijden door met behulp van haar vrije wil volgens Gods wetten
het puur geestelijke na te streven; zo kan zij geheel één worden met haar geest
uit God, waardoor zij derhalve door haar zelfwerkzaamheid zelfstandig van haar
oude dood in het vrije eeuwige leven is overgegaan.
Maar let op, het volgende is zeer belangrijk! Bewustzijn en liefde bepalen
de hele mens tot goede of slechte werkzaamheid. Is zijn bewustzijn geestelijk
en leidt het naar God, dan zal de liefde ook naar het geestelijke en zodoende
naar God neigen en ook in die richting werkzaam worden, en deze activiteit is
een goede en de gevolgen ervan zijn de zegen uit de hemel van het Leven.
Wordt de mens echter vanaf de wieg met niets anders in zijn bewustzijn
verrijkt dan alleen met wat het lichaam dient, dan zal ook zijn liefde zich
geheel naar de materie wenden en spoedig geheel en al daarin actief worden om zoveel
mogelijk materiële schatten te verzamelen en hierdoor het vlees zoveel mogelijk
genoegen te bezorgen. In zo'n geval gaat de ziel dan geheel over in de materie
(...). Het onvermijdelijke gevolg hiervan is het gericht in en door zichzelf,
de vloek van het leven naar de dood toe en zo ook in zekere zin de eeuwige dood
zelf. En wie anders is daar schuldig aan dan alleen de mens zelf, die dit
zichzelf heeft aangedaan door zijn bewustzijn, zijn wijze van liefhebben,
willen en handelen?
7 september
De weg naar verlossing
(GJE V 230, 2-7)
De Heer: Nu werpt zich de belangrijkste van alle levensvragen op en deze
luidt: Wat moet een mens doen en in acht nemen om zijn ziel te behoeden voor
het terugtreden in het oude gericht van de materie die dood is?
Hij moet zich precies houden aan de tien geboden die door Mozes aan de
mensen zijn gegeven, en deze bestaan samengevat hieruit, dat men ten eerste
vast gelooft aan een waarachtige God, Hem boven alles uit alle macht liefheeft,
zijn broeders en zusters echter gelijk zichzelf en in geval van nood zelfs
meer!
In deze in feite maar twee geboden ligt dan ook de hele wet van Mozes,
alsook alle profeten, die omwille van een beter begrip niets anders dan alleen
dit met veel woorden onderwezen hebben.
Wie dit zal doen, zal zeker zijn hart en daarmee ook zijn ziel behoeden
voor iedere hoogmoed, hardheid, toorn, haat, zelfzucht, afgunst, gierigheid,
hebzucht, heerszucht, een werelds luxe-leven en liefde voor het wereldse, en
dan zal hij gemakkelijk binnentreden in de levenspool van Gods geest; want de
liefde tot God vervult juist de hele mens met Gods levensgeest, en de
naastenliefde belichaamt en verankert deze in de ziel, waardoor zij dan
noodzakelijk in alles identiek wordt met God Zelf door de liefdegeest van God
in haar. En als ze identiek is met God, dan zal ze ook identiek zijn met de
jullie nu bekend gemaakte positieve levenspool in God en zal met Hem heersen
over alle materie, waardoor zij onmogelijk meer ooit gevangen en verslonden zal
kunnen worden.
Wie dit zal opvolgen, zal ook hetgeen Ik jullie nu zeer duidelijk heb
getoond, oogsten en eeuwig in steeds toenemende mate behouden.
8 september
Materiële scheppingen
(GJE V 233, 1-2)
De Heer: God als in Zich de zuiverste liefde kan niet anders dan Zijn
gedachten en ideeën liefhebben, ook al maken deze als schepselen Zijn
tegenpool uit. En zo kan zelfs een steen niet eeuwig steen blijven, en over
voor jullie ondenkbaar vele jaren zal ook deze aarde, evenals alle talloze
andere sterren, zeer verouderen en murw worden als een oud kleed. En alles zal
veranderd worden in aan God verwante, zelfstandige, geestelijke zaken, maar in
plaats daarvan zullen ook weer nieuwe materiële scheppingen ontstaan en deze
zullen ieder op zijn eigen wijze verder geleid en ontwikkeld worden.
Maar daar zal natuurlijk nog een buitengewoon lange tijd (....) voor nodig
zijn. Men moet het echter niet zo opvatten alsof deze huidige schepping ooit
plotseling zal ophouden en in plaats daarvan een geheel nieuwe in het leven
geroepen zal worden, maar dat gebeurt slechts in fasen, zoals in een oerwoud
weliswaar de oude bomen uitsterven, vergaan en tenslotte geheel tot water,
lucht en ether worden, dus tot een ander, geestelijker bestaan overgaan, en in
hun plaats steeds weer een aantal andere bomen uit de grond opgroeien. En zoals
Gods geest op kleine schaal werkt, zo werkt Hij ook in het groot, als men
trouwens al iets `groot' zou kunnen noemen tegenover God!
9 september
God en mens in de Heer
(GJE V 246, 13-17)
De Heer: Is de vader dan niet de eeuwige liefde in Mij? En waar deze is en
woont, is daar niet de hemel en het ware Godsrijk? Ben Ik als Mens niet juist
de Zoon van deze liefde die in Mijzelf woont, die alles wat bestaat en de oneindigheid
vervult, heeft geschapen sinds alle eeuwigheden? En omdat deze eeuwige en
almachtige Godsliefde in Mij is, ben Ik dan niet volledig één met haar? Zeg nu,
of je dat nog niet inziet!
Petrus zegt: Ja, ik zie het nu zeker beter in dan vroeger; maar toch
bevinden zich hierin een aantal dingen die me eerlijk gezegd nog niet helemaal
duidelijk zijn! Ik zie nog altijd niet in, waarom U de ene keer van Uzelf zegt
dat U de Mensenzoon bent, een andere keer weer Gods Zoon en weer een andere
keer dat U Jehova Zelf bent! Wilt U mij hierover nog een klein licht geven, dat
is goed voor ons allen; want ik geloof dat niemand van ons dit echt goed
begrijpt!
Ik zeg: Ook dát heb Ik reeds bij gelegenheden waar Ik over het lijden
sprak dat Mij te wachten staat, heel duidelijk belicht; maar als iets jullie
niet minstens tien keer zodanig uitgelegd wordt, dat je het helemaal met handen
en voeten kunt begrijpen, dan begrijpen jullie het niet! Maar Ik zeg het
jullie nu dan toch nog een keer.
Noch Jehova in Mij, noch Ik als ziel van Diens eeuwige Zoon, maar alleen
dit lichaam als Mensenzoon zal in Jeruzalem gedood worden, maar op de derde dag
als volledig verheerlijkt opstaan en dan voor eeuwig één zijn met Hem die in
Mij is en Mij alles openbaart wat Ik als Mensenzoon moet doen en spreken, en
die jullie nog altijd niet volledig kennen, ofschoon Hij al geruime tijd onder
jullie spreekt en werkt.
10 september
Vergeving
(GJE V. 249, 8-9)
De Heer: En zie, zo zal Mijn hemelse Vader tegenover jullie handelen, als
jullie de mensen niet met heel je hart de zonden en schulden vergeven die ze
tegenover jullie hebben begaan! (Matth. 18,3 5) En het eigenlijke hemelrijk
bestaat dan ook juist hierin, zowel wat het grootste als wat het kleinste
betreft, dat er onder de zaligen nergens ook maar enige vijandschap of afgunst
of haat bestaat, maar dat onder hen de grootste harmonie, de grootste eendracht
en de grootste wederzijdse liefde heerst.
En daarom is het ook niet nodig, dat er op deze wereld een beschermende
rechtbank bestaat die het recht moet bepalen tussen beledigers en beledigden,
maar het enige tegenover Mij geldende beschermrecht moet jullie goede en
verzoenlijke hart zijn, dan zullen jullie er bij deze rechtbank heel goed
vanaf komen, met de minste onkosten en rechterlijke vonnisgelden, en degene
die tegen jullie gezondigd heeft zal veel eerder in waarheid jullie vriend
worden, dan wanneer hij hiertoe door een rechterlijke uitspraak gedwongen zou
zijn.
11 september
Oorzaak van misdaden
(GJE V 250, 5-8)
Ik zeg: Een rijke en in aanzien staande vader is in het bezit van een zeer
mooie en lieve dochter, waar een jonge, maar arme ofschoon behoorlijk goed
ontwikkelde man, heel erg verliefd op wordt en dat des te meer, omdat de lieve
dochter hem reeds meerdere malen door allerlei vriendelijke gebaren en tekenen
maar al te duidelijk te verstaan heeft gegeven dat zij in haar hart
genegenheid voor hem voelt. Wel, deze verder eerlijke en brave jongeman vat
uiteindelijk moed en gaat met heel natuurlijke goede bedoelingen naar de vader
van de mooie dochter en vraagt om haar hand. Maar de vader, vanwege zijn grote
rijkdom trots en hard, laat de eerlijke arme man die om de hand van zijn
dochter vraagt, door zijn knechten de deur uitzetten en door de honden van
zijn erf jagen.
Door deze onbehoorlijke ontvangst is nu het hart van de arme man vol toorn,
boosheid en wraakzucht, en hoe meer hij nu nadacht over de absolute
onmogelijkheid om een schoonzoon van de rijke man te worden, des te meer
groeide de gedachte aan wraak om de harde trotse man op een gevoelige wijze te
vernederen. En toen deze boze gedachte volledig rijp was geworden, was er ook
reeds sprake van plan, besluit en wil en daad, en de jongeman werd tot
moordenaar van de rijke man.
Maar hij zou dat zeker niet geworden zijn wanneer hij door de rijke man als
mens was behandeld. De rijke man, in zijn trotse gewichtigheid, meende dat het
niet eens zo erg was om de arme aanbidder op de zo juist beschreven wijze de
deur te wijzen; maar voor hem die buiten de deur werd gezet, was het teveel en
hij werd daardoor een misdadiger, een moordenaar, verborg zich toen uit vrees
voor de wereldse rechters in de dichte bossen en werd daar de schrik van de
mensen.
En leer nu uit dit kleine beeld, dat in de meeste gevallen de hardheid van
de mensen hun armere medemensen tot misdadigers maakt. Daarom moeten jullie
altijd en overal bij degenen die jullie het een of ander hebben aangedaan,
denken aan wat Ik jullie heb aanbevolen en duidelijk heb laten zien, dan zullen
grote misdadigers zeldzaam worden op aarde en de goede mensen zullen dan
heersen over de armen van de aarde.
12 september
Bescheidenheid
(GJE V 271, 2-4)
Ik zei: Luister! Bescheidenheid
is een mooie deugd en men kan de mensen deze deugd alleen maar zeer aanbevelen;
maar wanneer men te bescheiden is, is dat niet zelden onverstandig, omdat men
door een te grote bescheidenheid zijn naaste ertoe brengt zijn kwaliteiten, al
zijn die nog zo goed, te overschatten en men hem zelfs hoogmoedig maakt, wat
niet bepaald goed, maar integendeel erg verkeerd is. (....)
Zie, de vaak te grote
bescheidenheid van de overigens heel eerlijke mensen tegenover degenen met
bijzondere talenten en kwaliteiten, en de aan deze daarom te royaal geschonken
bewondering en verering, heeft van hen koningen en tenslotte hoogmoedige
tirannen gemaakt, alsook zeer hoogmoedige priesters! Daarom moeten jullie ook
wat de deugden zoals deemoed, zachtmoedigheid en bescheidenheid betreft, altijd
de gulden middenweg in acht nemen, want anders zullen jullie, ook al ben je nu
nog zo vrij, in de loop der tijd in jullie midden zelf zulke mensen kweken die
jullie dan met alle hardheid zullen behandelen, en dan zouden jullie zuchten
onder hun zware last.
Ik weet wel dat Mijn daden en
Mijn woorden jullie de moed hebben ontnomen om in Mijn bijzijn iets te zeggen;
maar dit is toch niet zo belangrijk als het feit dat jullie in je hart geloven
dat Ik degene ben die uit God door de mond van de profeten beloofd werd, eerst
aan de joden en door hen aan alle volkeren der aarde.
13 september
Beeldspraak van de profeten
(GJE V 272, 8-13)
Ik zei: Jullie hebben nog nooit
iets over analogieën (= overeenkomstigheden) gehoord en daarom kennen jullie
ook van de Schrift alleen maar de grove, natuurlijk-concrete betekenis; maar de
beelden van de profeten bevatten steeds een drievoudige betekenis: ten eerste
de natuurlijk-geestelijke, ten tweede de puur geestelijke en ten derde de
zuiver hemelse uit het hart van God.
Volgens de eerste betekenis
ontwikkelt het zedelijk leven van de mens zich zodanig, dat hij als natuurlijk
mens tengevolge van een juiste opvoeding zo denkt en ook zo handelt, dat hij
niet aan de materie blijft vastzitten, maar zich ervan afwendt en deze slechts
gebruikt om steeds dieper en helderder door te dringen in het puur geestelijke.
Wie dat doet als hij daartoe onderwezen is, vindt dan al gauw het
overeenkomstige tussen materie en geest. Kent hij dit, dan zal hij vanuit het
geestelijke in het hemelse ofwel in het zuiver-geestelijke binnengaan. Van
daaruit is de overgang naar het zuiver goddelijk-hemelse gemakkelijk. Dan zal
het hem pas volledig duidelijk worden wat de Schrift der profeten uiteindelijk
in de grond der zaak allemaal, als deze geheel onthuld is, bevat.
Maar wie in de Schrift enkel de
pure materiële beelden voor alles aanziet, bewijst dat hijzelf nog puur materie
is, die gericht is en ook wel moet zijn, en dat hij het gericht van de materie
in zijn bewustzijn en in zijn gevoel gedurende zijn leven steeds behoudt, en in
de voortdurende vrees en angst leeft dat hij ook met zijn ziel na het afvallen
van zijn lichaam in die puur materiële toestand terecht komt waarin de Schrift
door middel van beelden de toestand van de materie voorstelt en beschrijft.
Maar Ik zeg jou en jullie allen,
dat aan gene zijde alles anders is dan het in de beelden van de Schrift wordt
beschreven.
De woorden van de Schrift zijn
gelijk de schaal van een ei, waarin ook iets drievoudigs verborgen is, namelijk
het wit en het geel en in het midden van het geel het rode levensbolletje, dat
de levenskiem bevat.
Dit omhulsel echter moet in de materiële wereld overal aanwezig zijn waar
maar iets is, opdat het binnenste, goddelijke, nergens, nooit en door niemand
ooit verontreinigd kan worden. En omdat overal in al het natuurlijk-geestelijke
het hemelse en goddelijke aanwezig is, wat immers de alomtegenwoordigheid van
de goddelijke wil bewijst, bestaat er ook overeenkomst tussen alles wat in de
wereld, in het geestenrijk, in de hemel en uiteindelijk in God Zelf aanwezig
is.
14 september
In vrijheid kiezen voor
God
(GJE VI. 7, 5-8)
De Heer: Iedere innerlijke morele dwang is op zichzelf al een gericht; want
wat een mens niet aanneemt en niet geheel uit vrije wil en volledig uit eigen besef
en overtuiging doet, dient hem niet tot leven, maar tot een gericht. Om
helemaal goed te worden en vol van het ware geestelijke leven, mag de mens door
geen ander dwangmiddel aangespoord worden dan alleen door zijn eigen geheel
vrije en vaste wil.
Wet noch beloning of straf mogen hem op enigerlei wijze ertoe brengen, maar
alleen zijn vrije geloof, zijn innerlijke overtuiging, zijn zuiver inzicht en
vervolgens de gehoorzaamheid naar buiten toe en zijn vrije wil, die moet
voortkomen uit de zuivere liefde tot God en tot al het goede en ware.
Geheel naar waarheid zeg Ik jullie: Ik zou net zo gemakkelijk en eigenlijk
nog gemakkelijker in de gedaante van een mens van ontzaglijke grootte,
begeleid door talloze engelenscharen en door vuur, bliksem en donder en storm,
op aarde hebben kunnen neerdalen en met een bergen verwoestende, donderende
stem jullie het nieuwe genadewoord hebben kunnen verkondigen (...). Zou dat
echter iemand van nut geweest zijn voor zijn innerlijke, ware vrijwording?
Zeker niet! (....)
Kijk, Ik ben zo eenvoudig en heel onopgemerkt in deze wereld gekomen, zoals
Ik Mij ook door de mond van de profeten heb aangekondigd, opdat geen
mensenhart geketend zou worden, en zij alleen door de zegenrijke macht van de
waarheid van Mijn woorden en lessen Mij liefhebbend zouden herkennen en dan
geheel vrij hun levenswandel daarnaar zouden inrichten! Mijn tekenen moeten
alleen dienen om te bekrachtigen dat Ik werkelijk ben die Ik zeg dat Ik ben.
15 september
De mens zichzelf een
duivel
(GJE VI. 10, 12-14)
Ik zeg jullie, dat juist de verleidingen van de kant van de duivels lang
niet zo erg zijn als jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is
de mens met zijn wereldse begeerten zelf? Daaruit komen de eigenliefde - en dat
is een duivel -, de zucht naar een luxueus leventje - een tweede duivel -, de
eerzucht, de hoogmoed, de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de
gierigheid, de arrogantie, de hoererij en de minachting voor de medemens voort
- dat zijn niets dan duivels op eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten
juist jullie niet zo'n grote angst voor de duivel hebben en hem ook niet
aanklagen; maar klaag jezelf in je geweten aan en heb er echt berouw over, en
neem een vast besluit om heel andere mensen te worden, en wordt het dan ook!
Heb God waarachtig boven alles lief en de arme naaste zoals jezelf, dan
zullen ook jullie je vele grote zonden vergeven worden!
Want als een mens de zonde niet volledig loslaat, kan ze hem ook niet
kwijtgescholden worden. Want de zonde is immers iets wat de mens zelf doet,
omdat zij voortkomt uit zijn lichaam en de wil van zijn ziel.
Het goed doen volgens de wil en het woord van God is en blijft eigenlijk,
ook al doet de mens het uit eigen vrije wil, een genade van boven, een verdienste
van de geest van God in het hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten
deel door de genade van God.
16 september
Voorwaarde voor het
eeuwig leven
(GJE VI. 13, 8-10)
De Heer: Wanneer echter de Geest waarover Ik nu met jullie heb gesproken,
tot jullie zal komen en jullie zal doordringen, zullen jullie uit jezelf alles
begrijpen wat je nu allemaal ziet en hoort maar door je puur natuurlijke
gesteldheid niet kunt begrijpen; want het lichaam kan de geest niet begrijpen
en is op zichzelf zonder meer dood. Het heeft geen ander leven dan alleen maar
het tijdelijke meeleven uit de levenskracht van de ziel, die met de geest
verwant is en die helemaal op hem kan gaan lijken, en één met hem kan worden
als zij zich helemaal van de wereld afwendt en haar zinnen alleen richt op het
meest innerlijke, geestelijke volgens de orde en wijze zoals Mijn leer en Mijn
persoonlijke voorbeeld het jullie laten zien.
Daarom moet ieder van jullie zich inspannen om zijn ziel door haar eigen
kracht te redden; want denk je dat zij als zij in het gericht komt zich wel zal
kunnen redden zonder middelen daarvoor te hebben, terwijl zij zich hier met
zoveel middelen die haar ten dienste staan, niet kan redden als zij niet
bedenkt dat zij zichzelf als een
onschatbaar goed moet zien dat, als het verloren gaat, op eigen kracht door
niets weer gekocht of verkregen kan worden?!
Laat ieder daarom vóór alles zijn ziel proberen te redden! Want tegen allen
zeg Ik, dat het aan gene zijde zo zal zijn: Wie liefde en waarheid, en dus de
juiste orde van God, in zich heeft, zal er daar meteen nog heel veel bij
gegeven worden; wie dat echter niet heeft of veel te weinig heeft, zal ook dat
wat hij eventueel nog heeft, afgenomen worden, zodat hij dan helemaal niets
zal hebben, en naakt, zonder middelen en zodoende zonder hulp zal zijn. Wie zal
zich daar over hem ontfermen en hem vrijkopen?! Waarlijk Ik zeg jullie: Eén uur
hier is meer waard dan duizend jaar daar! Grif deze woorden diep in je hart!
17 september
Leven in het hiernamaals
(GJE VI. 14, 7-9, 11)
De Heer: Want iedere ziel zal aan gene zijde geheel uit haar liefde en uit
haar geloof verder leven, en dat zal zij doen in de volle vrijheid van haar
wil. Als de liefde rein en goed is, zal ook haar leven in het hiernamaals rein,
goed en zalig zijn; is haar liefde echter slecht en onrein, en bereidt zij voor
haar naaste geen vreugde, dan zal ook haar leven aan gene zijde onrein, slecht
en zonder vreugde zijn.
Als men echter een ziel haar
liefde zou ontnemen en haar een andere liefde zou geven, zou men haar
vernietigen en in haar plaats een heel andere ziel scheppen. Dat zou echter
tegen de eeuwige, goddelijke orde ingaan; want wat God eens in het leven
geroepen heeft, kan niet meer vergaan, maar alleen voortdurend in iets edelers
en beters overgaan. Daarom zal ook aan gene zijde voor zulke verloren zielen
gezorgd worden; maar Ik zeg wel, zoals Ik reeds eerder heb gezegd: Hier is één
uur beter dan duizend jaar daar!
Geen enkele ziel geschiedt echter daardoor onrecht; want als men de ziel en
de wil van een ziel onverlet laat en haar slechts in zoverre van de anderen
afscheidt dat zij de goede geen nadeel kan berokkenen, maar verder in haar
sfeer in de geestenwereld, die helemaal met haar eigen aard overeenkomt, kan
doen wat zij volgens haar liefde voor het leven en haar intelligentie wil, dan
doet men daarbij beslist geen enkele ziel onrecht, zelfs niet schijnbaar.
En zo zal het velen aan gene zijde heel lang vergaan, wat zij echter
helemaal alleen aan zichzelf te wijten hebben. Want zij zullen daar niet één
keer, maar heel vaak de verschrikking van de dood moeten doorstaan, wat echter
ook zo moet zijn, want als die er niet was, zou ieder van die zielen werkelijk
voor eeuwig verloren zijn.
18 september
Evangelie van
blijmoedigheid
(GJE VI. 18, 10-12)
De Heer: Mijn leerlingen mogen geen kniesoren zijn en met schijnheilige
gezichten en voorgewende vroomheid rondlopen om de mensen te laten geloven dat
alleen hun voeten nog maar de aarde raken, maar dat de rest van hun lichaam al
in de hemel verblijft en dat ze helemaal vervuld zijn van de geest van God, -
maar jullie moeten iedereen een vrijmoedig en opgewekt gezicht laten zien,
zodat iedereen veel vertrouwen in jullie krijgt, dan zullen jullie veel zegen
uit de hemel onder de mensen verspreiden.
Zie, de waarachtige geest van God woont volledig in Mij, en jullie hebben
Mij nog nooit met hangend hoofd en vroom neergeslagen ogen zien rondlopen,
maar Ik loop met een open en gewoon gezicht rond en Ik ben steeds volkomen
oprecht, en bij eerlijke en vrolijke mensen ben Ik vriendelijk en opgewekt, en
treurenden en angstigen maak Ik vrolijk en moedig, en als leerling van Mij moet
je je geheel uit eigen vrije wil net eender gedragen!
Daarom zeg Ik jullie allen nog eens, dat jullie volkomen vrij van geest en
vrolijk en opgewekt door de wereld moeten gaan, zonder aan de wereld te hangen.
Want zoals Ik Zelf alleen maar in de wereld ben gekomen om alle mensen een
blijde en gelukkig stemmende boodschap uit de hoogste hemel over te brengen,
die iedereen op zo'n wijze troost moet geven dat zelfs de ergste marteldood
hem niet droevig zal stemmen - omdat hij ziet en moet zien, dat er voor hem
geen dood meer bestaat en kan bestaan, en dat in Mijn eeuwige rijk voor hem
noch deze aarde noch de hele zichtbare hemel ooit meer verloren kan gaan, en
dat hij bovendien nog het gezag zal krijgen over heel veel -, zo zal Ik ook
jullie, wanneer jullie in de geest en in de kracht van Mijn leer bekwaam
worden, in Mijn naam uitzenden om alle volken der aarde deze blijde boodschap
uit de hemel over te brengen.
19 september
Vergankelijkheid van de materie
(GJE VI. 20, 13-14)
Ik zei: Zoals nu deze steen enkel
door Mijn wil opgelost werd in zijn oer-elementen, zo zou Ik dat ook kunnen
doen met de tempel, met alle bergen, de aarde, met zon en maan en met alle
sterren, en deze oplossen in hun oorspronkelijke, letterlijke niets, d.w.z in
pure gedachten van God die ook geen realiteit zijn zolang zij niet door de
liefde en door de almachtige wil van God hun werkelijke vorm en vastheid
krijgen. In God heerst niet het principe van verwoesten en vernietigen, maar in
zijn eeuwige orde heerst het behoud van alle eenmaal geschapen dingen, echter
niet in het voortdurende gericht van de materie, maar ongericht, dus vrij in
geest en leven. Daarom is en mag ook geen enkele materie in deze gerichte
wereld duurzaam zijn. Alles bestaat slechts gedurende een bepaalde tijd, lost
daarna geleidelijk aan op en gaat volgens de orde over in het geestelijke,
duurzame en onvergankelijke.
De materie is een graf van het gericht en de tijdelijke dood, en de dode
geesten in deze graven moeten ook Mijn stem horen en Mijn wil gehoorzamen,
zoals jullie nu gezien hebben. En zoals deze steen nu plotseling opgelost is,
zo zal het ook stukje bij beetje met de hele aarde gaan, en dan zal daaruit een
nieuwe, geestelijke, onvergankelijke aarde ontstaan vol leven en geluk voor
haar geestelijke bewoners, en er zal gericht noch dood op haar hemelse velden
heersen; want zij zal ontstaan uit het leven van allen die uit haar ontstaan en
op haar geboren zijn.
20 september
Werken in de wijngaard
van de Heer
(GJE VI. 21, 12-16)
De Heer: Wij zullen bij dit werk werkelijk veel tegenspoed van allerlei
aard moeten doorstaan, wij zullen nog uit alle macht door groot en klein
vervolgd, veracht en bespot worden; maar omdat wij precies weten wat wij hebben
en wat wij geven, zullen wij de blinde kwaadaardigheid van de wereld ook
zonder moeite met alle geduld, deemoed en zachtmoedigheid verdragen. Want de
Vader wil dat de Zijnen in deze wereld eerst werkelijk tot het uiterste deemoedig
worden voor zij tot die onvergankelijke eer verheven worden die niemand hun in
eeuwigheid meer kan ontnemen.
Ook dit menselijk lichaam van Mij zal daarvan niet uitgezonderd zijn, zoals
Ik dat Mijn leerlingen reeds vooraf heb gezegd en aangetoond. Maar ondanks dat
alles zullen wij het grote doel toch beslist bereiken en de overwinning behalen
over alle gericht, dood en hel.
En als deze overwinning bevochten is, zullen de sinds lang gesloten poorten
van de hemel voor eeuwig voor de nieuwe kinderen van God geopend worden en de
overwinning zal eeuwig duren.
Wel zullen de vijanden nog in allerlei gestalte en vorm voortwoekeren, en
tussen de tarwe zal ook het onkruid welig tieren, en in de wijngaard zullen
wilde stammen opkomen en voortwoekeren, maar altijd slechts tot een bepaalde
tijd; dan zullen zij echter worden afgezonderd en in het vuur van het gericht
worden geworpen, waar dan veel geween en tandengeknars zal zijn.
Toen vroegen er enkelen: Heer, wat wilt U daarmee zeggen? Ik antwoordde:
Zoals Mozes' zuivere leer mettertijd verontreinigd werd door de hebzucht van de
mensen en door hun hang naar het wereldse, zo zal het ook met Mijn zuivere leer
gaan. Zij, de wereldse mensen, zullen weer tempels bouwen en deze gebruiken
voor het verkrijgen van geld en andere aardse goederen, en daarbij zullen zij
het verkrijgen van Mijn rijk helemaal niet belangrijk vinden. Zij zullen
trotser dan de grootste vorsten en koningen der aarde rondgaan, gehuld in goud
en edelstenen. Kijk, dat zal het onkruid tussen de tarwe zijn en dat zijn de
wilde stammen in Mijn wijngaard!
21 september
Het rijpen van de mens
(GJE VI. 27, 6-11)
Ik zeg: Kijk, bij alles in deze wereld en zelfs ook in de geestenwereld
behoort een zekere rijpheid, en bij het rijpen hoort een zekere tijd!
Kijk eens in de winter naar een
appelboom of een wijnstok! Waar vind je dan een rijpe, zoete vrucht?! Maar dan
komt het voorjaar, - licht en warmte van de zon nemen toe, knoppen worden
voller en sappiger, vervolgens ontdek je al gauw tere loten en tenslotte bladeren
en bloesem. Na korte tijd valt de bloesem af omdat ze voor het bereiken van het
hogere doel geen nut meer heeft, en korte tijd later kun je het aanzetten van
de groeiende vrucht al waarnemen.
Wat is dat nu voor een vergelijking?, vraag je jezelf af. Kijk, knoppen,
het sappiger worden ervan, de eerste loten, bladeren, bloesem en de eerste
vruchtzetting komen allemaal overeen met het kinderlijke, vrome geloof van de
mens; maar van rijpheid kan daarbij nog geen sprake zijn. Want God is de
hoogste orde Zelf en alles wat op de wereld gebeurt, moet zijn tijd hebben, een
tijd die overeenkomt met de goddelijke orde.
Het kind stamelt eerst; uit het stamelen vormt zich langzaam maar zeker het
spreken. Als de spraak wat meer ontwikkeld is, begint men het kind iets voor te
zeggen, en het onthoudt al gauw korte zinnetjes. En wat men het verder zegt,
gelooft het vrijwel onvoorwaardelijk; het vraagt nog geen hoe en waarom. Op
basis van het gedweeë geloof leert het dan veel tot aan het eind van de
kinderleeftijd, en op die leeftijd begint het al vaak behoorlijk scherp te
denken en de reden van veel van het geleerde en van de opgedane kennis te zoeken;
maar het bezit zelf nog te weinig volle, inwendige levenswarmte en lijkt dan
precies op de eerste vruchtzetting.
Maar als dan in de volle zomer de volle kracht van het licht en de warmte
van de zon komt, krijgt ook de eerste vruchtzetting de innerlijke, alles tot
leven brengende warmte. Die veroorzaakt dat de jonge vrucht steeds verder
groeit en dat de in de nieuwe vrucht binnenstromende sappen indampen. Daardoor
wordt de vrucht groter en vult zich met steeds zuiverder sappen en ook het
licht kan dan de vrucht geleidelijk aan steeds meer doordringen, en zo gaat dan
de vrucht pas rijpen.
Kijk, zo gaat het ook bij de mens! Zolang de innerlijke levenswarmte van
zijn liefde haar hoogtepunt niet heeft bereikt en het licht van deze warmte hem
niet helemaal doordringt, zal hij ondanks de beste uitleg van buitenaf de
innerlijke geestelijke waarheden moeilijk of uiteindelijk helemaal niet
begrijpen; als hij echter als een rijpe druif helemaal door de toenemende
innerlijke levenswarmte en haar licht doordrongen wordt, is hij, rijp en bezit
hij reeds zelf de beste uitleg van al zijn eerdere twijfels.
22 september
Plaats van hemel en hel
(GJE VI. 33, 2-5, 8-10)
Eén ding wilde ik nog van U weten, en dat is op welke plaats zich de hemel
en ook die nare hel bevinden. Men zegt: ze zullen opvaren ten hemel, en zij
zullen neergeworpen worden in de hel. Waar en hoe is dat `op', en waar en hoe
is dit `neer'?
Ik zei: Kijk, hier op de stoel waar je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel
en hel heel dicht naast elkaar zijn; in het rijk van de geest worden zij echter
gescheiden door een kloof die niet te overzien is!
Hier, waar Ik nu met jullie ben, is de hoogste hemel en dat heet `boven',
en juist hier is ook de diepste en ergste hel, en dat heet `beneden'.
De stoffelijke ruimte maakt geen verschil, maar alleen de geestelijke
ruimte, die met de stoffelijke beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van
de geesten veroorzaakt de manier waarop men leeft de echte en werkelijke
afstand. Het aards-ruimtelijke kan daar nooit van belang zijn.
Hieruit komt heel duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens
precies daar zal zijn waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen
zoals hij zullen zich direct in zijn naaste omgeving bevinden. Zoals dus het innerlijk
van de mens er uitziet, zal ook aan gene zijde de wereld er uitzien die hij uit
zichzelf zal scheppen, en waarmee en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.
De wereld van allen die door hun
levende geloof en de toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus
in het ware licht van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze
aarde, en verder ook in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de
wereld voor hen die uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen
zijn, zal dan ook in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want
zoals een werkelijk goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens
steeds slechter, en daardoor verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds
meer van het goede, zoals dat al op deze wereld heel duidelijk te zien is.
23 september
De zon over goeden en
kwaden
(GJE VI. 49, 4)
De Heer: Ieder mens, goed of kwaad, verhoudt zich wat betreft zijn geest
ten opzichte van Mij als zijn lichaam ten opzichte van de zon. Wil hij zich
door de stralen van de zon laten verlichten en verwarmen, dan kan hij dat doen
- of hij een goed of slecht mens is, dat maakt niet uit -; wil hij het niet dan
zal hij door God daartoe ook niet gedwongen worden, en daarom staat er ook: God
laat Zijn zon schijnen over goeden en kwaden. En kijk, zo is het ook bij Mij in
levend-geestelijk opzicht! Wie Mij volgen wil, kan dat doen, en Ik zal hem niet
afwijzen ook al zou hij nog zo'n grote zondaar zijn! Want Ik ben immers alleen
maar terwille van de verlorenen en zielszieken in deze wereld gekomen, want de
gezonden hebben geen dokter nodig.
24 september
Over vasten en boete doen
(GJE VI. 51, 3-6)
Ik zei: Laat niemand denken dat hij God een goede dienst bewijst door te
vasten en voor zijn begane zonden in haren kleding voor het oog van de hele
wereld boete te doen, - maar alleen diegene is God welgevallig, die dankbaar
eet en drinkt wat God hem schenkt om daardoor zijn aardse krachten sterk te
maken voor nuttig werk, waardoor hij zichzelf en zijn naaste zo veel mogelijk
kan helpen, en die, als hij enige zonde beging, deze als zodanig kent, berouwt,
verafschuwt, niet meer begaat en zich zo waarachtig verbetert.
Er zijn er evenwel jammer genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar
eten en drinken. Zij zorgen alleen voor hun buik en voor hun huid.
Naastenliefde is hun vreemd, en voor een arm mens spuwen zij op de grond en zij
laten hem niet aan hun huisdeur komen. Hun buik die altijd gevuld is, laat hun
nooit de pijn van honger of dorst voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en
zatlappen, die daardoor met hun lichaam altijd klaarstaan voor allerlei
geilheid, ontucht, hoererij en echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij
waarmee niemand ooit in het rijk van God zal binnengaan.
Zo staat het ook met al die huichelaars die vasten en in haren kleden
boete doen en voor hun zonden aanzienlijke offers aan de tempel geven om door
het volk als rechtvaardigen aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf
ieder mens met de nek aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van
verre met een boog om hem heenlopen, omdat zij dan niet konden zien dat hij
gevast, in haren kleden boete gedaan en aan de tempel geofferd had.
Ik zeg jullie echter: Zulke mensen zijn eveneens een gruwel voor God; want
hun hart is verhard, evenals hun geest en hun verstand. Zij veroordelen hun
naasten zonder enige toegeeflijkheid en clementie, zij vegen voor de deur van
hun buurman en zien de grote hoop vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O
waarlijk Ik zeg jullie: Zoals deze tempelheiligen en -rechtvaardigen nu meten,
zo zullen zij aan gene zijde op hun beurt ook gemeten worden!
25 september
Oefen je denken
(GJE VI. 52, 10-13)
De Heer: Stel je eens een heel verwent mens voor, die vanaf de wieg totaal
niets hoefde te doen. Hij at en dronk de beste spijzen, leerde hoogstens alleen
maar te praten en droeg behalve zijn kleren nooit enige last. Als zo iemand dan
een gewicht van maar enkele ponden over een bepaalde afstand moet dragen, zal
hij dat nauwelijks kunnen, omdat hij daarvoor zijn fysieke krachten nooit ook
maar in het minste geoefend heeft. Als hij dan toch begint zijn lichamelijke
krachten door een langzaam toenemende bezigheid te oefenen, zal hij het binnen
enkele jaren ook zover brengen, grotere lasten met gemak op te tillen en te
vervoeren. Maar zou hij ook tot deze grotere lichaamskracht gekomen zijn als
hij maar steeds de andere mensen voor zich de lasten had laten tillen en
dragen?
En kijk, precies zo ziet het er bij jou met je denkvermogen uit! Je hebt
dat vanaf je jeugd veel te weinig geoefend en pas nu op latere leeftijd ben je
het wat meer gaan oefenen, en je hoeft je er dus ook niet over te verwonderen
dat je nu veel dingen niet zo snel onthoudt en begrijpt als menig ander.
Ik ben echter een goede leraar en leider en Ik draag Mijn leerlingen niet
op handen over alle wegen en voetpaden, hoe steil en oneffen ook, maar laat
hen zelf lopen opdat ze sterk genoeg worden om voortaan zelfstandig over alle
wegen te kunnen gaan, ook de ruwste.
Als iemand echter op een bepaalde weg een hindernis ontmoet die echt te
groot is, dan zal Ik hem wel licht en kracht geven om ook die grote hindernis
te overwinnen. Maar in de eerste plaats moet elk mens zelf alles doen wat in
zijn vermogen ligt; als hij meer nodig heeft, zal hem dat op het juiste moment
gegeven worden.
26 september
Bestemming van de
schepselen
(GJE VI. 53, 5-7, 9-11)
Ik zei: Alleen in het algemeen kan Ik je zoveel zeggen, dat alles wat voor
de mens zichtbaar en tastbaar geschapen is, iets geestelijks is, dat de
bestemming heeft om via een lange rij van allerlei vormen tenslotte in een vrij
en zelfstandig leven over te gaan.
De vormen zijn vaten ter opname van het leven uit God en zijn er - reeds te
beginnen met het gesteente - door alle rijken der mineralen naar het
plantenrijk, door het gehele plantenrijk weer naar het dierenrijk en door dat
rijk naar de mens.
Iedere vorm komt overeen met een zekere intelligentie. Hoe eenvoudiger de vorm
is, des te eenvoudiger en onbeduidender is ook de daarin aanwezige
intelligentie; hoe ontwikkelder en complexer een vorm is, des te meer
intelligentie je daarin ook zult vinden.
Deze vormen zijn slechts voorlopige concentratieplaatsen en dragers van sterker
en intelligenter wordend leven. Dit leven is voortdurend bezig hogere vormen
aan te nemen en verlaat afhankelijk van de eisen die een hogere vorm stelt de
voormalige eenvoudiger vorm. Wat er dan verder met de achtergebleven levenloze
vorm gebeurt, is onbelangrijk, want dat was alleen maar een organischmechanisch
omhulsel dat speciaal geschikt was voor de daarin verblijvende
levensintelligentie. Dat zich echter in de levenloze omhulsels voedingsdelen
bevinden, is bekend, en doordat de levenloze vormen op hun beurt ook weer
verteerd worden, gaat ook het meer edele daarvan weer in een ander leven over,
en zo zie je hier op aarde een voortdurende strijd en wisseling van leven door
de hele, grote kring van schepselen tot aan de mens toe.
Maar zelfs de uiterlijke vorm van
de mens, namelijk zijn lichaam, heeft slechts waarde zolang de levende ziel
daarin woont. Is de ziel eenmaal rijp geworden, dan verlaat zij voor eeuwig het
lichaam, dat daarna wordt verteerd. Het is van geen belang door wie of door wat.
Wat er nog aan substantieels tot de ziel behoort, wordt ook weer aan de ziel
gegeven; al het andere gaat als voedingsstof in vele andere geschapen vormen
over.
27 september
Opstanding van het
lichaam (1)
(GJE VI. 54, 4-5)
Ik zei: Het spreekt toch vanzelf dat het aardse lichaam wanneer het eenmaal
ontzield is, nooit meer op zal staan en in al zijn delen weer levend gemaakt
zal worden; want als dat het geval zou zijn, dan moesten op die bepaalde
jongste dag ook al de tijdens het vaak heel lange tijdelijke leven van het
lichaam afgeraakte delen, zoals haren, nagels, verloren tanden en alle door het
wassen verdwenen grove huiddeeltjes, en ook de in vele gevallen vergoten
bloeddruppels, zweetdruppels en nog veel meer wat het lichaam metterdaad afgelegd
heeft, mee opgewekt en mee levend gemaakt worden. Stel je dan zo'n menselijke
gedaante eens voor die op de jongste dag weer tot leven gewekt is, - wat zou
die er dan belachelijk uitzien!
De mens heeft echter tijdens de verschillende perioden van zijn leven ook
een verschillend lichaam; zo is bijvoorbeeld het lichaam van een kind een ander
dan dat van een opgeschoten knaap, en een ander dan dat van een jongeling, en
een ander dan dat van een man en een heel ander dan dat van een grijsaard. Wel,
bij het volkomen opnieuw tot leven wekken van de gestorven mensenlichamen op de
jongste dag zou men zich toch wel af moeten vragen of alle levensvormen die
iemand vanaf zijn kindertijd tot op hoge leeftijd bezeten heeft, tegelijk of
na elkaar of zelfs alleen maar één daarvan weer opnieuw tot leven gewekt moeten
worden.
28 september
Opstanding van het
lichaam (2)
(GJE VI. 54, 7-11)
Waarlijk, iedere ziel die eenmaal verlost is van zijn zware lichaam zou
zich zeker uitermate ongelukkig voelen als zij weer daarin terug zou moeten
gaan - en dat ook nog voor eeuwig!
Bovendien zou het ook nooit overeen kunnen stemmen met de eeuwige orde van
God, want God Zelf is een zuivere geest en de mensen hebben tenslotte ook
zonder uitzondering alleen maar de bestemming om voor eeuwig zuivere geesten te
worden die aan God gelijk zijn. Waarvoor zouden zij dan die lichamen nog nodig
hebben?!
Ja, ze zullen ook daar lichamen hebben, maar niet deze aardse,
grofstoffelijke, maar heel nieuwe, geestelijke, die zullen voortkomen uit hun
aardse goede werken volgens Mijn leer die Ik nu aan jullie heb gegeven.
Als de zaken zo liggen, hoe kan dan iemand menen dat onder de opstanding
van het lichaam het in de toekomst opnieuw levend maken van deze aardse
lichamen verstaan wordt?! De opstanding van het lichaam bestaat alleen uit de
goede werken die de ziel in dit lichaam voor de naaste heeft gedaan en die
alleen aan de ziel het ware, eeuwige leven geven.
Wie dus Mijn leer hoort, in Mij gelooft en daarnaar handelt, die zal Ik
Zelf opwekken op zijn jongste dag, die meteen na het uittreden van zijn ziel
uit dit lichaam volgt, en wel zo dat niemand merken zal hoe snel die
verandering gaat, want de verandering zal ogenblikkelijk plaatsvinden.
29 september
God aanbidden
(GJE VI. 57, 20-22)
Ik zei: Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de mensen te laten
eren en aanbidden, maar alleen om hun de wegen van de waarheid en het leven te
tonen en allen te helpen die nood lijden, het moeilijk hebben en met allerlei
kwade lasten beladen zijn.
Als jullie echter God, die op Zichzelf een zuivere geest is, waarachtig
willen aanbidden, dan moeten jullie Hem door de liefde in je hart ook in geest
en in waarheid aanbidden, en wel door de daad, door allerlei goede werken. Want
waarlijk, wat jullie voor de armen uit liefde tot God doen, dat doen jullie
voor God! En dat jullie geloven dat Ik door God gezonden naar jullie ben
toegekomen, dat is de enige ware aanbidding van God. Ieder loos lippengebed is
echter een gruwel voor God en volledig waardeloos. Wie God met zijn lippen
eert, terwijl zijn hart daarbij koud en passief blijft, maakt van God een afgod
en bedrijft daardoor echte geestelijke hoererij. Zoals staat in een van de
profeten, die zegt: Kijk, dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is
verre van Mij!
Waarlijk, Ik zeg tot jullie: Waar het hart God niet door daden van ware en
zuivere, onzelfzuchtige liefde aanbidt, daar is ieder gebed een lege en
waardeloze klank, die in de lucht verklinkt en volledig wegsterft. Ik ben nu
jullie Meester, en jullie zijn Mijn leerlingen. Geloof wat Ik jullie zeg en doe
wat Ik jullie opdraag, en volg Mij na! Meer is onder ons niet nodig.
30 september
Reïncarnatie
(GJE VI. 61, 3-6)
Ik zei: Jullie hebben al vaak over zielsverhuizing gehoord. Het verre
morgenland gelooft daar tot op heden nog vast in. Maar dat geloof is bij hen
erg onzuiver geworden, omdat zij de mensenzielen weer in een dierlijk lichaam
terug laten keren. Dat is echter in de verste verte niet zo.
Dat de menselijke ziel van deze wereld samengesteld wordt uit elementen van
het mineralen-, planten- en dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is
jullie reeds grotendeels uitgelegd, en ook hoe dat binnen de gevestigde orde
plaatsvindt. Maar die weg gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt,
niet terug behalve dan in het geestelijke middenrijk teneinde haar te
deemoedigen en mogelijkerwijs daardoor te verbeteren. Is er tot een bepaalde
hoogte verbetering ingetreden, die dan wegens gebrek aan grotere bekwaamheden
niet verder kan gaan, dan kan zo'n ziel naar een ander hemellichaam overgaan,
d.w.z. naar het geestelijke deel daarvan en als schepsel gelukkig worden, of
ook, als zij het wil, nog eens in het lichaam van de mensen van deze aarde
komen, via welke weg zij zich hogere bekwaamheden kan eigen maken en met behulp
daarvan zelfs het kindschap van God kan bereiken.
Dus verhuizen er ook zielen van andere werelden naar het lichaam van mensen
van deze aarde, om zich daarin de talloos vele eigenschappen eigen te maken
die nodig zijn voor het bereiken van het ware kindschap van God.
Omdat de aarde dus een dergelijke school is, wordt zij ook door Mij met
zoveel geduld, consideratie en lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat
begrijpen kan, begrijpe het; maar laat hij het voor zich houden, omdat het niet
iedereen gegeven moet worden alle geheimen van het Godsrijk te begrijpen.
1 oktober
Onsterfelijkheid van de
ziel
(GJE VI. 67, 8-10)
Ik zei: Je ziet de bloesem aan de boom; maar van de groeiende vrucht zie je
tijdens de bloeitijd weinig of niets. Pas wanneer de bloesem is afgevallen
wordt een heel klein vruchtbeginsel zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook
het zaad met de levenskiem groeien; waar is dat echter in dat eerste kleine
vruchtbeginsel te ontdekken?! Alles lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het
vermogen ligt er al wel in, maar je kunt het nog lang niet onderscheiden van
alle andere levenloze delen, waarin geen levenskiem rijpt. Als de vrucht echter
tot volle rijpheid komt, zul je gemakkelijk en zonder enige moeite de
zaadkorrel ontdekken.
En zie, vrijwel net zo is het met het volle, duidelijke levensbewustzijn
van de ziel in de mens! Zolang de mens dat niet in zich heeft, is de ziel in
haar lichaam nog niet zo levensrijp dat zij te onderscheiden is van het vlees.
Zij is nog te veel en te nauw verbonden met het vlees en kan in zichzelf dan
niet veel anders voelen en waarnemen dan het lot van haar lichaam, en zelfs de
beste verklaringen kunnen aan de ziel die nog niet rijp is voor het leven het
innerlijke, volledige, rijpe levensbewustzijn niet geven.
Heeft een ziel echter door haar eigen werkzaamheid volgens Mijn leer de
genoemde levensrijpheid bereikt, dan is ieder verder bewijs daarvoor helemaal
overbodig. Of heb je er soms een bewijs voor nodig dat je nu op een natuurlijke
wijze in je lichaam leeft? Beslist niet, en je zou iedereen uitlachen, die van
plan zou zijn je te bewijzen dat je nu in je lichaam leeft, je beweegt en naar
alle kanten bezig kunt zijn.
2 oktober
Angst voor de dood
(GJE VI. 68, 1-4, 8)
De Heer: De vrees voor de lichamelijke dood ligt niet zozeer in het je niet
bewust zijn van het leven van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan
veeleer in je liefde voor de wereld en in je eigenliefde. Door deze beide
soorten liefde wordt je ziel steeds verder met haar vlees vermengd, en het
gevolg daarvan is dat zij zich juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan
en eindigen steeds meer eigen maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en
vrees.
Kijk, de oervaders van de mensen van deze aarde hadden geen angst voor de
lichamelijke dood, maar vaak slechts een verlangen om bevrijd te worden van het
gebrekkig geworden lichaam! Zij werden door hun voor God welgevallige levenswandel
van tijd tot tijd helderziende, zodat zij in het hiernamaals konden zien en
daardoor kregen zij een duidelijk en waarachtig bewustzijn over het leven van
de ziel na het scheiden van het lichaam.
Maar in deze tijd is toch bijna ieder geloof aan God bij de mensen
uitgeblust! Waar zou bij de mensen het heldere bewustzijn van het leven van de
ziel na de lichamelijke dood nog vandaan moeten komen?!
Ik zeg je: Als men aan de oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen
twijfelt, is het helemaal niet verwonderlijk dat men over het voortleven van de
eigen ziel na de lichamelijke dood grote twijfels heeft.
De joden zijn echter het meest
bang voor de lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde
voor de wereld en hun innerlijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de
joden, moet mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het
juiste levende geloofsinzicht zozeer als ontucht, allerlei geilheid en
lichamelijke hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebruikelijk
is dan bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk
in de modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar
moet dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?
3 oktober
Wijsheid
(GJE VI. 69, 7-10)
De Heer: Het is sinds mensenheugenis bekend dat een wijs mens ook een goed
mens is en het goede voor alle mensen wil. Alleen de wijsheid gaf de mensen
wetten die gemakkelijk op te volgen waren en waardoor allen volkomen gelukkig
konden worden; zij voorzag de wetten alleen maar van sancties vanwege de
slechte, eigenzinnige, ongehoorzame mensen, opdat de goede mensen een middel
in handen zouden hebben om de slechte dwazen met geweld naar het goede te
dwingen, als de zachte vermaningen geen resultaat hadden. Zo is ook het
sanctioneren van de ordewetten een daad van liefde en ontferming uit de
wijsheid.
Als echter al volkomen menselijke wijsheid alleen maar goede dingen tot
stand brengt, en de onwijze mensen naar het ware geluk van het leven stuurt,
hoeveel te meer dan de allerhoogste en diepste goddelijke wijsheid!
Dat zij niet in kan gaan tegen haar eigen orde, waar het bestaan van alle
schepselen van afhangt, en daar ook eeuwig nooit tegen in zal gaan, moet ieder
mens met een beetje verstand heel goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het
bestaan en het geluk van alle goede en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de
hoogste wijsheid wil ook de weerspannige geesten en wezens tot het goede en
ware brengen en heeft voor dit doel gezorgd voor de deugdelijkste middelen,
die de verstokte zondaars weliswaar nooit als melk en honing zullen smaken, -
maar het zal toch steeds van zijn eigen wil afhangen om daar verandering in te
brengen zodra hij zich wil voegen.
En dat is ook hier het geval. Alles hangt van de ernstige wil van de mens
af; als hij zich serieus verbetert en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn
naam, smeekt om iets waars en goeds, zal het hem gegeven worden naar de maat
van zijn reële verbetering en van zijn geloof en vertrouwen. En je kunt nu met
deze waarachtige belofte van Mij dan ook volkomen tevreden zijn.
4 oktober
Liefde is leven
(GJE VI. 75, 9-10)
Ik zei: Om God waarachtig te kunnen liefhebben moet men trachten om God
steeds beter te kennen. Wie dat niet het belangrijkste vindt, moet het
uiteindelijk aan zichzelf wijten, wanneer bij hem het innerlijke gevoel en
bewustzijn van het eeuwige voortleven van de ziel na de lichamelijke dood
slechts heel zwak is en blijft; want dit echte levensgevoel is enkel en alleen
maar het gevolg van de ware levende liefde tot God en daardoor tot de naaste.
God op Zichzelf als Vader is immers juist in Zijn oer-wezen de liefde en
daardoor het Leven zelf, omdat liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus
de liefde tot God in zich heeft, wat het enige levenselement is, die heeft ook
het ware, goddelijke, eeuwige leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft,
is innerlijk dood; zijn leven is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó
lang een gericht, als het niet vrijwillig de liefde tot God in zich heeft
opgewekt en door daden tot leven heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het
goed voor de ware mens als hij van tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt
aan datgene wat zich aan zijn zintuigen ter waarneming voordoet!
5 oktober
Levenskunst
(GJE VI. 86, 1-3)
Ik zei: Ik zeg je daarop niets anders dan dat Ikzelf persoonlijk als mens
in deze wereld tot de mensen ben gekomen om hen deze allergrootste en
allerbelangrijkste kunst voor niets te leren, en Ik zal het jullie ook voor
niets leren. Dat Ik dat doe voor mensen in vele landen en plaatsen, en de
waarheid van Mijn leer met de juiste tekenen bevestig, daardoor zijn de mensen
die met Mij meegekomen zijn door woord en daad Mijn getuigen, omdat zij Mijn
leerlingen zijn. Zij zijn reeds zeer ver ingewijd in dit geheim en kunnen je de
weg en de middelen daartoe verschaffen.
Wie dat aanvaardt, gelooft en daar heel zeker naar leeft en handelt, komt
onfeilbaar achter het geheim van het leven en wordt na de vereiste, werkelijke
wedergeboorte van zijn eigen levensgeest, in zichzelf een meester van zijn
leven en daardoor ook een meester van het leven van zijn medemensen, omdat hij
hen daartoe de wegen zal kunnen tonen en door zijn levensmeesterschap ook de
grote levensvoordelen van dat meesterschap kan tonen.
Maar Ik zeg je toch ook dat niemand plotseling meester wordt, en dat een
mens helemaal niets heeft aan de zuivere gedegen kennis van de middelen en
wegen tot verkrijging van deze grote levenskunst, als hij deze niet volledig
praktisch in zijn leven heeft opgenomen. De theorie op zichzelf heeft helemaal
geen nut, maar alleen de praktijk.
6 oktober
Ontwikkeling van de
geestelijke mens
(GJE VI. 87, 9-13)
Ik zei: Wie zal er ooit naar meer kennis vragen over iets waarvan hij zelfs
nog nooit de naam heeft gehoord?! Wij willen deze oerkracht in het algemeen
`God' noemen. Maar als we eenmaal een God hebben, zullen we verder vragen en
zeggen: Waar is dan die God, en hoe ziet Hij eruit? Hoe schept Hij de dingen,
hoe brengt Hij, als zuivere geest, de grove materie uit Zichzelf te voorschijn?
En kijk, als een mens eenmaal zo begint te vragen, dan is hij al op een
betere weg! Hij zal alle schepselen meer aandacht geven, en onderzoeken hoeveel
goddelijke oerwijsheid zich in hen bevindt. En hoe langer hij zo zal
onderzoeken, des te meer goddelijke wijsheid en orde zal hij ook gemakkelijk
en snel daarin vinden.
Als hij die gevonden heeft, zal hij in zijn hart ook weldra een gevoel van
liefde voor God waarnemen en uit die liefde steeds meer beseffen dat God in
Zichzelf met de grootste liefde vervuld moet zijn om met zo'n grote lust en
vreugde een ontelbaar aantal dingen en wezens, die niet alleen maar getuigen
zijn van Zijn bestaan, maar veeleer van Zijn wijsheid, macht en liefde, zo
wonderbaarlijk wijs te scheppen.
Als de mens in zulke beschouwingen en bewustwordingen groeit en toeneemt,
neemt hij duidelijk in de liefde tot God toe en nadert Hem meer en meer; hoe
groter en gedegener echter zulke toenaderingen van een mens tot God worden,
des te meer van de geest van God verzamelt er zich in zijn hart, waarin
daardoor zijn eigen geest gevoed en steeds verder gewekt wordt tot de ware
kennis van het eigen innerlijke leven en zijn kracht, verenigd met de kracht
van de goddelijke geest in hem.
Heeft een mens het eenmaal zo ver
gebracht, dan bezit hij reeds het levensmeesterschap, en hem ontbreekt alleen
nog de volledige eenwording met de goddelijke liefde- en wilsgeest. Brengt hij
ook dat tot stand dan is hij een volmaakte levensmeester en tot alles in staat
wat Ik nu doe.
7 oktober
Het wezen van God
(GJE VI. 88, 1-5)
De Heer: Het is vóór alles noodzakelijk in een ware God te geloven, want
zolang je niet gelooft dat er een enig ware God is, kun je ook geen liefde voor
Hem in je hart laten ontwaken. Zonder die liefde is het echter onmogelijk God
te naderen en tenslotte vrijwel volledig één met Hem te worden.
En zonder dat kan van een echt levensmeesterschap net zo min sprake zijn
als dat iemand een meester op de harp zou willen zijn zonder daar ooit iets
over gehoord en er zelfs nog nooit één gezien te hebben.
Als je echter nog steeds blijft vragen: Ja, waar is God dan en hoe ziet Hij
er eigenlijk uit?, dan zeg Ik je, dat niemand het eigenlijke goddelijke Wezen
kan zien en in leven blijven, - want Het is oneindig en daarom ook
alomtegenwoordig, en het is daarom als iets puur geestelijks ook het binnenste
van ieder ding en ieder wezen, d.w.z. door de werking van het licht van Zijn
almachtige wil; in Zichzelf en op Zichzelf is God echter een mens zoals ook Ik
en ook jij, en woont in een ontoegankelijk licht, dat in de wereld der geesten
de genadezon genoemd wordt. Deze genadezon is God echter niet Zelf, maar het is
de uitstraling van Zijn liefde en wijsheid.
Zoals je de werking van de zon van deze wereld ziet doordat zij overal
aanwezig is met haar licht dat voortdurend naar alle mogelijke richtingen
uitstraalt, zo werkt ook de overal werkende kracht van de genadezon als een uit
haar stromend licht dat in alle wezens scheppend en leven-gevend aanwezig is.
Wie nu in staat is veel licht uit de genadezon van de hemelen in het hart
van zijn ziel op te vangen, op te nemen en dan door de kracht van de liefde tot
God te behouden, vormt in zichzelf een genadezon die in alles volkomen gelijk
is aan de oer-genadezon en het volle bezit van zo'n genadezon is dan net zoveel
als het bezit van het enig ware levensmeesterschap.
8 oktober
De Heer is God en mens
(GJE VI. 90, 8-12)
Ik zei: Wie vlees draagt, heeft het uit een moederlichaam! Alleen het
eerste mensenpaar ontving een lichaam uit de hand van Gods wil, - alle andere
mensen echter uit een moederlichaam. En dus is dit lichaam van Mij ook uit een
aardse moeder, ook al is het dan niet door een aardse vader op de gewone manier
verwekt, maar alleen door de almachtige wil van de geest van God, wat bij
volkomen en reine godgewijde mensen heel goed mogelijk is. Aan het begin der
tijden, bij de nog geheel onbedorven, eenvoudige en God zeer toegewijde
mensen, was het helemaal niet zo zeldzaam, en in deze tijden gebeurt het zo nu
en dan ook nog.
Dat zulke mensen, die langs een zuiver geestelijke weg verwekt zijn, dan
ook geestelijker zijn dan mensen die via de normale weg verwekt worden, is
duidelijk; want kinderen van sterke en gezonde ouders worden ook sterk en
gezond, - kinderen van zwakke en zieke ouders worden gewoonlijk ook zwak en
ziekelijk. Ik als mens zoals Ik nu voor jullie sta, ben geen God, maar wel een
zoon van God, wat eigenlijk ieder mens moet zijn; want de mensen van deze aarde
zijn voorbestemd om kinderen van God te worden en te zijn, wanneer zij volgens
de erkende wil van God leven.
Een van hen is echter door God
reeds van eeuwigheid voorbestemd om de Eerste te zijn, het leven in Zich te
hebben, en het iedereen te geven die in Hem gelooft en volgens Zijn leer leeft.
En deze Eerste ben Ik!
Maar Ik heb dat leven uit God niet vanuit het moederlichaam in deze wereld
gebracht! De kiem lag wel in Mij, maar die moest eerst ontwikkeld worden, wat
Mij bijna volle dertig jaar tijd en moeite heeft gekost. Nu sta Ik echter
volmaakt vóór jullie en kan jullie zeggen dat Mij alle kracht en macht gegeven
is in de hemel en op aarde, en dat de geest in Mij volledig één is met de geest
van God, waardoor Ik dan ook zulke tekenen kan doen die vóór Mij nog nooit een
mens gedaan heeft. Maar in het vervolg is dat geen bijzonder privilege
uitsluitend van Mij, maar ook van ieder mens die gelooft dat Ik door God in de
wereld ben gezonden om de mensen, die nu allen in het duister gaan, het
levenslicht te geven, en die vervolgens handelt volgens Mijn leer die de
mensen zonneklaar de wil van Gods geest toont, welke werkelijk volledig in Mij
woont.
Deze geest is wèl God, maar Ik als pure mensenzoon niet; want zoals reeds
gezegd, Ik heb als zodanig, net als ieder mens, door veel moeite en oefening
Mij eerst de waardigheid van een God moeten verwerven, en kon Mij daarna pas
verenigen met de geest van God.
9 oktober
Levensleer van de Heer
(GJE VI. 95, 5-8)
De Heer: Vóór alles moeten jullie doen wat Mijn leer vereist, want daardoor
kunnen jullie pas tot vervolmaking van jullie leven komen en daarin dan ook dát
doen wat Ik nu doe, en als jullie helemaal volmaakt worden, ook nog grotere
dingen.
Want de ware, grote, enige God heeft de mens niet geschapen om, net als de
dieren, alleen maar bezig te zijn voor de bevrediging van zijn natuurlijke
behoeften. En wie geestelijk actief wordt en zijn geestelijke krachten oefent
door kennis, geloof en daden, zal geestelijk ook sterk en machtig worden.
Wie vooral de krachten van de geest oefent, bouwt in zichzelf het rijk van
God, en dat is in de mens dan het ware, eeuwige leven, verwant aan God de
Schepper, en Hem in al zijn hoedanigheden gelijk.
Als de mens echter die zaligste levenstoestand in zichzelf bereikt heeft en
zijn wil volledig verenigd heeft met de erkende wil van God, dan kan hij ook
alles doen wat God doet, en op die wijze is hij in zichzelf een levensvorst en
een machtig gebieder over alle krachten der natuur. Dat jullie dat nu nog niet
helemaal begrijpen, zie Ik; als Mijn leerlingen jullie echter verder zullen
inwijden, zullen jullie ook dat wat Ik jullie nu gezegd heb, beter begrijpen
dan nu.
10 oktober
Voorspelling voor onze
tijd
(GJE VI. 101, 13-14)
(n.a.v. het visioen van Daniël (hfdst.7) over de vier dieren geeft Jezus de
volgende voorspelling over het vierde dier)
Jezus: Wat zouden jullie ervan
zeggen als Ik jullie meedeelde dat het over ongeveer 2000 jaar vanaf nu
gerekend, met Mijn leer in het algemeen nog veel slechter gesteld zal zijn dan
met het ergste heidendom van nu, en nog erger zal zijn dan het domste wat de
Farizeeën nu voorschrijven in Jeruzalem, dat vanaf heden geen vijftig jaar
meer zal bestaan?! Wat zullen jullie zeggen als Ik jullie openbaar dat de
mensen in die tijd grote kunstmatige ogen zullen uitvinden en maken, waarmee
zij in de diepste diepten van de sterrenhemel kunnen kijken, en heel andere
berekeningen zullen maken dan de Egyptenaren gedaan hebben?! Ja, de mensen
zullen ijzeren wegen aanleggen en met stoom en vuur in ijzeren wagens rijden
zo snel als een afgeschoten pijl door de lucht vliegt! Zij zullen elkaar met
metalen vuurwapens bevechten, en hun brieven door de bliksem over de hele
wereld laten verspreiden, en hun schepen zullen zonder zeilen of roeiriemen
door de kracht van het vuur over de grote wereldzee varen zo snel en
gemakkelijk als de arend door de lucht vliegt; - en nog duizend en één andere
dingen waarvan jullie je geen voorstelling kunnen maken.
En kijk, dat ligt allemaal verborgen in het vierde dier, en dat kan door
jullie nu niet begrepen worden, omdat jullie ook wat Ik jullie nu gezegd heb
niet kunnen begrijpen.
11 oktober
Loon naar werk
(GJE VI. 110, 3-5)
Bij ons schepselen komt het er alleen maar op aan, met welke van de in ons
aanwezige eigenschappen wij ons voornamelijk geïdentificeerd hebben en
waarnaar wij handelen; want met diezelfde, gelijke eigenschappen zal God Zich
ook ten opzichte van ons gedragen. Zijn wij goed, wijs, liefdevol tegenover God
en onze naasten, en barmhartig, deemoedig en geduldig, dan zal God ook altijd
zo tegenover ons zijn. Hij zal in ons het bewustzijn van het eeuwige leven
opwekken, en wij zullen een overvloed aan zegeningen ontvangen. Zijn wij
echter het tegendeel, dan zal God tegenover ons ook zo zijn en ons voortdurend
tuchtigen, en dat net zo lang tot wij ons volledig volgens Zijn leer verbeterd
hebben. En kijk, daaruit bestaat dan ook de hoogste rechtvaardigheid van God,
zonder welke eigenschap God onmogelijk een volkomen waarachtige God zou zijn!
Want God, de alziende, alwetende en alvoelende, moet vast en zeker toch ook
in staat zijn om te beoordelen wat goed en wat slecht is, d.w.z. wat volgens
Zijn eeuwige orde is, of daartegen, en Hij moet dan het schepsel, dat Hij begiftigd
heeft met verstand en een vrije wil, en dat Hij tot een hoger levensdoel op
deze aarde wil verheffen, door een juiste opvoeding ook hetzij de les lezen of
straffen.
Onze enige ware God is daarom alles in alles. Hij is de hoogste, zuiverste
liefde, maar ook de hoogste, onverbiddelijkste gerechtigheid Zelf.
12 oktober
Hoogmoed, dodelijk voor
de ziel
(GJE VI. 111, 6-8)
De Heer: Zolang een ziel in haar wereldse hoogmoed volhardt en zich door
haar naasten overmatig laat bewieroken, begraaft zij zich steeds verder in haar
grove vlees en daardoor ook noodzakelijkerwijs steeds verder in de dood van het
vlees. Welke woorden en welke daden en tekenen moeten dan een van de dood
vervulde ziel het bewijs kunnen leveren dat zij na de lichamelijke dood verder
leeft, en dat er slechts één waarachtige God is?!
Je vindt nu wel dat een zeer wijze, alwetende en almachtige God zo'n mens
toch op de een of andere manier wel een licht zou kunnen geven, zodat hij
gewaar zou kunnen worden hoe hij er voor stond. Dat doet God altijd; maar
hoogmoed laat niet toe dat de mens zich dat alles realiseert.
Ik zeg jullie: Wie ook maar ooit
begint te denken dat er een God is die alles wat bestaat geschapen heeft en
alles onderhoudt en bestuurt, die zal ook snel inzien dat alles wat bestaat,
goed en doelmatig is ingericht. Hij zal door het wijze bestel ook al gauw
beseffen dat de Schepper van alles wat bestaat, zeer goed moet zijn. Als een
mens daar vaak aan denkt, en zo Schepper en schepsel beoordeelt, zal hij de
Schepper gaan liefhebben en de liefde tot God zal zich van dag tot dag steeds
in het hart van die mens vermeerderen en hechter worden, en deze liefde is nu
de geest van de mens van gene zijde, die met zijn licht de ziel doordringt en
met zijn warmte de ziel levend maakt. En als dat eenmaal bij de mens het geval
is, is het hem ook niet meer mogelijk ooit te denken dat hij de dood in zich
heeft.
13 oktober
God leren kennen
(GJE VI. 111, 10-13)
De Heer: Iedere berg, iedere vlakte met zijn vele vruchten, iedere rivier,
alle verschillende en op allerlei wijze versierde grassen, planten struiken en
bomen getooid in al hun schoonheid, en alle dieren geven hem immers toch stof
genoeg om over hun ontstaan en bestaan na te gaan denken.
Als een mens daar echter over nadenkt, zal een innerlijke stem hem zeggen
dat dit alles niet zomaar vanzelf en uit zichzelf kon ontstaan, maar dat er
een zeer wijze, liefdevolle en almachtige Schepper geweest moet zijn die dit
alles geschapen en geordend heeft, het nu nog steeds in stand houdt en op een
steeds meer veredelde en volkomener wijze eeuwig verder in stand zal houden,
omdat Hij het sinds voor het mensenverstand onvoorstelbare tijden tot op heden
onderhouden heeft.
Wie zich zo een God en Schepper voorstelt, moet toch ook wel een steeds
grotere achting voor Hem en liefde tot Hem in zich wakker roepen. Als die er
eenmaal is, begint ook het innerlijke levend te worden van de ziel in haar
geest, dat toeneemt naarmate de liefde tot God toeneemt, welke toename des te
gemakkelijker plaats vindt omdat de liefdegeest de ziel steeds meer verlicht,
waardoor zij over het wezen van God steeds meer duidelijkheid krijgt.
Heeft een mens op deze wijze de weg naar God en dus tot het ware, eeuwige
leven gevonden, dan kan hij die uit naastenliefde ook aan zijn naasten wijzen
en hen op de juiste wijze leiden, en hij zal daarvoor door God met nog meer
licht en wijsheid begiftigd worden, en zijn leerlingen zullen hem liefhebben
en met al het nodige ondersteunen.
14 oktober
Zinvol bidden
(GJE VI. 123, 7-9, 11)
Ik zei: Wie Mijn wil doet, bidt waarachtig en bidt altijd zonder ophouden;
en iedere dag waarop een mens zijn medemens in Mijn naam een weldaad bewijst,
is een goede, en alleen zo'n dag is voor Mij een aangename dag des Heren.
Als iemand echter zijn naaste een weldaad bewijst, laat hij dat dan in
stilte doen, en het niet rondbazuinen en zich ervoor op de borst slaan! Want
wie dat doet, heeft zijn geestelijk loon van Mij al genomen omdat hij voor
zijn edele daad wereldse roem kreeg; die versterkt de ziel echter nooit, maar
bederft haar omdat hij haar alleen maar ijdel en zelfingenomen maakt.
Zo is het ook als iemand aan Mij een of andere gunst vraagt. Wie door zijn
vraag iets van Mij wil ontvangen, moet dat heel stil, in zijn van liefde tot
Mij vervulde hart, vragen, en waarom hij gebeden heeft, wordt hem gegeven als
het past bij het levensgeluk van zijn ziel.
Wie bij Mij een goede vraag
verhoord wil hebben, moet op bedevaart gaan naar zijn hart en Mij zo helemaal
in stilte zijn vraag met volkomen natuurlijke, eenvoudige woorden voorleggen,
dan zal Ik hem verhoren. Maar Ik zeg jullie tevens, dat niemand daarbij tot Mij
moet komen met bepaalde, vroom uitziende gebaren en een vroom gezicht! Want als
iemand iets aan Mij vraagt met zo'n zeker, huichelachtig, vroom gezicht, zal
die vraag niet verhoord worden; want wie niet zo natuurlijk als hij is tot Mij
komt, en niet in de ware geest van de volle waarheid vraagt, zal niet verhoord
worden, maar alleen degene die Mij waarachtig liefheeft, Mijn wil doet en
zonder enige opschik en dwang tot Mij komt zoals hij is, zal door Mij altijd
verhoord worden.
15 oktober
Bid zoals je bent
(GJE VI. 123, 13-17)
Waarlijk Ik zeg jullie: Wie Mij ooit wat vragen zal, terwijl hij daarvoor
speciale, betere kleding heeft aangetrokken, zal ook nooit verhoord worden
(....).
Zo bestaat er ook een oude, slechte gewoonte bij het bidden tot God, om
alleen maar een bepaalde, vreemde taal daarvoor te gebruiken en deze voor de
verering van God het waardigst te achten. Waar in het vervolg die onzin ooit
voor zal komen, zal de vraag ook nooit verhoord worden.
De mens moet zich voor Mij alleen maar in zijn hart tooien, en zijn eigen
taal spreken en de taal van zijn hart gebruiken, die Ik heel goed versta, dan
zal Ik zijn vraag verhoren!
Ik wil dat al die oude dwaasheden helemaal verdwijnen en de mensen geheel
nieuwe, waarachtige, zuivere mensen zullen worden. En waar zij zo zullen zijn,
zal Ik ook steeds te midden van hen zijn; maar de blinde, wereldse dwazen
zullen voortaan gestraft worden doordat hun vragen niet verhoord worden!
God heeft de mensen zonder kleding geschapen en Hij schiep hen naar Zijn
evenbeeld, en God was ingenomen met het uiterlijk van de mens omdat het Zijn
evenbeeld was. God toonde de mens ook hoe hij kleding moest maken om zijn huid
tegen koude te beschermen; maar God leerde de eerste mensen niet om kleren te
maken teneinde die hoogmoedig als versiering van hun ledematen te dragen. En
nog minder leerde God de mensen opgesmukte kledij te maken om alleen daarin God
waardig te kunnen aanbidden.
16 oktober
Wezen en doel van de
materie
(GJE VI. 133, 3-4)
Ik zei: Kijk, alle materie van deze aarde - van de hardste steen tot de
ether hoog boven de wolken - is zielenstof, maar in een noodzakelijk gerichte
en daarom vaste toestand. Haar bestemming is echter weer in het ongebonden,
zuiver geestelijk bestaan terug te keren zodra zij, juist door middel van deze
afzondering, de levenszelfstandigheid heeft bereikt. Om deze
levenszelfstandigheid door een steeds grotere zelfwerkzaamheid te bereiken,
moet de uit de gebonden materie vrijgemaakte ziel alle mogelijke levensfasen
doorlopen en zich in iedere nieuwe levensfase ook weer opnieuw in een ander
stoffelijk lichaam verpoppen, waaruit zij dan weer nieuwe levens- en
bezigheidssubstanties tot zich trekt en zich eigen maakt.
Is een ziel - wat haar geest aan gene zijde uit God heel duidelijk ziet -
eenmaal in een lichaam, hetzij van een plant of van een dier, na de noodzakelijke
rijping in staat om naar een hogere levensfase over te gaan, dan zorgt de haar
steeds meer ontwikkelde geest aan gene zijde ervoor dat het lichaam, dat voor
de ziel verder niet meer van nut is, van haar afgenomen wordt zodat zij dan,
omdat zij reeds begiftigd is met hogere verstandelijke vermogens, een ander
lichaam kan vormen waarin zij zich weer binnen kortere of langere tijd kan
opwerken naar grotere verstandelijke vermogens voor haar leven en haar
activiteiten, en dat zo maar door tot aan de mens, waar zij dan reeds helemaal
vrij, in een laatste lichaam, tot vol zelfbewustzijn zal komen, tot kennis van
God, tot liefde voor Hem en daardoor tot volledige vereniging met haar geest
aan gene zijde, welke vereniging wij het opnieuw geboren of de wedergeboorte in
de geest noemen.
17 oktober
Vrije ontwikkeling tot
kindschap van God
(GJE VI. 133, 5-7)
Ik zei: Als een mensenziel deze levensfase bereikt heeft, is zij volmaakt
en kan dan als volkomen zelfstandig wezen en leven niet meer door het algemene,
goddelijke al-zijn en al-leven vernietigd of verzwolgen worden.
Het zekerste teken van de reeds bereikte levenszelfstandigheid van een
mensenziel is, dat zij God erkent en Hem zelfs met al haar kracht liefheeft.
Want zolang een ziel God niet erkent als een wezen dat buiten haar bestaat, is
zij nog blind en stom, en nog niet bevrijd van de kracht van de goddelijke
almacht; zij moet dan nog geweldig vechten om zich van die boeien te
bevrijden. Maar zodra een ziel begint de ware God buiten zichzelf te herkennen
en, door het gevoel van haar liefde tot Hem, Hem echt wezenlijk begint waar te
nemen, dan is zij vrij van de banden van de goddelijke almacht en behoort zij
ook steeds meer zichzelf toe en is zodoende schepster van haar eigen bestaan en
leven, en daardoor een zelfstandige vriendin van God voor alle eeuwigheden der
eeuwigheden.
Zodoende verliest het eigenlijke wezen toch eigenlijk helemaal niets,
wanneer daaraan het verder onbruikbare lichaam ontnomen wordt, zodat het daarna
sneller zijn uiteindelijke bestemming kan bereiken.
18 oktober
Werking van de liefde
(GJE VI. 138, 16-17)
Ik zei: Omdat God Zelf pure liefde is, wil Hij ook dat alle mensen Hem in
de eerste plaats boven alles zullen liefhebben, en vervolgens ook - omdat alle
mensen Zijn werk zijn - elkaar wederzijds lief zullen hebben zoals ieder
zichzelf liefheeft. Als God echter alle mensen meer liefheeft dan de beste
vader zijn kinderen, waarom zullen dan de mensen van hun kant Hem niet eveneens
boven alles liefhebben, zodra zij Hem eenmaal goed herkend hebben?
Waarlijk Ik zeg jullie: Zonder de
ware liefde zullen jullie God niet vinden, Hem nooit goed herkennen en Hem
zodoende ook nooit kunnen naderen! Alleen de liefde toont jullie de zekere weg
naar Hem, - jullie verstand echter eeuwig nooit! En wie de weg naar God niet
vindt, vindt ook de weg naar zijn hoogste eigen leven niet en dwaalt daarom in
het duister en op de wegen van het gericht en de eeuwige dood. Onthoud dat van
Mij; de rest zullen jullie later wel van Mijn leerlingen horen.
19 oktober
Werkzaam uit liefde
(GJE VI. 142, 12-16)
Toen zei Ik: (....) een ware verdienste voor Mij heeft alleen hij die in
Mijn naam liefde wekt volgens Mijn leer. Want voor Mij kunnen jullie onmogelijk
iets goeds doen omdat Ik van niemand een dienst nodig heb; en ook al doet
iemand iets goeds voor Mij, dan kan Ik het hem altijd duizendvoudig vergelden,
en bovendien kan niemand Mij iets geven wat hij niet eerst van Mij heeft
gekregen.
Maar iemand die uit liefde voor Mij in Mijn naam iets goeds doet voor zijn
naaste, zie Ik als een waar verdienstelijke werker op Mijn akker, en hij zal
daarvoor zijn loon oogsten. Want wat jullie in Mijn naam voor de armen zullen
doen, zal Ik altijd beschouwen alsof jullie het voor Mij gedaan hebben. Als
jullie in Mijn naam iets goeds zullen doen voor de mensen van deze aarde, dan
zullen jullie in de geest veel dichter bij Mij zijn dan nu. Mijn lichaam is
niet Mijn Ik, maar alleen Mijn geest is Mijn waarachtige Ik; met Mijn geest ben
Ik alomtegenwoordig en voortdurend werkzaam in de hele oneindigheid.
Wat alleen Mijn lichaam wil, gebeurt niet, maar eeuwig alleen dat wat Mijn
geest wil. Waar jullie ook mogen zijn, daar ben Ik te midden van jullie, en
als je in Mijn naam dingen doet, werk Ik met en in je; en als je in Mijn naam
spreekt, ben Ik het die je de gedachten in je hart geeft en de woorden in je
mond leg.
Dus, jullie kunnen je, als je werkzaam blijft in Mijn leer, onmogelijk
ooit van Mij verwijderen; je zou je alleen dan van Mij kunnen verwijderen als
je Mijn woord zou loslaten en, net als zo velen, een pure dienaar zou worden
van de wereld.
20 oktober
Ambt en eer
(GJE VI. 143,1-5)
Ik zei: Het wereldse gaat Mij niets aan, want dat is een zaak van het menselijke,
wereldse verstand. De mensen kunnen werelds worden, waarbij zij heel
fatsoenlijk kunnen zijn, dat telt bij Mij helemaal niet mee, maar bij Mij telt
alleen, dat wat zij zullen doen volgens Mijn leer en zodoende volgens de wil
van God.
Het uiteindelijke aanzien van een mens heeft bij Mij niet de minste
waarde, maar wel het aanzien van zijn door Gods woord verlichte hart, dat vol
leven is door de liefde tot God en de naaste. Maar als iemand een hoog werelds
ambt bekleedt, is hij daardoor ook in staat gesteld om des te meer goed te
doen; en doet hij dat, dan zal ook zijn functioneren voor Mij waarde hebben, -
maar niet het hoge ambt op zichzelf.
Keizer en bedelaar zijn voor Mij volkomen gelijk en hebben als zodanig geen
waarde voor Mij, - het heeft voor Mij alleen waarde hoe zij dat in Mijn naam
zijn; want voor Mij geldt werelds aanzien op zich helemaal niet. Laat je dat
duidelijk en nadrukkelijk gezegd zijn!
Ellendig zij degene die zijn naaste minacht omdat hijzelf een hoog werelds
ambt bekleedt! Het ambt moet gerespecteerd worden, en de ambtenaar slechts in
zoverre hij zijn ambt vertegenwoordigt; maar de beambte moet zich daarop vooral
niet laten voorstaan, omdat hij slechts een dienaar van het ambt en niet het
ambt zelf is!
Ik zei dit jullie hier alleen maar om te zorgen dat niemand zich vanwege
een werelds ambt erg belangrijk gaat vinden; want wie dat doet, bevindt zich
niet meer in Mijn liefde, en zijn ambt dient hem dan niet tot leven, maar tot
zijn ondergang.
21 oktober
God werkt in de mens
(GJE VI. 144, 4-5)
Ik zei: Mochten jullie zeggen: we hebben dit of dat goed gedaan!, dan
liegen jullie je ten eerste zelf wat voor, en vervolgens God en ook jullie
naasten, omdat geen mens uit zichzelf iets goeds kan doen, en wel omdat ten
eerste zijn natuurlijke leven - maar ten tweede ook de leer volgens welke hij
moet leven en handelen - hem slechts door God gegeven is. Als een mens dat niet
inziet of begrijpt, stelt hij nog niets voor, en is er bij hem van
zelfstandigheid nog lang geen sprake, omdat hij nog geen onderscheid maakt tussen
zijn eigen daden en dat wat God in en door hem doet, en beide zaken als één en
hetzelfde voelt en ziet. De mens komt pas binnen de sfeer van
levenszelfstandigheid, als hij ontdekt dat zijn eigen levenswerk niets voorstelt
en alleen het goddelijke werken in hem het enige goede is.
Ziet een mens dat in, dan zal hij zich ook zeker steeds meer beijveren om
wat hij doet te verenigen met het duidelijk besefte goddelijke, en zich zo
langzaam maar zeker volledig met de levenskracht van God in zichzelf te
verenigen. Door die vereniging komt de mens pas tot ware levenszelfstandigheid,
omdat hij dan weet en duidelijk beseft dat de goddelijke daden die vroeger als
van buitenaf gebeurden, nu door zijn deemoed en ware liefde tot God, zijn
eigen daden geworden zijn. En daarin ligt de eigenlijke reden waarom Ik eerder
tegen jullie gezegd heb: En ook al hebben jullie alles gedaan, zeg en erken dan
toch: Heer, alleen U hebt het allemaal gedaan; wij waren in ons egoïsme slechts
luie en onnutte knechten! (Luk.17, 10)
22 oktober
Noodzaak van openbaring
(1)
(GJE VI. 149, 1-6)
Ik zei: Vriend, zoals het nu is, zal het over ongeveer tweeduizend jaar
weer zijn, en de aanloop daartoe zal al veel eerder beginnen! In onze tijd is
het jodendom veel erger dan het heidendom - want de heidenen gebruiken hun
verstand tenminste nog, terwijl dat bij de joden met voeten wordt getreden -;
maar in die tijd zal Mijn leer, dus het christendom, erger zijn dan nu het
jodendom en heidendom samen. Er zal dan grote geestelijke nood onder de mensen
zijn.
Het licht van het ware levende geloof zal doven en de liefde zal volledig
verkillen. De hoogmoed van de welgestelde mensen zal alle grenzen te buiten
gaan, en de heersers en priesters zullen zich nog veel belangrijker wanen dan
de ongekende jehova nu is voor de joden en Zeus voor de heidenen.
Maar ook dan zal Ik van tijd tot tijd mannen en maagden opwekken en hun
het juiste licht geven, en dit licht zal steeds sterker en krachtiger worden,
en uiteindelijk alle werken van de grote hoer van Babel verzwelgen. Verwonder
je dus niet dat het nu zo is; want het was al vaak zo en erger, en het zal eens
nog erger worden.
De wereld zal altijd wereld blijven, en toch zal Ik de Mijnen steeds
leiden, en over de wereld Mijn gericht laten komen wanneer zij zo slecht
geworden is dat er naast alle wereldse zaken geen vonkje van het ware
levenslicht uit God meer kan bestaan.
Nu was weer zo'n punt bereikt
dat, zonder Johannes en zonder Mij, in het hele joodse land iedere vonk van de
ware Godskennis verstikt zou zijn, en daarom moest Ik Zelf als mens naar deze
wereld komen om alle goedwillende mensen het verloren levenslicht terug te
geven, en hun opnieuw de wegen naar de ware kennis van God te tonen. Er zal
weliswaar nog vaak strijd zijn tussen Mijn kinderen en de wereldse kinderen
omdat het aantal der Mijnen op aarde steeds kleiner zal zijn dan het aantal
wereldse kinderen; maar uiteindelijk zullen toch de Mijnen over de hele wereld
zegevieren, en deze zal hen geen schade meer kunnen berokkenen. Want ook al
vinden jullie alle materie nu nog zo hard en onverwoestbaar, zij zal
uiteindelijk toch moeten wijken voor de macht van de geest.
Maar alleen God is Heer over alles, en Hij weet het beste wat, hoe en
waarom Hij het een en ander toelaat en verordent, en daarnaast het ware licht
over de mensen uitgiet en het in alle ernst bij Zijn kinderen in stand houdt.
23 oktober
Noodzaak van openbaring
(2)
(GJE VI. 149, 11-12, 14-15)
Maar gaan wij nu terug tot op Adam, dan zullen we heel veel kort op elkaar
volgende tijdruimtes ontdekken waarin God Zich voor duizendmaal duizend mensen
zeker wel op de meest gedenkwaardige wijze geopenbaard heeft, en hun Zijn wil
en Zijn wijze doel met de mensen heeft meegedeeld; maar omdat de mens, als hem
zijn vrije wil niet gelaten wordt, helemaal geen mens zou zijn, deed hij ook
met het goddelijk woord precies wat hij met het menselijke woord deed.
Een klein deel van de mensen hield er een tijdlang nog rekening mee; maar
het grootste deel vergat het al gauw totaal, en hield uiteindelijk alles voor
waardeloze bedenksels en gezwam van mensen, genoot met volle teugen van de
wereldse vreugden en hield de wijzen voor dwazen en dwepers, die ter wille van
een erg onzeker en onaanwijsbaar hemelrijk aan gene zijde, het ware hemelrijk
van deze aarde met voeten treden.
Of is het vandaag soms anders? Gaat het domme, blinde volk niet naar de
tempel om de Schrift te aanbidden? Maar van wat daarin staat, weet het weinig
of niets, en het heeft ook geen behoefte om dat te weten, want het stelt er
zich al volkomen tevreden mee dat de gewijde priester van God dat begrijpt, en
dat de gewone mens niets anders nodig heeft dan wat de priester hem vertelt en
te doen wat de priester wil; want de priester weet vast wel waarom.
Maar als de mensheid met het geopenbaarde woord en de wil van God altijd zo
omspringt, is het toch geen wonder dat de mensen al binnen honderd jaar na wat
voor geweldige openbaring van de waarheid dan ook, nauwelijks méér weten en
geloven dan slapende kinderen weten van datgene wat zij in wakende toestand
gedaan hebben?! God houdt, ondanks dat, echter nooit op Zich op de meest
verschillende wijzen te openbaren, dat de mens bij enig nadenken direct kan
vaststellen dat het daarbij niet op een natuurlijke manier is toegegaan.
24 oktober
Noodzaak van openbaring
(3)
(GJE VI. 150, 14-18)
De Heer: Van nu af aan zullen bijna 2000 jaar lang talloos vele zieners en
profeten worden opgewekt, omdat ook een nog groter aantal valse profeten en
zelfs zeer hoogmoedige en alle liefde missende, valse Christussen zullen
opstaan. Maar ook de gerichten zullen steeds doorgaan, en er zal zelden een
heerser zijn die niet met zijn volk vanwege de duisternis een streng gericht
zal moeten ondergaan.
Tegen het einde van de genoemde
tijd zal Ik steeds grotere profeten opwekken, en met hen zullen ook de
gerichten zich vermeerderen en uitgebreider worden. Er zullen ook zware
aardbevingen komen en verwoestende stormen, grote prijsstijgingen, oorlogen,
hongersnood, epidemieën en nog veel ander kwaad, en, zoals Ik voorheen al
gezegd heb, er zal geen geloof - behalve bij heel weinigen - onder de mensen
zijn, die in het ijs van hun menselijke hoogmoed helemaal zullen verkillen, en
het ene volk zal tegen het andere optrekken.
De mensen zullen ook gewaarschuwd worden door zieners en bijzondere
tekenen aan de hemel, waaraan zich echter alleen Mijn geringe aantal
volgelingen zal storen, terwijl de wereldse mensen dat allemaal slechts voor
zeldzame, natuurlijke fenomenen zullen houden en dat aan iedereen die nog in
Mij gelooft, zullen willen wijsmaken.
Maar daarna zal de grootste openbaring plaatsvinden door Mijn tweede komst
op deze aarde; deze openbaring zal echter ook voorafgegaan worden door een
groot en scherp gericht en gevolgd worden door een algemene schifting van de
wereldse mensen door het vuur en zijn projectielen, waarna Ik dan Zelf een heel
andere kweekschool voor ware mensen op deze aarde zal komen vestigen, die dan
zal duren tot aan het einde der tijden van deze aarde.
Ik zeg jullie dit nu van tevoren, om te voorkomen dat jullie gaan denken
dat na Mij alles net zo volmaakt zal worden als in Mijn hemelen. Ja, weinigen
zullen wel aan Mijn engelen gelijk zijn, - maar velen nog veel erger dan de
mensen nu in onze tijd.
25 oktober
Opvolgers van de
apostelen
(GJE VI. 150, 22-27)
De Heer: Kijk naar de Farizeeën! Dat zijn louter gedwongen schijngelovigen;
in hun hart geloven zij helemaal niets en doen alles wat zij maar willen.
Pas daarom goed op, wanneer jullie in Mijn naam weer opvolgers voor jullie
zullen kiezen, dat je er ten eerste absoluut niemand toe dwingt, en ten tweede
niemand aanneemt wanneer je al van verre kunt zien dat hij vanwege tijdelijk
belang jullie ambt zou willen aanvaarden.
Jullie zullen daar wel op letten, maar er zullen er toch ontelbare van dat
soort jullie werk gaan doen, ten dele door dwang van buitenaf en ten dele door
het vooruitzicht in dat ambt een goede en zorgeloze verzorging te vinden. Maar
die zullen door Mij allen bij het leger van de antichrist gerekend worden, en
hun werken zullen bij God in een kwalijke geur staan en er uitzien als een
stinkend kadaver.
Waarlijk, Ik zeg jullie: Al jullie opvolgers die niet door Mij, maar alleen
door mensen in bepaalde wereldse scholen tot jullie ambtsopvolging voorbereid
worden, zal Ik niet achten; want alleen de antichrist zal zo zijn leerlingen
geschikt maken.
Degenen echter bij wie jullie de handen opleggen en wie jullie dopen in
Mijn naam, zullen vervuld worden van Mijn geest; zij zijn het ook die Ik Zelf
altijd als jullie opvolgers uitkies en met de waarachtige gave van Mijn geest
bevestig.
Maar in latere tijden zullen er daar maar heel weinig meer van zijn, omdat
de antichrist zijn aanhang te zeer zal uitbreiden; wanneer hij echter zal
menen dat hij de allerhoogste in de wereld is, zal hij ook voor altijd ten val
gebracht worden! Hebben jullie dat nu goed en duidelijk in je opgenomen?
26 oktober
Doel van verscheidenheid
(GJE VI. 152, 9, 11)
De Heer: Kijk, als God niet het geweldige plan had gehad om op deze aarde
de door Hem geschapen mensen tot Zijn kinderen op te leiden, zou Hij ook voor
hen de aarde slechts met het strikt noodzakelijke en maar een paar soorten
vruchten en enkele tamme huisdieren hebben kunnen bevolken, zoals Hij dat ook
op talloos vele andere hemellichamen gedaan heeft, omdat daar de menselijke
schepselen niet dezelfde hoge bestemming hebben! Met het doel om op deze aarde
de mens een uitermate goede gelegenheid te geven zich in het beschouwen en
denken te oefenen en daardoor zijn volledig vrije wil te leren kennen, heeft
God deze aarde als levensschool zoveel afwisseling gegeven, dat de mens vanaf
zijn wieg tot aan zijn graf genoeg te denken heeft en daarbij allerlei beschouwingen
en vergelijkingen kan maken om het een, dat hem aantrekkelijk en goed lijkt,
te kiezen en het andere, dat hem tegenstaat, te verwerpen.
Maar zoals God alleen maar terwille van de mensen op deze aarde zo'n
buitengewone verscheidenheid van alles wat maar mogelijk is in alle rijken van
de natuur heeft doen ontstaan, zo heeft Hij ook de mensen zelf in zo'n
buitengewone, onafzienbare verscheidenheid zowel naar gestalte als karakter,
laten ontstaan, dat je op de duizendmaal duizend mensen er moeilijk ooit twee
zult kunnen vinden die als twee druppels water op elkaar lijken. Dat deed God
echter ook om de mensen zich in alles en veel van elkaar te laten onderscheiden,
zodat zij juist daardoor elkaar wederzijds met meer liefde tegemoet zouden
komen. En om te maken dat zij elkaar steeds meer liefde zullen schenken, zijn
zij ook met heel verschillende bekwaamheden toegerust.
27 oktober
Materie noodzakelijk
vergankelijk
(GJE VI. 154, 3-4, 7)
Ik zei: Zolang een belangrijke gedachte van God door Zijn wil wordt
vastgehouden, zolang verschijnt deze ook als iets wat bestaat, en is daardoor
in zekere zin afgescheiden van de talloos vele andere gedachten, opdat hij zich
consolideert en voor altijd een zelfstandig ik wordt. Waarom zou de gedachte
van God als zij deze taak heeft volbracht en zich naar alle kanten vrij en
zelfstandig heeft gemaakt, dan nog langer door de macht van de goddelijke wil
vastgehouden en volledig van alle andere belangrijke gedachten van God gescheiden
worden gehouden?
Waarom zou een mens, zodra hij de innerlijke, geestelijke levensrijpheid
volledig bereikt heeft - waarvoor hij een stoffelijk lichaam nodig had -, dan
nog verder en langer en ook steeds moeizamer dat lichaam moeten rondslepen? Zal
iemand, die een huis helemaal heeft afgebouwd zodat het volledig bewoonbaar is,
de bouwstellingen om het voltooide huis laten staan?! Of laat je vlees, dat in
een pan flink gaar gekookt en eetbaar is gemaakt, zo in de pan staan? Zeker
niet, je zult het met het kookvocht uit de pan halen en de lege pan wegzetten!
Kijk, daarom heeft alles zijn tijd op deze wereld!
Ik zei: Kijk, alle materie is een tijdelijk vat om een bepaalde mate van
het geestelijk levenselement in op te nemen! Ieder jaar ontwikkelt zich
daarvan een bepaald deel, maakt zich vrij en gaat in een hogere levenssfeer
over. Na een groter of vaak ook geringer aantal aardse jaren is echter de
laatste vonk van het levenselement uit de reeds harde en onbruikbaar geworden
boom verdwenen en in een hogere levenspotentie overgegaan, en de boom bezit dan
geen leven meer.
28 oktober
Het goede voorbeeld
(GJE VI. 161, 1-5)
De Heer: Voor ieder die uit Mijn mond de wegen van het licht en het leven
kent, geldt echter dat hij zuiver voor God moet staan en geen oordeel moet
vellen over zijn naaste! Wie dat doet, doet alles en geeft door zijn voorbeeld
zijn broeder het beste en doeltreffendste onderricht.
Als je broeder je goed en edel ziet handelen, zal hij weldra naar je
toekomen en je vragen: Waarom doe je dat eigenlijk? En je zult hem dan naar
waarheid vertellen waarom, en zeggen: Ga en doe dat ook, dan zul je leven! En
kijk, hij zal gaan en weldra beginnen te doen wat hij jou heeft zien doen! Als
je hem echter zijn fouten gaat voorhouden en hem pas daarna vertelt hoe hij
zich in het vervolg moet gedragen, zal hij kwaad worden en je vragen: Wie geeft
jou het recht over mij te oordelen? Kijk naar jezelf, ik kan wel voor mezelf
zorgen!
Daarom zeg Ik tegen iedereen: Laat goede werken voorafgaan aan de leer, dan
kunnen de mensen het snelste zien dat jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn!
Wees zelfs voor je vijanden goed, dan zul je gloeiende kolen op hun hoofden
stapelen!
Neem allen aan Mij een voorbeeld! Want Zelf ben Ik van ganser harte
deemoedig en zachtmoedig, en oordeel niemand en verdoem niemand; maar ieder die
vermoeid is en onder allerlei kwalen gebukt gaat, kome tot Mij, dan zal Ik hem
verkwikken! (Matth. 11, 28 e.v.) Zoals Ik Zelf tegenover alle mensen ben,
moeten ook jullie zijn!
29 oktober
Oorzaak van ziekte en
lijden
(GJE VI. 162, 4-7)
Ik zei: De mensen cultiveerden hun aardse woonwereld maar al te gauw,
bouwden steden, en maakten het ene prachtige bouwwerk na het andere, werden
steeds meer op hun wereld verliefd, en vergaten door al die wereldse zaken God,
en werden zelfs godloochenaars. Zodra er dan een ziener, die door God opgewekt
was, naar zulke mensen toekwam, werd hij alleen maar uitgelachen en niemand
lette op de betekenis van wat hij zei.
Wel, dat soort mensen moest dan natuurlijk maar door allerlei bittere
ervaringen wijs worden, en daaruit moeizaam voor zichzelf een leefregel
opstellen. Deze leefregels, zoals je die nu bijvoorbeeld bij veel heidenen
vindt, waren echter al voor het grootste deel zonden tegen de ware, goddelijke
orde, en daardoor moesten noodzakelijkerwijs allerlei lichamelijke en
geestelijke kwalen schering en inslag worden onder de mensen.
Als God dan zo'n mensenziel voor het eeuwige leven wil behouden, moet Hij
haar door allerlei lichamelijk lijden daarbij helpen, en wel door zo'n te sterk
aan de wereld gehechte ziel door veel lijden en pijn meer en meer van de
wereld los te maken, om te voorkomen dat deze helemaal naar de materie van de
wereld, en dus naar haar dood en gericht, zou worden getrokken en opgeslokt. En
kijk, dat is nu de reden waarom op aarde de mensen zo vaak en zoveel moeten
lijden!
Maar ook wij zullen veel moeten
lijden terwille van de door eigen schuld misvormde mensen. Maar ons lijden zal
niet over ons komen omdat wij geen kennis van de zuiver goddelijke levensorde
zouden hebben of omdat onze daden daarmee in strijd zouden zijn, maar wij
zullen door ons lijden de blinde mensen ziende maken, omdat zij aan ons zullen
kunnen zien hoe weinig waarde wij aan het leven van deze wereld hechten en hoe
groot de waarde van het leven van de ziel moet zijn om daarvoor alle aardse
voordelen af te wijzen. En kijk, daaruit zal dan pas de eigenlijke verlossing
van de mensen van de dood naar het leven bestaan!
30 oktober
Doel van ziekte en lijden
(GJE VI. 162, 11)
Ik zei: Wat zou een mens eraan hebben als hij met dit aardse leven de hele
wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel? Wat kan zo'n mens dan
geven om zijn ziel te verlossen? Daarom moet een mens dit lichamelijke leven
alleen maar gebruiken om daardoor het eeuwige leven van de ziel te winnen. Als
een mens zijn lichamelijke leven niet in de eerste plaats daarvoor gebruikt, is
het zijn eigen schuld dat hij het leven van zijn ziel verspeelt, of het minstens
zodanig verzwakt dat de ziel later aan gene zijde vaak een zeer lange tijd
nodig heeft om zover tot zichzelf in te keren, dat zij in een wat lichter en
beter geestesleven kan overgaan. Want zolang een ziel nog met enige liefde aan
haar lichamelijke leven en de voordelen daarvan hangt, kan zij in haar geest
niet volledig wedergeboren worden; een ziel die echter niet volledig in haar
geest wedergeboren is, kan ook al die tijd niet in het ware rijk van God
binnengaan, omdat daarin geen atoom van iets materieels kan bestaan.
31 oktober
Geloof zonder werken is
dood
(GJE VI. 163, 4, 7)
Ik zei: Vóór alles moet de prediker zelf helemaal volgens de orde zijn,
alvorens hij iemand anders onderricht geeft; want anders is het onderricht
zonder inhoud en laat het ook bij de leerling niets achter. Als iemand zelf
ijverig doet wat hij leert, zullen ook zijn leerlingen zich inspannen om net
zo volmaakt te worden als hun meester. Als de leerlingen echter meteen al hier
en daar gebreken en onvolkomenheden aan hun meester ontdekken, zullen zij ook
al gauw minder ijverig worden en tenslotte zeggen: De meester is zelf een
stumper, wat zal er van ons terecht komen?! En Ik zeg jullie: De leerlingen
zullen zo'n meester al gauw de rug toekeren; want een stumper zijn is altijd
iets alledaags en behoort nooit tot de sfeer van de kunst, en nog minder tot de
sfeer van de wijsheid. Daarom moeten jullie eerst zelf in alles volmaakt zijn,
dat wil zeggen, in de leer en het toepassen daarvan, omdat jullie anders niet
in staat zouden zijn ware verkondigers van Mijn evangelie te zijn.
Ik zeg jullie: Niet zij zullen het rijk van God binnengaan die tegen Mij
zullen zeggen: Heer, Heer!, maar alleen zij die de erkende wil van Mijn Vader
in de hemel zullen doen! Het is niet genoeg dat iemand gelooft dat Ik Christus,
de Gezalfde van God ben, maar hij moet ook doen wat Ik geleerd heb, anders
heeft zijn geloof geen zin; want zonder de werken is het grootste geloof dood
en geeft aan geen enkele ziel het eeuwige leven. Besef dat alles goed en handel
daarnaar, dan zullen jullie leven!
1 november
Vrije wil van de mens
(GJE VI. 165, 2, 6-8)
Lazarus: Op deze aarde zie je merkwaardige dingen: Ieder mens weet dat hij
eenmaal moet sterven en al het tijdelijke moet loslaten; hij kent de wetten van
de goddelijke orde en de goddelijke wil; hij heeft inzicht en verstand om het
onware te onderscheiden van het ware, het kwade van het goede, het recht van
het onrecht en de nacht van de dag; hij weet - deels uit openbaringen en deels
vaak uit zelf meegemaakte, verlichte momenten - dat de ziel na de dood van het
lichaam voortleeft in dezelfde vorm waarin zij op aarde belichaamd was en
geleefd heeft; en toch streeft hij alleen maar naar de dode, aardse goederen,
keert de goddelijke wetten bewust de rug toe, treedt al het juiste, goede en
ware met voeten, haat alles behalve zichzelf, en begaat de ene doodzonde na de
andere; hij hoereert, pleegt echtbreuk, bedriegt, steelt, rooft en moordt, en
God betekent niets voor hem! Ja, dan vraag je je toch af hoe het mogelijk is
dat God dat kan toelaten!
Ik zei: Op een wereld waar het er om gaat dat de mensen tot volmaakte
kinderen Gods opgevoed worden, moeten zij behalve een vrije wil en een helder
verstand, ook door God gegeven wetten hebben waarin Gods wil duidelijk naar
voren komt, en hun wil moet die wetten aanvaarden en toepassen. Maar hoe zouden
zij dat kunnen als er zich in hen ook geen even krachtige prikkel zou bevinden
om die wetten niet te houden?
Pas deze tegengestelde prikkel verschaft de menselijke wil immers volmaakte
vrijheid en geeft hem ook de volledige kracht om haar te weerstaan en de
gekende wil van God daarvoor in de plaats te zetten.
Ik zeg je: Een mens die in zichzelf niet volledig het vermogen heeft een
complete duivel te worden, kan ook nooit een volledig op God gelijkend kind van
God worden.
2 november
Jezus verwijst naar zijn
kruisdood
(GJE VI. 169, 6-9)
Ik zei: Als een mens volledig aan God gelijk wil worden, moet zijn wil zo
oneindig vrij gelaten worden dat hij zich, als hij kwaad wil, ook aan zijn God
en Schepper kan vergrijpen. Want - zoals Ik je al gezegd heb - als de mens niet
de mogelijkheid heeft om een volmaakte aartsduivel te worden, dan heeft hij
ook niet de mogelijkheid om volledig aan God gelijk te worden.
De mens heeft dus een volkomen vrije wil, die hij door de gegeven wetten
in zichzelf herkent. Maar wat zouden de wetten en wat zou de vrije wil van de
mens zijn, als hij in zichzelf niet de prikkel zou hebben de wetten te
overtreden zoals en wanneer hij maar wil?! Zonder die prikkel zou de mens slechts
een dier zijn, dat niet anders kan handelen dan volgens de dwang van de wet die
erin gelegd is.
Aan de mens is echter, voor zover het zijn geestelijk deel betreft, geen
dwingende wet is meegegeven, maar slechts een geestelijke wet die als volgt
geformuleerd is: `Je behoort....'. En zo is de mens in zijn willen en verlangen
helemaal vrij gelaten, en kan hij zich zelfs aan Mijn lichaam vergrijpen, dat
nu de drager van de geest is en vergeestelijkt voortaan ook zal blijven
bestaan.
Ik heb je dit nu gezegd, opdat je het niet vreemd zult vinden wanneer dat
met Mijn lichaam zal gebeuren, - maar de kwade opzet van de mensen die dat
zullen doen, zal helemaal tevergeefs zijn; want Ik zal daarna op de derde dag
toch net zo volledig weer te midden van jullie zijn, als Ik nu bij jullie ben.
Daarna zal het gericht over het kwade tempelgebroed pas beginnen.
3 november
Werking van de
openbaringen
(GJE VI. 176, 11-12)
De Heer: Ook al liggen de grote openbaringen behoorlijk ver uit elkaar,
toch zorgt God er steeds voor dat er altijd meteen weer nieuw gewekte zieners
onder de mensen komen zodra de lessen van de grote openbaring enigszins
onzuiver beginnen te worden, en dat gebeurt op zo'n manier, dat daarbij de
vrije wil van geen enkel mens enige dwang ondervindt. Want de grote
openbaringen worden juist steeds lange tijd na elkaar gegeven om ervoor te
zorgen dat de vrije wil van de mensen zo min mogelijk wordt aangetast.
Wanneer uiteindelijk de wereld de mensen weer te ver van hun geestelijke
baan heeft doen afwijken, blijft er natuurlijk niets anders over dan over te
gaan tot een grote openbaring, die echter altijd een gericht met zich
meebrengt, omdat de openbaring zelf een treurig gericht voor de mensen is. Want
zolang je het dode hout niet aansteekt, zal het niet branden; maar het vuur
ontsteekt het. En kijk, wat het vuur voor het hout is, dat is een grote
openbaring voor de mensen.
4 november
Onvoorwaardelijk geloof
(GJE VI. 177, 8-9)
Ik zei: Jullie weten toch wie Ik ben, en zouden ook zonder dat Ik alles
speciaal uit moet leggen van Mij kunnen geloven wat Ik jullie leer. Maar dat
doen jullie niet, en jullie hebben Mij al enkele malen laten blijken dat jullie
Mij vaak vanwege een heel geheime leerstelling niet geloofd hebben; en jullie
zeiden Mij in Mijn gezicht dat dit een harde leer was; en het is nog geen zeven
dagen geleden dat jullie Mij allen hebben verlaten, ook vanwege lessen die
jullie niet begrepen hebben.
Daaruit blijkt, dat jullie zielen sterker zijn dan de zielen van de
eigenlijke kinderen van deze wereld. Zulke mensen als jullie nu, zullen er op
deze aarde altijd zijn, en Ik zal hen opwekken en ook, net als jullie, uit Mij
het innerlijke woord van de geest geven, en zij zullen de eigenlijke kinderen
van deze aarde onderwijzen, waardoor hun wil helemaal vrij blijft. De leraren
mogen zich daarom echter niet inbeelden, dat zij als leraar en wijze hoger bij
Mij staan aangeschreven dan de kinderen van deze aarde; want Ik zeg steeds, en
dat zal altijd gelden: Laat deze kleinen tot Mij komen en belet hen niet! Want
wie niet wordt als deze kinderen zal in Mijn rijk niet binnengaan, want hun
behoort het en het is ter wille van hen gemaakt. Wie echter een wijze is en
derhalve een leraar en daarbij van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, die
zal eens ook daar zijn, waar Ik als een ware Vader van eeuwigheid tot
eeuwigheid te midden van Mijn kinderen zal zijn!
5 november
Zielen van boven, zielen
van beneden
(GJE VI. 178, 8-12)
Ik zei: Er is een uiterlijk teken dat zelden bedriegt, waardoor meteen goed
aan een mens te zien is waar hij, wat betreft zijn ziel, vandaan komt.
Kijk, de ziel houdt ook in haar
noodzakelijke, duistere lichaam een zeker gevoel voor waar zij vandaan komt, en
richt zelfs haar lichamelijke oren en vooral haar ogen graag in die richting
waar zij oorspronkelijk vandaan komt. Mensen die hun blikken graag naar boven
richten en graag bergen beklimmen, en ook graag geluiden horen die ergens van
bovenaf hun oor bereiken, zijn zeker ook van boven afkomstig. Maar mensen die
hun blikken voornamelijk naar de grond richten, en daarin rond woelen en
allerlei schatten zoeken, en maar zelden hun ogen en oren naar boven richten,
zijn ook heel zeker van beneden afkomstig. Op deze wijze kunnen jullie, als je
daarop let, heel goed zien wie je voor je hebt.
Mensen die van boven afkomstig zijn, zijn gewoonlijk ook erg vindingrijk en
bewegen zich op het gebied van kunsten en wetenschappen; maar zij nemen niet
alles zo maar zonder meer aan, want zij willen alles heel duidelijk bewezen
zien. Een mens die van boven komt, zal je aankijken en ernstig vragen: Waarom
moet dat? Zonder reden doe ik niets! Verklaar je nader, dan zal ik wel zien hoe
belangrijk het is dat je zegt: ga en doe dat!
Want Ik zeg jullie, dat het heel belangrijk is dat je je ervan vergewist
met wat voor soort mensen je als leraar te maken hebt; want hetzelfde woord kan
de beste, maar ook de slechtste gevolgen hebben, als men het wel of niet
overeenkomstig het karakter van de toehoorder gebruikt.
De zwakke, kleine kinderen van deze aarde geloven, zoals reeds gezegd,
alles wat men hen wil laten geloven, snel en gemakkelijk, en hebben pas
achteraf uitleg nodig, zodra zij zich een hoop geloofsregels hebben eigen
gemaakt. Daarom moet er bij hen goed op gelet worden dat hun altijd de zuivere
waarheid gepreekt wordt.
6 november
Antichrist
(GJE VI. 179, 1-4)
Lazarus zei: Heer, wat moeten we dan onder de antichrist verstaan?
Ik zei: De antichrist zal ontstaan doordat bepaalde, slimme, arbeidsschuwe
mensen de leer ook zullen aannemen zodra zij zien dat deze steeds meer
aanhangers krijgt, en dat het Mijn leerlingen steeds beter gaat. En als zij
over de tekenen zullen horen die Ik gedaan heb, en ook over die welke jullie
bij bepaalde gelegenheden zullen doen, dan zullen zij net als de heidense
magiërs grote tekenen beginnen te doen door met heel natuurlijke middelen
goocheltrucs uit te voeren, net als de Essenen deden. Dat zal de lichtgelovigen
aantrekken, en op het laatst wordt dat zo erg dat daarna heel velen jullie, dat
wil zeggen jullie volgelingen, voor valse leraren en profeten zullen aanzien en
zullen vervolgen.
Zorg er daarom voor, dat jullie van degenen die het evangelie zullen
aannemen alleen maar het noodzakelijkste voor je levensonderhoud accepteert!
Want als luiaards zouden zien dat de prediking en een teken jullie veel geld
opbrengen, zouden ze er zeker alles voor over hebben om jullie te verdringen.
Daarom zal men echte van valse profeten het snelst kunnen onderscheiden door
hun gedrag. Want echte profeten zullen altijd even arm als Ik rondtrekken, en
van hun gemeenten alleen maar aannemen wat zij nodig hebben om te leven; valse
profeten zullen zich echter gedragen zoals de Farizeeën nu - en in veel
opzichten nog veel erger - en zich voor alles wat zij zogenaamd in Mijn naam
voor de gemeenten doen, heel duur laten betalen, en alle mensen zullen gestraft
worden als zij hen niet voor heilige dienaren van God aanzien, en geloven dat
God alleen maar hun gebeden verhoort en in hun offers groot welgevallen heeft.
Maar terwijl er nu voor alle joden slechts deze ene tempel is, zullen de
antichristenen talloze prachtige tempels bouwen en daarin voor de mensen hun
toverkunsten en hun offers verrichten, en slechte toespraken houden, die
henzelf ten goede komen. Bidden zullen zij in vreemde talen, om het volk te
laten geloven dat hun taal het zuiverst en dus ook God het meest welgevallig
is.
Dit is voor iedereen voldoende om een valse profeet te herkennen en hem
duidelijk van een ware te onderscheiden.
7 november
Over het juiste gebed
(GJE VI. 180, 8)
Ik zeg je: Wanneer je een arme ziet die om noodzakelijke hulp tot God bidt,
ga dan naar hem toe en help hem, als je wat hebt om hem te helpen; heb je
echter niets, bid dan zelf ook voor hem tot God, en Ik zeg je: God zal jouw
gebed en het gebed van de arme verhoren! Want wanneer er twee of drie
waarachtig tot Mij bidden, zal hun gebed ook zeker altijd verhoord worden. Maar
laat niemand zich terwille van domme en puur wereldse zaken biddend tot God
richten, want God zou hem niet verhoren; als iemand echter bidt voor iets wat
echt noodzakelijk is voor het leven van het lichaam en voor de versterking van
het geloof en de ziel, dan zal het hem niet onthouden worden. Kijk, dat is de
waarheid over het echte gebed, dat ook een ware en echte zegen van God in het
hart van de mens is! Begrijp je dat?
8 november
Engelen en mensen
(GJE VI. 190, 3-4)
De engel zei: Als het voor de aankomende mensen van deze aarde goed en voor
hun zielenheil noodzakelijk zou zijn, zouden wij ook bij de mensen voortdurend
zichtbaar zijn; maar omdat dat niet het geval is, mogen wij de mensen alleen
onzichtbaar leiden, opdat hun vrije wil geen dwang ondervindt. Want niemand kan
voor God bestaan als hij niet eerst een juiste tijd schijnbaar helemaal van ons
geïsoleerd de volledige levensvrijheidsproef in zijn lichaam heeft doorgemaakt.
Dat is de liefde, de wijsheid en de wil van de Heer en daarom moet alles dus zo
gebeuren, bestaan en zijn; en gebeurt, bestaat en is iets niet op die manier,
dan is dat ook zo goed als helemaal niets. Als jullie mensen echter van nu af
aan zo zullen leven en werken als de Heer het wil hebben, dan zullen ook jullie
na het afleggen van jullie lichaam zo worden en zijn, als wij nu zijn; want ook
wij waren eens op een hemellichaam dat wat jullie nu zijn.
Maar zelfs de minste mens van deze aarde is reeds in de wieg veel meer dan
wij, ondanks al onze grootheid, wijsheid en macht; want de ware mensen van deze
aarde zijn kinderen van de zuivere eeuwige liefde van God, en de hoogste
wijsheid en macht moet zich bij hen geheel vrij, uit liefde tot hun God, hun
waarachtige Vader, ontplooien.
9 november
Fundamentele keuze
(GJE VI. 196, 8-10)
Maar toen zei Ik: God Zelf is de eeuwige liefde en de waarheid! Niets ter
wereld kan jullie vrij maken dan alleen de waarheid. Wie de zonde doet die
altijd een leugen was, is ook een knecht van de zonde en een slaaf van andere
nog grotere zondaars die geen geweten en geen liefde hebben dan wat hun eigen
schandelijke ik hun ingeeft. Wie echter de waarheid in zich heeft, is een
machtige vijand van de leugen en van de zonde, en is vrij; want niemand kan
hem beschuldigen van een zonde. Kies daarom voor de waarheid en vrees niet
degenen die wel je lichaam kunnen doden, maar je ziel verder niets kunnen doen;
vrees veeleer God die je ziel samen met je lichaam kan doden en te gronde
richten!
De schade aan je lichaam zal God
je eens duizendvoudig vergelden; maar de schade aan je ziel zal God je nooit
vergelden. Want God heeft de ziel verstand, begrip, geweten, een vrije wil en
de wet gegeven om daarmee goed te kunnen beoordelen wat goed en slecht is, en
zij kan met haar wil het ene of het andere kiezen. Volgens haar keuze zal zij
ook door zichzelf gericht worden, hetzij ten dode of ten leven.
Maar de Vader in de hemel wil dat jullie allen het eeuwige leven ten deel
zal vallen, en daarom heeft Hij Mij in deze wereld naar jullie toegezonden.
Daarom zeg Ik jullie nog eens: Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven
hebben; wie echter niet gelooft dat Ik door de Vader naar jullie toegezonden
werd, zal het leven verliezen dat hij nu gemakkelijk had kunnen aannemen. De
Vader in de hemel heeft Mij echter lief en ook allen die in Mij geloven, en Ik
Zelf zal hun in de waarheid van Mijn woorden het eeuwige leven geven!
10 november
Opvoeden in de kennis van
God (1)
(GJE VI. 204,1-4)
Ik zei: Vriend, wat jij wenst, zal ook gebeuren! Maar zo gemakkelijk als
jij het je voorstelt, zal het echt niet gaan. Want het oude priesterdom is al
te diep geworteld en dat hef je van vandaag op morgen niet op! Daar heb je
eeuwen voor nodig. En zelfs dan zal het vaak nog de vraag zijn; en binnen een
paar duizend jaar zal deze aarde nog lang niet bevrijd zijn van alle
priesterdom en nog minder van alle heidendom.
De wereldse mensen scheppen behagen in de wereld, en daarom moet een
godsdienst er ook heel werelds uitzien, wil deze bij de mensen weerklank
vinden.
De waarheid zal steeds slechts bedekt aan de mensen van deze aarde gegeven
worden; want onverhuld zouden de mensen haar net zo min verdragen als jij het
licht van de middagzon met open ogen verdragen kunt. De mensen moeten leren
denken, vervolgens gaan zoeken en zelf vinden. En als een mens het innerlijke
licht van het leven niet zelf heeft gevonden, helpen duizend leraren hem niet
en maakt het hem tenslotte niets uit of hij het licht voor duisternis of de
duisternis voor licht houdt.
Daarom moet een mens wel een duw krijgen om de waarheid te gaan zoeken,
maar niet de volle waarheid ineens krijgen, want als deze hem opeens helemaal
duidelijk zou worden, zou geen mens die verdragen zonder zijn aardse leven te
verliezen. En dus zullen wij bij de mensen van deze aarde ook nog lange tijd
met de hele, volle waarheid niet zo erg snel voor de dag kunnen komen.
11 november
Opvoeden in de kennis van
God (2)
(GJE VI. 204, 7-11)
Daarom moet een mens aanvankelijk alleen maar door allerlei verschijnselen
in de stoffelijke wereld, en vervolgens zelfs door dromen en door kleine
innerlijke duwtjes zover gebracht worden dat hij over alle verschijnselen en
waarnemingen begint na te denken, - en dat geldt niet meteen voor ieder mens,
maar alleen voor degene die heel in het geheim door God daarvoor bestemd is. De
anderen horen het later pas van zo'n gewekt mens, gaan dan ook overal op letten
en denken erover na.
Pas als bijzonder gewekte mensen veel daarover nadenken, wordt het
toegelaten dat zij vanzelf op het spoor komen dat er een God moet zijn die
alles tot aanzijn roept en alles ordent en leidt. Op deze wijze ontwikkelt zich
langs heel natuurlijke weg de erkenning van een almachtig, algoed en alwijs
goddelijk wezen.
Pas als de mensheid eenmaal in
brede kringen tot deze erkenning gekomen is, worden er grotere openbaringen en
preciezere vaststellingen toegelaten, waaruit de mensen al duidelijker en met
groter vertrouwen het goddelijke wezen leren kennen, maar waarbij ze toch nog
een grote, vrije speelruimte hebben om alles wat aan hen geopenbaard is als
waarheid aan te nemen en daarnaar te handelen, of ook niet aan te nemen en niet
daarnaar te handelen.
Wie de openbaring voor waar aanneemt en daarnaar handelt, komt dan ook al
gauw tot een steeds duidelijker besef en tot het ware, zelfstandige, vrije
leven. Wie het echter niet aanneemt, maar alleen op zijn verstand en zijn
ervaringen vertrouwt en daarnaar handelt, begaat geen zonde, maar hij blijft
toch achter, en zal er veel langer over doen voor hij tot een zuiver kennen van
God en tot vervolmaking van zijn innerlijke, ware leven zal komen.
Wie echter de volle waarheid van een openbaring aanneemt en deze met zijn
verstand duidelijk inziet, maar er eigenzinnig tegenin gaat, zondigt, en
bederft daardoor ook vaak zijn leven in het hiernamaals voor een voor jullie
onvoorstelbaar lange tijd; want hij bezit totaal geen innerlijk licht, omdat
hij noch aan zijn absolute verstand, noch aan de goed begrepen openbaring
gewillig gehoor heeft gegeven.
12 november
Fouten goedmaken
(GJE VI. 206, 7-10)
Ik zei: Luister, wat Ik vandaag in de tempel zei, geldt ook voor jullie
hier op deze berg! Wie zondigt, is een knecht van de zonde, en de waarheid is
niet in hem; en waar geen waarheid in de mens is, is ook geen vrijheid.
Dat jullie vanwege jullie ambt de tempel en zijn diensten niet bezoeken,
zal heus niet jullie grootste zonde zijn; maar heel vaak hebben jullie de armen
die jullie tolhuis moesten passeren, te zwaar belast, en vaak hebben jullie
degenen die voor jullie werkten het loon voor hun diensten onthouden. Kijk, dat
is waarachtig zonde en wie die begaat, komt niet in de hemel, maar in het
gericht en de dood!
Want wie geen liefde voor zijn naaste heeft, heeft nog minder liefde voor
God, die hij toch boven alles moet liefhebben. Want hoe kan degene die zijn
naaste niet liefheeft die hij ziet, God liefhebben die hij niet ziet? De liefde
voor God en daaruit de liefde voor de naaste is echter het leven van de ziel;
wie die liefde niet heeft, heeft in zichzelf ook geen leven, maar alleen het
oordeel en de dood.
Ik zeg jullie nu echter, dat wat Mij betreft jullie zonden vergeven zijn,
omdat jullie die erkend, berouwd en verafschuwd hebben; maar voor volledige
vergeving van jullie zonden is het ook absoluut noodzakelijk dat jullie zoveel
mogelijk degenen die door jullie op enigerlei wijze te kort zijn gedaan, de
schade vergoeden, en dat jullie in het vervolg niet meer zondigen. Wie niet
tot op de laatste cent alles betaald heeft wat hij zijn broeders en zusters schuldig
was, zal niet eerder in het rijk van God binnengaan dan dat hij goedgemaakt
heeft wat hij aan zijn broeder gezondigd heeft. Doe dat, dan zullen jullie het
eeuwig leven ontvangen en dan zijn jullie zonden volledig vergeven!
13 november
Ondergang van Jeruzalem
en eindtijd
(GJE VI. 207, 11-14)
De Heer: Dit meer dan hoogmoedige slangengebroed zal zich mettertijd in
zijn blindheid en machtswaan boven de Romeinen verheffen en hen uit dit land
willen verdrijven. En dat zal hun einde zijn. De veldheer, en later tevens
keizer, is al geboren die deze stad en haar volk de genadeslag zal geven.
En tegen het einde van de tijd van deze aardse bevolking - en dus niet van
deze aarde - zal het precies zo vergaan: De mensen zullen in die tijd weliswaar
geen bergen tot hun diepste fundamenten afgraven, zoals de goud en edelstenen
zoekende Hanochieten dat gedaan hebben, ook zullen zij geen Romeinen meer tegen
zich in het harnas kunnen jagen; maar zij zullen door allerlei machines, door
de kracht van het vuur aangedreven, beginnen om via ongelooflijk diepe
schachten en gaten in het binnenste van de aarde te dringen, waardoor zeer
brandbare gassen in grote massa's naar de oppervlakte van de aarde zullen
komen. En als de atmosfeer te veel met zulke gassen verzadigd zal zijn, zullen
deze vrijwel rondom de hele aarde ontvlammen en alles tot as verbranden.
Slechts weinig mensen zullen daarbij in leven blijven. Maar die over zullen
blijven, zullen dan ook echte mensen zijn. Die zullen dan werkelijk een geheel
vernieuwde aarde bewonen, en jullie en velen die na jullie komen en in Mijn
naam gewekt worden, zullen hun leraars en leiders zijn.
Pas dan zal Mijn rijk geheel over de aarde verbreid zijn, en de mensen van
de zon zullen met Mijn kinderen van deze vernieuwde aarde een volledig
gelijkberechtigde gemeenschap vormen en opgroeien in de liefde van Mijn ware
kinderen.
Maar houd dat wat Ik jullie nu gezegd heb, voor je; want in deze tijd zou
het niemand enige zegen brengen als hij dat allemaal ook precies zou weten. Op
het juiste moment zal Ik het Zelf de mensen, zodra zij diepere dingen verdragen
kunnen, uitvoerig meedelen.
14 november
De ziel van de mens
(GJE VI. 218, 1-2)
De Romein: Kijk, de ziel als geestelijke substantie is helemaal mens, zowel
wat betreft gedaante alsook wat betreft alle ledematen en bestanddelen van het
lichaam! En als dat niet zo zou zijn, kon zij ook niet van haar lichaam zo
volmaakt mogelijk gebruik maken. De handen van de ziel bevinden zich in de
handen van het lichaam, haar voeten in de voeten van het lichaam, en zo verder
alle delen van de ziel in de overeenkomstige delen van het lichaam. Wordt het
lichaam ergens ziek, dan is de ziel ook in de zieke lichaamsdelen aanwezig en
spant zich erg in om deze weer gezond te maken. Lukt haar dat niet, dan wordt
zij daarin passief en het gevolg daarvan is dat zo'n lichaamsdeel helemaal
verlamd, vrijwel gevoelloos en dus inactief schijnt te zijn. Dat is een goede
en juiste leer van alle oude en ook nieuwe psychologen. Maar nu vraag je je af
hoe die geleerden achter dat geheim kwamen. Die vraag is heel gemakkelijk te
beantwoorden.
Allereerst komt iemand die nuchter denkt daarop door zijn verstand; want
als de ziel helemaal het eigenlijke levensprincipe in alle delen van de mens
is, dan moet zij ook in alle delen van het lichaam aanwezig zijn, omdat anders
bepaalde delen van het lichaam zeker geen leven zouden bevatten en op gelijke
wijze dood zouden zijn als het hele lichaam dood is zodra de ziel het verlaten
heeft. Dus omdat het hele lichaam actief is, moet ook, als oorzaak van de
levensactie, de ziel door het hele lichaam verspreid zijn. En dus is de ziel
alleen al volgens het logische denken van een zuiver en gezond mens ongetwijfeld
helemaal mens in geestelijke stof en heeft haar basis - nota bene - in het hele
lichaam.
15 november
Goddelijke leiding van de
mensen
(GJE VI. 221, 6-9)
Ik zei: Als de hele mensheid nu lijden moet door de schuld van de
zelfzuchtige priesters en andere heerszuchtige mensen, kan God daar dan wat aan
doen?!
God gaf de mens een vrije wil om uit zichzelf en voor zichzelf te kunnen
handelen; God gaf de mens echter ook de rede en het verstand, opdat hij de
raadgevingen en wetten van God vatten en begrijpen kan, en heeft hem ook de
kracht verleend daarnaar te handelen. Als een mens zich daarbij echter toch uit
eigen vrije wil door de wereld laat beheersen en geen acht wil slaan op de raad
van God, is het dan niet zijn eigen schuld als hij, omdat hij door eigen schuld
van de hele orde van God niets weet, van de ene ellende in de andere moet
vallen?!
Maar omdat het nu echter al te erg onder de mensen is geworden en hun het
licht te veel ontbreekt, kwam Ik Zelf nu nogmaals als de oude Melchizedek zelfs
in het vlees tot jullie, zoals Ik dat reeds lang van tevoren door alle profeten
heb laten aankondigen.
Ik ben nu hier om de mensen weer opnieuw op de weg van het ware licht en
leven te helpen, en leer en doe tekenen opdat jullie zullen geloven dat Ik het
ben! - en jullie geloven het niet, en gunnen het ook de andere mensen niet dat
zij geloven en daardoor zalig en volkomen gelukkig zouden worden! Wiens schuld
is het dan dat jullie met je blinde aanhang in de ellende blijven? Ik
waarachtig niet! En jullie zullen het op je eigen conto moeten schrijven als
het jullie later nog duizendmaal slechter zal gaan dan nu!
16 november
De letter doodt
(GJE VI. 222, 15-18)
Ik zei: Als Ik Degene ben als wie Ik in deze wereld ben gekomen, dan doe Ik
dat nu met precies hetzelfde recht als waarmee de Vader die in Mij is, eens
Mozes in de woestijn voor jullie joden de wetten gaf. Ik hef echter, zoals jij
denkt, beslist geen wet van Mozes op, maar Ik Zelf vervul de wet in alle
opzichten. Ik laat jullie alleen maar jullie onbegrip zien ten aanzien van de
beoordeling van de wetten van de profeet. Jullie houden je aan de letter, die
doodt, en kennen de geest niet die levend maakt. Ik openbaar jullie nu echter
de alles levendmakende geest; hoe kun je dan zeggen dat Ik de wet van Mozes
ophef?
Jullie letterzifters voeden met jullie letters wel de muggen en verslinden
daarvoor kamelen; want als jullie je dan zo onwrikbaar letterlijk aan de
wetten van Mozes willen houden, hoe kunnen jullie daarvoor dan voor veel geld
en andere offers aan rijke joden dispensatie geven?!
Zelf eten jullie zelfs op de sabbat gezuurd brood, jullie eten wild
gevogelte en geven ook nog aan jullie apostelen verlof om alles te eten wat de
mensen in een bepaald land eten. Het gaat jullie echter alleen maar om het
aardse voordeel, en dat maakt nu juist dat je de wet breekt; Ik geef de mensen
echter nu uit pure liefde en mededogen deze raad en verlang voor die
dispensatie geen offers en hef daarom de wet van Mozes niet op! Want als de
mens, wanneer hij honger heeft, zijn lichaam verzadigt met wat voor eetbaar
voedsel dan ook, zondigt hij tegen geen enkele wet van Mozes. Maar als een jood
puur uit smulpaperij en om zijn gehemelte onnodig te strelen, tot ergernis van
zijn medemensen het vlees van onreine of gestikte dieren eet, terwijl hij
voldoende vlees heeft van reine dieren, dan zondigt hij omdat hij zijn zwakke
medemensen daarmee ergert.
Hiermee zeg Ik niets anders dan: Een mens kan indien nodig ook het vlees
van al de door Mij aangegeven dieren eten en hoeft daar geen gewetenszaak van
te maken.
17 november
Leven na dit leven
(GJE VI. 225, 2-5)
Ik zei: Noch een mens en nog minder een reeds overleden geest kan je het
leven van de ziel laten zien en bewijzen. Dat moet je in jezelf vinden; en dat
is alleen maar mogelijk door de ware liefde tot God en door de liefde tot de
naaste.
Jij dacht dat de terugkeer van een reeds overleden ziel het geloof in de
onsterfelijkheid van de ziel en het geloof in God het meest zou versterken, en
Ik zeg je dat jouw mening fundamenteel fout is! Ten eerste heeft een overleden
ziel aan gene zijde voor zichzelf en degenen die daar haar naasten zijn meer
dan genoeg te doen, en in zekere zin niet zo veel vrije tijd om meermalen
weer, in een uit de lucht van de aarde zich aangeschaft lichaam, bij de aardse
mensen te verschijnen en hun te leren hoe het aan de andere kant is en hoe het
er uitziet, en ten tweede kan iedere volmaakte geest zonder meer, zonder
beperking van de vrije wil, zeer goed op de mensen inwerken, en zo'n
onzichtbare inwerking is voor de mens veel heilzamer dan de zichtbaarheid en
hoorbaarheid van een overleden geest. Want als een goede en al zeer verlichte
geest goede en edele gedachten en gevoelens in je hart legt, dan zijn zij al
zo goed alsof je ze zelf bedacht had; zij verenigen zich met je leven en zetten
je tot daden aan.
Als echter een geest, zoals bijvoorbeeld die van Mozes, voor je verscheen
en tegen je zei: Dit en dat moet je doen als je tot het leven wilt ingaan; doe
je dat niet dan val je onder het gericht van de almachtige God en dan is een
volledig gelukkige opstand uit de dood van het gericht heel moeilijk!, dan zul
je na die vermaning beven, en je leven lang niets anders durven te doen dan wat
de geest van Mozes je bevolen heeft.
In hoeverre is dat dan een verdienste van jezelf? Kijk, helemaal geen; want
het eigen betere weten van je vrije wil heeft je niet beter laten handelen,
maar de macht van de naar je toegekomen geest, en dat heeft voor je ziel
vrijwel geen waarde!
18 november
Noodzaak van absolute
vrijheid
(GJE VI. 225, 7-8)
De mensen van deze aarde zijn voorbestemd om vrije en volledig zelfstandige
kinderen van God te worden, en dus moeten zij ook zo geleid worden dat daarbij
hun noodzakelijke vrije wil niet de geringste dwang ondergaat van de kant van
een sterkere geest, maar alleen door openbaring en lering en door uiterlijke
wetten zodanig geleid wordt dat zij uit zichzelf het ware en goede dat haar
geleerd wordt met haar vrije wil aanpakt en uit eigen beweging gaat doen.
Kijk, het rekening houden met de vrije wil van de mens van deze aarde gaat
bij God zelfs zover dat Hij niet eens altijd toeziet op wat een of ook meerdere
mensen denken, willen en doen. Alleen wanneer zij te ver van God zijn
afgeweken, kijkt God naar hen om en verwekt weer zieners, leraren en profeten,
om de mensen weer de wil van God en zijn plannen met hen opnieuw mee te delen.
Houden de mensen daar rekening mee, dan gaat het al weer helemaal goed; houden
zij zich er echter niet aan, en bespotten en vervolgen zij de door God voor
hen opgewekte zieners, leraren en profeten, dan wordt God gedwongen een
uiterlijk strafgericht over de mensen en vaak over een heel volk te laten
komen. Maar zelfs zo'n gericht gaat nooit direct van de almachtige wil van God
uit, maar komt altijd door de blinde en boosaardige verkeerdheid van de mensen.
19 november
Contact met gene zijde
(GJE VI. 225, 17-20)
Ik zei: Als een mens tegen alle aanvechtingen van zijn zintuigen in,
vrijwillig gehoor heeft gegeven aan de goede van buiten komende raadgevingen en
vermaningen, en zijn leven daarnaar heeft ingericht, wordt de stille invloed
van de goede geesten ook steeds krachtiger, die echter geen mens anders voelt
en mag voelen dan dat dit door hemzelf gewild is. Als de invloed van het goede
uit de hemelen door de eigen wil van de mens eenmaal zo krachtig is geworden
dat de ziel daar helemaal in is overgegaan, wordt de ware goddelijke geest van
de liefde in haar wakker, doordringt de ziel geheel, en dan pas is de ziel de
eerste fase van haar vervolmaking ingegaan, is dan al onveranderlijk vrij en
kan, ook al is zij nog in het lichaam, verschijningen en openbaringen van
geesten en zelfs van de hoogste engelen ontvangen.
En dan gebeurt het vaak dat zulke mensen verschijningen krijgen, met zielen
aan gene zijde spreken en zich door hen persoonlijk laten voorlichten en
daarvan ook andere, nog helemaal natuurlijke mensen getrouw en waarachtig over
kunnen berichten. Wie hen gelooft, doet daar zeker goed aan, - alleen moet hij
niet meteen eisen datzelfde ook te ervaren; want dat kan niet eerder dan dat
hij de hiervoor beschreven geestelijke zielenrijpheid bereikt heeft.
Ieder mens moet zich echter eerst gelovig naar de ontvangen goede lessen
richten en dan op zijn gemoed letten, maar ook op de vaak sluimerende, kwade
hartstochten in zijn lichaam, die zich in traagheid, arbeidsschuwheid, wellust,
eigenliefde, starheid, hoogmoed, nijd, gierigheid en heerszucht maar al te
duidelijk kenbaar maken. Aan deze laatste moet hij door de kracht van de liefde
tot God en door de liefde tot de naaste, door geduld, deemoed en
zachtmoedigheid het hoofd bieden, dan zal hij helemaal niet lang hoeven te
wachten tot de goede geesten zich voelbaar en duidelijker aan hem zullen
openbaren.
Overigens is er bijna geen enkel mens bij wie het niet een keer toegelaten
is bepaalde wenken en zelfs gezichten uit het hiernamaals te krijgen. Maar
wanneer de mens dat alles daarna in de wind slaat en het alleen maar voor een
zinsbegoocheling houdt, kan men hem niet helpen.
20 november
Schepping zonder einde
(GJE VI. 226, 4-5)
Ik zei: Als je dit nu bedenkt, zal het je toch misschien een beetje
duidelijker worden of een eindeloos groot aantal van ware Godskinderen eens
voor de gezamenlijke, eeuwige, eindeloze hemel te groot zal worden! Denk je
dan, dat voor de eeuwig grote God een aantal dat door jouw mensenverstand
beperkt wordt, voor eeuwig zou voldoen? Tel slechts de schepselen van deze
aarde, denk aan de overal oneindige vruchtbaarheid en
voortplantingsmogelijkheid van planten en dieren, en dan kun je daaruit al
concluderen dat bij God alles tot in het oneindige doorgaat en niemand kan
zeggen dat dit geen nut heeft!
Want als God dat niet in planten en dieren gelegd zou hebben, dan zouden
jullie binnen korte tijd geen brood meer hebben en geen vlees en geen melk,
geen wijn en geen fruit; maar omdat een tarwekorrel als hij in de aarde gelegd
wordt honderdvoudige vrucht geeft, hebben jullie steeds brood genoeg en
eveneens al het andere. Als God dus steeds in alles oneindige dingen schept
volgens Zijn allerhoogste wijsheid en eindeloze macht, kan dan iemand zeggen
dat het eeuwige en eindeloze scheppen uit God iets nutteloos is? Jullie eigen
alledaagse levensbehoeften leren jullie al het zuivere tegendeel, omdat jullie
zonder voedsel niet zouden kunnen bestaan! Begrijp je nu, waarom God voortdurend
zo eindeloos veel schept?
21 november
Het wezen van God
(GJE VI. 226, 8-10)
Ik zei: God is geestelijk eeuwig en oneindig. Alles ontstaat en bestaat uit
Hem, alles is in Hem, alles is de eeuwige, eindeloze overvloed van Zijn
gedachten en ideeën van het kleinste tot het grootste. Hij denkt ze in het
heldere licht van Zijn zelfbewustzijn en wil dat ze werkelijkheid worden, en
dan zijn zij reeds, wat zij als oerbegin zijn moeten. Daarbij legt Hij dan de
lichtkiem van Zijn liefde in de in zekere zin uit Zijn persoonlijkheid naar
buiten gebrachte gedachten en ideeën, maakt ze levend, zodat ze dan als
zelfstandige wezens bestaan, en leidt ze dan door Zijn voortdurende en steeds
grotere geestelijke invloed tot de hoogst mogelijke trap van de onverwoestbare
zelfstandigheid.
Deze wezens zijn dan - omdat de goddelijke liefde in hen hen leidt en in
stand houdt - zelf ook vol scheppende kracht, reproduceren zichzelf en kunnen
zich tot in het oneindige vermeerderen. En ieder wezen dat uit hen ontstaat,
lijkt niet alleen op de voortbrenger, zoals kinderen op hun ouders, maar is
eveneens toegerust met dezelfde eigenschappen, die ertoe dienen dat verwekker
en verwekte de goddelijke liefde in zichzelf vermeerderen, wat gemakkelijk
mogelijk is. Daardoor kunnen zij tenslotte uit de materie helemaal in het
zuiver geestelijke overgaan en geheel aan God gelijk worden en toch hun
individuele zelfstandigheid behouden, en dat voor eeuwig.
Zo keren de eens naar buiten gebrachte gedachten en ideeën van God weer
volledig naar en in God terug, maar niet meer puur zoals zij naar buiten
gebracht zijn, maar als volledig levende, van zichzelf duidelijk bewuste en
zelf handelende wezens, die dan helemaal, als van God onafhankelijk, op
zichzelf kunnen bestaan, werken en handelen, - en daarom heb Ik dan ook tegen
Mijn leerlingen gezegd: Word net zo volmaakt als jullie Vader in de hemel
volmaakt is!
22 november
Alle materie wordt
geestelijk
(GJE VI. 226, 12-13,
14-16)
Al het eens aards geschapene vindt als zodanig dan eens zijn einde, als het
door het vervuld worden met de goddelijke liefde langzaam maar zeker overgegaan
is in het zuiver geestelijke; en zo zal ook deze aarde niet eeuwig bestaan,
maar langzaam maar zeker in het geestelijke overgaan. Maar volgens de
tijdrekening van deze aarde zal het voor jullie huidige verstand nog zeer lang
duren tot het vuur van de goddelijke liefde alle materie in haar oorspronkelijk
geestelijke zal hebben opgelost.
De oplossing van een wereld zal echter op gelijke wijze plaatsvinden als
waarop ieder ander aards wezen oplost, waarbij de uiterlijke dood gaandeweg
steeds meer intreedt en zichtbaar wordt. (...)
En kijk, zo komt er aan het eigenlijke scheppen eeuwig geen eind, omdat God
ook eeuwig nooit kan ophouden in Zijn eeuwig onbegrensde liefde en wijsheid te
denken en te willen en lief te hebben!
Ik denk dat het nu wel voor iedereen helemaal begrijpelijk moet zijn! Tegen
degene voor wie het toch nog te weinig begrijpelijk mocht zijn, zeg Ik nog bovendien:
Denk jezelf in eeuwig jeugdige kracht onsterfelijk voortlevend op een wereld!
Zul je ooit ophouden met denken en willen? Zul je ooit helemaal niets gaan
doen, of zul je nergens meer van willen genieten? Beslist niet, maar je zult
steeds meer gaan doen, ijverig bezig zijn en er alles voor geven om je steeds
meer en grotere genoegens van het leven te verschaffen; want de liefde en het
ware leven der liefde kan nooit rusten, maar moet bezig zijn, omdat het leven
zelf niets anders is dan doorlopend bezig zijn.
Laat daarom niemand van jullie denken dat hij zich eenmaal aan gene zijde
in een eeuwige passieve, zoete rust zal bevinden; want dat zou juist de ware
dood zijn voor de geest of de ziel. Hoe geestelijker een mens innerlijk wordt,
des te actiever wordt hij ook, en dat door en door. Als dat echter in deze
wereld al zichtbaar en duidelijk herkenbaar het geval is, hoeveel te meer zal
dat dan aan de andere zijde het geval zijn, waar geen zwaar lichaam de ziel in
haar bezig zijn zal belemmeren!
23 november
Met de liefde als
drijfveer
(GJE VI. 227, 4-7)
Ik zei: Wie in Mijn leer blijft, blijft ook in Mij, en Ik blijf in hem; wie
echter door zijn daden Mijn leer verlaat, verlaat ook Mij, en het leven is niet
in hem. Ik ben de ware levensdag. Wie op deze dag voortgaat, zal zich niet
stoten en wie op deze dag werkt, zal het ware levensloon ontvangen.
Nu weten jullie voorlopig het belangrijkste; jullie zullen nog voldoende
gelegenheid hebben om al het andere te horen. Maar kennis alleen maakt niet
zalig, slechts het handelen!
Er is echter een tweevoudig handelen: een handelen voor de wereld uit
eigenbelang - en een werkelijk handelen in de wereld uit ware liefde tot God en
uit liefde voor de naaste. Uit het eerste verkrijgt de mens het gericht en
gemakkelijk de eeuwige dood, uit het tweede echter de liefde en genade van God
en het eeuwige leven van de ziel.
Daarmee zeg Ik niet dat iemand niet met alle ijver de aarde moet bebouwen,
en dat hij niet spaarzaam moet zijn, want Ik Zelf raad iedereen alle vlijt aan en
een juiste spaarzaamheid. Maar dat alles behoort men te doen om voldoende
voorraad te hebben om op ieder moment de armen bij te kunnen staan. Want wat
iemand de armen doet in Mijn naam, zal Ik zo aannemen alsof hij het Mij gedaan
had, en Ik zal hem zegenen hier en aan gene zijde; wie echter alleen voor
zichzelf en puur voor zijn kinderen werkt en zorgt, en niet schuwt iets
oneerlijk in bezit te nemen, die zal geen zegen
van Mij kunnen verwachten, en aan gene zijde zal hij voor Mijn rechterstoel
niet bestaan, maar hij zal buiten geworpen worden in de kerker van de buitenste
duisternis. Daar zal veel gehuil en tandengeknars zijn, en zo'n ziel zal
moeilijk ooit tot volle aanschouwing van God komen.
24 november
Drie-eenheid in God
(GJE VI. 230, 2-6)
De Heer: De Vader, Ik als Zoon en de Heilige Geest zijn herkenbaar van
eeuwigheid één en dezelfde.
De Vader in Mij is de eeuwige liefde en als zodanig de oergrond en de
eigenlijke oerstof van alle dingen, die de hele eeuwige oneindigheid vervult.
Ik als Zoon ben het licht en de wijsheid, die voortkomt uit het vuur van de
eeuwige liefde. Dit krachtige licht is het eeuwige, volmaaktste zelfbewustzijn
en de helderste zelfkennis van God en het eeuwige woord in God, waardoor alles
wat bestaat gemaakt is.
Opdat dit alles echter gemaakt kan worden is de machtige wil van God nodig,
en dat is dan de Heilige Geest in God, waardoor de werken en wezens hun
volledige bestaan krijgen. `Er zij!'- en dan is er, wat de liefde en de
wijsheid in God besloten hebben.
En kijk, dat alles bevindt zich nu in Mij: De liefde, de wijsheid en alle
macht! En daarom is er maar één God, en dat ben Ik, en Ik heb alleen maar hier
een lichaam aangenomen om Mij aan jullie mensen van deze aarde, die Ik
volkomen naar Mijn evenbeeld geschapen heb uit de oer-substantie van Mijn
liefde, in jullie individualiteit nader te kunnen openbaren, - zoals dat juist
nu het geval is.
25 november
Drie-eenheid in de mens
(GJE VI. 230, 8-I0)
De Heer: Kijk, ieder mens heeft liefde in zich en tengevolge van die liefde
ook een wil; want de liefde op zichzelf is een begeren en verlangen, en in het
begeren en verlangen ligt nu juist de wil. Dat is ook eigen aan alle planten en
dieren, en in zeker opzicht ook aan de andere materie.
Liefde en wil heeft zelfs de ruwste en ongeciviliseerdste mens. Maar wat
doet hij daarmee? Hij is alleen maar uit op de bevrediging van zijn laagste en
stoffelijkste behoeften die zich instinctmatig uit zijn grove liefde in zijn
wil vertalen, waar zijn verstand niets anders dan een flauw vermoeden van
opvangt. Kijk maar eens of de daden van zulke mensen niet veel slechter zijn
dan die van dieren bij wie de liefde en het verlangen door een beïnvloeding van
boven geleid wordt!
Maar heel anders staat het met de liefde en haar wil bij die mensen van
wie het verstand een helder licht is geworden; het schijnt dan door de liefde
en haar wil, en daardoor door de hele mens. Dan pas zorgt de liefde voor de
zuivere middelen, zij ordent het licht of de wijsheid, en zij activeert de wil.
Als de mens echter als evenbeeld van God ook die mogelijkheid in zich heeft,
bestaat hij dan uit drie mensen of is hij slechts één mens?
26 november
Geloven zonder te zien
(GJE VI. 236, 2-6)
Ik zei: Ik zal jullie in wezen wel verlaten, d.w.z. met het wezen van Mijn
persoonlijkheid, omdat dat gebeuren moet om voor jullie evenals voor allen die
door jullie in Mij geloven, een eeuwige, gelukzalige woonplaats te bereiden;
maar met Mijn geest, die de oneindigheid vervult, blijf Ik bij jullie tot aan
het einde van de wereld, en dat nog effectiever dan nu, en jullie zullen dan
nog grotere dingen doen dan Ik nu Zelf doe.
In wie Mijn leer, dus Mijn licht en daarom de eeuwige waarheid, huist, in
hem huist ook Mijn kracht en Mijn macht. Wat willen jullie dan nog meer?
Philippus zei: U Zelf, Heer, omdat wij U boven alles liefhebben!
Ik zei: Ook dat zal jullie volledig gegeven worden; want waarlijk, Ik zeg
jullie: Waar er ooit slechts twee of drie ernstig in Mijn naam bijeen zullen
zijn, daar zal ook Ik bij hen zijn, ofwel zichtbaar of waarneembaar werkend in
de geest, en dat zal toch ook wel Mijn wezen zijn?!
Kijk, in later tijden, als de mensen meer en meer in allerlei wetenschappen
en kunsten bedreven zullen zijn dan ze nu zijn, dan zal Ik maar heel zelden
zichtbaar bij hen verschijnen, maar des te intenser werken door Mijn geest. En
Ik zeg jullie: Deze mensen zullen des te zaliger worden, omdat zij dat wat
jullie nu zien, niet zien, maar toch zonder te twijfelen geloven en daarnaar
zullen leven! Jullie hebben Mij lief omdat je Mij ziet; de mensen in de
toekomende tijd echter, zullen Mij liefhebben zonder Mij ooit gezien te hebben.
Hoezeer zullen zij Mij dan liefhebben als zij Mij in Mijn rijk zullen zien!
Daarom heb Ik jullie al eens een beeld gegeven waarin gezegd werd: En zo zullen
gemakkelijk de eersten de laatsten worden, en de laatsten de eersten!
Want heus, er is meer voor nodig
om niets te zien en toch te geloven en te leven volgens het geloof, dan alles
te zien en dan pas te geloven en daarnaar te leven! - Zijn jullie allen dat ook
niet van mening?
27 november
Verhouding tussen hel en
wereld
(GJE VI. 240, 1-4)
De Heer: Laat echter niemand van jullie denken dat Ik ook de hel eens
geschapen zou hebben! Dat zij verre van Mij en van jullie allen! Denk ook niet,
dat het een plaats van eeuwige bestraffing van de boosdoeners van deze aarde
is! Zij heeft zich vanzelf gevormd uit al die vele mensenzielen die op deze
aarde iedere goddelijke openbaring weghoonden, God loochenden, slechts deden
wat hun uiterlijke zinnelijkheid behaagde, maar zich uiteindelijk goddelijke
eer lieten bewijzen en al het volk door hun hovelingen liet instrueren, dat
zij zelf goden waren en dat het hele volk hen moest aanbidden, zoals Nebukadnezar
dat in Babylon deed. Zij bedachten opnieuw afgoden en dwongen de volken die te
aanbidden en hun grote offers te brengen; wie dat niet deed, werd onmenselijk
gemarteld.
Daaruit kunnen jullie wel opmaken wat voor macht de hel over de hele aarde
uitoefende, en hoe dringend het nodig was dat Ik Zelf af moest dalen in de
materie om dit oude maar noodzakelijke gericht met Mijn hele inzet te
doorbreken en daardoor tegen de hel die zichzelf geschapen had een dam op te
werpen die zij nooit meer zo zal doorbreken als tot nu toe het geval was.
Ik, de Allerheiligste, moest Mij met de onheiligheid van de zwakheid van
de mensen van het geschapene bekleden, om als een sterke held de hel te kunnen
naderen om deze te overwinnen. Ik ben nu naar haar toegekomen, ben er midden
in, en alle duivels en satans vluchten voor Mij als los kaf in de stormwind.
En hiermee heb Ik jullie nu met een voorbeeld laten zien, wat de hel is,
wat zij deed, ten dele nog doet, en wat de verlossing is. Hebben jullie dat wel
enigszins begrepen?
28 november
Hel of hemel ben ik zelf!
(GJE VI. 240, 6, 8)
Ik zei: Ja, m'n vriend, de wereld en de hel zijn net zo één als lichaam en
ziel één zijn. De grote helleziel bedient zich net zo van de uiterlijke wereld
als de ziel zich van haar lichaam bedient. Als de ziel een engel is door haar
liefde tot God en de naaste, dan zal ook het lichaam alleen maar goed doen,
omdat de ziel, die het lichaam levend maakt, niets kwaad wil en kan doen; maar
is de ziel al volledig een duivel, dan is haar lichaam dat ook.
Want zoals voorheen, moet ook nu en in het vervolg iedere ziel in het
lichaam haar wils- en kennisvrijheidsproef doormaken, en die kan zonder
toegelaten prikkels tot het goede en het kwade nooit ofte nimmer plaatsvinden.
Maar nu hebben de mensen door Mij hulp bij de hand en ze kunnen de hel die zich
in hen uit wil breiden altijd met glans overwinnen, wat nu juist het gevolg is
van Mijn verlossing. Die dat echter niet zullen doen, zullen nog dienstbaarder
aan de nieuwe hel zijn dan de ouden dat tot op deze tijd waren.
29 november
Handelen uit liefde
(GJE VI. 243, 3-4, 6, 7)
Ik zei: Voor jou kan dat wel erg eerlijk zijn, maar voor Mij is dat erg
krom! Als jij gelooft, dat hetzij de hel of de hemel als beweegredenen moeten
dienen om de mensen van het kwade af te houden en naar het goede toe te
brengen, dan ga je toch wel uit van een heel foute gedachte; want de volkomen
slechte mens lacht om jouw hel en om jouw hemel, en de volkomen goede is ook
goed zonder jouw hel en zonder jouw hemel. Want op de manier waarop jij de zaak
voorstelt zijn de hel en de hemel pas helemaal geschikt om ieder mens zo slecht
mogelijk te maken.
Want wie goed doet alleen vanwege het loon, leent zijn geld tegen hoge
rente uit, en wie dat doet, bezit geen naastenliefde, en nog minder liefde voor
God. Want hoe kan iemand die zijn naaste die hij ziet, niet liefheeft, dan wel
God liefhebben die hij niet ziet?
Het is dus van het begin af aan al verkeerd geweest van de mensen, dat de
ouden de hel voor hun kinderen zo heet mogelijk maakten en de hemel
afschilderden met alle kleuren van het licht en met alle geneugten die de
menselijke zintuigen strelen. Daardoor veroorzaakten zij wel een soort
vroomheid, die echter vanwege de hel, waar je erg gemakkelijk in terecht kon
komen, en vanwege de hemel, die te moeilijk bereikt kon worden, nooit in ware
liefde tot God en de naaste overging, maar bij de zwakkere karakters ontaardde
in een steeds grotere vrees en bij de sterkere, die meer verlicht waren,
overging in een totale onverschilligheid ten opzichte van God en de medemens.
Het gevolg daarvan is echter de huidige bijna totale goddeloosheid onder
de mensen.
30 november
Doodstraf
(GJE VI. 244, 3-5)
Ik zei: Als een ruw, dierlijk verwaarloosd mens, door zijn dierlijke
hartstochten gedreven een mens doodt, zou de gedode eigenlijk het recht hebben
degene die hem heeft doodgeslagen ook te doden; een derde echter die de
doodslager nooit kwaad gedaan heeft, heeft eigenlijk helemaal geen recht zich
in plaats van de verslagene op diens moordenaar te wreken. Maar omdat zo'n
dierlijk mens ook voor andere mensen gevaarlijk kan worden, kan er jacht op hem
gemaakt worden. Heeft men hem te pakken, dan moet men hem in een goede
gevangenis zetten, onderricht geven en proberen van hem een mens te maken! Is
dat gelukt, dan heb je van een duivel een mens gemaakt, waarvoor je meer van
het ware levensloon in je te verwachten hebt dan wanneer je de moordenaar
gedood zou hebben. Dat zou dus iets zijn wat het allerbeste met een moordenaar
gedaan kon worden.
Of maak in een ander geval, als de moordenaar een te beruchte en helemaal
lichamelijke duivel zou zijn, ook jacht op hem en vraag hem dan, wanneer je hem
gevangen hebt, de reden waarom hij die gruweldaden gepleegd heeft, en of hij er
geen berouw over heeft! Spreekt hij de waarheid, doe dan zoals Ik hiervoor
gezegd heb; loochent hij de daad echter of geeft hij op jullie vragen geen
behoorlijk antwoord, hoewel jullie er van overtuigd zijn dat hij de booswicht
is, zorg er dan voor dat hij verder onschadelijk wordt voor de menselijke
samenleving, maar niet door zijn dood, maar hetzij door hem achter stevige
tralies te zetten, door het blind maken van zijn ogen of door een verbanning
naar een dusdanig verre streek aan zee, dat hij daar nooit meer vandaan kan komen.
Dat is zo Mijn raad hoe jullie je ook in zo'n geval als Mijn echte
leerlingen zullen moeten gedragen.
1 december
Symboliek van de dageraad
(GJE VII. 1, 3-4)
Als de mens het woord van God hoort, begint in zijn ziel de ochtend te
gloren. Als hij het gehoorde gelooft en daarop vertrouwt, wordt het reeds
lichter in hem. Hij begint dan steeds meer vreugde in de leer te scheppen en
handelt daar dan ook naar. Zijn daden worden dan net als die lieflijke
ochtendwolkjes rood getint door de liefde, waardoor het steeds lichter en
lichter wordt in de mens. Door die vreugde van de mens in het goede en ware uit
God komt hij tot een steeds duidelijker kennen van God en zijn hart ontvlamt in
volle liefde tot God, en dat lijkt precies op dit morgenrood dat nu al stralend
helder is. De inzichten over God en daardoor ook over zichzelf en zijn grote
roeping breiden zich op gelijke wijze uit als het morgenrood, dat nu al zo
helder geworden is dat daardoor om ons heen alle mooie gebieden van de aarde
duidelijk zichtbaar worden.
Maar het wordt nog almaar lichter en lichter. De wolkjes die het dichtst
bij de opgaande zon staan - zoals de daden uit zuivere liefde tot God - worden
helder stralend goud. Tenslotte begint het in het oosten te gloeien en kijk, de
zon zelf stijgt in de volle glorie van haar licht en majesteit boven de
horizon, en zoals de nieuwe dag door het licht van de zon opnieuw uit de nacht
geboren wordt, zo wordt ook de mens opnieuw geboren door de kracht van Gods
woord en door de steeds stijgende liefde tot God en de naaste. Want de geestelijke
wedergeboorte in de mens bestaat eruit, dat hij God steeds meer leert kennen en
daardoor ook steeds meer liefheeft.
2 december
Beter te geven dan te
ontvangen
(GJE VII. 1, 14-17)
Wie aan iemand die dorst heeft, uit ware naastenliefde uit zijn bron ook
maar een slok fris water geeft, zal daarvoor aan gene zijde worden beloond.
Want wie hier zijn naaste liefde bewijst, zal ook daarginds liefde vinden. Het
komt er hier werkelijk niet op aan hoeveel iemand geeft, maar hoofdzakelijk hoe
iemand zijn arme naaste iets geeft. Iemand die uit ware liefde vriendelijk
geeft, geeft dubbel en zo zal ook aan gene zijde zijn beloning zijn.
Als je veel hebt, kun je zoals gezegd ook veel geven. Heb je het met
vreugde en veel vriendelijkheid gegeven, dan heb je de arme dubbel gegeven. Als
je zelf echter niet veel hebt, maar toch je nog armere naaste ook van dat
weinige met vreugde en vriendelijk een deel hebt gegeven, dan heb je tienvoudig
gegeven, en dat zal je ook aan gene zijde vergoed worden. Want wat je in Mijn
naam doet voor de armen, is even goed als wanneer je het voor Mijzelf had
gedaan.
Als je echter bij iedere gift en edele daad wilt weten of en hoe Ikzelf
daaraan een welgevallen heb, kijk dan slechts naar het gezicht van degene die
je in Mijn naam, zoals Ik dat nu heb uitgelegd, iets goeds hebt bewezen, want
daaraan zul je de ware graad van Mijn waardering helder en duidelijk zien.
Alleen wat de ware liefde doet, is voor God welgedaan; wat enkel volgens de
maat van het verstand wordt gedaan, heeft weinig waarde voor de ontvanger en
nog minder voor de gever. Ik zeg jullie: Het is zaliger te geven dan te
ontvangen.
3 december
De oerstoffen van de
schepping (1)
(GJE VII. 17, 2-4)
Rafaël: Is er dan buiten God iets wat niet uit Hem ontstaan zou zijn? Is
niet alles wat van eeuwigheid de oneindige ruimte vult, Zijn gedachte, Zijn
idee, Zijn wijsheid, Zijn wil?
Kijk, Zijn gedachten, die in een onuitputtelijke, eindeloze stroom eeuw in
eeuw uit steeds maar doorgaan, zijn de eigenlijke oer-substanties en de
oerstoffen, waaruit alles wat op aarde en in de hemelen is gemaakt, door de
ongedeelde, eeuwige macht van de goddelijke wil blijft bestaan. Geen enkele
gedachte en geen enkel idee kan als zodanig in God zonder Zijn wil ontstaan en
voortbestaan. Omdat elke gedachte en elk idee, die uit de hoogste intelligentie
van God door Zijn wil ontstaat, ook als zodanig als aparte intelligentie het
overeenkomstig deel van de goddelijke wil in zich draagt, kan ook iedere op zichzelf
staande gedachte van God, die Gods wil in zich draagt, of een net zo geaard
groter idee van de Heer, evenmin als God Zelf ooit een einde hebben, omdat Hij
een eenmaal opgekomen gedachte en een nog dieper opgevat idee binnen de sfeer
van Zijn allerhelderste zelfbewustzijn nooit kan vergeten. Omdat het bij God
echter puur onmogelijk is om een gedachte te vergeten, die eenmaal bij Hem is
opgekomen of een idee dat Hij eenmaal heeft opgevat, blijft ook iedere nog zo
geringe gedachte en een nog zo onbetekenend schijnend idee van God voor eeuwig
onverwoestbaar in zijn oergeestelijke staat.
Omdat echter verder - zoals reeds eerder aangeduid - iedere gedachte en
ieder idee van God ook voor een deel als goddelijke vonk van Zijn
intelligentie, noodzakelijkerwijs ook de goddelijke wil in zich draagt, daarom
kan dan ook elk van die op zichzelf staande gedachten en elk op zichzelf staand
idee van God op zichzelf of als een aantal wijs met elkaar verenigde gedachten
- wat dan een idee is - zich als iets zelfstandigs op zijn eigen manier en
binnen zijn eigen sfeer vormen, zich in en voor zichzelf vervolmaken als
datgene wat hij is, zich tot in het oneindige vermeerderen en door wijs
samengaan met andere oerstoffen en substanties ook edeler en volmaakter worden.
4 december
De oerstoffen van de schepping (2)
(GJE VII 17, 6-8)
De steeds vaster met elkaar verbonden, oorspronkelijke geestelijke
oersubstanties en oerstoffen beginnen zich in zo'n onvrije toestand steeds
onbehaaglijker te voelen, worden erg actief om zich vrijer te maken en dan
begint het in zo'n hemellichaam vooral in de vaste en zware delen zeer vurig te
worden. Door deze vurige actie van de onder druk staande, oorspronkelijk vrije
oersubstanties en oerstoffen worden de vastere delen van zo'n nieuw
hemellichaam verscheurd, ja, het binnenste wordt vaak het buitenste en
omgekeerd het buitenste het binnenste, en pas na heel veel van zulke gevechten
wordt zo'n nieuw hemellichaam een beetje rustiger en de daarin gevangen
oergedachten en oerideeën van God vinden dan een andere weg om zich vrij te
maken van de grote druk en zich ervan te ontdoen.
En kijk, weldra ontstaan er dan allerlei planten en dieren en dat gaat zo
door tot en met de mens, waarin dan heel veel van die oergedachten en oerideeën
van God pas volledige bevrijding uit hun oude gericht vinden. Pas dan herkennen
deze God als de oergrond van al het bestaan en al het leven en zij keren dan
tot Hem terug als zelfstandige, volledig vrije wezens, d.w.z. als zij volgens
Zijn herkende wil geleefd hebben.
Maar deze zuiver vrije,
zelfstandige, geestelijke ommekeer op de ontelbare, zeer uiteenlopende
hemellichamen is ook net zo verschillend als de hemellichamen onderling en in
zichzelf zijn. De meest volmaakte terugkeer vanaf een hemellichaam naar God is
en blijft echter die vanaf deze aarde, omdat hier ieder mens in zijn ziel en in
zijn geest volkomen aan God gelijk kan worden als hij dat maar wil; want wie
hier naar God streeft, zal ook bij God komen. Begrijp je deze dingen?
5 december
De zeven
oer-eigenschappen van God
(GJE VII. 18, 3-8, 10,
15)
Het mystieke getal zeven slaat op het volkomen oorspronkelijk goddelijke
en het aan God gelijke in elke van Hem uitgaande gedachte en in ieder idee die
door Hem is gevormd en als het ware uit Hem naar buiten is geplaatst.
Het eerste in God is de liefde. Die is in alle geschapen dingen te vinden,
want zonder liefde kan niets bestaan.
Het tweede is de wijsheid, het uit de liefde voortkomende licht. Ook deze
kun je in elk wezen aan zijn vorm waarnemen, want hoe ontvankelijker een wezen
is voor licht, des te meer ontwikkeld, verfijnd en mooier zal ook zijn vorm
zijn.
Het derde, dat uit de liefde en de wijsheid voortkomt, is de werkzame wil
van God. Daardoor worden de gedachte wezens pas werkelijkheid, zodat zij dan
werkelijk bestaan en aanwezig zijn, anders zouden alle gedachten en ideeën van
God hetzelfde zijn als jouw nietszeggende gedachten en ideeën, die nooit
realiteit worden.
Het vierde dat weer uit deze drie ontstaat, is en heet de orde. Zonder deze
orde zou een wezen nooit een blijvende en vaste vorm en dus ook nooit een
bepaald doel hebben. Want als je een os voor de ploeg spant en zijn vorm en
gedaante zou veranderen, bijvoorbeeld in een vis of in een vogel, zou je daar
dan wel ooit een doel mee kunnen bereiken? Of als je een vrucht zou willen
eten, die voor je mond in een steen zou veranderen, wat zou je dan aan die
vrucht hebben? Kijk, dat alles en ontelbaar veel meer wordt verhoed door de
goddelijke orde als vierde geest van God.
De vijfde geest van God heet de goddelijke ernst, zonder welke geen enkel
ding een bestaansmogelijkheid zou hebben, omdat hij overeenkomt met de eeuwige
waarheid in God en die geeft aan alle wezens pas de ware duurzaamheid, de
voortplanting, het gedijen en de uiteindelijke vervolmaking. Zonder die geest
in God zou het er voor alle wezens erg slecht uitzien. Zij zouden zijn als de
bouwsels van een fata morgana, die wel iets lijken te zijn zolang men het ziet.
Waar de hoogste liefde, de hoogste wijsheid, de almachtige wil, de volkomen
orde en de onveranderlijk standvastige ernst aanwezig zijn, moet toch duidelijk
ook het grootste en eeuwig nooit bereikbare geduld aanwezig zijn, want zonder
het geduld zou alles in een stroomversnelling geraken en tenslotte in een onontwarbare
chaos eindigen. Wanneer een bouwmeester een huis bouwt, mag hij toch naast de
andere eigenschappen die daarvoor nodig zijn ook het geduld niet vergeten, want
als hij dat niet heeft, dan zal hij zijn huis nooit kunnen voltooien.
Het geduld is de moeder van de goddelijke barmhartigheid en daarom is de
zevende geest in God dan ook de barmhartigheid, die we ook zachtmoedigheid
willen noemen. Die brengt alles in orde. Zij ordent alle eerdere geesten en
zorgt voor de tijdige rijpheid zowel van een wereld als van alle schepselen
daarop. Voor alles heeft zij een bepaalde tijd gesteld en de rijp geworden
geesten kunnen zodoende vlug en gemakkelijk hun volledige verlossing verwachten
en hun eeuwige vrijheid en volledige levenszelfstandigheid aanvaarden.
6 december
Verlossing
(GJE VII. 18, 16-17)
Deze zevende geest in God zorgde er dan ook voor dat God Zelf in het vlees
kwam om daardoor alle gevangen geesten binnen de kortst mogelijke tijd uit de
harde banden van het noodzakelijke gericht van de materie te verlossen, en dit
werk van Hem - de verlossing - kan dan ook de hernieuwde schepping van de
hemelen en de werelden en dus het grootste werk van God genoemd worden, omdat
daarin alle zeven geesten van God volledig evenwichtig werken, wat eerder niet
zozeer het geval was en ook niet zijn mocht vanwege de geest van de orde in
God. Want vroeger werkte deze zevende geest in God, die je nu bekend is,
slechts in zoverre met de andere geesten samen dat alle gedachten en ideeën
van God realiteiten werden; van nu af aan werkt hij echter krachtiger en juist
de volkomen verlossing is daarvan het gevolg.
En zie nu, dat zijn de zeven geesten van God die jij niet begreep; en al
het geschapene uit de zeven geesten van God komt in alles met deze zeven
geesten van God overeen en draagt ze in zich. En de eeuwig voortdurende
schepping en het evenzo onophoudelijk scheppen is het wat de oerwijzen van
deze aarde de ‘oorlogen van jehova’ noemden.
7 december
Disharmonie in de mens
(1)
(GJE VII. 20,1-6)
Rafaël: Er zijn maar weinig mensen die alle zeven geesten in zichzelf tot
volledige en gelijke werkzaamheid brengen en daardoor waarachtig aan God en aan
ons engelen gelijk worden. Maar, zoals gezegd, hebben zeer velen zich daarvan
afgekeerd en bekommeren zich er weinig om en zien zodoende het ware geheim van
het leven in zichzelf helemaal niet. Zulke blinde en halfdode mensen kunnen dan
niet waarnemen wat aan het doel van hun leven ten grondslag ligt, omdat zij zich
slechts door de ene of door de andere van de zeven geesten laten leiden en
beheersen.
Zo leeft de één puur vanuit de geest van de liefde en schenkt helemaal
geen aandacht aan de andere geesten. Wat is zo'n mens dan anders dan een
vraatzuchtig roofdier dat nooit genoeg heeft? Zulke mensen zitten altijd vol
eigenliefde, vol afgunst en gierigheid en zijn hardvochtig tegenover al hun
medemensen.
Anderen hebben een verlichte liefde en zijn daarom ook echt wijs en kunnen
hun medemensen heel goede lessen geven, maar hun wil is zwak en zij kunnen
daarom niets volledig ten uitvoer brengen.
Weer anderen zijn er, bij wie de geesten van liefde, van het licht en van
de wil heel actief zijn, maar waar het met de geest van de orde en van de ware
ernst heel slecht gesteld is. Dit soort mensen zal ook echt verstandig en vaak
zelfs echt wijs spreken en ook hier en daar iets ten uitvoer brengen, maar de
mens die werkelijk geheel wijs is vanuit alle zeven geesten, zal maar al te
gauw uit hun woorden, spreken en handelen opmaken, dat daar geen orde en geen
samenhang heerst.
En dan zijn er nog mensen die liefde, licht, wil en orde bezitten, maar de
geest van de ernst missen. Daarom zijn zij angstig en vreesachtig en kunnen
hun werken maar zelden volledig tot hun recht laten komen.
Weer anderen zijn daarbij ook vol
ernst en moed, maar hebben niet voldoende geduld. Zulke mensen overhaasten zich
gewoonlijk, en bederven met hun ongeduldig enthousiasme vaak meer dan zij goed
doen. Ja, vriend, zonder het juiste geduld komt er niets tot stand, want wie
niet het juiste geduld heeft, spreekt over zichzelf een zeker doodvonnis uit!
Want de mens moet wachten tot de druif volledig rijp wordt, wil hij een goede
oogst binnenhalen. Doet hij dat niet, wel, dan heeft hij het uiteindelijk aan zichzelf
te wijten als hij in plaats van een edele wijn slechts een ondrinkbare zure
wijn heeft geoogst.
8 december
Disharmonie in de mens
(2)
(GJE VII 20, 7-11)
Rafaël: Geduld is dus bij alles wat je doet een noodzakelijke geest: ten
eerste om de geest die ik ernst noemde, te beheersen en in het gareel te
houden, daar deze geest vaak tot in het oneindige wil gaan - omdat deze geest
in verbinding met de liefde, de wijsheid en de wil ontaardt in de grootste
hoogmoed, die dan zoals bekend, bij de mens geen grenzen kent - en ten tweede,
omdat het geduld vooral, zoals ik je reeds heb laten zien, de moeder is van de
geest van de barmhartigheid, welke geest alle voorafgaande geesten de goddelijkgeestelijke
volmaaktheid verleent en de ziel van de mens tot de volle en ware wedergeboorte
in de geest brengt.
Daarom heeft de Heer Zelf jullie allen nu vooral de liefde tot God en tot
de naaste op het hart gedrukt en erbij gezegd: Wees barmhartig, zoals ook
jullie Vader in de hemel barmhartig is en wees zachtmoedig en deemoedig, zoals
ook Ik van ganser harte zachtmoedig en deemoedig ben!
De Heer gebood jullie mensen dus vooral de zevende geest tot ontwikkeling
te brengen, omdat juist in deze laatste geest alle voorafgaande aanwezig zijn
en tot ontwikkeling komen. Wie zich dus inspant om deze laatste geest te
ontwikkelen en krachtig te maken, doet dat tegelijkertijd ook met de
voorafgaande geesten en wordt daardoor het snelst en zekerst voleindigd. Wie
echter zijn ontwikkeling begint met één of ook meer van de eerdere geesten,
bereikt moeilijk of vaak helemaal niet de gehele en volledige levensvoleinding,
omdat deze eerdere geesten puur op zichzelf niet de zevende geest bevatten,
terwijl in deze geest wel alle geesten die noodzakelijkerwijs aan hem
voorafgaan, aanwezig zijn.
En zie, dat is dan ook de val van de engelen of van de gedachten en ideeën
uit God - die wij ook bestendig van God uitgaande krachten kunnen noemen - die
voortduurt zolang zij niet in hun totaliteit de zevende geest in het wezen van
de mens tot ware en hoogste volmaaktheid hebben gebracht. Want alle eerdere
geesten zijn aan bijna alle schepselen min of meer vrij gegeven, maar de
zevende geest kan de mens pas door zijn hoogst eigen inzet en ijver verkrijgen.
En zoals daardoor pas alle eerdere zes geesten hun ware betekenis en ware
levensdoel bereiken, zo bereikt dan ook de hele mens pas daardoor de volledige
levensvrijheid en zelfstandigheid. En nu vraag ik je of je dat alles ook goed
begrepen hebt?
9 december
Zonder waarheid geen
geloof
(GJE VII 25, 2-4)
Ik zei: Wie Mijn woorden gelooft en er naar handelt, zal zalig worden!
Maar jullie geloven nu, omdat jullie tekenen hebben gezien en zeggen dat Ik een
God ben, maar zouden jullie geen tekenen hebben gezien dan zouden jullie ook
niet hebben geloofd en niet hebben gezegd dat Ik een God ben. Wel, hoe komt
dat?
Kijk, dat komt omdat jullie nu
eenmaal nog nooit een waarheid hebben gehoord! Maar Ik zeg jullie nu: Streef
allen naar de zuivere waarheid, want die alleen kan jullie volkomen vrij maken
naar lichaam en ziel; naar het lichaam omdat de waarheid jullie zal zeggen
waarom je een lichaam te dragen is gegeven, en naar de ziel omdat de ziel
jullie vanuit de waarheid in haar zelf zal zeggen dat zij bestaat voor het
verkrijgen van de volledige vrijheid en de eeuwige zelfstandigheid!
Wel, mijn arme lieve dochter, Ik zou je dit echt niet hebben gezegd, als Ik
niet wist dat je in alle opzichten, uitzonderlijk goed bent opgevoed. Maar Ik
zeg je dat Ik mensen die soms aan hun eigen mening vasthouden, liever heb dan
hen die al gauw na enkele aanwijzingen en bewijzen zo snel als een rietstengel
in de storm meebuigen en zich aan deze rechter (de storm) onderwerpen, wat
duidelijk bewijst dat zij niet veel eigen kracht bezitten. Wanneer iemand
echter zelf geen kracht bezit en met zijn verstand geen goed oordeel kan
vellen, is hij voor het rijk van God net zo min geschikt als degene die een
akker ploegt en daarbij voortdurend achterom kijkt.
10 december
Je gedachten bewaken
(GJE VII 36, 2-3)
Ik zeg: Je kunt denken wat je wilt, en daarom niet zondigen zolang je hart
maar geen welgevallen heeft aan een onbehoorlijke gedachte. Heb je echter
welgevallen aan een slechte gedachte, dan verbind je automatisch je wil aan die
slechte gedachte, die zonder enige naastenliefde is, en dan ben je er niet ver
vanaf zo'n gedachte, die al reeds door je welgevallen en je wil levend is
geworden, in de daad om te zetten wanneer de omstandigheden gunstig lijken en
de daad zonder uiterlijk gevaar toelaten. Daarom is het immers van het grootste
belang om de gedachten die in het hart van de mens opkomen, door het
gelouterde licht van het zuivere verstand wijs te bewaken, omdat de gedachte
het zaad voor de daad is. De noodzakelijke en wijze bewaking van de gedachten
kon echter niet treffender uitgedrukt worden dan juist door wat Mozes zegt:
Heb geen begeerte naar dit of dat! Want als je eenmaal sterk begint te begeren,
is je gedachte al tot leven gebracht door je welgevallen en door je wil, en dan
zal het je moeite kosten zo'n tot leven gekomen gedachte volledig in je te
verstikken. De gedachte en het idee is immers, zoals eerder gezegd, het zaad
voor de daad, die de vrucht van het zaad is. Zoals echter het zaad is, zo is
dan ook de vrucht!
Je kunt dus denken wat je wilt, maar laat geen gedachte en geen idee eerder
tot een levende vrucht worden dan nadat je hem voor de rechterstoel van je
verstand en van je inzicht behoorlijk hebt onderzocht! Pas wanneer de gedachte
daar de licht- en vuurproef heeft doorstaan, kun je hem tot een levende vrucht
of daad laten worden en dan kun je wel iets goeds en waars begeren; maar je mag
geen begeerte hebben naar iets wat onjuist is en duidelijk tegen de
naastenliefde ingaat!
11 december
Armoede en rijkdom
(GJE VII 37, 3-4)
De Heer: En kijk, zo heeft God
het speciaal bij de mensen heel wijs geregeld, dat Hij de aardse goederen zeer
ongelijk verdeeld en hun ook zeer verschillende talenten en bekwaamheden heeft
gegeven! Daardoor is de ene mens onmisbaar voor de andere. De rijke is
gewoonlijk niet erg geneigd om het zwaardere en toch noodzakelijke werk zelf
aan te pakken, maar hij heeft er plezier in om alles volgens zijn kennis en
zijn opgedane ervaringen te regelen en zijn knechten en dienstmaagden op te
dragen wat zij moeten doen. Die steken dan de handen uit de mouwen en werken en
dienen de rijke gewillig voor het bedongen loon. En opdat zij zich eventueel
uit lust tot eigen rijkdom en een luxueus leven niet aan een rijke werkgever
zullen vergrijpen, wordt deze zowel door de wereldse als door de goddelijke
wetten beschermd, weliswaar slechts tot een bepaalde hoogte, waarboven ook voor
de rijken heel strenge en wijze wetten zijn gegeven.
Zo heeft de rijke bezitter ook allerlei ambachtslieden nodig. Hij heeft een
smid nodig, een timmerman, een metselaar, een meubelmaker, een pottenbakker,
een wever, een kleermaker en nog heel veel anderen, en zo leeft de een van de
ander omdat de een de ander dient. En alleen op deze wijze kan het menselijk
geslacht op aarde in stand worden gehouden en het zou een heel goed bestaan kunnen
hebben, als niet zovelen zich op een te overmatige hebzucht en heerszucht
hadden gestort. Maar zulke mensen worden door God altijd streng gestraft en
reeds op deze wereld getuchtigd, en hun onrechtvaardig snel vergaarde rijkdom
duurt hoogstens tot in het derde geslacht.
12 december
Noodlot of vrije wil
(GJE VII 52, 1-4)
De Heer: De mensen bepalen zelf hun lot door hun vrije wil verkeerd te
gebruiken en niet alle zeven levensgeesten in zichzelf te willen opwekken,
waardoor zij ook niet tot de ware aanschouwing komen van hun innerlijke, ware
en onvergankelijke levensschat. Daardoor komen zij op zijwegen en willen dan
ook in het licht van de wereld het ware, innerlijke levenslicht opzoeken en
daar dan blijmoedig naar handelen en wandelen.
Maar wanneer de ziel van een mens zich eenmaal behoorlijk in de donkerste
nacht van haar zelfgeschapen wereldse waan bevindt, kan ook geen van de engelen
van de hemel haar een andere richting geven zonder haar innerlijke vrije wil
aan te tasten, en niemand kan dan zeggen: Zie, dat was dus de bestemming van
deze mens! Ja, het was ongetwijfeld wel een bestemming, maar die ging niet van
God uit, maar van de mens zelf.
Van God uit werd het slechts toegelaten, en wel als gevolg van de volkomen
vrije wil van de mens. En wat Ik nu zei over één mens, dat geldt ook voor een
heel volk. Het is en blijft zelf de schepper van zijn tijdelijk en eeuwig lot.
Het zou dus een groot misverstand zijn om aan te nemen dat God al van
eeuwigheid voorbestemd zou hebben dat dit alles, wat Ik jullie nu door de
verschijnselen getoond en mondeling voorspeld heb, zo zou moeten gebeuren. 0
nee, dat is geenszins het geval! Maar toch zal alles zo gebeuren, omdat de
mensen het zo willen, omdat het allergrootste en invloedrijkste deel van hen
zich heel welbehaaglijk en met enorme hardnekkigheid vrijwillig in de totale
nacht van de hel bevindt, en nu zelfs na Mijn geweldig machtige oproep deze
nacht van de dood niet wil verlaten.
13 december
Levensverbetering is altijd
mogelijk
(GJE VII 52, 9-11)
Ik zei: Maar toch kan zo'n mens zijn leven nog beteren en wel door de zeer
kwalijke toestand waarin hij zichzelf door zijn verkeerde liefde gebracht
heeft. Want de ziel van de mens begint pas over de oorzaak van haar beroerde en
ongelukzalige toestand na te denken, als zij zich reeds door eigen toedoen in
het harde gericht bevindt; en als de ziel eenmaal de oorzaak daarvan begint in
te zien, zal zij ook gauw de wens in zich voelen opkomen, bevrijd te worden uit
haar slechte toestand, en dan zal zij naar middelen gaan zoeken om zich uit dat
harde gericht te bevrijden.
En als de ziel eenmaal die wens
en wil in zich heeft, dan is zij ook in staat een licht in zich op te nemen dat
haar van boven af door allerlei adequate middelen wordt aangereikt.
Grijpt de ziel de haar geboden middelen aan, dan begint haar vroegere
slechte liefde zich uit en in zichzelf in een goede en betere liefde te
veranderen. Het wordt lichter en lichter in haar, en zij gaat trapsgewijs tot
een hogere levensvervolmaking over, en dat is slechts mogelijk door een heel
streng gericht toe te laten. En bijgevolg zal er dus ook over de joden, wanneer
de maat van hun gruweldaden vol is, een zeer streng gericht toegelaten worden,
zowel hier als aan gene zijde, en dat zal hen voor alle tijden der tijden zeer
verdeemoedigen, omdat zij nooit de heerschappij over een volk zullen verwerven.
14 december
Als de maat vol is
(GJE VII 53, 2-3)
Ik zei: Als een kind in het moederlichaam eenmaal volgroeid is, dan is zijn
maat als foetus vol en komt het ter wereld. Een vrucht aan de boom heeft zijn
maat bereikt als hij volledig rijp is, waarop hij dan van de boom valt. Een
mens die de wet goed kent, geheel daarnaar leeft en deze uit liefde tot God en
zijn naaste niet meer overtreedt, heeft daardoor de duidelijke maat van zijn
eigen levensvoleinding vol gemaakt, en is daardoor reeds in dit leven een
burger van de hemelen geworden, omdat hij de geestelijke dood in zich volkomen
heeft overwonnen en vol van het eeuwige leven uit God is geworden.
Maar een mens, die ten eerste al nooit echt de moeite neemt om de
levenswetten van God beter en duidelijker te leren kennen - omdat het vermaak
van de wereld hem daar te veel van afhoudt - en die zich van de ene
zinsverrukking in de andere stort, die begint God te vergeten, en daardoor
verdwijnt zijn geloof in Hem steeds
meer. Als hij echter zijn geloof in een God verliest, dan worden zijn
ouders ook hinderlijk voor hem. Niet alleen dat hij hun niet meer gehoorzaamt,
maar hij ergert hen steeds door alle mogelijke ongehoorzaamheid, slaat hen
tenslotte zelfs, besteelt hen en verlaat hen. En als hij zijn ouders niet
eerbiedigt, heeft hij al helemaal geen respect voor zijn medemensen. Hij
bedrijft hoererij in allerlei vorm, wordt een dief, een rover en een moordenaar
om zich middelen te verschaffen waarmee hij zich nog meer aan zijn lusten en
slechte hartstochten over kan geven. En zo heeft deze mens zich tenslotte van
alle levenswetten ontdaan en handelt dan volgens de wetten van zijn slechte en
kwade aard, en zondigt op die wijze volledig tegen de hele wet. Daardoor heeft
hij echter ook de maat van het kwade vol gemaakt, is een duivel geworden en
heeft daardoor dan ook in zichzelf en uit zichzelf het gericht over zich doen
losbreken; in zijn grote kwelling en pijn moet hij zich nu zelf verwijten dat
niemand dan alleen hijzelf de schuld daarvan was.
15 december
Het hart als zetel van de
liefde
(GJE VII 56, 14)
Ik zei: Ja, in het hart van de mens als zetel van de liefde, gaat het
meestal ook zeer liefdeloos toe, en toch is het hart de zetel van de liefde.
Maar de zuivere liefde in het hart zou helemaal alleen op zichzelf evenmin
levensvruchten tot stand brengen als de aarde zonder het licht van de zon. De
hemelse zon voor het hart in de mens is nu eenmaal zijn natuurlijke verstand.
Dat daalt in geordende, goede gedachten, ideeën en begrippen in het hart ofwel
op de aarde in de mens neer, verlicht deze en wekt de kiemen tot goede en edele
daden tot leven. Als het licht van het verstand nog zwak is, zoals het licht
van de zon in de winter, dan wordt het hart wel verstandiger en wijzer, maar
omdat het nog erg aan de eigenliefde blijft hangen, zullen de edele kiemen
daarin niet opkomen, groeien en vruchten laten rijpen in de vorm van daden vol
leven. Maar wanneer het verstand van een mens door vlijt en juist gebruik van
zijn talenten en bekwaamheden lichter en lichter wordt, zal het licht van het
verstand ook de levenswarmte in het hart krachtiger opwekken, en de daarin
rustende zaadkorrels voor goede daden zullen gaan kiemen, groeien en bloeien en
weldra edele daden als vruchten voor de rijke levensoogst voortbrengen en
volkomen rijp laten worden.
16 december
De Jacobsladder
(GJE VII. 57, 2-3)
Ik zei: Wat Jacob in zijn droom zag, was precies wat Ik jullie allen nu
meer dan genoeg duidelijk heb uitgelegd. De ladder is de band tussen het hart
en het verlichte hoofd van de mens. Het hart is hier eveneens de aarde die
Jacob zag en die destijds ook in hem, toen hij zich in grote nood en
verlegenheid bevond, te woest, verlaten en slecht verlicht was. Maar juist in
die toestand begon hij veel aan God te denken, en hij dacht na over wat hij
mogelijkerwijs gedaan had dat God hem in zulke grote moeilijkheden had laten
komen. Toen sliep hij buiten op het veld in en zag in zichzelf de verbinding
tussen zijn hart-aarde en de lichthemel in zijn hoofd. Toen zag hij hoe de
gedachten, ideeën en begrippen van zijn hoofd langs een ladder afdaalden naar zijn
hart, het verlichtten en troostten, en zo, door de verhoogde liefde van het
hart zelf levendiger een gesterkt weer omhoog naar God stegen om daar weer meer
en sterker verlicht te worden. En als je nu naar het hele verloop van Jacobs
leven kijkt, dan zul je zien dat hij van toen af aan steeds meer aan God dacht
en ook steeds strikter volgens de wil van God leefde.
Door die gedenkwaardige droom werd ook aangetoond, hoe uit Jacob een ladder
zou voortkomen als een waar verbond tussen zijn nakomelingen en God, waarop de
kinderen Gods in de nu eens stijgende en dan weer afnemende kennis van God
zouden toe- en afnemen, en dat op het hoogste punt van de ladder die hij zag,
jehova Zelf Zich in Mijn persoon als mens zou openbaren en het oude verbond
zou vernieuwen en het door en door tot de meest levende waarheid zou verheffen.
17 december
De ziel aan gene zijde
(GJE VII. 57, 8, 10)
Ik zei: Wanneer de mens lichamelijk sterft, leeft de ziel weliswaar wat
haar wezen betreft ook in de ruimte, maar heeft dan geen andere wereld tot
ondergrond en woning dan die, welke zij voor zichzelf geschapen heeft, en heeft
met deze uiterlijke wereld geen wezenlijke verbinding meer, omdat zij in
zichzelf maar al te duidelijk inziet dat de hele materiële wereld niets anders
is dan een noodzakelijk en moeilijk te dragen gericht, en dat een vrij en
ongebonden leven oneindig veel aantrekkelijker is dan een leven dat aan alle
kanten gebonden is.
Zeg Mij eens: waar en wanneer ziet een mens met zijn natuurlijke ogen
meer: 's nachts in een donkere kerker of op klaarlichte dag op een aan alle
kanten vrije en hoge berg? En als iemand, wie het aan niets ontbreekt, zich in
volle vrijheid met zijn beste vrienden op die berg bevindt, zal hij dan soms
terugverlangen naar de oude, duistere kerker om de donkere hoeken en gaten
daarvan te onderzoeken en te bestuderen? Denk eens na over deze vragen van Mij
- luister eerlijk naar je gevoel, en geef Mij dan antwoord, dan zal Ik je
daarna een helderder licht geven over je twijfels!
18 december
Ziel en lichaam (1)
(GJE VII. 58, 3-5)
Ik zei: Het lichaam, zoals het is, zou als dode materie niets kunnen zien,
horen, voelen, ruiken of proeven als er zich geen levende ziel in bevond. Het
is dus alleen maar een noodzakelijk werktuig van de ziel, zo gebouwd en goed
ingericht, dat de ziel het voor de buitenwereld kan gebruiken. Zij kan dus
door middel van het lichaam naar buiten kijken, horen en onaangename of
aangename dingen gewaarworden. Zij kan van de ene plaats naar de andere gaan en
met de handen allerlei werk verrichten.
De bestuurder van de lichaamsdelen is het verstand van het hart en zijn
wil, want het lichaam zelf heeft noch een verstand noch een wil, tenzij de ziel
door haar wereldse en zinnelijke lusten zelf in het vleselijke overgaat en zich
dan zozeer met haar vlees vereenzelvigt dat zij het bewustzijn van haar
geestelijke ik verliest. Natuurlijk is dan ook haar hele verstand en haar wil
volledig vleselijk geworden. In dat geval is de ziel dan bijna zo goed als helemaal
dood, en dan komt het haar als volstrekte nonsens voor wanneer zij iets hoort
over een zuiver geestelijke zelfstandigheid en over een geestelijk leven na de
dood van het lichaam.
Maar zelfs zo'n vleselijke ziel sterft eigenlijk niet nadat zij met veel
pijn het lichaam verlaten heeft, maar leeft verder in de geestenwereld; dat
voortleven is dan net zo pover als haar besef en haar zelfbewustzijn in een
zuiver geestelijke sfeer. Welnu, zo'n ziel leeft dan aan gene zijde weliswaar
verder, maar alleen zoals in een wat meer heldere droom en weet vaak niet dat
zij ooit al eens in een andere wereld geleefd heeft, maar zij leeft en handelt
volgens de haar eigen zinnelijkheid. En als zij door lichtere geesten, die zich
aan haar kenbaar maken, wordt vermaand en onderwezen over het feit dat zij
zich nu in een andere en geestelijke wereld bevindt, dan gelooft zij dat niet
en hoont en bespot hen die haar de waarheid vertellen.
19 december
Ziel en lichaam (2)
(GJE VII. 58, 6-8)
Ik zei: Er is veel tijd nodig alvorens zo'n verwereldlijkte en
vervleselijkte ziel aan gene zijde tot een helderder inzicht komt. Als het
echter steeds lichter in haar wordt, dan keert ook haar herinnering terug naar
de mate waarin het lichter in haar wordt, en dan kan zij ook alles zien, horen
en voelen wat op, boven en in de aarde gebeurt.
Is een ziel echter reeds hier op deze wereld door de geestelijke
wedergeboorte helemaal volmaakt geworden en daardoor reeds hier in staat om de
zuiver geestelijke en hemelse dingen te zien en duidelijk waar te nemen, dan
komt ze in zichzelf ook tot de juiste en volledig ware aanschouwing van de hele
materiële schepping, en weet zelfs alles wat er op de maan en op en in de zon
gebeurt, wat de sterren zijn en waarvoor zij geschapen werden en wat er zich allemaal
op en in bevindt.
Wanneer zo'n volmaakte ziel van haar zware lichaam verlost is, is haar
waarneming volkomen gelijk aan die van God, en zij zal dan - als zij dat wil -
alziend, alhorend, alwetend en alvoelend zijn. Als dat zo is, hoe zou zij dan,
terwijl zij net als God zelf schepster van haar woonwereld kan zijn en ook zal
zijn, al haar herinneringen aan het verleden kunnen verliezen?
20 december
Ware aanbidding van God
(GJE VII 59, 4-7)
Rafaël: De wijze en liefdevolle wens voor jullie mensen bestaat daarin,
dat jullie maar in één, enig ware, eeuwige en almachtige God geloven en Hem met
al jullie levenskracht boven alles zullen liefhebben en jullie naasten zoals
ieder van jullie zichzelf liefheeft, wat zoveel wil zeggen als: wat je
redelijkerwijs verwacht dat je naaste voor jou zal doen, doe dat ook voor hem!
Als jullie dat ter harte nemen, geloven en daarnaar handelen, dan aanbidden
jullie daardoor de ene ware God op waardige en passende wijze, en brengen jullie
Hem op die manier het enige offer dat Hem werkelijk welgevallig is. En als
jullie, wereldse mensen, dat zullen doen, zal de ene, ware God jullie, evenals
ons, als Zijn onsterfelijke kinderen aannemen, en de macht en de heerschappij
van de dood zal van jullie zielen wijken.
Het aanbidden met de lippen en alle soorten offers zijn alleen maar door de
slechte, heerszuchtige priesters en koningen bedacht. Zij laten zich hemelhoog
vereren en eisen grote offers van de mensen, die zij voortdurend toeroepen dat
zij erge zondaars zijn en daarom de goden grote offers moeten brengen, omdat
deze hen anders met grote en zware plagen zullen bezoeken. Maar dat doen de
slechte priesters niet vanwege de goden, maar alleen terwille van zichzelf, om
rijk en machtig te worden zodat ze de arme, blinde mensen nog meer kunnen
knechten.
De echte God wil alleen maar dat alle mensen elkaar als broeders liefhebben
en vrij en ongeknecht op aarde zullen wandelen en door de genade van de enige
en alleen ware God in alle dingen voortdurend wijzer zullen worden. Omdat
jullie uit mijn mond eerlijk, getrouw en naar waarheid gehoord hebben wat de
enig ware God van de mensen wil, neem daarom jullie goud terug, want dit aardse
slijk hebben de echte mensen en de ware God eeuwig niet nodig!
21 december
Wezen van ziel en geest
(GJE VII. 66, 5-8)
Ik zei: De ziel van de mens is een zuiver etherische substantie, dus - als
je dat kunt begrijpen - uit zeer veel lichtatomen of kleinst mogelijke deeltjes
tot een volmaakte menselijke vorm samengesteld door de wijsheid en de
almachtige wil van God; en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die
het vuur van de zuiverste liefde in God is.
De zuivere geest is een gedachte van God, die voortkomt uit Zijn liefde en
wijsheid, en die tot een waar bestaan komt door Gods wil. Omdat God echter in
Zichzelf een vuur is uit Zijn liefde en wijsheid, is dat ook het geval met de
in zekere zin uit God naar buiten getreden gedachte die in een zelfstandig
bestaan wordt geplaatst. Zoals het vuur echter een kracht is, is zo'n gedachte
uit God op zichzelf ook een kracht, die zich van zichzelf bewust is en die zelf
in dezelfde helderheid kan werken als waaruit hij voortgekomen is. Als zuivere
kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar kan zelf door de materie
niet doordrongen worden, omdat de materie verder niets anders is dan een
uiterlijke uiting van de geest uit God.
De ziel is in zekere zin materie die door de kracht van de geest weer is
opgelost en die door die kracht genoodzaakt in de eigen oervorm van de geest
overgaat, en daarna met haar geest verenigd als het ware diens
lichtetherische-substantiële lichaam vormt. Ook de ziel vormt en ontwikkelt,
puur door de wilskracht van haar geest, haar toekomstige omhulling uit de haar
omgevende materie van het lichaam, wanneer die totaal is vergaan en ontbonden.
Hier heb je nu een heel korte en volkomen ware voorstelling van wat de ziel
eigenlijk is, en wat de zuivere geest als zodanig is.
22 december
De ziel aan gene zijde
(GJE VII. 66, 10-14)
Ik zei: Ruimtelijk gezien blijft een ziel na het afvallen van haar lichaam
- vooral in haar eerste bestaansperiode - gewoonlijk op de plaats, waar zij
zich lichamelijk op aarde bevond, dat wil zeggen, als zij nog niet geheel
voleindigd naar het onstoffelijke rijk aan gene zijde is overgegaan.
In dat geval ziet en hoort zij echter niets van de natuurlijke wereld die
zij in haar lichaam bewoond heeft, hoewel zij zich ruimtelijk precies in
diezelfde wereld bevindt. Haar bestaan is min of meer als een heldere droom,
waarin de ziel in een streek of omgeving leeft die als het ware uit haar is
ontstaan, en waar zij zich helemaal gedraagt en handelt alsof zij zich in een
heel natuurlijke wereld bevindt, en waar zij de wereld die zij heeft verlaten
niet in het minst mist.
Maar omdat God het toelaat, wordt de door haar bewoonde streek vaak
vernietigd en dan bevindt de ziel zich in een andere omgeving, die helemaal
overeenkomt met haar innerlijke toestand. Bij zo'n ziel duurt het dan vaak wel
erg lang voor zij na veel onderwijzing zover komt, dat zij beseft dat alles
wat zij daar meent te bezitten, ijdel en nietig is. Komt zij door veel
ervaringen en verschijnselen eenmaal tot dit inzicht, dan begint zij pas
ernstiger over haar toestand en haar bestaan na te denken, en daardoor ook meer
en meer te beseffen dat zij de vroegere, aardse wereld heeft verlaten, en dan
wordt het verlangen in haar sterker om een meer blijvende en onveranderlijke
plaats te krijgen om te leven.
In zo'n toestand wordt ze door reeds meer voleindigde geesten onderwezen in
wat zij moet doen; en als zij dat doet, wordt het ook steeds lichter in haar,
omdat haar innerlijke geest haar meer en meer doordringt. Hoe meer de
innerlijke geest haar doordringt en als het ware in haar groeit als een kind in
het moederlichaam, des te duurzamer begint alles om haar heen te worden.
Als een ziel eenmaal zover komt dat haar innerlijke geest haar helemaal
doordringt, dan komt zij ook tot een volledig helder zien en tot een helder
inzicht, tot volledig bewustzijn en een duidelijke herinnering aan alles: wat
zij was, wat zij geworden is, wat zij gedaan heeft en hoe de wereld, waarin zij
lichamelijk geleefd heeft, eruit heeft gezien en hoe het daarmee gesteld was.
23 december
Fasen van zaligheid van
voleindigde zielen
(GJE VII. 67,1-4)
De Heer: Dat alles staat zo'n voleindigde ziel dus zeker en zelfs
noodzakelijk te wachten, en toch is deze eigenschap van de ziel die zijn leven
voleindigd heeft, te beschouwen als een laagste graad van de eigenlijke grote
zaligheid, omdat dat een voleindigde ziel op den duur net zo tegen zou gaan
staan als het jou hier zou gaan tegenstaan wanneer je dit landschap, al is het
nog zo mooi, honderd jaar achter elkaar zou moeten bekijken en bewonderen.
De hogere zaligheid van een ziel is toch duidelijk alleen maar gelegen in
het feit, dat de volmaakte ziel ook met de waarachtig goddelijke
scheppingskracht is toegerust, en vanuit een wijsheid die aan Gods wijsheid
gelijk is, alles tot stand kan brengen wat God Zelf op precies dezelfde wijze
bewerkstelligt en voortbrengt.
Een nog hogere en eigenlijk al haast allerhoogste zaligheid van een
volmaakte ziel is, dat zij God, de enige Heer en Schepper der oneindigheid,
als haar grootste levensvriend steeds maar bij zich kan hebben, en Hem
mateloos en grenzeloos kan liefhebben, en met Hem in een enkel ogenblik de hele
geestelijke en materiële scheppingen kan overzien.
Maar het toppunt van zaligheid
van een volmaakte ziel is dat zij zich, geheel met God door de liefde één geworden,
ook in de volledige goddelijke vrijheid bevindt.
24 december
Verhouding tussen geest
en ziel
(GJE VII. 69, 4-7)
Romein Agricola: Waarom kan ik niet door mijn geest ook doen wat jij als
geest kunt doen?
Engel: Omdat jouw geest daar nog niet rijp voor is en je innerlijke geest
nog niet in je ziel is overgegaan! Maar iets doet je geest toch door de
standvastigheid van de voor jouw ziel nog onbekende wil, en dat is de bouw en
de tijdelijke instandhouding van je lichaam. Dat kan je ziel echter niet
waarnemen, zoals zij ook niet waarneemt hoe haar lichaam gebouwd is, omdat haar
innerlijke, zuiver van gene zijde afkomstige bouwmeester haar dat niet kan
onthullen en laten zien, daar zij, zoals gezegd, nog niet rijp is.
De innerlijke geest werkt weliswaar onafgebroken aan het zo snel mogelijk
rijp en volledig vrijmaken van de ziel, maar hij kan en mag haar niet de minste
dwang opleggen, omdat een ziel op die wijze dan nog stoffelijker en onvrijer
zou worden dan zij door alle invloeden van de buitenwereld ooit zou kunnen
worden. Daarom werd aan de ziel in haar lichaam een eigen wil en een eigen
verstand gegeven om er door onderricht van buitenaf toe gebracht te worden dat
zij zich uit eigen vrije wil steeds meer losmaakt van al het wereldse, en in
zichzelf naar binnen kerend de steeds zuiverder wordende geestelijke wegen
betreedt.
Naargelang de ziel de steeds zuiverder geestelijke wegen daadwerkelijk
bewandelt, wordt in gelijke mate dan ook haar innerlijke, zuivere geest van
gene zijde één met haar. En als zij zich door haar steeds zuiverder geworden
verstand en door haar daardoor ook steeds vrijer geworden wil, volledig
losmaakt van al het wereldse, dan is zij gelijk aan haar geest en is daarmee
één geworden, wat wij de geestelijke wedergeboorte willen noemen, en dan zal
zij, één geworden met haar geest, ook terwijl ze nog in het lichaam is, hetzelfde
kunnen doen wat ik nu voor jouw ogen kan doen, omdat mijn geest één is met mijn
ziel.
25 december
Innerlijke verandering in
de mens (1)
(GJE VII. 77, 3-6)
Ik zei: Zolang je niet enigszins van jezelf vervreemd raakt, ben je bepaald
nog niet erg dicht bij het Godsrijk; maar als je jezelf eenmaal wat vreemd
begint voor te komen, is dat een teken dat je geest binnen in je een beetje
wakker is geschud en in je ziel een beetje een stap voorwaarts heeft gedaan. En
omdat je dat in je leven in zekere zin voor het eerst bespeurt, is dat juist
een teken dat je innerlijke geest wat meer in beweging is gekomen. En dat kun
je altijd als een heel goed teken beschouwen. Dat zal je nog meerdere malen en
op een steeds duidelijker manier overkomen.
Wanneer je zoiets ervaart, wees dan alleen maar blij en opgewekt, want het
is een belangrijk teken dat je innerlijke geest begonnen is zich sterk met je
ziel te verenigen! Want zolang je je in je alledaagse en vertrouwde gevoelens
bevindt, behoor je nog tot deze wereld en ben je niet in staat om waarachtig
Gods rijk te naderen. Want als de zuivere geest eenmaal in de mens ontwaakt en
met zijn leven en licht de gehele mens gaat doordringen, dan begint in de mens
ook een heel ander en, zeg maar, geheel nieuw leven, waarvan hij vóór die tijd
geen vermoeden had. En daarin ligt het grootste bewijs dat de mens, nadat het
vlees van zijn ziel is afgevallen, een heel nieuw leven begint, waarvan hij
tijdens zijn lichamelijke leven geen vermoeden en nog minder kennis had.
Met het afvallen van het vlees van de ziel wil Ik niet reeds de volledige
en werkelijke lichamelijke dood aanduiden, maar die toestand van de mens,
waarin hij zijn zinnelijke en wereldse begeerten vrijwel geheel uit zich
gebannen heeft en helemaal is begonnen te leven in zijn geest.
De geest begint zich dan sterk met de ziel te verenigen en deze treedt dan
steeds meer in verbinding met de enig ware leefwereld van de geest. Deze
leefwereld ligt, voordien onvermoed en ongekend, vooralsnog diep in het hart
van de mens, zoals het zuiver geestelijke vonkje in het kiemhulsje van een
zaadkorrel.
26 december
Innerlijke verandering in
de mens (2)
(GJE VII. 77, 7-9)
Ik zei: Zolang de zaadkorrel in de aarde niet sterft en uiteenvalt en zich
zo ontbindt dat zijn vroegere vaste delen in de overeenkomstige vormen van de
geest beginnen over te gaan, zolang ook blijft de geest werkeloos en verborgen.
Maar wanneer het vlees van de zaadkorrel in de aarde zacht begint te worden en
begint op te lossen, en in zijn steeds etherischer wordende deeltjes meer gaat
lijken op de in de kiem wonende geest, dan begint de geest de aan hem gelijke
delen te ordenen en doordringt die steeds meer, en dan treedt er - zoals je dat
bij iedere ontkiemende en opgroeiende plant kunt zien - een totaal nieuwe
bestaanstoestand in. En wat je in het klein bij een plant ziet, gebeurt ook in
het groot en allesomvattend bij de mens, wanneer hij alle neigingen en
begeerten in zijn ziel en ook in zijn lichaam die op de buitenwereld gericht
zijn, door zijn ernstige wil in zich vernietigt en oplost, en deze in alles
steeds meer gelijk begint te maken aan de innerlijke geest.
Nu, dan kan het iemand die lange tijd aan al het wereldse gewend is, wel
eens niet zo blij te moede worden, maar wanneer hij zich mettertijd in zijn
nieuwe, innerlijke en enig ware leefwereld meer en meer thuis gaat voelen, zal
de buitenwereld in gelijke mate steeds onaangenamer voor hem beginnen te
worden. Zit er dus maar niet over in als Mijn Rafaël je wat meer dan gewoon
wakker geschud heeft, want dat is van groot nut voor je.
Hij is in zijn wezen al een zuivere geest en kon daardoor ook directer op
jouw geest inwerken dan ieder ander nog zo geestelijk ontwaakt mens had kunnen
doen, zolang deze de volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft
bereikt. Maar dat is niet ten nadele van je ziel, maar slechts tot haar grote
voordeel door Mij zo toegelaten. Zit er daarom, zoals Ik al gezegd heb, maar
niet over in als het binnen in je wat vreemd en onwennig begint te worden!
Verheug je in je hart als dit gevoel je nog vaker zal overkomen, want het geeft
je aan, dat het rijk Gods steeds naderbij komt in het hart van je ziel.
27 december
Over het ware vasten
(GJE VII. 85, 5-7, 10-12)
Ik zei: Wie in de juiste
gezindheid vast, doet op zich weliswaar een goed werk - want door oprecht te
vasten en tot God te bidden wordt de ziel vrijer en geestelijker -; maar zalig
wordt niemand door het pure vasten en bidden, maar alleen door in Mij te
geloven en de wil van de Vader in de hemel te doen, zoals Ik die aan jullie verkondig
en verkondigd heb. Maar dat kan iedereen ook doen zonder het genoemde vasten en
zonder het zich onthouden van zekere spijzen en dranken.
Degene die veel bezit en de ware naastenliefde beoefent, vast echt, en dat
vasten is God welgevallig en is nuttig voor het eeuwige leven van de mens. Wie
veel heeft, laat die ook veel geven, en wie weinig heeft, laat die ook dat
weinige delen met zijn naaste die nog armer is dan hij, dan zal hij daardoor
voor zichzelf schatten in de hemel verzamelen! Geven op zichzelf is al beter
dan nemen.
Wie echter waarachtig voor God wil vasten zodat het dienstig is voor het
eeuwige leven van zijn ziel, moet uit liefde tot God en zijn naaste het
zondigen nalaten; want de zonden belasten de ziel, zodat zij zich moeilijk tot
God kan verheffen.
Heeft iemand je beledigd en kwaad gemaakt, vergeef hem dan; ga naar hem toe
en kom met hem tot overeenstemming, dan heb je daardoor geldig gevast.
Als je degene die je kwaad heeft gedaan, goed doet, en degene die je
vervloekt zegent, dan vast je waarachtig.
Wat de mond ingaat om het lichaam te voeden en te sterken, verontreinigt
de mens niet; maar dat wat vaak de mond uitgaat, zoals laster, kwaadsprekerij,
vuile praatjes, achterklap, vloeken, valse getuigenis en allerlei leugens en
godslastering, verontreinigt de mens en wie dat doet, breekt werkelijk het ware
vasten.
28 december
Over het echte bidden
(GJE VII. 85, 17-20)
Ik zei: God is in Zichzelf een geest van de hoogste wijsheid en Hij heeft
het allerdiepste en helderste verstand en is de eeuwige waarheid zelf. Wie dus
doeltreffend tot God wil bidden, moet in geest en waarheid bidden. In geest en
waarheid bidt echter alleen maar degene die zich in het stille liefdeskamertje
van zijn hart begeeft en daarin God aanbidt en aanroept. En God, die alle
harten en nieren doorziet, zal ook zeker in jullie harten zien en stellig
onderkennen hoe en om wat jullie bidden en vragen, en Hij zal jullie geven waarom
je zo waarachtig in geest en in waarheid gebeden hebt.
Het volkomen waarachtige gebed echter bestaat uit het houden van Gods
geboden en het handelen naar Zijn wil uit liefde tot Hem. Wie zo bidt, bidt
waarachtig en bidt zonder ophouden. Zo aanbidden ook alle hemelse engelen God
zonder ophouden, omdat zij altijd de wil van God doen.
God wil niet met psalmen en psalters, met harpen, cimbalen en bazuinen
aanbeden, vereerd en geprezen worden, maar alleen door jullie actieve,
volijverige handelen volgens Zijn woord en Zijn wil.
Als je Gods werken beziet en daarin steeds meer liefde en wijsheid ontdekt
en herkent, daardoor in de liefde tot Hem groeit en in jezelf wijzer en wijzer
wordt, dan bid je ook waarachtig en breng je God de ware lof; al het andere wat
je tot nog toe onder bidden verstond, is volkomen leeg, nietig en zonder
waarde voor God.
29 december
Alles heeft zijn tijd
(GJE VII. 92, 7-11)
Ik zei: Volgens het wijze
raadsbesluit van God moet alles zijn tijd hebben op aarde om de mensen te laten
rijpen voor het ware kindschap van God! Daarom heeft de rijke zijn tijd om
rijk te zijn en met zijn overvloed barmhartig te zijn voor de armen, en de arme
heeft zijn tijd om zich te oefenen in geduld en zelfverloochening en zijn nood
en ellende op te offeren aan God, en dan zal God de arme al gauw op de voor
zijn zielenheil beste wijze helpen en ook de harde rijke te rechter tijd
tuchtigen. Want zowel de rijke als de arme zijn geroepen tot het kindschap van
God.
Onze arme familie was eens ook welgesteld, en hard voor andere armen, en
tot heil van hun zielen moest hun geluk noodzakelijkerwijs ook eenmaal
omkeren. Als jij haar nu opeens zou helpen, dan zou zij al gauw weer overmoedig
worden en zich op diegenen wreken die haar hard bejegend hebben. Als zij
echter eenmaal goed geduld heeft leren oefenen, zal zij langzaam maar zeker, en
wel zo onmerkbaar mogelijk, geholpen worden, en daarin zal zij de zorg van God
beter en duidelijker herkennen dan wanneer men haar van vandaag op morgen in
een zeer gelukkige welstand verheven zou hebben.
Maar de harde rijke zal ook langzaam maar zeker stap voor stap in een
slechtere toestand terecht komen. Hij zal dan hier dan daar bij zijn
inschattingen fouten maken, een slechte oogst hebben, schade aan zijn kudden
lijden, zelf ziek worden of zijn vrouw of een van zijn liefste kinderen,
kortom, hij zal slag na slag te verduren krijgen.
Als hij tot inkeer komt en zijn onrecht beseft, wordt hij ook weer
geholpen; zal hij echter niet tot inkeer komen en zijn onrecht niet erkennen,
dan zal hij alles verliezen en dan ook tot de bedelstaf geraken, of naar
omstandigheden nog iets ergers te verduren krijgen.
Wie hem dan in zijn armoede zal troosten en zal steunen, zal ook door God
getroost en beloond worden; maar niemand zal hem helemaal kunnen helpen voordat
God dat wil. Vriend, wees dus nu maar rustig en blij; want Ik weet wel wie rijp
is om geholpen te worden!
30 december
Het kwaad in de mens
(GJE VII. 93, 8-11)
Ik zei: Als de boosdoener erg veel moet lijden, komt hij toch langzamerhand
meer tot inkeer en begint wat rijper over de oorzaak van zijn lijden na te
denken, beseft zijn onmacht en tevens de onverbiddelijkheid van de gerichten;
ja, hij begint tenslotte in te zien, dat alleen hij de reden en de oorzaak van
zijn kwellingen is, en wel door zijn slechte daden, die hij uit vrije wil en
met boosaardig genoegen tegen de wetten van de algemene orde begaan heeft.
Omdat hij nu echter ziet dat juist zijn slechte daden thans zijn kwelgeesten
zijn, begint hij die tenslotte in zichzelf te verafschuwen, en wenst ze nooit
begaan te hebben. En kijk, dat is dan al een stap naar een mogelijke
verbetering!
Maar dan mogen de uiterlijke straffen nog lang niet beëindigd worden, want
de boosdoener begon zijn kwade daden alleen maar te verafschuwen, omdat zij
kwade vruchten afwerpen. Hij moet dan eerst door onderricht van buitenaf in
zichzelf beginnen te beseffen dat zijn slechte daden op zich echt slecht zijn
en ook alleen om deze reden verafschuwd moeten worden, en niet omdat zij voor
de boosdoener noodzakelijkerwijs kwade gevolgen hebben.
Als de boosdoener dat inziet en het kwaad om het kwaad zelf begint te
verafschuwen en het goede vanwege het goede gaat verkiezen, dan ondergaat hij
zijn straf geduldiger en verdraagt alles, omdat hij zijn lijden volkomen
rechtvaardig vindt en als een weldaad beschouwt waardoor zijn leven verbeterd
wordt. Pas als de misdadiger op dit punt is aangekomen en zijn innerlijk
werkelijk steeds beter wordt, is de tijd gekomen om de uiterlijke straffen in
dezelfde mate te doen afnemen, als waarin het innerlijk van de vroegere
misdadiger naar waarheid verbeterd is.
Als wereldse rechters dat zouden
begrijpen, konden zij ook menige aartsmisdadiger nog omvormen tot een goed
mens; maar zij staan bij grote misdadigers meteen klaar met de doodstraf en
maken de totaal onverbeterlijke misdadigers daardoor juist tot volledige
duivels in de geestenwereld. Dat moet in het vervolg bij jullie echter niet
meer voorkomen!
31 december
Beter een vol hart dan
een volle buik
(GJE VII. 94, 12-17)
Ik zei: Waar ware en levende liefde aanwezig is, bevindt zich ook echt
medelijden en ware ontferming. Hoe kan iemand die zich verlustigt in het
pijnlijke sterven van zijn medemens naastenliefde hebben? Weg daarom met alles
wat onwaardig is voor het hart van een goed mens!
Als je je naaste ziet huilen, moet je niet lachen, want als je lacht, geef
je hem te verstaan dat zijn pijn je totaal onverschillig laat en ook je
lijdende medemens, die toch je broeder is.
Als je broeder echter vrolijk is en zich verheugt over zijn geluk, gun hem
dan de korte vreugde over zijn geringe aards geluk! Mopper niet, maar wees blij
met hem, dan wordt je hart daardoor niet slechter, maar alleen edeler!
Als je een hongerig mens ziet, terwijl jij meer dan genoeg hebt, denk dan
niet dat de hongerige zich wel even behaaglijk voelt als jij met je volle buik,
maar bedenk dat hij erg hongerig is en geef hem te eten, dan zul je daarna een
grote tevredenheid in je hart voelen, die je nog veel behaaglijker zal
voorkomen dan je volle buik; want een vol hart maakt de mens heel wat
gelukkiger dan een volle buik.
Als je een zak vol goud en zilver bij je draagt, terwijl je thuis nog veel
meer bezit, en je komt een arme man tegen die je groet en met je wil praten,
kijk dan niet de andere kant op en laat hem niet op de een of andere wijze
voelen dat jij rijk bent en hij arm is, maar wees vriendelijk tegen hem en help
hem met veel vreugde uit de
nood! Als je dat doet, zal je hart vervuld zijn van blijdschap, dan zal de
arme voor altijd een vriend van je blijven en je ware vriendelijkheid nooit
vergeten.
Ware naastenliefde is derhalve, dat men voor zijn naaste al datgene doet
waarvan men redelijkerwijs kan wensen dat hij het ook voor een ander doet.
Andere uitgaven van uitgeverij De Ster:
Jakob Lorber
Het Grote Johannes Evangelie (11
delen)
Jakob Lorber
De Huishouding van God (3 delen -
1 deel verschenen)
Jakob Lorber
Van de hel tot de hemel (2 delen)
Jakob Lorber
Bisschop Martinus
Jakob Lorber
Aarde en maan
Jakob Lorber
Kruis en kroon
Jakob Lorber
Weg tot geestelijke wedergeboorte
Jakob Lorber
De wederkomst van Christus
Jakob Lorber
Bijbelteksten en hun verborgen
betekenis
Jakob Lorber
Genezing en gezondheid
Jakob Lorber
Geheimen der natuur
Jakob Lorber
Brief van Paulus aan de gemeente
van Laodice
Jakob Lorber
De geneeskracht van het zonlicht
Jakob Lorber
Juwelen van de Meester aller
meesters
K.von Leitner
Jakob Lorber - schrijfknecht van
God (biografie)
I.Kuhlmann
Zo gij niet wordt als kinderen
Leopold Engel
Aan gene zijde
Ralf Schuchardt
Alleen de bijbel?
G.Mayerhofer
Predikingen van de Heer
G.Mayerhofer
Levensgeheimen
I. Demetriades
Gesprekken over reincarnatie
Hannah Zluhan
Leven aan gene zijde
Gunther Holderer
Het leven na de dood (broch.)
UpToDate 2024-2025