Predikingen
van de Heer
Door
het innerlijk Woord ontvangen en opgeschreven door
Ginnekenweg 124,4818 JK Breda, Tel.:
076-226700.
Oorspronkelijke
titel: 'Predigten des Herrn, durch das Innere Wort erhalten und
niedergeschrieben von Gottfried Mayerhofer', Lorber- Verlag, BietigheimIWurtt.
Copyrights @ 1990 Uitgeverij De Ster -
Breda ISBN 9065562028 NUGI 632
Wie was Gottfried Mayerhofer?
Inleidend woord
Eerste Advent
Tweede Advent
Derde Advent
Vierde Advent
Kerstmis
De Zondag na Kerstmis
De eerste Zondag na Epifanie
De tweede Zondag na Epifanie
De derde Zondag na Epifanie
Zondag septuagesima
Zondag Sexagesima
Zondag Estomihi
Zondag Invocavit
Zondag Reminiscare
Zondag Oculi
Zondag Laetare
Zondag Judica
Palmzondag
Paaszondag
Zondag Quasimodo
Zondag Misericorda Domini
Zondag Jubilate
Zondag Cantate
Zondatg rogate
Zondag Exandi
Pinksterzondag
Zondag Trinitatis
De le Zondag na Trinitatis
De 2e Zondag na Trinitatis
De 3e Zondag na Trinitatis
De 4e Zondag na Trinitatis
De 5e Zondag na Trinitatis
De 6e Zondag na Trinitatis
De 7e Zondag na Trinitatis
De 8e Zondag na Trinitatis
De 9e Zondag na Trinitatis
De 10e Zondag na Trinitatis
De 11e Zondag na Trinitatis
De 12e Zondg na Trinitatis
De l3e Zondag na Trinitatis
De 14e Zondag na Trinitatis
De 15e Zondag na Trinitatis
De 16e Zondag na Trinitatis
De 17e Zondag na Trinitatis
De 18e Zondag na Trinitatis
De 19e Zondag na Trinitatis
De 20e Zondag na Trinitatis
De 21e Zondag na Trinitatis
De 22e Zondag na Trinitatis
De 23e Zondag na Trinitatis
De 24e Zondag na Trinitatis
De 25e Zondag na Trinitatis
De 26e Zondag na Trinitatis
Nawoord van de Heer
Wie was Gottfried
Mayerhofer (1807-1877)?
Na de mysticus en profeet
Jakob Lorber (1800-1864) was Gottfried Mayerhofer één der eersten, die het
"Innerlijke Woord" in zich hoorden en opschreven voor de mensheid.
De meeste en
belangrijkste openbaringen, die Mayerhofer langs deze inspiratieve weg ontving
staan in de volgende, bij het Lorber Verlag te Bietigheim (Duitsland) in de
oorspronkelijke taal verschenen werken: "Lebensgeheimnisse",
"Schöpfungsgeheimnisse", en vooral het hier voor U liggende, thans in
de Nederlandse taal verschenen "Predikingen van de Heer".
Gottfried Mayerhofer
werd in 1807 in München geboren als zoon van een hoge Beierse officier. Na
beëindiging van zijn studie, die voornamelijk was gebaseerd op wiskunde, begon
ook hij aanvankelijk een militaire loopbaan. Toen de tot koning van Griekenland
gekozen Beierse prins Otto in 1833 naar Athene verhuisde, volgde Mayerhofer hem
als majoor "à la suite". In Athene huwde hij dan met Aspasia d'Issay,
dochter van een groothandelaar.
Het verblijf in Athene
was evenwel slechts van korte duur. Toen in 1837 Mayerhofers schoonvader zijn
groothandelsbedrijf verplaatste naar Triëst, besloot Mayerhofer na lang
aarzelen, op aandringen van zijn vrouw die erg aan haar vader hing, eveneens
naar Triëst te verhuizen. Daar de Griekse regering geen uitkeringen naar het
buitenland uitbetaalde, was deze verandering van woonplaats in zoverre voor
Mayerhofer onaangenaam, dat hij nu financieel geheel afhankelijk was van het
vermogen van zijn vrouw.
In Triëst leefde
Mayerhofer veertig jaar tot aan zijn dood in 1877. In deze tijd wijdde hij zich
aanvankelijk het meest aan zijn lievelingsstudies, muziek en schilderen. Maar
mettertijd trad bij hem zijn belangstelling voor geestelijke dingen steeds meer
op de voorgrond.
Deze hang naar het
religieuze en geestelijke kreeg rijke voeding door het lezen van de geschriften
van Jakob Lorber, welke boeken hij in Triëst leerde kennen. Hoe meer hij zich
verdiepte in de werken van deze Oostenrijkse mysticus, die hij persoonlijk
nooit heeft leren kennen, des te meer groeide zijn geestdrift voor de openbaringen
van het Innerlijke Woord en steeds meer verinnerlijkte zich zijn wezen en nam
hij toe in deemoed. Dank zij deze verinnerlijking werd Mayerhofer al spoedig
steeds meer geestelijk gerijpt. In maart 1870 vernam hij voor de eerste keer in
zich de Stem van de Heer. Deze diende hij als een getrouwe
"schrijfknecht" zeven jaar lang, tot aan zijn dood in 1877.
De manier, waarop zich
meestal het Innerlijke Woord bij Mayerhofer voordeed, is opmerkelijk.
Gewoonlijk stonden, voordat Mayerhofer de drang in zich voelde tot schrijven,
de te behandelen stukken in de vroege morgen in beelden van heerlijke
helderheid voor zijn geestelijke oog. Bij het dan schriftelijk weergeven van
wat hij had aanschouwd vertroebelde helaas - wat Mayerhofer zelf steeds
betreurde - deze helderheid van het gezicht zeer. In deze omstandigheid is ook
wel een van de oorzaken te zoeken, die leidde tot de stilistische onvolkomenheden
van de geschriften van Mayerhofer.
Tot slot willen we
enige verklaringen betreffende het Innerlijke Woord van Mayerhofer zelf
weergeven, die hij in een brief aan zijn vriend richtte. Zij luiden: "Dat
u persoonlijk de laatste boodschappen niet zo aanspraken als die over
"Licht, Leven en Liefde", daarbij moet u er aan denken, dat mijn
vrienden hier (in Triëst; de uitg.) niet allen op gelijke trap van geestelijke
ontwikkeling staan en ook met u zelf niet kunnen worden vergeleken. De Heer
geeft mij in Zijn genade vaak slechts dat, wat enerzijds voor mijn vrienden
hier begrijpelijk is, anderzijds misschien ook eens - wie weet wanneer en door
wie - in regelmatige volgorde voor een trapsgewijze geestelijke ontwikkeling
zal moeten dienen. En zo komen vaak dictaten door, die niets nieuws zeggen,
maar slechts datgene wat al eerder werd ontvangen in een andere vorm weergeven;
want ik ben steeds volkomen passief bij zulke mededelingen, weet hoogst zelden
waarom het gaat. Er grijpt mij gewoonlijk een niet te verklaren onrust aan, ik
moet dan aan mijn schrijftafel gaan zitten, en pas wanneer ik de pen ter hand
neem, verneem ik wat de Heer wil, en ook dan weet ik noch begin, noch
voortzetting, noch einde; ja, niet één woord vroeger dan het andere. Zo
bijvoorbeeld zegt Zijn Woord mij: "Neem het evangelie van Johannes,
hoofdstuk 3 :7". Ik, die in de
Bijbel niet het minst thuis ben, weet dus niets van de inhoud van dit
hoofdstuk, noch van het vers, zoek het op, ga zitten en schrijf wat mij
daarover wordt gedicteerd.
Zo ontstaan mijn
dictaten, willoos, zonder te weten waarom en waartoe, zo gebeurt het en niet
anders".
Deze uiteenzettingen
van Mayerhofer laten zien, dat het bij zijn opgeschreven stukken om werkelijke
inspiratie gaat en niet om werkstukken van zijn eigen fantasie. Dat toont het
originele handschrift van Mayerhofer ook uiterlijk; want het is uiterst snel en
zeer vloeiend geschreven en bevat slechts uiterst zelden een kleine verbetering
van de hand van Mayerhofer.
Om
de lezer een gemakkelijk vergelijken met de ten grondslag liggende
bijbelteksten mogelijk te maken, hebben we in deze uitgave elke prediking laten
voorafgaan door de betreffende bijbeltekst. De nadere aanduidingen van de
zondagen zijn de wekelijkse benamingen, zoals die ten tijde van Mayerhofer
gebruikelijk waren.
Wie meer zou willen weten van de
Nieuwe Openbaringen, die werden ontvangen door Jakob Lorber en Gottfried
Mayerhofer, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse
taalgebied, Burg. de Millylaan 1, 7231 DP Warnsveld, tel. 0575021803.
(Ontvangen van de Heer door Gottfried
Mayerhofer in Triëst, 22 nov. 1871).
Reeds sinds vele jaren wordt er in de
kerken iedere zondag een evangelie uit de geschiedenis van Mijn aardse leven
aan de bezoekers voorgelezen en, al naar het geestelijke standpunt van de
predikant, de toehoorders uitgelegd.
De tijd nadert, waarop in de hele
christelijke cultus een verandering zal optreden en misschien de meeste van de
tot nu toe in zwang zijnde gebruiken en plechtigheden zullen worden opgeruimd,
zodat bij de samenkomsten van een christelijke gemeente alleen de prediking
overblijft of de uitleg van Mijn evangelie, dat Ik u heb nagelaten.
Ik wil daarom door Mijn schrijver voor
alle tegenwoordige en toekomstige echte navolgers en vereerders van Mijn Woord,
een reeks bijbelteksten uit het Nieuwe Testament nader verklaren, zoals ze
eigenlijk in hun diepste betekenis moeten worden begrepen, zoals ze echter tot
nu toe nog door niemand uitgelegd en verduidelijkt werden, opdat geen valse en
verkeerde uitleg aanleiding geeft tot afgoderij en het aanbidden van dingen,
die hoogstens vereerd moeten worden, maar niet aanbeden.
Deze reeks teksten uit de evangeliën,
die u Mijn woorden weer voor de geest brengen, moeten zo uitgelegd worden als
zij op uw levenswandel van toepassing zijn en moeten u daarnaast aantonen, hoe
deze woorden, die bijna tweeduizend jaar geleden werden uitgesproken, in
vervulling gaan; want daar sprak Ik reeds: "De wereld met al wat er op
staat zal vergaan, maar Mijn woorden zullen eeuwig duren!"
Amen.
1
Eerste
Advent
De
tekenen van de toekomst
Luc. 21, 25-26: En er zullen tekenen
zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken
vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees
en angst voor de dingen, die over de wereld komen, want de machten der hemelen
zullen wankelen.
(23 nov. 1871)
Dit is de eerste evangelietekst
waarmee het kerkelijk jaar gewoonlijk begint. Het wordt de gelovigen alle jaren
voorgelezen, alle jaren uitgelegd, - zus of zo - zoals het de predikant voor
zijn bedoelingen uitkomt. Hoewel menigeen over tekenen en wonderen spreekt,
weten maar weinigen waaruit deze tekenen bestaan en op welke manier zij de
komende tijd zullen verkondigen. De meeste predikanten zoeken hun uitleg van
deze tekst bij de politiek van de landen en willen zo geestelijke zaken door
profane verklaren, terwijl het omgekeerde moet gebeuren, want de wereldse
gebeurtenissen zijn het gevolg van geestelijke omwentelingen.
Zie, Mijn kinderen, toen Ik indertijd
over de tekenen sprak en de Joden de verwoesting van hun tempel voorspelde,
geloofden weinigen van hen in Mijn uitspraken omdat zij Mij niet kenden. Thans,
nu Ik u hetzelfde toeroep, zijn er even zoveel twijfelaars en ongelovigen, die
de tekenen van elders verwachten, als vanwaar zij werkelijk zullen komen.
In die tijd
voorzegde Ik de ondergang van de tempel van Jeruzalem en het einde van de
joodse stam als zelfstandig volk. Ik profeteerde hen, dat de manier en de wijze
waarop zij hun religie onderhielden, juist het tegenovergestelde was van wat
Mozes en de profeten hen wilden geven en dat aan deze manier van zien en
praktische uitoefening een einde gemaakt moest worden, en wel door de
eigenlijke uitleg, waarvoor Ik gekomen was en ook Mijn leven voor deze leer had
gegeven.
Zij wilden geen afstand doen van wat
zij als geloof en religie al zo lang gewend waren. Voor hen gold de tempel te
Jeruzalem als vertegenwoordiger van het geestelijk gebouw van de godsdienst.
Daar het echter in deze tempel zo heilloos toeging en de godsdienst zo
gepredikt werd als het bij de priesters en Farizeeën paste, moest, wilde de
mensheid niet in het moeras van haar meest slechte hartstochten ondergaan, deze
materiële tempel vallen. Pas op zijn ruïnes kon een andere, geestelijke, eeuwig
durende tempel gebouwd worden, waarvoor Ik gedurende Mijn aardse leven de
grondsteen heb gelegd.
Reeds vanaf die tijd, evenals na Mijn
heengaan tot aan Mijn a.s. wederkomst, ontbrak en ontbreekt het niet aan
tekenen als vermaningen tot bekering; alleen leek het nimmer de tijd te zijn
om de tegenwoordige tempel, namelijk Rome en haar handelwijze, te vernietigen.
Ook al werd bij veel mensen in betere momenten door een lichtstraal van de
toekomst hun hart verlicht, in Rome bleef het duister en in plaats van lichter
werd het steeds donkerder.
Wat eens in Jeruzalem gebeurde, waar
de gewapende macht van de Romeinen lange tijd de godsdienst van de Joden en hun
gebruiken eerbiedigde en vrij liet, dat gebeurde ook tot op de dag van vandaag,
waar de machthebbers met het zwaard in de hand de ongepastheid in Rome, hoewel
zij die kenden, niet wilden tegengaan, maar haar voor hun eigen belangen
uitbuitten. Alleen, zoals eens de Joden door hun overmoed en hun zucht naar
oproer de val van de tempel en de ondergang van hun eigen bestaan dichterbij
brachten, zo zal ook nu het gebouw van de onfeilbare op de stoel van Petrus te
Rome, door de overmoed en blindheid van zijn eigen medewerkers vallen en weer,
zoals vroeger, voor Mijn leer plaats moeten maken.
Wat bij Mijn eerste komen als mens in
deze wereld gebeurde, zal weer plaatsvinden. Er zullen tekenen zijn. Zalig zij
die ze verstaan en ze voor hun eigen en voor het heil van de medemensen zullen
benutten! Wat Ik voorzegd heb zal, in geestelijke zin, met dezelfde symptomen
beginnen - en is eigenlijk al sinds lang begonnen - zoals eens tijdens Mijn
aardse levenswandel. Oorlogen en revoluties, vervolgingen van Mijn aanhangers,
bange verwachting van de dingen die komen zullen, allerlei ziektes, waren de
voorboden in die tijd; en ook nu zullen zij niet ontbreken. Niet dat Ik deze
zend, maar dit lot bereiden de mensen zich helemaal zelf door hun niet verstaan
van Mijn goddelijke woorden, die steeds hetzelfde zullen blijven. Ook nu waait
de wind van de geestelijke vrijheid en doordringt alle menselijke harten. De
reeds lang met voeten getreden mensenrechten willen tot hun recht komen, willen
geëerbiedigd worden en niet, zoals reeds meer dan duizend jaar, alleen door
een sekte of kaste - namelijk die van de sterkste - met voeten getreden worden.
Men zegt ook wel: "De worm
kronkelt zich wanneer op hem getrapt wordt!" Welnu, de geestelijke en
profane machthebbers hebben de worm lang genoeg vertrapt, wilden hem helemaal
aan zich onderdanig en gehoorzaam maken en de menselijke waardigheid pas bij
henzelf
laten beginnen. Teveel is schadelijk!
En nadat zij de boog te zeer hebben gespannen, staat hij nu op springen. Zij
voelen het wel aan; vandaar hun angst, hun zoeken naar middelen om de zaak te
sturen. Maar tevergeefs! Zoals eens te Jeruzalem, zo graven de machthebbers
voor zichzelf de kuil, waarin ze eigenlijk anderen hadden willen gooien.
Toendertijd raadde Ik Mijn weinige
aanhangers aan om matig te zijn, hun zielen en lichamen zuiver te houden en
niet voor slechte handelingen te misbruiken, opdat zij gereinigd voor de
Mensenzoon zouden kunnen staan wanneer Hij zal komen.
En nu telt dezelfde vermaning: waakt
en bidt opdat ge niet in verzoeking valt. Houdt u rein, sterkt u door het
geloof in Mijn liefde en in Mijn goddelijke voorzienigheid die, ook al laat ze
het allerverschrikkelijkste toe, toch niet diegenen zal straffen die Mijn leer
met een kinderlijk gemoed aanhangen en met gelovige ijver er naar handelen.
De tekenen des tijds zullen dan
spoorloos aan u voorbij gaan, wanneer u hebt geleerd uw lichamen in te tomen
tot weinig materiële behoeften, maar des te meer bedacht zijt op de opbouw van
uw geestelijke zieleleven. Zo zult u dan, net zoals indertijd Mijn volgelingen,
een halleluja laten klinken, ook over de rokende puinhopen van wereldse glans en over slagvelden heen, waar
weliswaar de materie is neergeveld, maar de geest vrij is geworden tot teken
van Mijn grootheid, Mijn liefde en erbarmen. Amen.
2
Tweede
Advent
Matth. 11,2-6.27-30: Johannes nu
hoorde in de gevangenis de werken van de Christus en liet Hem door zijn
discipelen de vraag overbrengen: "Zijt Gij het, die komen zou, of hebben
wij een ander te verwachten?" En Jezus antwoordde en zeide tot hen:
"Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden worden
ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden
worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij geen
aanstoot neemt!" -Alle dingen zijn Mij overgegeven door Mijn Vader en
niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie
de Zoon het wil openbaren. Kom tot Mij, allen, die vermoeiden belast zijt, en
Ik zal u rust geven; neemt Mijn juk op en leert van Mij, want Ik ben
zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want
Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.
(4 dec. 1871)
In de tijd toen Johannes in de
gevangenis zat, zond hij enige van zijn leerlingen naar Mij toe om Mij te
vragen of Ik degenen was, die als de beloofde Messias zou komen om de volkeren
van hun materiële druk te bevrijden en ze tot geestelijke waardigheid te verheffen,
waartoe de mensen uiteindelijk geschapen werden, - of dat hij op een ander
moest wachten.
Deze vraag,
of Ik eigenlijk wel diegene ben over wie de profeten profeteerden, duikt ook nu
weer op in de harten van diegenen, die nog niet tot een helder inzicht zijn
gekomen. Zij hebben weliswaar een flauw vermoeden van een toekomstige
geestelijke toestand, die de uit de oude tijd stammende religieuze gebruiken
voor een deel zal vernietigen en voor een deel naar de juiste proporties zal
terugvoeren. Daarom sturen ook zij hun volgelingen en laten dezen vragen:
"Zijt Gij diegene die komen zou, of moeten wij op iemand anders
wachten?"
Deze leerlingen of aanhangers van de
oorspronkelijke godsdienstleer zijn nog bevooroordeeld door de in hun jeugd
ingeprente godsdienstige beginselen, die Mijn leer niet altijd in het juiste
daglicht stelden en, vermengd met gebruiken, de gelovigen steeds tot twijfelen
brachten.
Deze volgelingen of mannen, die zich
aan de top van de godsdienstige - en geloofsbewegingen hebben gesteld, zijn
nog niet bevrijd van vooroordelen en innerlijk vragen zij Mij: "Handelen
wij zo op de juiste manier ja of neen?" En Ik, die de eens door Mij
gegeven leer nu opnieuw door middel van Mijn knechten geef en voortdurend
uitleg, zeg tot hen: "Kijk naar Mijn daden; zie naar Mijn kinderen, hoe
zij de liefde tot God en de naastenliefde in praktijk brengen; zie hoe de
wilskracht in sommigen wonderen verricht, niet zoals voorheen door Mijn eigen
hand, maar toch zó dat zij vaak uw geleerden en doktoren beschaamd zullen doen
staan."
Ook toen sprak Ik: "U gedraagt u
als kinderen! U hebt gefloten, maar uw speelmakkers dansten niet; u hebt
getreurd en zij wilden niet huilen!" En nu zeg Ik wederom: "Gij
onmondigen gelooft en hoopt dat de mensen uw leiders zullen volgen, maar u zult
het tegendeel zien. Gij mensen met uw leiders zult klagen, maar bij niemand
tranen kunnen ontlokken of medelijden opwekken!"
Ja, zoals voorheen, zo is het ook nu
en zal het altijd blijven: het hemelrijk moet geweld aangedaan worden! De oude
Adam moet met kracht worden verdrongen en de nieuwe moet met vaste overtuiging
aangetrokken worden, anders is ieder streven naar verbetering tevergeefs.
Tussenwegen inslaan en gedeeltelijk Mijn leer, gedeeltelijk de gebruiken van
verouderde instituten willen gebruiken, gaat niet. Ik ben een Geest, en wie Mij
aanbidden wil, moet Mij in geest en in waarheid aanbidden. Met waarheid
aanbidden betekent: met een onwankelbaar vertrouwen - met kracht. En wie met
geweld de hemel grijpt, diens eigendom zal hij ook zijn.
Zowel de mensen van toen als die van
vandaag hadden en hebben een verkeerde voorstelling van Johannes, Mijn
voorloper, en van Mij Zelf. Ze meenden Johannes te vinden zoals zij zelf waren,
naar hun wereldse begrippen. Mij stelden ze zich eveneens voor als iemand, die
de wereldlijke verhoudingen zou verbeteren. Iedere voorganger en serieuze
strijder voor Mijn leer zal het vergaan zoals Johannes: hij zal even weinig
begrepen worden als Ik, hoewel Ik reeds meerdere jaren in Mijn leer onder u
vertoef en Mij direkt en indirekt aan u bekend maak door Mijn schrijfknechten
en dienaren.
Overal zouden de mensen, als zij iets
van Mijn leer weten of hem opnieuw ervaren hebben, deze graag zo aan hun leven
aanpassen, dat er geen opoffering, geen zelfverloochening nodig is om Mijn
volgelingen, Mijn kinderen te worden.
Wat Ik eens over de stad van Juda zei,
geldt ook nu nog voor de grote steden van de aarde. Daar, waar men over het
grootste inzicht zou moeten beschikken, heerst de grootste duisternis, en in
die steden waar Ik Mij direkt aan de mensen bekend maak, daar neemt men het
minste notitie van Mij, net zoals eens in Kana, waar Ik het eerste openbare
wonder verrichtte.
U ziet, dat er duizend jaren voorbij
zijn gegaan, maar de mensen nog steeds hetzelfde gebleven zijn. Eens sprak Ik:
"Alleen de Vader kent Mij, de Zoon, en alleen de Zoon kent de Vader."
En helaas moet Ik ook nu evenzo zeggen: "Alléén Gods liefde in de hoogste
zin kent Mij, de in wijsheid werkzame liefde." De mensen zouden Mij wel
willen vinden, maar weten niet hoe ze moeten zoeken. De leiders en volgelingen
zijn nog steeds bevooroordeeld, nog steeds bedekt hen, zoals eens Mozes, een
driedubbele sluier de ogen. En hoewel Ik deze ook weg zou willen nemen, hoewel
Ik ook roep: "Kom tot Mij, gij allen die belast zijt, en Ik zal u
verkwikken!", dan begrijpen zij deze roep niet. Zij kennen de stem van de
Herder nog niet; zij zijn verdwaalde schapen, die pas na lang ronddolen in de
duisternis tot het licht van liefde, van waarheid en van een vrij bewustzijn
zullen komen.
Ook nu zal het zijn zoals Ik eens
sprak: "Aan de hoogmoedigen zal Onthouden worden, wat aan de onmondigen,
die met het hart zoeken, geopenbaard wordt!"
Alle
hervormers, die zich nu aan het hoofd van de gelovigen geplaatst hebben, die
een vermoeden hebben van een beter geestelijk lot, zullen veel van hun geliefde
standpunten moeten loslaten, evenals hun volgelingen. Zij zullen nog veel
bitterheid moeten doormaken, voor ze Mijn woord van toen begrijpen, dat luidt:
"Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." Leer van Mij de deemoed,
de zachtmoedigheid en de naastenliefde, of in religieus opzicht de tolerantie,
dan zult u rust vinden voor uw ziel en tevens bekwaam zijn om anderen deze rust
te geven, die hen nu nog ontbreekt.
Evenals toen vóór Mijn jaren als
leraar al deze gebeurtenissen zich hebben toegedragen en Johannes als voorloper
in de woestijn predikte, zo is het ook nu, vóór Mijn werkelijke wederkomst zal
plaatsvinden. Mijn directe bekendmaking aan enkelen is opnieuw Mijn voorloper.
De geestelijke wind waait. Hij komt
van Mijn hemelen om uw geestelijke atmosfeer, die met vele slechte dampen
bezwangerd is, te reinigen. Deze geestelijke wind is de opwekker, louteraar en
drager van een nieuw tijdperk, opdat de mensheid dichter bij haar geestelijke
bestemming zal worden gebracht, en eindelijk zal begrijpen, wat godsdienst in
geestelijke zin betekent; wat het zeggen wil om "Mij in geest en waarheid
te aanbidden" .
Nog steeds klampen de mensen zich vast
aan ceremoniën en gebruiken, - een teken, dat zij in wezen nog zeer materieel
zijn, en alleen materiële zaken verlangen en begrijpen.
Wanneer de mensen maar eerst eens
geestelijk gevormd zullen zijn, wanneer zij zullen erkennen, dat Ik als Geest
geen materieel middel nodig heb om door hen begrepen te worden, als zij zullen
inzien wat eigenlijk geest en geestelijke vorming betekent, dan zullen zij
begrijpen hoe ver ze van de rechte weg zijn afgedwaald. Zij dwongen Mij tot de
uitroep, dat alleen Ik als Zoon de Vader ken en Hij Mij. Daarbij onderwees Ik
eens lichamelijk op aarde hoe ook aan u, mensen, die toch allemaal een vonk van
Mijn goddelijke Ik in uw harten draagt, die u steeds aanspoort u met Mij te
verbinden, deze erkenning kan worden gegeven.
Al de nu volgende verklaringen van de
in het christelijk kerkelijk jaar vastgestelde zondagsevangeliën zullen u
duidelijk maken, hoe de geestelijke ontwikkeling der mensheid trapsgewijs
geleidelijk plaatsvindt. De uitleggingen zullen u aantonen hoe u zelf, reeds
lange tijd in deze geestelijke stroom mee voortgedreven, de weg van verlichting
tegemoet gaat om dat te worden, waartoe Ik u geschapen, opgevoed en bestemd
heb.
Word wakker, Mijn kinderen! Sluit uw
oren niet toe voor de prediker in de woestijn, voor de dictaten die Ik u in
zulk een grote hoeveelheid zend! Word wakker, en luister naar de hemelse harmonieën,
die van boven gezonden worden, om u te bewijzen, dat u - die van geestelijke
oorsprong zijt -, een andere bestemming, en een andere opgave hebt dan alleen
maar in het wereldse te leven!
De geestelijke wind waait en trekt
door alle harten; en al verstaan duizenden zijn klank niet, weest u dan toch
niet doof, u die zijn beweging en zijn doel kunt verklaren! Word wakker, werp
het wereldse ver van u af! U bent geesten, bewoners van een andere, grotere,
oneindige, eeuwige wereld. Vergeet niet dat dit aardse leven, dat zo vluchtig
aan u voorbij snelt, een leven is, waarin u wordt beproefd en getoetst! Het
grotere, ja grootste deel wacht u daar, waar eeuwig geen zon meer ondergaat, waar
de nacht verbannen is en alleen licht, wat synoniem is aan liefde, als
verwekker het hemelse gebied doordringt.
Neem de goede raad aan om de woorden
van het evangelie, die Ik eens meer dan duizend jaar geleden heb uitgesproken,
in hun hoogst geestelijke zin uit te leggen en te begrijpen! Zij bevatten Mijn
gehele Vaderliefde tot Mijn kinderen.
Ook in die tijd wilde Ik het joodse
volk bewijzen, welke liefde een Schepper als Vader kan hebben, en ook moet
hebben; maar zij begrepen Mij niet. En nu - Ik moet het helaas bekennen - nu
begrijpen de mensen Mij alles bij elkaar genomen nog minder.
Eens riep Ik hen toe: "Mijn juk
is zacht", - en nu zeg Ik het weer: "Hoe kan dan een juk der liefde
anders dan zacht zijn, hoe de last lichter, dan wanneer de liefde het haar
helpt dragen?"
Begrijp het goed! Laat de wereld voor
wat zij is; zij kan u slechts voor enkele momenten gelukzaligheid geven, maar u
op de lange duur niet bevredigen; want met het bezit van een aards goed houdt
de hoop op om het te krijgen.
Zo gaat het echter niet met het
geestelijke! Mijn rijk is oneindig. Het geestelijk bezit kent geen grenzen en
geen belemmeringen; daardoor is eeuwige vooruitgang mogelijk. Bij iedere trede
een grotere kracht en een grotere bekwaamheid te bereiken.
Terwijl in
het wereldlijke telkens eerst verhoudingen en omstandigheden moeten
samenvallen om het gewenste te bereiken, zo biedt de geestelijke vooruitgang
altijd gelegenheid voorwaarts te gaan. Terwijl in het wereldse het meeste van
anderen afhangt, zo is in het geestelijke uw eigen innerlijk de grote bron,
waarin alle schatten van een oneindig geestelijke wereld verborgen liggen. Het
is uw innerlijk, waaraan Ik Mij als Vader, als Zoon en als hoogste Geest bekend
kan maken, en van deze bekendmaking hangt uw vrede en rust af. Hierdoor zult u
alle spanningen in het leven niet als straffen, maar als wijze en noodzakelijke
beproevingen leren zien en de zin pas geheel begrijpen: "Kom tot Mij,
allen die vermoeid en belast zijt!" De liefde, de eeuwige, oneindige
liefde van de hemelse Vader heeft u deze last weliswaar opgelegd, - maar Hij
helpt u ook haar te dragen.
Het lijden en de tegenspoed in het
menselijk leven zijn dan geen plagen meer, maar zegeningen van een Vader, die
Zijn kinderen niet tot wereldlijke heren, maar tot geestelijke voorvechters van
Zijn liefdeleer wil maken; zowel hier als eens in het oneindige rijk.
Neem dit
alles goed ter harte! Het eindresultaat zal u zeker duidelijk maken wat aan het
eind van het evangelie (Matth. 11:30/de uitg.) staat: "Want Mijn juk is zacht
en Mijn last is licht." Amen.
3
Derde
Advent
Het
getuigenis van Johannes
Joh.
1, 1-27: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God. Alle dingen
zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden
is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht
schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. Er trad een
mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes, deze kwam als getuige om
van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. Hij was het
licht niet, maar was om te getuigen van het licht. Het waarachtige licht, dat
ieder mens verlicht, was komende in de wereld, en de wereld is door Hem
geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het zijne, en de
zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun
heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in Zijn naam
geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens
mans, doch uit God geboren zijn. Het Woord is vlees geworden en het heeft onder
ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als
van de enig geborene des Vaders, vol van genade en waarheid. Johannes heeft van
Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie Ik zeide: Die na
mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. Immers uit Zijn volheid
hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; want de wet is door Mozes
gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Niemand
heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is,
die heeft Hem doen kennen. En dit was het getuigenis van Johannes, toen de
Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot Hem zonden om Hem te vragen: Wie
zijt gij? En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus
niet. En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het
niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. Zij zeiden dan tot hem: Wie
zijt gij?
Wij moeten toch antwoord geven aan
hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? Hij zeide: Ik ben de stem
van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de
profeet Jesaja gesproken heeft. En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeën.
En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de
Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? Johannes antwoordde hun en
zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet, Hij,
die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken.
(9 dec. 1871)
Dit evangelie gaat over Johannes de
Doper, die als voorloper en prediker de weg voor Mij zou banen en het joodse
volk opmerkzaam zou maken op Mijn komst en Mijn leer; vandaar zijn antwoorden aan
de afgezanten van de tempel, vandaar zijn getuigenis dat hij niet de Christus,
noch Elia, noch een profeet was, en dat hij niet eens waardig was om Mijn
schoenriemen los te maken.
Johannes was, wat dit punt van zijn
missie betrof, zich ten eerste daarvan volledig bewust en ten tweede was hij
onder de Joden het enige voorbeeld van deemoed, van onderwerping aan Mijn wil.
De evangelist Johannes begint zijn
evangelie met de volgende woorden: "In den beginne was het Woord, en het
Woord was bij God en het Woord was God."
Zie, deze eerste tekst uit het
evangelie van Mijn geliefde apostel Johannes geeft u het bewijs, welk standpunt
Johannes zowel onder zijn broeders, als ten opzichte van Mij had ingenomen. Wat
Johannes de Doper door zijn materiële doop tot uitdrukking wilde brengen, dat
zegt Mijn apostel op geestelijke wijze, doordat hij openbaar belijdt dat het
Woord, of het Idee Gods, allereerst de geestelijke doop over hem heeft
uitgegoten en dat hij als eerste onder zijn medeapostelen de diepte van Mijn Geest
had begrepen en verstaan. Hij was de eerste die begreep dat door het Woord (de
uitdrukking van een idee, van een gedachte of een wil) al het zichtbare
geschapen werd en dat het Woord, leven verspreidend, licht schiep en dat juist
dit licht destijds door weinigen werd begrepen en verstaan.
Hij, Mijn geliefde apostel, was het
die als eerste met zijn hart begreep wat voor het verstand alleen niet te
begrijpen is, en slechts diegene leven en licht geeft die de liefde heeft,
zoals zij in het heelal door Mij verspreid, behouden en gewenst wordt.
Hij beminde Mij in de Geest terwijl de
andere apostelen Mij in de Waarheid begrepen. Vandaar zijn eerste woorden in
het evangelie die van Mijn macht, Mijn liefde en Mijn schepping getuigen en hoe
Ik als Christus lichamelijk optrad, maar in Mijn eigendom niet èr - maar
miskend werd.
Tot deze woorden als getuigenis van
zijn diepgaande kennis van Mijn leer en Mijn zending, droegen de belijdenissen
van zijn naamgenoot Johannes de Doper, die vóór Mij uitgezonden was om de weg
te effenen en de Joden voor te bereiden om Mijn leer te ontvangen, wezenlijk
bij.
Een stap als de Mijne moest worden
voorbereid. Zoals blinden bij het terugkrijgen van het gezichtsvermogen het
daglicht eerst als schemering getoond wordt, daar zij het felle zonlicht niet
meteen kunnen verdragen, zo was ook Johannes de Doper de opwekker en bewerker
van de harten, om ze zo voor iets edelers ontvankelijk te maken. Daarom riep
Johannes uit: "Eén zal komen die reeds voor mij geweest is!" Hij
bedoelde daarmee het Woord dat het hele universum schiep. Dit Woord, ofwel de
machtige Wilskracht, is het die zich bewogen voelde om het menselijke kleed aan
te trekken en om in werkelijkheid zelf lichamelijk, zoals bij de schepping eens
het materiële, nu het geestelijke licht en leven aan diegenen te brengen, die
in de duisternis wandelden.
Want de uitroep van Johannes: "In
den beginne was het Woord en het Woord was God!" wil net zoveel zeggen
als: In den beginne was God de machtige Schepper die licht en leven verspreidde
en dit door de wijde ruimte zond om leven te verwekken. Nu is het in Christus
dezelfde God die Zijn Woord wederom als licht door de wijde ruimte van het
geestelijke universum zendt om er licht, liefde en leven te verspreiden.
En zoals de morgenster de voorloper is
van de zon, zo was Johannes de voorloper en wegbereider van Christus. Johannes
de Doper herkende zijn Heer toen hij Hem voor de eerste maal zag; want het
innerlijke zien was hem gegeven en hij zag de gestalte van een duif (het
geestelijke zinnebeeld van de onschuld) de verbinding van Christus met de
geestelijke wereld. Johannes gaf Mij de uiterlijke doop, terwijl Ik aan hem de
innerlijke voltrok.
Ook zijn leerlingen zagen spoedig in,
wie de eigenlijke Heer en wie de dienaar was; daarom verlieten ze Johannes en
volgden Mij. En Natanaël, aan wie Ik dingen openbaarde, waarvan hij dacht ze
alleen te weten, werd door dit getuigenis voor Mij gewonnen. In die tijd sprak
Ik de profetische woorden: "Waarlijk, waarlijk, van nu af aan zult gij de
hemel geopend zien en de engelen des hemels zien nederdalen op het hoofd van de
Mensenzoon!"
Alles wat in die tijd, vanaf het begin
van Mijn jaren als leraar, Mijn geestelijke geboorte, op aarde gebeurd is, zal
zich heden herhalen en herhaalt zich dagelijks.
Ook nu zijn er Johannesen werkzaam als
dopers en Johannesen als Mijn geliefden en apostelen: alleen de manier waarop
verschilt van toen. In die tijd kende het joodse volk alleen waarde toe aan
Mozes en de profeten. Het ging er om deze waarden niet omver te werpen, maar om
de woorden te behoeden voor vervalsing, om het erts van de slakken te zuiveren
en te bewijzen, dat Ik als Christus niets nieuws brengen zou, maar alleen
geestelijk wilde verklaren en tot leven brengen wat woordelijk werd verstaan
en opgevat.
In de huidige tijd echter, aan de
vooravond van Mijn tweede en laatste komst op deze aardbol, is de trap van
beschaving en het verstandelijk niveau van de mensheid een geheel andere dan
in die tijd. Nu heb Ik met peinzende filosofen en kamergeleerden te maken of
met fanatieke aanhangers van het Woord in materiële zin, met mensen aan wie het
aangename leven op aarde te zeer aan het hart ligt, dan dat ze zich zouden
toewijden aan een religie, die in plaats van amusement en genot, opoffering en
verloochening van hen eist.
Ook nu kom Ik weer onder de mensen,
evenals eertijds. "En het Licht kwam in de duisternis en de duisternis nam
het niet aan." Reeds sinds lange tijd gaan er stemmen op die oproepen tot
bekering,
tot inkeer naar het innerlijke, en op
verschillende manieren wordt de ingeslapen mensengeest opgewekt. Net als toen
prediken de Johannessen ook vandaag meestal slechts tot dove oren.
Zelfs diegenen, die zich als Mijn
plaatsvervangers op deze aarde geïnstalleerd hebben, zijn doof en vaak nog
dover dan diegenen aan wie zij hun leer willen inprenten. Ook nu, evenals toen,
verlaten de volgelingen deze leiders en zoeken het Licht, zoeken het Woord -
als uiting van hun God -, zoeken, hetgeen hun eigen leiders hen niet kunnen
geven. Zo ontstaat de algemene drang naar licht, naar geestelijk leven, naar
liefde, naar verwarmende en geestelijke leer. Zo komt de geestelijke tendens in
beweging ondanks alle weerstand van diegenen, die daar tot nu toe alleen een
rentegevend kapitaal voor zichzelf uit trachtten te winnen. Zo komt de drang
naar vrijheid van denken en naar geestelijke vrijheid in beweging. En hoewel nu
de verlichten van uw wereld met hun verstandslicht de geestelijke fakkel die
boven uw hoofden brandt niet zien, zal toch spoedig het schemerlicht van het
wetenschappelijke leven door haar verdrongen worden en de onmondigen zullen in
alle klaarheid zien, wat voor de zich mondig dunkenden tot nu toe verborgen
bleef.
Het Woord dat in den beginne hemel en
aarde schiep, zoals Mozes het uitdrukte, het Woord als daadwerkelijk leven en
licht is het wederom dat van boven af neerstromend, warmte en liefde in uw
harten giet. In den beginne was het Woord en het Woord was Ik, en aan het einde
zal het Woord nog eeuwig voortklinken en Ik zal eeuwig voortduren, licht en
leven met liefde verspreidend en die kinderen verblijden en leiden die niet van
afkomst, noch uit vlees, maar uit de geest Mij toegewijd zijn.
Het Woord werd eens vlees en diegenen
die toen leefden zagen Zijn heerlijkheid, maar ze erkenden het niet; en het
Woord zal wederom vlees worden, echter vergeestelijkt vlees, en zal door de
levenden in Zijn heerlijkheid erkend en begrepen worden en van Zijn volheid
zullen zij allen genade op genade ontvangen.
Zoals Johannes eens met water doopte,
zo wordt nu met de geest gedoopt. Stromen hemelwater worden over de harten van
de mensen uitgegoten en menigeen wordt aangeraakt en opgewekt; velen echter
blijven onberoerd of verbergen zich voor deze regen. Gelukkig is hij, die voor
het water van boven nog een ontvankelijk hart heeft, dat omhoog gericht, de
hemelse invloeden en zegeningen de toegang niet ontzegt! Over al dezen zal,
zoals eens op Christus een straal goddelijk licht gelijk een duif neerdaalde,
het goddelijk genadelicht zich uitgieten en rust en vrede in hun harten en
omgeving verspreiden.
Velen zullen ijverige dienaren van Mij
worden, zoals eens Johannes de Doper, en velen zullen als Mijn geliefden, zoals
Johannes de apostel, Mijn leer verspreiden en onderwijzen!
Er komt reeds beweging. Gelijk een
lichte golfslag aan de oever van de zee de voorbode is van grotere golven, zo
is de huidige religieuze beweging het eerste begin van een nog grotere,
voortkomend uit het bewegen van geestelijk leven, dat als het ware tussen
materie en geest ingeklemd, zich een uitweg wil zoeken, daar het geestelijke de
eigenschap heeft dat het zich ook laat samendrukken en bij een te grote druk
de boeien doet springen.
Ook aan u, Mijn kinderen, die geroepen
zijn om door daden en woorden te getuigen dat u wegwijzers bent en de
geestelijke levensweg effent, zal vaak gevraagd worden: "Wie zijt gij? Wat
wilt gij eigenlijk?" De wereld zal ook van u niet meteen alles geloven,
evenmin als eens van Johannes, maar wees getroost! Strooi het zaad uit, geef
graag aan diegenen die om voedsel vragen en wees niet bezorgd, wanneer vaak het
uitgestrooide zaad niet die vrucht brengt die u wenst. Ook in een bos groeien
niet alle bomen kaarsrecht omhoog. Er zijn vergroeide, kromme en slechte bomen;
het bos is toch met zijn bomen een echt bos, dat bescherming biedt aan
duizenden levende wezens, waar voedsel groeit, en waarin zelfs de slecht
uitgevallen gewassen en bomen nog nuttig zijn. Zo is het ook in het geestelijke
bos van de mensenzielen.
Johannes predikte voor velen
tevergeefs, zoals later ook Ikzelf, en toch gingen Mijn woorden niet verloren,
maar zullen eeuwig bestaan, deels omdat Ik ze uitgesproken heb en deels omdat
Mijn woorden onomstotelijke waarheden zijn.
Streef er allereerst naar om uzelf te
reinigen en om u van de wereld los te maken zoals Johannes gedaan heeft! Ook
hij gaf zich niet over aan de genoegens van het vlees, dat is als het
vergankelijke kleed van een eeuwig onvergankelijke geest; nee, door een sobere
levenswijze naar de zin van die tijd - bereidde hij zijn lichaam voor om de
geest en zijn ziel te dienen.
En zo moet ook gij al het overbodige
dat het lichaam week maakt vermijden. Uw aandacht moet er op gericht zijn om
geest en ziel te sterken. Neen, niet om de materiële doop, maar om die met
geestelijk water zult gij streven waardig te zijn, opdat u steeds grotere
dingen zult zien en beleven en in geestelijk schouwen het verband leert
begrijpen tussen de wereld van de geest en de materiële wereld.
Uw streven moet er op gericht zijn in de
geest wedergeboren te worden. Dan hoeft u niet, zoals eens de twee leerlingen
van Johannes de Doper te vragen: "Rabbi, waar houdt Ge verblijf?",
dan is Mijn woning in uw hart. Daar geeft u de Heer onderdak, die reeds vanaf
het begin het Woord, het Licht, de Liefde en het Leven was en dit alles zal
geven aan hen, die zich met geestelijk water tot Zijn kinderen laten dopen.
Amen.
4
Vierde
Advent
De
boeteprediking van Johannes de Doper
Luc. 3, 2-20: Onder de hogepriesters
Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in
de woestijn. En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop ter
bekering tot vergeving van zonden, gelijk geschreven staat in het boek der
woorden van de profeet Jesaja: De stem van een die roept in de woestijn:
Bereidt de weg des Heren, maakt recht Zijn paden. Alle kloof zal gevuld worden
en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de
oneffen wegen vlak worden, en alle vlees zal het heil Gods zien. Hij sprak dan
tot de scharen, die uitliepen om zich door hem te laten dopen: Adderengebroed,
wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan
vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. En gaat niet bij uzelf
zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat God bij machte is uit
deze stenen Abraham kinderen te verwekken. Ook ligt reeds de bijl aan de wortel
der bomen. Iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt
uitgehouwen en in het vuur geworpen. En de scharen vroegen hem, zeggende: Wat
moeten wij dan doen? Hij antwoordde en zeide: Wie een dubbel stel klederen
heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo. Er
kwamen ook tollenaars om zich te laten dopen en zij zeiden tot hem: Meester,
wat moeten wij doen? Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u voorgeschreven
is. En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En wat moeten wij
doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets af en weest
tevreden met uw soldij. Toen nu het volk in afwachting was en allen in hun hart
overlegden over Johannes, of hij misschien de Christus was, antwoordde Johannes
en zeide tot allen: Ik doop u met water, doch Hij komt, die sterker is dan ik,
wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken; die zal u dopen met de
Heilige Geest en met vuur. De wan is in Zijn hand om Zijn dorsvloer geheel te
zuiveren en het graan in Zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal Hij
verbranden met onuitblusbaar vuur. Met nog vele andere vermaningen bracht hij
aan het volk het evangelie. Toen echter de viervorst Herodes door hem bestraft
werd om Herodias, de vrouw van zijn broeder, en om alle wandaden, die Herodes
bedreven had, heeft hij dit nog bij al het andere gevoegd, dat hij Johannes in
de gevangenis sloot.
(10 dec. 1871)
Dit hoofdstuk behandelt een
boeteprediking van Johannes de Doper, welke hij richtte tot een rondom hem
verzamelde menigte aan de Jordaan en waarmee hij de Joden op Diegene wilde
voorbereiden van Wie hij zei, dat hij niet waardig is diens schoenriemen los te
maken.
Een ieder van zijn toehoorders vroeg
aan Johannes wat hij moest doen met betrekking tot zijn levenswijze, zijn
beroep of stand, en allen gaf hij als antwoord: "Het gebod der
naastenliefde!", dat hij uitdrukte in woorden die bij de gestelde vraag
pasten.
Wat Johannes destijds gedaan en
gepredikt heeft, dat doe Ik ook reeds sinds lange tijd. Ook Ik vermaan de
mensheid met diverse middelen, woorden en gebeurtenissen tot bekering. Zoals
daar de komst van de eigenlijke Leraar voorzegd en voorbereid werd, zo gebeurt
het ook nu al sedert lange tijd ter voorbereiding op Mijn aanstaande
wederkomst. Door de wijze waarop de Joden destijds dachten en handelden, waren
zij niet geschikt om Mijn leer op de juiste manier op te nemen en te begrijpen.
En zoals de mensen nu zijn, is het nog dringender om ze op te wekken en te
manen, omdat zij nog dieper in de modderpoel van het egoïsme zijn gezonken. De
tijd om te overleggen wat men eigenlijk zal doen of welke richting men zal
inslaan is kort gemeten. Zoals bij de slapende de tijd van zijn droomleven snel
vervliegt en uren als minuten voorbij gaan, evenzo snelt de tijd als door stormvleugels
gedragen voort voor diegenen, die de dag zonder nadenken doorbrengen. Vandaar
de gebeurtenissen, ziektes, dreigende sociale omwentelingen welke nodig zijn om
de in vaste wereldslaap verzonken mensheid uit haar traagheid wakker te
schudden.
Toen reeds sprak Johannes:
"Diegene die na mij komt heeft reeds de wan in Zijn hand om op de
dorsvloer het koren van het kaf te zuiveren." En nu u machines hebt
uitgevonden die door middel van luchtstromingen het koren zuiveren, heb Ik nu
ook in plaats van de wan snellere middelen nodig om Mijn doel te bereiken en de
goed willenden van de tragen en luien te scheiden. Reeds draait het scheprad
van Mijn geestelijke wind - en koren zuiveringsmolen. Wervelend werpt zij de
massa's omhoog, het lichte schilferachtige gespuis ver van zich afslingerend,
dat, doof voor iedere waarschuwing, de wereld en haar vreugden hulde bewijst.
En zoals Johannes eertijds zelf de levenswandel van Herodes, de viervorst van
Galilea berispte, evenzo berispt ook nu de publieke opinie de zelfzuchtige
plannen van menig heerser. Destijds liet Herodes Johannes gevangen nemen; nu
zouden de heersers eveneens de tongen tot zwijgen willen brengen en het volk de
gedachten uit het hoofd willen bannen. Maar dat zou nu - evenals voorheen vergeefse
moeite zijn. Het Woord, de geestelijke drager van Mijn Wil, is veel machtiger
dan wapenen en dwang. Het overschrijdt als onstoffelijk wezen de grenzen van
de materiële wereld en regeert alles in het geestelijke omdat Ik het Woord Zelf
ben.
Destijds hoorde de menigte Johannes
aan, maar zo gauw het op verloochening en zelfopoffering aankwam keerden zij
hem de rug toe, zoals de rijke jongeling eens bij Mij deed. En nu drijft een
overgroot aantal mensen de spot met diegenen aan wie Ik Mijn leer direkt bekend
maak. Hoonlachend kijken zij op zulke mensen neer, zich met hun wereldse
verstand verreweg intelligenter achtend dan diegenen, die vanuit de taal van
het hart leven.
Arme verdwaalde kinderen! Er zal een
tijd aanbreken waarin al uw zogenaamde wijsheid niets zal uitrichten om u ook
maar enige troost of rust te geven. Bij de gebeurtenissen die over u losbreken
zult u tussen twee werelden staan en God en uw lot van wreedheid beschuldigen,
omdat de materiële wereld u met hoon zal afstoten en de geestelijke wereld u
niet zal opnemen.
Dergelijke kwellingen van de ziel
voorzag Johannes reeds destijds. Hij wilde de Joden opwekken en tot bekering
aanzetten; tegenwoordig, nu reeds bijna alle edele eigenschappen van de
menselijke natuur ten grave zijn gedragen en alleen het egoïsme met al zijn
eigenschappen heerst, wordt deze vermaning wederom uitgevaardigd en bekrachtigd
met ongelukken en tegenspoed, om met geweld dát te bereiken wat met mildheid
bij het merendeel van de mensheid tot nu toe zonder succes is gebleven.
Destijds onderging zelfs Ik als Jezus
de uiterlijke doop met water; nu moet u zich vrijwillig onderwerpen aan de
onzichtbare geestelijke doop met Mijn Geest. Destijds stroomde het goddelijk
Licht in de vorm van een duif over Mijn hoofd als teken van Mijn afkomst, van
Mijn vorige en Mijn toekomstige woonplaats. O kinderen, doe nu zoveel als in uw
vermogen ligt, opdat de van boven komende stromen van licht en genade niet
tevergeefs over u worden uitgegoten. Toon u waardig naar uw afkomst en
toekomstige bestemming! Zoals daar eenmaal de stem weerklonk: "Deze is
Mijn geliefde Zoon in wie Ik Mijn welbehagen heb!", zo moge ook nu dezelfde
stem over uw hoofd en in uw borst weerklinken, die u verzekert, dat u op de
juiste weg bent om Mijn kinderen te worden.
Destijds sprak Johannes: "Wie
twee rokken heeft, zal er één weggeven en wie veel eten heeft, zal het met de
hongerigen delen; wie iets te ontvangen heeft, zal niet meer vorderen dan
rechtvaardig is!" Al deze voorbeelden zeggen met andere woorden: Wees
goedgeefs, wees rechtvaardig gelijk uw Vader in de hemel is! Geef, opdat ook u
gegeven wordt, - vergeef, opdat ook u zal vergeven worden.
Laat u niet door de schijn van de
wereld met haar goederen in verwarring brengen! De tijd nadert, waarin u alles
moet achterlaten en waarin alleen dié goederen behouden blijven, die u in uw
binnenste hebt verworven en welke u door pest noch oorlog, door verdrukking
noch dood kunnen worden ontnomen.
Laat hen maar, die zich geleerd achten
met hun schijnwijsheid! De tijd van hun triomf is kort. Volg Mijn raad op, Mijn
vermaning, die u niet betitelt met adderengebroed, zoals Johannes deed in zijn
boeteprediking, maar die u Mijn kinderen noemt, die Ik eens naar Mijn
evenbeeld heb geschapen en naar welks evenbeeld Ik ze opnieuw wil vormen.
Toentertijd was de uiterlijke gestalte gelijk aan die van de geest;
tegenwoordig is uiterlijk nog wel een vage overeenkomst te zien met de reeds
lang verdwenen paradijselijke schoonheid, maar de ziel als tempel en zetel van
Mijn godsvonk is tot karikatuur geworden. Deze inwendige verscheurdheid kan
volgens Mijn wetten niet getolereerd worden en het innerlijk moet weer met het
uiterlijk in harmonie worden gebracht.
Ook al kunt u het uiterlijk omhulsel,
waarop de hartstochten hun sporen hebben achtergelaten niet meer veranderen,
streef er dan op zijn minst uit alle kracht naar om de innerlijke geestesmens
weer naar het oerbeeld om te vormen; want er bestaat geen mooier, geen grootser
en geen geestelijker voorbeeld in de schepping. Het is dat beeld, waaruit ieder
geschapen wezen in meerdere of mindere mate gestalte heeft gekregen en waarvan
u als laatste uitdrukking van de gehele materiële schepping de vorm in u
draagt, dat Oerbeeld - dat niet alleen uw Schepper en Heer wil zijn, maar ook
uw Vader, die u met onverbiddelijke strengheid en wilskracht wetten zou kunnen
voorschrijven en die u Of goddelijk belonen Of onverbiddelijk vernietigend zou
kunnen straffen, maar die in plaats van straf alleen vergeving en verzoening,
alleen liefde wil.
In die tijd was een voorloper nodig om
de mensen op Mijn komst voor te bereiden; nu ben Ik het zelf die u de
vredeshand toereik om u '
behulpzaam te leiden bij de
verdrukkingen, die langzamerhand over de mensheid zullen losbarsten, omdat ze
zo halsstarrig is. Weiger deze hand niet; want u zult nergens een sterkere, een
krachtiger hand vinden. Iedere menselijke arm is te kort, alleen de Mijne reikt
over alle afstanden en bereikt de smekenden zélfs in dié ruimten, waar de
laatste ster zijn stralen verspreidt en het eeuwige geestesrijk zijn aanvang
neemt. Ook daar is het nog steeds dezelfde hand, die de geliefden naar zich
toetrekt en hen leidt.
Luister naar de stem die, zoals eens
in de woestijn, u ook nu in de woestijn van het wereldgeraas toeroept:
"Vergeet Diegene niet, wiens zetel staat boven de sterren, maar die deze
zetel eveneens in ieder mensenhart zou willen hebben! Johannes predikte in de
woestijn. Hij deed dit met opzet, omdat de woestijn, waarin al het plantaardige
leven opgehouden had te bestaan, de toehoorders geen afleiding gaf. Nu predik
Ik tot u in de woestijn van het geestelijke leven, dat - tengevolge van het
arrogante menselijke verstand - niets meer bezit van al datgene wat het hart
verkwikt. Zo probeer Ik, net als Johannes, temidden van zand - en steengebieden
de geestelijke bloem der liefde te planten, die geen voeding aan de aarde
onttrekt, maar deze alleen van boven ontvangt. En nu, temidden van de door
egoïsme uitgedroogde bodem van de speculatieve verstandelijke wereld, in deze
gedachtenloze woestijn van geestelijk goddelijk leven, klinkt wederom de roep:
"Ontwaak! Verdiep u in uw
innerlijk om daar de bron te zoeken van nimmer aflatende vreugde, van
onuitputtelijke troost en nooit verwelkende liefde, - als grondprincipe van
alles wat geschapen en tot leven gewekt is. Erken weer Diegene, die door
bloemrijke tuinen, door schaduwrijke bossen en verheven bergen ver omhoog tot
aan de laatste wereldzon, altijd dezelfde is en nimmer verandert en - omdat Hij
alles heeft geschapen - van Zijn geschapen wezens alleen die erkenning vordert,
die een moeder, een vader als eerste teken van verwantschap van hun kind
verwachten, namelijk de liefde."
Terwijl uw zwakke en wereldlijke
heersers u door geweld en een hoeveelheid wetten tot respect willen dwingen,
plaats Ik u vrij in de schepping. In vrijheid kunt u kiezen tussen liefde of
haat, leven of dood, licht of duisternis. Nog steeds is aan ieder de beslissing
gelaten om te kiezen. De tijd komt steeds dichterbij, waarop deze keuze
beslissend genomen moet worden.
Zoals eens de vermaning voor Mijn
eerste optreden klonk, zo klinkt ook nu Mijn tweede oproep, opdat u niet
slaapdronken door de gebeurtenissen verrast wordt, maar met een helder
bewustzijn en een gerust hart de dingen tegemoet kunt treden, welke alleen voor
diegenen bestemd zijn die zich door zachte middelen niet lieten wekken.
Terwijl uw harten ontvankelijk zijn
voor de zachte harmonieën der liefde, moeten daar de bazuinen klinken, waar
Mijn geliefde apostel Johannes over spreekt, waar de engelen de schalen van
Gods toorn over de hoofden van de hardhorigen zullen uitgieten, die ondanks
alle waarschuwingen, aan Mijn liefdevolle woorden geen gehoor geven.
Vaak genoeg heb Ik verkondigd:
"Er zullen slechte tijden aanbreken!" - Ik herhaal het nogmaals: De
tijden zullen slecht worden! Probeer voor die tijd een goed mens te worden,
opdat u in het bewustzijn van de goede daad een schild hebt tegen alle bittere
gebeurtenissen. Zij zijn slechts bitter voor diegenen, die, gewend als ze zijn
aan de honing van het wereldse materiële genotsleven, het bittere niet als een
heils- maar als een vernietigingsmiddel beschouwen.
Dit is het nut van iedere boeteprediking,
zowel voor u als voor de nu komende tijden! Wie oren heeft, die hore! Amen.
5
Kerstmis
De
geboorte van Jezus
Luc.
2, 1-14: En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege
keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven. Deze
inschrijving had voor het eerst plaats, toen Quirinius het bewind over Syrië
voerde. En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar
zijn eigen stad. Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar
Judea, naar de stad van David, die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en
het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijn
ondertrouwde vrouw, welke zwanger was. En het geschiedde toen zij daar waren,
dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren
zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe, omdat voor hen geen
plaats was in de herberg. En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich
ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens
stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen,
en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot hen: Weest niet
bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten
deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Heer, in de
stad van David. En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken
gewikkeld en liggende in een kribbe. En plotseling was er bij de engel een
grote hemelse legermacht, die God loofde zeggende: "Ere zij God in den
hoge en vrede op aarde en bij de mensen een welbehagen!"
Dit hoofdstuk gaat over Mijn geboorte,
een feest dat u ieder jaar naar kerkelijk gebruik op 25 december viert. Heel
wat woorden over dit feest heb Ik u vroeger reeds gegeven. De bijzondere
gebeurtenissen, die met Mijn geboorte gepaard gingen, weet u deels uit de
geschiedenis van Mijn geboorte* (* Zie:"De jeugd van Jezus"), en
deels uit het evangelie van Mijn apostelen; en toch is er nog veel uit deze
daad van Mijn eerste zichtbare verschijning op uw aarde, dat nog niet
opgehelderd is en waarvan u de diepere betekenis in geestelijk verband nog niet
kent. Daarom wil Ik naar aanleiding van de tekst uit dit hoofdstuk van Lucas de
verdere onthullingen aan u en aan al Mijn toekomstige gelovige kinderen
openbaren, opdat u moogt zien, dat ook het kleinste wat op Mij en op Mijn
verschijning op aarde betrekking heeft, een belangrijke betekenis heeft en zich
geestelijk zal herhalen bij Mijn wederkomst op deze kleine ster, die ook de
woonplaats is van Mijn mettertijd volgroeide kinderen.
Zoals eertijds door de omstandigheden
op aarde juist dat tijdstip en dat volk bestemd was om getuige te zijn van de
grote genade - en liefdesdaad, welke Ik voor u en voor de gehele geestelijke
wereld voltrok, zo zullen ook bij Mijn tweede zichtbare verschijnen tijd en
land zo gekozen worden, dat ze het meest geschikt voor deze slotakte zullen
Zijn.
U hebt dit feest niet voor niets
"Weihnachten" genoemd. Het was een gewijde nacht waarin Ik, omwille
van u en de gehele materiële schepping, Mijzelf tot offer van deemoed wijdde,
terwijl Ik, de oneindige Heer der Schepping, een broos en vergankelijk kleed
aantrok, dat wat het uiterlijk betreft onder miljoenen andere levende wezens op
andere werelden ver achterbleef bij de hoogste oervorm van een mensenbeeld.
Veel bewoners zijn zodanig uitgerust, dat de mens van deze aarde slechts als
een zwakke nabootsing verschijnt van wat Ik als evenbeeld van Mijn eigen Ik in
deze vorm heb gelegd. Ofschoon de op andere werelden levende mensen de
aardbewoners in veel overtreffen, zijn deze toch in geestelijk opzicht tot
grotere dingen bestemd dan zij, die in de paradijselijke werelden en zonnen
leven. Ook al straalt voor hen een eeuwige lente en leven zij onder gelukkige
omstandigheden, Waarvan u zich geen voorstelling kunt maken, zo ontbreekt hun
toch de heldere kennis van Mijn Ik, Mijn geestelijke schepping en Mijn
Vaderliefde.
Zij zijn goed, omdat geen enkel kwaad
hen tot het tegendeel tracht te verleiden. Zij erkennen een allerhoogste Wezen
en vallen in eerbied voor Hem neer; maar geen van hen zou er aan durven denken,
dat dit hoogste Wezen één van Zijn schepselen aan Zijn Vaderborst zou willen
drukken en hem de lieflijke naam van kind geven.
Dit is slechts voorbehouden aan
diegenen, die een dergelijke positie door strijd en overwinning moeten
verwerven, opdat zij kinderen van God kunnen worden. Waar dus de vormingsschool
voor zulke kinderen gevestigd is, daar moet naast de grootst mogelijke
geestelijke verheffing ook het tegendeel, namelijk de grootst mogelijke
vernedering, ja de afval van het goede kunnen plaatsvinden. Om u te laten zien
dat tussen zulke tegenstellingen een ontwikkeling ten goede en een overwinning
over alle hindernissen mogelijk is, trok Ik het kleed van één der nederigste,
onaanzienlijkste mensengestalten aan. Ik daalde Zelf af naar deze duistere
aardbol, die wat aankleding en grootte in Mijn schepping betreft vergeleken kan
worden met de plaats van een infusiediertje tussen alle schoonheden en wonderen
van uw aarde.
Zoals echter in Mijn gehele schepping
alles met dezelfde zorgvuldigheid gemaakt is, en het laatste infusiediertje in
zijn vorm net zo volmaakt gebouwd is als de mens als heer der aarde, zo laat
Mijn scheppingsprincipe, dat door alle trappen van het geschapene heen loopt, u
zien, dat Ik juist in het kleinste het grootste ben en juist in het kleinste
als machtige Schepper en Heer aanwezig ben. Dat was de reden waarom Ik één van
de kleinste hemellichamen uitkoos om daar Mijn volle grootte te tonen, doordat
Ik aan Mijn geestes- en zielenwereld bewees, dat juist alleen in het kleinste
het grootste mogelijk is en in de grootste vernedering de grootste heerlijkheid
is te verkrijgen, ja dat juist diegene die alles weggeeft, waardig is om alles
te bezitten.
Zo vond Mijn geboorte niet plaats in
een paleis of bij mensen uit hogere kringen, maar in een nederige positie. Toch
moest in al de omstandigheden die daar plaatsvonden het hoge, geestelijke van
Mijn geboorte aangetoond worden.
Zo was het voorbeschikt, dat de
volkstelling door Herodes opgelegd werd en Ik niet in een door mensen gebouwd
huis het levenslicht aanschouwde, maar in Mijn huis, hetgeen betekent onder de
vrije hemel in een grot.
Keizers en koningen waren geen getuige
van Mijn geboorte, zelfs geen gewone mensen, maar slechts dieren, - schepselen,
die onbedorven dat waren, waartoe Ik ze heb geschapen.
De volkstelling moest er toe
bijdragen, dat Maria zich opmaakte om naar Bethlehem te gaan om dat te
volbrengen, wat de Koning van heel de schepping tot eer zou strekken.
Miljoenen hoge geesten zongen Mij het
loflied toe: "Ere zij God in den hoge en vrede aan de mensen op
aarde!" Deze en de dieren, zoals zij uit Mijn hand zijn voortgekomen, waren
bij Mijn geboorte aanwezig. Zulke getuigen pasten bij Mij, de in doeken
gewikkelde Heer der heerscharen.
Door de volkstelling kon Mijn geboorte
niet onopgemerkt blijven. Ook moest juist de wrede Herodes als stadhouder en
viervorst in Jeruzalem heersen om Mijn verdere opvoeding en latere levensloop
te bemoeilijken. Door de overwinning op al deze moeilijkheden moest bewezen
worden, dat hoewel Ik Mij in de nederigste positie geplaatst had, Ik ten
aanschouwe van de hele geesteswereld Mijn opgave toch ten uirvoer zou brengen,
namelijk: behalve het ten voorbeeld stellen van deemoed en zelfverloochening,
uit deze kleine aarde een opleidingsschool te maken voor Mijn kinderen, die
mettertijd bestemd zijn om voor de op de andere sterren en zonnen levende schepselen
het beeld van de grote Geest en Schepper van heel de zichtbare natuur te
veranderen in dat van een liefhebbende Vader.
Wat Ik aeonen van tijdruimtes geleden
besloot en meer dan duizend jaar geleden ben begonnen, dat nadert nu zijn
voleinding. Mijn geloofsleer, Mijn Woord, dat met geen betere verwisseld kan
worden - al peinzen en denken de mensen nog zo veel - Mijn liefdeleer moet tot
algemene geldigheid geraken. De liefde alleen moet regeren en alle hartstochten
van het menselijke hart, die alleen maar door Mij hierin gelegd werden om door
strijd tegen hen de liefde te verdienen en te verwerven, al deze hartstochten
van het menselijke hart moeten beheerst aan de voet van het altaar der liefde
liggen. Haat, wraak, trots en hoe ze allemaal ook mogen heten, deze machtige
driften van het kwaad in de mens moeten allen tot zwijgen gebracht worden. Het
kruis, waaraan Ik eens vastgenageld om vergeving bad voor de verdwaalde
mensheid, moet als symbool van verzoening door iedereen geliefd, geëerd en in
geval van beproeving zelfs gedragen worden als herinnering aan de weg die Ik
heb gewezen en die alleen de mensen naar geestelijke hoogte kan voeren.
Zoals tegen het einde van Mijn
levenswandel op aarde de omstandigheden Mij schijnbaar tegenwerkten, Mijn
ondergang en dood leken te veroorzaken en toch door de opstanding uit de
materie en de terugkeer naar Mijn geestelijk rijk Mijn grootste triomf moesten
bewerken, w nemen ogenschijnlijk ook nu de ongelukken en de voortekenen van
angstwekkende catastrofes bij de mensen toe. De mens zal daaruit als een
Phoenix uit de tot as verbrande wereldlijke opvattingen en vooroordelen
ongedeerd als geestelijk produkt van Zijn Schepper, als geestelijk kind van een
nog hogere geestelijke Vader tevoorschijn komen.
Daarin schuilt het doel van alles,
daarheen drijft de gehele mensheid als een stuurloos schip. Alle kunstmatige
omheiningen die het menselijk verstand als een ijzeren harnas rondom het voor
de liefde kloppende hart opgetrokken heeft, moeten stuk gebroken worden. De
barrières van afkomst, rang en oppervlakkig weten moeten worden vernietigd. De
mens moet ophouden met het verstand te denken en met het hart leren voelen. Het
warme vuur van de liefde moet in de eerste plaats zijn hele ziel verwarmd
hebben, pas dan kan de wijsheid, als een regelende drijfveer de liefde indammen
en de mensheid alles laten voelen, waarmee Ik ze heb uitgerust en waartoe Ik ze
w en niet anders heb geschapen.
Zo dikwijls Ik als Christus op de
wereld Mijn Vader in de hemel aanriep, was het steeds de wijsheid, die de
liefde aanriep om door deze gebeden haar onbegrensd werken te beteugelen. Zoals
wijsheid en liefde slechts in combinatie met elkaar kunnen bestaan, evenzo was
Ik als Christus met Mijn Vader, die de Liefde is, in eenheid verbonden,
waardoor Ik kon zeggen: "Niemand kent Mij dan de Vader in de hemel en Ik
alleen ken Hem!" of "Ik ga heen tot de Vader!" enz... Daarmee
wilde Ik zeggen: De gehele wereld is geschapen uit liefde; maar de wijsheid
heeft haar voorwaarden geregeld. De Liefde schiep, de Wijsheid houdt in stand.
De Liefde als "Vader" richtte het hoogste symbool van reinheid op en
Ik, de Wijsheid als "Zoon" bewees haar door de daad. En wals liefde
en wijsheid, alleen verenigd, het gehele Ik van Mijn Wezen uitmaken en daar in
het meest volkomen evenbeeld bestaan, zo moet ook de mens als afstammeling van
Mij de uitdrukking van liefde en wijsheid worden. Hij moet in de eerste plaats
liefhebben en daarna leren wijs te zijn om Mij, Mijn schepping en zijn taak
volledig te erkennen en te begrijpen.
Daarheen richt zich Mijn doel met u,
en alle gebeurtenissen sporen u daartoe aan, om de wedergeboorte van uw Jezus
in uw innerlijk tot stand te brengen. Hij wil u daarheen als uiting van
wijsheid en liefde willen leiden en begeleiden, tot binnenkort deze Schepper
van al het zichtbare, de Heer der heerscharen, als Vader (Liefde) gepaard
gaande met de Zoon (Wijsheid), in persoon wederom zichtbaar de aarde zal
betreden en voor de tweede en laatste maal kan uitspreken, wat Hij aan het
kruis meer dan duizend jaar geleden heeft uitgeroepen, namelijk: "Het is
volbracht, - het is volbracht, het grote werk der verzoening!"
Ik heb Mijn geesten laten zien hoe het
voor hun onmogelijke, mogelijk is geworden. Ik ben als voorbeeld voorgegaan en
heb nu Mijn schepselen op deze kleine aarde tot grote burgers van Mijn
oneindige rijk, tot Mijn enige kinderen gemaakt.
Het is volbracht, hetgeen Ik eertijds
in de wieg in een grot bij Bethlehem als onmondig kind ben begonnen, wat daar
wel door miljoenen engelengeesten werd bezongen, maar door de mensen niet
begrepen, hoogstens door enkelen vaag vermoed werd.
Ik heb het werk van verzoening, liefde
en vergeving volbracht. De wereld is gereinigd van al het vuil van eigenbelang
en ook al verwoesten kwellingen en ongelukken het lichaam van de mensen, - de
geestes- en zielemens kunnen zij niet deren. Deze staat hoogverheven boven de
puinhopen van de wereld, zijn armen uitstrekkend naar de goddelijke Redder, die
- wals eenmaal daar - allen zal toeroepen: Kom tot Mij, gij allen die beladen zijt,
opdat Ik uw last afneem en u verkwik! Kom hier, gij strijders voor liefde en
wijsheid, aan u zij de kroon des levens, voor u zijn de versperringen naar de
geestelijke wereld opgeheven, opdat u moogt zien hoe de engelenscharen wederom
jubelen en lofliederen zingen voor de Heer, de Vader, met dezelfde woorden als
toen: "Ere zij God in de hoge en vrede voor de mensen op aarde!" Want
Hij kwam in Zijn eigendom en Zijn kinderen hebben Hem niet herkend. Amen.
6
De
zondag na Kerstmis
De
voorstelling van Jezus in de tempel
Luc. 2, 33-40: En Zijn vader en moeder stonden verwonderd
over hetgeen van Hem gezegd werd. En Simeon zegende hen en zeide tot Maria,
Zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël
en tot een teken, dat weersproken wordt - en door uw eigen ziel zal een zwaard
gaan -, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden. Ook was daar
Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge
leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaar had
geleefd, en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende
God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. En zij kwam
op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem
tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten. En toen zij alles
volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug
naar Galilea, naar hun stad Nazareth. Het kind groeide op en werd krachtig, en
het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem. (25 dec. 1871)
Dit hoofdstuk behandelt in het begin
Mijn geboorte, later Mijn besnijdenis en daarna de drie dagen, die Ik tijdens
Mijn twaalfde jaar in de tempel te Jeruzalem doorbracht. De komst van de drie
wijzen uit het Morgenland, de kindermoord en nog meerdere gebeurtenissen zoals
de vlucht naar Egypte en de terugkeer na de dood van Herodes worden in dit
hoofdstuk niet vermeld. Ook Ik wil aan het meeste hiervan voorbijgaan, omdat u
hierover reeds op de hoogte bent gebracht door het Jacobus-evangelie en door
andere aantekeningen van Mijn apostelen.
Wij zullen dus bij de hierboven
vermelde tekst blijven, welke vermeld: "Jozef en Maria verwonderden
zich." Waarover verwonderden zij zich?
Zij verwonderden zich over de
profetische woorden van Simeon en de getuigenissen van Hanna die beiden, in de
geest schouwend, in het voor de besnijdenis naar de tempel gebrachte kind niet
alleen de Verlosser van de Joden, maar van de gehele mensheid erkenden, die
gekomen was om de geest van de dwang der materie te bevrijden.
Dat Jozef en Maria niet begrepen wat
deze beiden hen profeteerden, is gemakkelijk in te zien; want wie vanaf de
ontvangenis van Maria tot de geboorte en haar opgaan naar de tempel, al het
raadselachtig . mystieke in ogenschouw neemt, zal gemakkelijk merken dat noch
Maria, noch Jozef wisten hoe zij zich ten opzichte van dit alles moesten
gedragen.
Ofschoon de Joden gewend waren om via
profeten direkte mededelingen van Mij te ontvangen, zo was het bij hen toch ook
zoals het steeds is: zij schonken hen niet veel geloof zolang zij in leven
waren en hun uitspraken kregen pas waarde op het moment dat ze in vervulling
begonnen te gaan.
Ze hoopten op een Messias, - alleen
was hun hoop op wereldse verlangens gegrond. Ze hoopten op een Messias, die,
misschien in een paleis geboren, hen eens als een grote held van het gehate juk
der Romeinen zou bevrijden. Dat echter een kind van een timmerman, zoals zij
Mijn pleegvader kenden, hun verlosser zou worden, lag buiten het bereik van hun
gekoesterde hoop en buiten hun bevattingsvermogen.
Daardoor
verbaasden ook Jozef en Maria zich over de woorden van Simeon en Hanna. Maria
had immers in korte tijd zoveel wonderbaarlijks meegemaakt, dat zij niet wist wat
er met haar gebeurd was en wat er nog gebeuren zou. Zij baarde een zoon zonder
omgang te hebben gehad. Zij was moeder, zonder dat zijeigenlijk het
moedergevoel in zijn hele volheid kende; want in het algemeen is het kind pas
de schakel, die de levenswegen van de man en de vrouw verbindt, en ze tot één
geheel, tot één familie samenvoegt.
Zo was
Maria moeder en voelde wel de vreugde, een vrucht van haar lichaam voor zich te
zien; het was echter meer een gevoel van erbarmen voor de onmondige zuigeling
dan het zalige gevoel van een moeder die het liefdespand van haar echtgenoot
aan de borst kan drukken. Zo begreep zij
niet en kon niet begrijpen, wat bij haar ontvangenis, wat bij de geboorte en
verder gebeurde; want ze handelde alleen naar de aanwijzing van een hogere
Invloed en gedroeg zich daarbij meer passief dan actief, als vrouwen moeder
alleen haar gevoelens volgend, die haar aan haar zuigeling bonden.
Dit onbewuste gevoel werd natuurlijk
aangewakkerd toen ze bij de twijfels en bange voorgevoelens, waarvan zij dacht
dat alleen zij die in haar hart voelde, hetzelfde en nog grotere ervoer bij
anderen, toen zij het Jezuskind de tempel binnendroeg. Door de wettelijke
besnijdenis en offering werd Ik als kind in de Israëlitische godsdienst
opgenomen en moest volgens haar opgevoed worden.
Wat Simeon zei was voor haar een nog
groter raadsel, des te meer daar hij het Kind als datgene erkende, waarvan zij
nog geen vermoeden had en geen vermoeden kon hebben. Wat zij echter nog minder
begreep waren Simeons laatste woorden, welke luidden:
"Zie, deze is gesteld tot val en
opstanding van het volk Israël en tot een teken van tegenspraak (en een zwaard
zal uw ziel doorboren), opdat de gedachten van vele harten openbaar zullen
worden!"
Dat uit haar zoon iets buitengewoons kon
voortkomen was wel denkbaar voor haar- immers, zijn ontvangenis, zijn geboorte
enz. waren met veel buitengewone verschijnselen gepaard gegaan -; maar om een
God als mens onder het hart te hebben gedragen en de te verwachten Messias die
de geestelijke genezer zou zijn, niet alleen van de Joden, maar van de hele
mensheid, dat waren begrippen die in haar verstand geen plaats vonden. Nog tot
Mijn kruisdood heeft zij Mij niet als God beweend, maar slechts als mens en als
haar zoon. Pas door Mijn opstanding werd zij, net als Mijn apostelen, in
datgene bevestigd wat Ik hen zo vaak had gezegd.
Het zwaard, dat in de toekomst haar
borst zou doorboren, was de moederlijke smart; want had zij geweten en erkend
wie Ik eigenlijk was, dan had zij bij Mijn heengaan moeten jubelen in plaats
van te treuren. Ikzelf heb haar en Mijn apostelen menigmaal voorzegd wat Mij te
wachten stond en hoe Ik de dood en de hel zou overwinnen; maar waar blijft de
overtuiging - in het bijzonder in die tijd van profeten en wonderwerkende Essenen
-, dat Ik, een mens met vlees en beenderen net zoals zij, die eet en drinkt,
een God, en wel de Heer van alle heerscharen zou zijn, die in menselijke
gedaante als onmondig kind begonnen, zou eindigen aan het kruis, dat in die
tijd het teken van schande en ontering was.
Daarom waren Jozef en Maria verbaasd.
Zij begrepen niet wie Diegene was, die gekomen is tot val en opstanding van de
Joden, - tot "val": de verwoesting van het joodse rijk vijftig jaar
na Mijn heengaan, en tot "opstanding" van vele joden tot christenen,
zowel als de verandering van het kruisteken, vroeger teken van schande, later
teken van , hoogste verheerlijking.
En bij Mijn wederkomst, denkt u dat er
dan meer begrip onder de mensen zal zijn? Volstrekt niet! Ook dan zullen er
veel bewonderaars zijn, die Mij voor niets anders aan zullen zien dan voor een
van God begeesterd mens. Bij Mijn aanstaande wederkomst, die natuurlijk niet
zoals destijds als kind, maar op mannelijke leeftijd zal beginnen, zullen er
ook vele twijfelaars zijn en Ik zal Mijn Godzijn aan velen door wonderen moeten
bewijzen, omdat de kracht van het woord alleen bij hen niets zal uitrichten.
Zo zal Mijn jeugdgeschiedenis zich ten
minste in haar hoofdlijnen en gebeurtenissen telkens herhalen, echter niet in
materieel maar in geestelijk opzicht, omdat dan het geestelijk inzicht heel wat
verder ontwikkeld zal zijn en de gelovigen de meerderheid, de ongelovigen en
twijfelaars de minderheid zullen vormen.
Zie, Mijn kinderen, zoals Ik eens naar
joods gebruik de besnijdenis heb ondergaan, zo moet ook u zich met de
geestelijke doop - gelijk de besnijdenis als eerste stap en intrede in een
kerkgemeenschap - met de geest van Mijn liefde laten dopen. Verwijder uit uw
hart wat daar niet hoort te zijn en begin Mij en Mijn wereld dagelijks steeds
meer te begrijpen, opdat niet ook u een zwaard door het hart gestoken zal
worden en u, door teveel waarde aan de wereld te hechten, dat beweent wat het
verdriet niet waard is.
Leg u erop toe de dingen te nemen
zoals ze zijn en vervul zo dagelijks uw taak op deze aarde zolang uw
levenswandel hier nog is, opdat u niets hoeft te berouwen en niets te
betreuren, wanneer het ernstige uur van scheiden aanbreekt.
Op
die manier kunt u, evenals Maria toen Ik opging naar de Vader, Mij herkennen, -
inzien dat Diegene die gij als Christus wel kent, veel groter en liefdevoller
is dan u zich Hem had voorgesteld, maar dat ook Mijn eisen aan u zwaarder zijn
dan u dacht.
Velen leven nu en geloven in Mij en
hebben Mij lief zoals Maria van Mij hield tijdens Mijn leven. Maar dat is niet
voldoende. Maria herkende pas bij het kruis en bij Mijn opstanding, dat Diegene
die zij gebaard had geen mens, maar Gods Zoon, dat wil zeggen de van de Liefde
gescheiden Wijsheid was, die na drie dagen in het graf te hebben gelegen weer naar
Zijn hemelrijk terugkeerde en later niet meer lichamelijk, maar alleen
vergeestelijkt aan Zijn ongeduldig wachtende apostelen en aan de moeder van
Zijn lichaam verscheen.
Zorg ervoor dat ook in u Christus
opstaat, zoals Hij is en was, opdat u zich in de toekomst niet hoeft te
verwonderen, wanneer u Hem anders aantreft dan u verwachtte.
Dit ter vermaning en inachtneming.
Amen.
7
De
eerste zondag na Epifanie
De
twaalfjarige Jezus in de tempel
Luc.
2, 42-50: En toen Hij twaalf jaar was geworden en zij, zoals dit bij het feest
gebruikelijk was, optrokken, en de feestdagen voleindigd hadden, bleef het
kind Jezus bij hun terugreis in Jeruzalem achter, en Zijn ouders bemerkten het
niet. Daar zij vermoedden, dat Hij bij het reisgezelschap was, gingen zij één
dagreis ver en zochten Hem onder de verwanten en bekenden. En toen zij Hem niet
vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem, Hem zoekende. En het geschiedde na
drie dagen, dat zij Hem vonden in de tempel, waar Hij zat temidden der leraren,
terwijl Hij naar hen hoorde en hun vragen stelde. Allen nu, die Hem hoorden,
waren verbaasd over Zijn verstand en Zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen,
stonden zij versteld en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons
dit aangedaan? Zie, Uw vader en ik zoeken U met smart! En Hij zeide tot hen:
Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de
dingen Mijns Vaders? En zij begrepen het woord niet, dat Hij tot hen sprak.
(26 dec. 1871)
Ook deze tekst is uit het evangelie van
Lucas genomen en gaat over Mijn verblijf van drie dagen in de tempel. Wat Ik
daar deed en leerde is u bekend, daar Ik het u jaren geleden verkondigd heb.
Wij zullen dus dit gebeuren uit de geschiedenis van Mijn jeugd overslaan en het
slechts in zoverre in beschouwing nemen als het zich geestelijk voor Mijn
toekomstige wederkomst weer zal herhalen en zich reeds nu herhaalt. Wat u uit
deze geestelijke herhalingsdaad kunt leren, zal aan het slot van de vandaag
gegeven woorden getoond worden.
Zie, Mijn kinderen, reeds meerdere
malen heb Ik u gezegd dat iedere handeling uit de toenmalige tijd, vanaf Mijn
geboorte tot aan Mijn opstanding en hemelvaart, een dubbele, ja een drievoudige
betekenis had. Wat Ik deed en sprak was niet alleen voor het joodse volk, maar
ook voor de gehele destijds levende en toekomstige mensheid bestemd, en ver
boven uw aarde uitreikend, voor Mijn gehele geestelijke rijk, dat met
nieuwsgierige blikken Mijn doen en laten volgde om te zien Of, en hoe Ik als
aardse mens de Mijzelf opgelegde missie zou volbrengen.
Daar Ik helemaal bekleed was met de
menselijke natuur van een aardbewoner, moest Ik, om daar weer uit te komen en
vergeestelijkt terug te keren naar waar Ik was vandaan gekomen, alle
hartstochten van de menselijke natuur bestrijden. Ik moest zoals ieder kind,
Mijn ziel geleidelijk aan vormen en Mijn opvattingen en zienswijzen ontwikkelen,
om deze door Mijzelf ingeblazen ziel aan Mijn geest aan te passen, opdat Ik aan
het einde van Mijn aardse loopbaan Mijn geesten kon laten zien hoe Ik niet
alleen Mijn eigen geest in zijn ware grootte had teruggebracht, maar ook Mijn
ziel wist te vergeestelijken.
Zo liet Ik
het grote geestenrijk zien hoe men tot Mijn kind wordt en gaf als levend,
strijdend en duldzaam mensenkind het voorbeeld, hoe en tot welke prijs de
vereniging met Mij bereikt kon worden.
Als deze geestelijke ontwikkeling van
de mensenziel waarmee Ik Mij had bekleed, sneller ging dan bij de gewone
mensenkinderen, als Ik in Mijn vroegste kindsheid reeds woorden uit de geest
sprak terwijl andere kinderen nog onverstaanbare klanken voortbrengen, als Ik,
zoals tijdens Mijn verblijf van drie dagen in de tempel, uitleggingen gaf en
zelfs wonderen verrichtte, dan dient u te beseffen welke geest in deze Jezus
schuilging en hoe licht deze bij de geringste prikkel het menselijk omhulsel
doorlichtte. Ook dient u te beseffen dat Ik niet, zoals andere mensen, een heel
mensenleven voor Mij had, maar slechts drieëndertig vluchtige jaren waarbinnen
ten eerste Mijn aardse mens gedurende dertig jaar moest rijpen voor het grote
werk en ten tweede nog maar drie jaren overbleven, waarin de grondsteen tot de
hoogste, onvergankelijk grote geestesleer gelegd moest worden, zonder welke de
geestelijke wereld en indirekt ook de materiële wereld niet had kunnen
voortbestaan.
Het was niet voldoende om geesten te
hebben geschapen met geweldige krachten en eigenschappen. Zij moesten ook weten
waartoe en waarom Ik hen deze volmaaktheid heb gegeven, zodat zij, door slechts
verstandig gebruik van haar te maken, Mij, hun Schepper eer zouden brengen,
volkomen zouden verstaan en Mijn schepping volledig zouden leren begrijpen.
Het doel van Mijn komst op aarde was om het grote geestenrijk zuiver goddelijk
op te richten, om zowel het geheel . als het individu zijn ware geestelijke
waarde te geven en hun zelfs in de materie slechts gebonden geest te leren
zien, die evenals de geesten zelf - alleen via een lange omweg - de opgang naar
de vergeestelijking moet doormaken, om - als eveneens deel van Mijn geestelijke
Ik - eens vergeestelijkt naar Mij terug te keren. Dat was het doel van Mijn
komst op aarde, tot dit doel diende Mijn hele aardse loopbaan, zoals deze u .
tot haar einde bekend is.
Zo waren de gebeurtenissen rondom Mijn
geboorte, Mijn vlucht en Mijn terugkeer naar het land der Joden slechts
afzonderlijke vooraf bepaalde trappen voor de geestelijke ontwikkeling van de
Mij gegeven mensenziel. Ook in de tempel te Jeruzalem werd ditzelfde principe
bekrachtigd doordat Ik reeds op Mijn twaalfde jaar begon afzonderlijke gedachten,
die ver boven de toenmalig heersende levens - en godsdienstige opvattingen
uitreikten, aan het licht te stellen. Daardoor werden veel van Mijn toehoorders
tot verder nadenken gebracht, daar bij het hele joodse volk de gedachte van een
komende Messias, door de vroegere profeten opgeroepen, juist op deze tijd van
Mijn verschijnen gericht was.
Dat zij allen een totaal andere
Messias wilden was niet anders te verwachten, omdat de mensen in die tijd - en
in het bijzonder het joodse volk - onder de verdrukking van een vreemde
mogendheid levend, vol verlangen een bevrijder verwachtten. Zij hadden allen de
blik naar beneden gericht, terwijl de Messias van boven kwam.
Wat Ik in de tempel leerde - waar Ik
in plaats van vragen te beantwoorden, de geleerde priesters vragen stelde die
hen in verlegenheid brachten -, had tot doel hen een klein bewijs te geven van
de oppervlakkigheid van hun kennis van zaken, die zij alleen meenden te
bezitten. Ik heb het in de tempel, de school voor het geestelijke in die tijd,
en voor vele toehoorders gedaan, omdat het Woord, als drager van bet oneindig
grote geestelijke, eeuwig doorwerkte en zo de kiem van Mijn toekomstige leer
legde. Ik verwierf al tijdens deze drie dagen ijverige vereerders van Mijn
persoon en Mijn leer, die het ook later
gebleven zijn. Zoals Ik daar beschermers gekregen had, evenzo maakte Ik
Mij de Farizeeën en de priesters tot Mijn vijanden; en juist door deze beide
tegenstellingen leefde Mijn toegeworpen stuk geestelijk brood voort en bracht
zijn welberekende vruchten op. Indien iedereen het met Mij eens geweest was,
dan had er op de vierde dag geen mens meer aan Mij en aan Mijn leer gedacht, -
temeer daar men Mij slechts als een pientere en enigszins kritische knaap
beschouwde.
Dat Ik Mij nadien weer terugtrok in de
schijnomhulling van een timmerman en jarenlang de aandacht van Mij afleidde,
had zijn bedoeling: ten eerste om de vroegere uitingen van Mijn goddelijke
geest vooral die in de tempel - te doen vergeten; ten tweede om pas als man
met woord en daad te bevestigen, wat men van Mij als knaap en jongeling niet
geloofd zou hebben.
Ook Maria, Mijn lijfelijke moeder,
begreep Mijn woorden niet, toen Ik op haar liefdevolle verwijten, vanwege het
lange zoeken, antwoordde: "Wist u dan niet dat Ik moet zijn in de dingen
Mijns Vaders?" Jozef en Maria begrepen niet wat met "Mijns
Vaders" werd bedoeld; zij waren zelf nog teveel aan de joodse cultus
gehecht en geloofden dat de hele godsdienst bestond in het onderhouden van de
gebruiken. Zij kenden Mij niet - en Mijn Vader nog minder, want voor hen
bestond slechts één ondeelbare God. Daarom, al hadden ze Mijn goddelijke Ik ook
erkend, dan zou voor hen dit tweevoudige wezen, Ik en de Heer, - of Zoon en
Vader -, niet te begrijpen zijn geweest.
Dus moest het zo zijn, dat Mijn Ik
rijp werd, - tijdens de leerjaren waarin de menselijke verwantschap ten einde
liep en de grote geestelijke verwantschap voor de mensheid en voor het grote
geestelijke rijk zijn aanvang nam -, om Mijn missie ten volle te vervullen
doordat Mijn ziel, met de goddelijke Geest verenigd, dàt onderwees en volbracht
wat u in het evangelie van Johannes vindt opgetekend. Dat staat sinds die tijd
in onuitwisbaar schrift op het grote plan van de hele schepping geschreven met
de woorden: Inzet en juist begrip van de goddelijke eigenschappen, uitleg en
juist begrip van de menselijke en geestelijke waardigheid met betrekking tot de
Schepper van al het zijn en de wederkerige verhouding.
Dit was het doel van Mijn in die tijd
gegronde leer, die goddelijk is en blijft daar zij door God gegeven is, omdat
God ze aan Zijn goddelijke nakomelingen als maatstaf achterliet en hen liet
zien hoe men God als Heer, als Schepper, maar ook als Vader kan liefhebben en
hoe men tot . Hem kan naderen. En nu Mijn kinderen, nadat u kunt begrijpen
waarom Ik op de wereld kwam, waarom de gebeurtenissen zich tot aan Mijn
twaalfde jaar zo en niet anders moesten voordoen, wil Ik u weg van dat verleden
brengen naar uw tegenwoordige tijd en u de jeugd van Jezus en Zijn vragen aan
de priesters in uw huidige wereldsituatie voor , ogen stellen.
Zie, in de wereld gaat het vaak zo,
dat men het oog richt op dat wat ver weg is en het nu dichtbije niet ziet, of
zoals het spreekwoord zegt: dat men door de bomen het bos niet meer ziet.
Wat stelt de knapenleeftijd in het
algemeen voor? - Het is het ontwaken van de innerlijke geest, de tijd waarin de
ziel zich intellectuele kennis tracht te verschaffen en zij het uiterlijke, het
haar omringende, aan een diepere beschouwing onderwerpt en zij ook niet meer
doof is voor de stem, die in haar binnenste vaak anders spreekt dan men het
wenst.
Deze knapenleeftijd van de mensheid,
dit ontwaken uit de lange geloofsslaap, vooral in religieuze aangelegenheden -,
deze tijd van Mijn twaalfde jaar is nu aangebroken. De geestelijke beroering,
die zich van allen meester maakt, toont zich in het afwegen van hetgeen men
geloven moet, in de vragen, die de ontwaakte gemoederen stellen aan de
geestelijke machthebbers, de theologen en schriftgeleerden, die voor geleerd
willen doorgaan en als de enige onderwezenen willen gelden, maar die, omdat ze
niet in staat zijn de gestelde vragen te beantwoorden, de vraag met een
tegenvraag willen oplossen.
Dit "twaalfde jaar", als
voorloper van Mijn latere, rijpere leer brengt de één tot rust en de ander tot
vertwijfeling. Het is opnieuw dit Woord: "In den beginne was het Woord en
het Woord was bij God en God was het Woord." Dit Woord is het opnieuw -
als uitdrukking van geestelijke gedachten - dat oppermachtig door alle harten
trekkend, duizend andere gedachten oproept en aanleiding geeft tot duizend
andere woorden.
Ook in die tijd wierp Ik de steen
slechts tot aan de helling; zijn gewicht trok hem dan vanzelf voort, bracht hem
aan het rollen en liet hem tenslotte vallen. Zo gaat het ook met het Woord. Het
is als een lawine. Weliswaar klein in het begin wordt deze groter en groter en
sleurt alles met zich mee de afgrond in. Zoals de lawine de met sneeuw bedekte
hellingen van hun kleed bevrijdt, waardoor het zonlicht weer gemakkelijk tot
moeder aarde door kan dringen, evenzo sleurt de gedachten - en woordlawine het
kunstmatig gebouw van leugen en bedrog omver en het genadeschijnsel van het
goddelijke liefdeslicht verlicht en verwarmt de onder ijs - of sneeuwlaag
bevroren gouden harten.
Zo speelt de voorbereiding tot het
grote reinigingsproces zich af. Zelfs de sociale verhoudingen, als resultaat
van het geestelijk religieuze, roeren zich en verlangen naar evenwicht, naar
het herstel van op God gefundeerde mensenrechten.
Het is dit "twaalfde jaar",
het lentejaar dat voorafgaat aan de hete zomer, waarin de vruchten gerijpt
worden, om in de herfst de volle oogst te kunnen binnenhalen.
Ook Mijn twaalfde jaar, Mijn
knapenleeftijd, was Mijn lentejaar; Mijn tijd van de jaren van onderrichten -
Mijn zomer; Mijn laatste veertig dagen tot aan de hemelvaart - Mijn oogsttijd.
Zo zult u
zien hoe alles zich volgens deze wetten en perioden zal ontwikkelen. Na de
lentejaren, de tijd van gisting, zullen de zomerjaren tot volledige rijping met
hun stormen en onweersbuien komen en dan volgen de herfst jaren, waarin Ik als
Maaier het kaf van het koren zal scheiden, het goede zal Ik in Mijn geestelijke
hemel en in Mijn vergeestelijkte aarde opnemen, het slechte zal echter in de
vaste materie worden verbannen van waaruit het vervolgens via een lange weg dat
moet bereiken, wat langs een kortere weg werd versmaad.
Bereid u dus voor om in het voorjaar
van het geestelijke leven - door het gistings - en louteringsproces van een
ieder in zijn eigen innerlijk hetzelfde te doen wat Ik in het groot heb
bewerkt. Dat een ieder zijn hart zoveel als mogelijk is moge zuiveren van al
het wereldlijke, opdat hij de storm en het onweer van de daaropvolgende zomer
met een sterke geest kan verdragen en zoals de bomen en planten in het vrije
veld, zegevierend uit de strijd tevoorschijn komt, opdat in de herfst geen kale
bladeren maar mooie, gerijpte vruchten van daden en woorden, die een kind van
God waardig zijn, het eindresultaat mogen zijn!
Alleen op deze wijze verkrijgt u Mijn liefde,
Mijn rijk en uw zielevrede, en bent u in plaats van een wankele rietstengel tot
een door weer en wind gesterkte boom geworden. Dit is de grond van de deining
in tijd, van gemoederen en ook van deining in uw eigen hart, dat altijd vooruit
wil. Sla dus acht op de oproep, die Ik u nu op zoveel manieren laat toekomen!
Deze heeft steeds het beste voor u tot doel, en dit kunt u met Mijn genade ook
bereiken, als u maar wilt. Amen.
8
De
tweede zondag na Epifanie
De
bruiloft te Kana
Joh. 2, 1-11: En op de derde dag was er een bruiloft te
Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar; en ook Jezus en Zijn
discipelen waren ter bruiloft genodigd. En toen er gebrek aan wijn kwam, zeide
de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. En Jezus zeide tot haar:
Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen. Zijn moeder
zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt, doet dat! Nu waren daar zes
stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met
een inhoud van twee of drie metreten. Jezus zeide tot hen:: Vult de vaten met
water. En zij vulden ze tot de rand. En Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt
het aan de leider van het feest. En zij brachten het. Toen nu de leider van het
feest het water proefde, dat wijn geworden was - en hij wist niet waar deze
vandaan kwam, maar de bedienden, die het water geschept hadden, wisten het -
riep de leider van het feest de bruidegom, en hij zeide tot hem: Iedereen zet
eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de mindere; gij echter hebt
de goede wijn tot op dit ogenblik bewaard. Dit heeft Jezus gedaan als begin van
Zijn tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard, en
Zijn discipelen geloofden in Hem.
Dit hoofdstuk van Johannes begint met
de bruiloft te Kana in Galilea, waar Ik het eerste openbare wonder verrichtte
door water in wijn te veranderen.
Met deze gebeurtenis, die in het begin
van Mijn leertijd viel, wilde Ik, hoewel Ik nog niet als leraar was opgetreden,
juist door de samenloop van de omstandigheden bij deze bruiloft de aandacht
van velen naar Mij toetrekken; want binnen korte tijd zou Mijn verborgen
levenswandel afgelopen zijn.
Een bruiloft is weliswaar een veel
voorkomende en terugkerende handeling. Zij wordt echter, ofschoon er veel geestelijks
in haar schuilt, door de meeste mensen slechts materieel begrepen en aangegaan.
Wanneer het slechts een dergelijke
bruiloft geweest was dan zou men Mij daar niet hebben gevonden. Ik had veel
grotere bedoelingen voor ogen, die echter niet door al te opvallende
gebeurtenissen bereikt moesten worden. De Joden moesten langzamerhand attent
gemaakt worden op Mijn toekomstige leven van onderrichten en tekenen doen. Wat
deze daad en alle daaropvolgende betreft, zo is ook haar huidige geestelijke
herhaling in een grotere en diepere zin te verstaan. Nu zullen ook de
tijdspannen groter zijn dan tijdens Mijn kortstondige leven als leraar en Mijn
verblijf op uw donkere aarde. Daar was Mij slechts weinig tijd gegeven om iets
groots van eeuwige duur tot stand te brengen; maar nu, waar het om de
toekomstige voleinding van de geestelijke ontwikkeling der mensheid gaat,
vloeit de stroom van gebeurtenissen langzamer, maar des te krachtiger, - alle
obstakels - overwinnend, die tot aan Mijn laatste komst tegen Mijn plannen
zouden worden opgeworpen.
Alvorens terug te komen op de bruiloft
te Kana moet Ik eerst ,beginnen met uit te leggen wat een bruiloft eigenlijk
is, hoe zij bij u gevierd wordt en hoe Ik zou willen dat ze gevierd werd, zodat
u later ,de geestelijke betekenis ervan met betrekking tot de hele mensheid
moogt erkennen, daar de verbintenis tussen twee mensen op overeenkomstige
wijze ook voor de hele mensheid haar diepere betekenis heeft. Een bruiloft is
de afsluiting van een vooraf gemaakte overeenkomst tussen twee mensen van
verschillend geslacht, die door sympathie aangetrokken gehoor geven aan de
drang van hun ziel en van plan zijn om de eenmaal begonnen geestelijke
verbinding gedurende hun hele leven niet meer op te geven, maar steeds meer één
wordend, vreugde en leed samen te dragen. Zo zal als gevolg van deze
eensgezindheid door een wettelijke akte het huwelijk gesloten worden, waarmee
de afzonderlijke individualiteit eigenlijk ophoudt en een gezamenlijk leven,
het gezinsleven, wordt geprefereerd.
Een dergelijke
daad van twee zielen, die elkaar begrepen hebben èn hun duurzame verbintenis
zouden niet alleen voor dit aardse leven 'moeten gelden, maar ook voor het
leven in het hiernamaals, waar - beiden door het streven naar hetzelfde doel
zich meer en meer verenigen 'en tenslotte - zoals u zegt - "één van hart
en één van zin" moeten worden.
Een dergelijke verbintenis zou de ware
geestelijke en zedelijke liefde als basis moeten hebben, om daarop het
gezinsleven te funderen, dat wederzijdse hoogachting vereist. Met de door Mij
bepaalde natuurwet van de paring wilde Ik niet alleen het samenleven van twee
individuen bereiken, maar Ik wilde ook uit zulk een liefde voortgekomen
vruchten hebben, die de betere eigenschappen van 't gemoed van de één en de
ander voortplanten en nog meer moesten veredelen.
Alzo was Mijn echtelijke wet, die Ik
in de natuur heb gelegd als drang tot voortplanting, de oorzaak van een eeuwig
stijgende trap van mens tot mens, tot bij Mij. Dat wilde Ik, - maar wat hebben
de mensen ervan gemaakt? Een markt met mensenvlees en zielsverkopers!
Toen Ik naar de bruiloft te Kana ging
was het zeker niet de zinnelijk materiële kant die Mij deed besluiten om aan
de uitnodiging gevolg te geven, maar Ik wilde enerzijds aan de wensen van Mijn
aardse moeder tegemoet komen, anderzijds reeds daar de eerste grondsteen van
Mijn groot geestelijk rijk leggen. Dat Ik wijn maakte uit water en dat het
bruidspaar deze wijn voor de beste verklaarde, is juist voor de huidige tijd in
geestelijke overeenkomst van betekenis.
Zie, wat Ik u over de echtelijke
verbintenis tussen twee personen gezegd heb, dat moet nu geestelijk, op basis
van de in het evangelie vastgestelde liefdesleer tussen de verschillende sekten
van het christendom gebeuren; ook zij moeten zich door de liefde tot één
familie verbinden. Reeds zoekt men toenadering en heeft men meer contact op
geestelijk terrein; men komt langzamerhand tot het besef dat er maar weinig
verschil is tussen de wederzijdse opvattingen en uitleggingen van de altijd
onveranderde bijbel, waardoor de scheiding werd veroorzaakt. Door deze
uitwisseling van meningen beginnen de vermeende hindernissen zich al te
beperken, kleiner te worden, om eens helemaal te verdwijnen. In de huidige tijd
worden de voorbereidingen voor een gemeenschappelijk leven getroffen, om daarna
eens het feest van de verbintenis, de bruiloft, te vieren, hetgeen waarlijk de
hoogste tijd is.
Wanneer deze verbinding zijn doel zal
naderen, dan zal ook Ik het tot nu toe door iedereen gedronken water van het
geloof weer in Mijn geestelijke liefdewijn veranderen; en zoals eens de
keukenmeester, zo zullen dan de wachtenden vragen: "Waarom hebben wij tot
nu toe de slechte wijn gedronken en is de beste tot het laatst bewaard?"
En Ik zal antwoorden: "Omdat u
vroeger niet in staat was om Mijn liefdewijn geheel naar waarde te schatten,
waardoor slechts misbruik het gevolg zou zijn geweest! In deze tijd echter,
waarop u zich zat heeft gedronken aan uw slechte door mensen samengestelde
wijn, waarop u in dranklust rustiger bent geworden en het goede van het kwade
kunt onderscheiden, nu kom Ik en breng geen nieuws wat u nog niet kent, maar
dezelfde wijn die u vroeger reeds gedronken heeft, alleen van al zijn slechte
elementen gezuiverd, als een zuivere goddelijke drank, die , slechts diegenen
verdienen, die, zinnelijkheid en materialisme ver achter zich latend, hun
geestelijke natuur onderkennen en slechts naar geestelijke drank en spijze
smachten.
.Al het doen en laten van de mensen is
tegenwoordig hierop gericht. Iedereen is het slechte vocht, dat hen als
goddelijke drank werd voorgezet, zat. Zij hebben een voorgevoel van iets
beters; een ieder gelooft, dat de ander misschien dat heeft waaraan het henzelf
ontbreekt. Door dit zoeken en vragen komen de hindernissen van het
geloofsfanatisme te vervallen en éénwording wordt mogelijk, waarna Ik dan zal
komen en er slechts één Herder en één kudde zal zijn.
Dat is de geestelijke betekenis van de
bruiloft te Kana.
Neem deze woorden goed in acht en richt
uw ogen op de komende religieuze bewegingen en u zult zien hoe gelijkgezinde
geesten elkaar vinden, elkaar tegemoet gaan, om de bruiloftsdag, de dag van de
eeuwige verbintenis te vieren, waar allen met elkaar verenigd, Mij tegemoet
zullen trekken om die naam te verdienen, die Ik voor allen heb voorbehouden,
die Mijn leer beoefenen en het eerste grondbeginsel van Mijn hele geestelijke
en materiële schepping tot hun levensprincipe gemaakt hebben, om waardige
geestelijke kinderen van de hemelse Vader te worden. Amen.
9
De derde
zondag na Epifanie
De
genezing van een melaatse
Matth. 8,1-4: Nadat Hij nu van de berg
was afgedaald, volgden Hem vele scharen. En zie, een melaatse kwam tot Hem en
viel voor Hem neder, zeggende: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen. En
Hij strekte de hand uit en raakte hem aan en zeide: Ik wil het, word rein. En
terstond werd hij rein van zijn melaatsheid. En Jezus zeide tot hem: Zie toe,
dat gij het aan niemand zegt, maar ga heen, toon u aan de priester en offer de
gave die Mozes heeft voorgeschreven, hun tot een getuigenis.
(11 jan. 1872)
Dit hoofdstuk van Mijn apostel
Mattheüs bespreekt meerdere genezingen en wonderen uit Mijn eerste jaren als
leraar. Het zijn daden, die noodzakelijk waren om de streng gelovige Joden een
ander idee van hun mozaïsche wetgeving en van hun Jehova-Zebaoth te geven. Ik
moest voor hen daden verrichten, omdat woorden alleen niets zouden hebben
uitgehaald.
Hier staat vermeld, hoe Ik slechts
door aanraking een melaatse genas. Deze wijze van genezing is tegenwoordig niet
meer mogelijk, ofwel ligt niet in Mijn wil besloten; want wanneer u de ziekte
melaatsheid in geestelijke zin bekijkt, dan zou Ik vele mensen, en weliswaar
niet de besten in één keer tot engelen moeten maken, hetgeen echter noch voor
Mij en Mijn geestenrijk, noch voor de plotseling veranderde geest - en
zielemensen nuttig zou zijn.
Wat is melaatsheid nu eigenlijk voor
een ziekte? Waar komt deze vandaan en hoe kan hij genezen worden?
Deze vraag moeten wij allereerst
beantwoorden, voordat de geestelijke overeenkomst duidelijk kan worden.
Melaatsheid is die ziekte waarbij men - hetzij door losbandigheid, hetzij door
een onnatuurlijke leefwijze wat betreft eten en drinken, hetzij door
onzindelijkheid zoveel vreemde giftige stoffen in zijn organisme heeft
binnengehaald, dat het hele menselijk uurwerk niet meer loopt. Om nu de normale
en natuurlijke werkzaamheid en besturing in alle delen van het lichaam weer te
herstellen, werpt de menselijke natuur alle sedert jaren opgenomen vreemde en
giftige stoffen op haar grootste en ook zeer belangrijke orgaan, op de huid,
waardoor de grootste en meest uitgebreide verbinding met de buitenwereld
bestaat. Dit ten eerste om zich op deze wijze van haar vreemde en lastige
vracht te ontdoen, en ten tweede om zelf door dit giftige prikkelende middel
juist de huid aan te sporen met meer activiteit het hele organisme te
ondersteunen en het zo weer tot zijn vroegere gezondheid te brengen.
Het beste geneest deze ziekte
natuurlijk langs dezelfde weg waarlangs ze ontstaan is, dat wil zeggen de
melaatsheid kwam van binnen naar buiten, en zo moet ook de genezing dezelfde
weg gaan. Het bedorven bloed, dat zijn slechte bestanddelen in de huid heeft
afgezet, moet vervangen worden door vers en gezond bloed. Daarbij komt
natuurlijk , het schoonhouden van de uitwendige wonden, opdat het vervuilde,
dat
voor het lichaam niet meer deugt,
wordt verwijderd om zo plaats te maken voor het volgende huidweefsel.
Op die manier vindt genezing plaats,
waardoor bij inachtneming van een natuurgetrouwe leefwijze het lichaam zich
vernieuwt, zijn organisme volop sterkt en de mens een lang en gezond leven
garandeert.
Hier heeft u in grote lijnen een beeld
van de aard van melaatsheid als lichamelijke ziekte. Nu willen we haar in haar
geestelijke overeenkomst bezien, opdat u ook daar het ziekteverschijnsel en
het geneesmiddel moogt erkennen. De Wonderheiland echter, die deze ziekte
enkel door een lichte aanraking of een woord kan genezen, zal en moet hier
wegblijven; want in geestelijk opzicht moet iedere melaatse zichzelf genezen en
zo zijn eigen heiland worden.
Zie, "melaats", dat wil
zeggen belast met veel giftige builen, is een groot, ja het grootste gedeelte
van de mensen; maar juist omdat het merendeel melaats is, neemt men aan deze
ziekte geen aanstoot. Want de enkelen die gereinigd zijn trekken zich niet van
diegenen die met deze ziekte belast zijn terug, maar verplegen hen met liefde
en geduld in het christelijk geloof, om de zieken, wanneer zij te zwak zijn,
door middel van raad en ondersteuning tot herstel van hun verloren morele gezondheid te leiden.
Melaatsheid is een ziekte die niemand
kan verbergen. Zij toont zich openlijk op het menselijke lichaam. Dat betekent
in geestelijk opzicht het openlijk ten toon spreiden van alle slechte
eigenschappen, alle kwade hartstochten en gewoontes, die het resultaat zijn van
slechte opvattingen en een verwaarloosde opvoeding. Wanneer geestelijk gezien
een ziel in haar binnenste zó verdorven is, dat zij haast al haar geestelijke
waarde heeft verloren, dan drijft de geest, Mijn in haar gelegde goddelijke
vonk, haar zo ver, dat zij zich niet meer schaamt om deze smerige binnenkant
zelfs openlijk naar buiten te tonen. De ziel wordt door dit proces tevens als
het ware gedwongen om haar geweten aan haar naasten te onthullen en door haar
levensstijl en denkwijze, die het gevolg is van de ingezogen valse principes,
zich aan de wereld te stoten en bittere ervaringen op te doen, om tenslotte
toch tot het inzicht te komen dat een beter, hoger en moreler streven en werken
pas naar de ware vrede leidt.
Om deze geestelijk melaatse sneller te
genezen laat Ik gebeurtenissen in de wereld toe, waardoor het
afscheidingsproces sneller voortgang vindt en ook voor de genezing meer kracht
en geest in het innerlijke, in het zieleleven binnendringt.
Zoals de uiterlijke genezing van
binnen uit moet komen, zo moet ook de geestelijke genezing van daar uitgaan.
Daardoor, dat het slechte tot in de openbaarheid is doorgedrongen, door het
samenleven met anderen ondermijnd is en werd opgenomen door de buitenwereld,
wordt in het binnenste de leegte weer aangevuld door moreel geestelijke
geneesmiddelen en wordt de mens zo naar zijn normale toestand, als evenbeeld
van zijn Schepper, teruggevoerd en voor het geestelijke herwonnen.
Zoals de materiële melaatsheid
besmettelijk is voor degene die met zo' n ziekte in aanraking komt, evenzo is
ook de geestelijke melaatsheid besmettelijk, omdat hij door zijn slechte
principes ook anderen tot slechte handelingen verleidt. En zo ontstond, doordat
de één de ander besmette, deze immorele wereld zoals u die nu ziet. Datgene wat
Ik toentertijd gedaan heb, dat Ik door aanraking een melaatse genas omdat zijn
innerlijk niet overeenstemde met zijn huid, is nu in het geestelijke niet
mogelijk. Geestelijk moet de mens zichzelf genezen. Mijn aanraking bestaat
vaak alleen daarin, dat Ik hem in omstandigheden leid waardoor hij sneller en
met geweld van de hem aanklevende onreinheden wordt bevrijd; maar om hem
ineens geestelijk rein te maken zou een ingreep zijn in de vrije waardigheid
van de mens.
Wanneer Ik plotseling van duivels
engelen zou willen maken en zij - zonder strijd en verloochening veranderd
zouden worden, - waar zou dan hun verdienste blijven?
Deze vorm van wondergenezing blijft dus
in de huidige - en toekomstige tijd achterwege; wat zich echter wel herhaalt
en vaak voorkomt, is dat wat de hoofdman van Kapernaüm is overkomen, die met
een krachtig geloof en in een vast vertrouwen van de macht van Mijn woord
overtuigd was en door zijn uitspraak: "Heer, ik ben niet waard dat Gij
mijn huis zult binnengaan; spreek slechts een woord en mijn knecht zal gezond
worden!" liet zien hoe het met de ware christenmens gesteld moet zijn, die
ondanks alle ongunstige schijn op Mij en Mijn leiding vertrouwt, Mijn woorden
gelooft en daarbij - Mijn grootheid openlijk belijdend - zijn eigen
onwaardigheid niet vergeet.
Dergelijke zielen die zo met Mij
spreken, die smekend tot Mij komen en zichzelf vernederen, die raak Ik met Mijn
vinger aan en genees hen met Mijn woord, dat wil zeggen Ik zend hen troost en
vrede in het hart, die op geen andere wijze te verkrijgen zijn. Voor dergelijke
zielen geldt ook wat Ik te Kapernaüm zei, dat voor zulke deemoedige gelovigen
het hemelrijk is, - echter niet voor diegenen, die nog met hun melaatsheid
pronken. Deze moeten zich eerst laten louteren en reinigen, of zij zullen door
treurige ervaringen de duisternis van hun hart moeten inzien en erkennen, dat
het beter geweest zou zijn om de slechte eigenschappen ( de geestelijke
melaatsheid) uit te bannen, die zij openlijk ten toon spreidden en waar zij
zich zelfs op beroemden, omdat dit niet de weg naar het geestelijke, niet_de
weg naar het eeuwig leven en niet de weg tot Mij is.
Zolang zij niet zullen begrijpen dat
deemoed en liefde, verbonden met een grenzeloos vertrouwen, de sleutels zijn om
bij Mij alles te bereiken en zichzelf het snelst vooruit te helpen, zolang
zullen allerlei ziektes en conflicten op hen inwerken totdat de melaatsheid
verdwenen is en vervangen wordt door elementen van leven, geloof en liefde.
Ook u hebt nog zoveel
melaatsheidbuilen op de huid van uw ziel, die vaak duidelijk in het leven
aantonen dat u nog lang niet gereinigd bent, en nog lang niet al het geestelijk
voedsel, dat Ik u al sinds jaren zend, in uw uiterlijk leven hebt
verwezenlijkt. Er is heel wat, dat u wel leest, vaak ook wel geloofd, maar dat
aan de buitenkant van uw levenshuid nog geen sporen vertoont als was deze
genade - en liefdekost tot daar doorgedrongen. Slechts weinigen onder u erkennen
hun onwaardigheid zoals de hoofdman te Kapernaüm, zodat ook zij zouden willen
uitroepen: "Heer, zoveel genade ben ik niet waardig! Alleen een woord van
troost is voldoende, en zelfs dit is nog teveel voor mij arm, zwak en
wankelmoedig kind!"
De meesten van u geloven evenals de
Joden destijds, alles gedaan te hebben, wanneer ze zich letterlijk vastklampen
aan de bepalingen en leerstellingen van Mijn Woord. Zij zijn echter nog ver
verwijderd van het in praktijk brengen van de woorden van hun Vader. Het vergaat
u net als de Joden die alleen dàtgene oppervlakkig onderhielden wat hun
materieel het belangrijkste toescheen. U bent enthousiast over Mijn Woord en om
anderen te willen bekeren bent u meteen gereed! U wilt meteen helpen om het
vuil voor andermans deuren weg te ruimen; alleen dat van uzelf laat u rustig
liggen en u wacht, net als de melaatse uit het evangelie, totdat Ik misschien
zal komen om u door Mijn aanraking meteen tot een hoogst moreel schepsel te
bestempelen.
Hier ligt de grote fout! Daar u uw
zweren niet ziet, probeert u ze ook niet te genezen.
Met deze woorden vermaan Ik u:
onderzoek de huid van uw ziel en van uw leven. En wanneer u dergelijke
melaatsheidzweren ontdekt, laat dat u dan een teken zijn dat u nog veel vreemds
in uw innerlijk herbergt wat niet tot uw geestelijke wezen behoort. Streef
ernaar die dingen uit te bannen en te vervangen door krachtige
levenssubstanties, zodat u niet Mijn directe aanraking, maar enkel Mijn Woord
nodig hebt, opdat uw ziel gezond worde! Amen.
10
De
gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard
Matth.
20, 1-16: Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes,
die des morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren. Toen hij met de
arbeiders eens geworden was voor een schelling 's daags, zond hij hen in zijn
wijngaard. En omstreeks het derde uur ging hij naar buiten en zag nog anderen
werkloos op de markt staan, en hij zeide tot hen: Gaat ook in de wijngaard en
wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen. Omstreeks het zesde en het
negende uur ging hij weer naar buiten en handelde evenzo. Toen hij omstreeks
het elfde uur naar buiten ging, vond hij nog anderen staan en zeide tot hen:
Waarom staat gij hier de gehele dag werkloos? Zij zeiden tot hem: Omdat niemand
ons gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard. Toen de
avond viel, zeide de heer van de wijngaard tot zijn opzichter: Roep de
arbeiders en betaal het loon uit, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten.
Toen zij, die omstreeks het elfde uur gehuurd waren, kwamen, ontvingen zij
ieder een schelling. En toen de eersten kwamen, meenden dezen, dat zij meer
zouden ontvangen. En zij ontvingen ieder eveneens een schelling. Toen zij die
ontvingen, morden zij tegen de heer des huizes, en zij zeiden: Deze laatsten
hebben een uur gewerkt en gij hebt hen met ons gelijkgesteld, die een zware dag
en de hitte hebben doorstaan. Maar hij antwoordde een van hen en zeide: Vriend,
ik doe u geen onrecht. Zijt gij het niet met mij eens geworden voor een schelling?
Neem het uwe en ga heen; ik wil deze laatsten hetzelfde geven als u. Staat het
mij niet vrij met het mijne te doen, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik
goed ben? Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.
Want velen zijn geroepen, doch weinigen uitverkoren.
(..jan.
1872)
Deze
gelijkenis had, zoals veel anderen, tot doel de Joden van toen in de vorm van
vergelijkingen en beelden uit het dagelijkse leven de geestelijke waarheden
beter te doen begrijpen. Bovendien was de beeldspraak en het vertellen in
gelijkenissen destijds - zoals tegenwoordig nog in het Oosten - gebruikelijker
dan nu, waar men bij alle mededelingen aan directe beschrijving de voorkeur
geeft.
In deze gelijkenissen ligt altijd een
diepere geestelijke zin die toen voldeed, maar ook voor de komende tijden
steeds dezelfde waarde zal houden.
Deze geestelijke zin zullen we nu wat
meer belichten en de nadruk leggen op zijn betekenis omdat deze het wezenlijke,
de kern is, terwijl de gelijkenis slechts een schaal of een omhulsel is.
Zie, in deze gelijkenis zei Ik:
"Het hemelrijk is gelijk een wijngaard." Om de geestelijke betekenis
van deze woorden te vatten, moeten we eerst weten wat een wijngaard eigenlijk
is.
Zie, een wijngaard is een stuk land,
waar uit de bodem door het aanplanten van wijnstokken het etherische van de
aarde in iets geestelijks, in de druif tot wijn, wordt omgezet. Door
ontbinding van de elementen worden grovere stoffen in fijnere, geestelijker
stoffen veranderd.
Wat is echter naast de aarde in het
bijzonder nog nodig om de druif te doen rijpen?
Het is het licht van de zon; want
zonder de opwekker van boven ontwikkelt zich uit de aarde geen enkel geestelijk
produkt. De zon moet met haar lichtstralen eerst de in de aarde slapende
elementen opwekken, deze met haar warmte helpen vergeestelijken en zo door de
kringloop van de wijnstok, door wortels, takken, bladeren en bloesems het
hoogste voortbrengen, dat eindelijk na zijn ontbindingsproces duidelijk toont
welk een overvloed aan geestrijke stof in de druif verborgen lag, welke
geestrijke stof zich echter eerst dan begint te tonen wanneer de druif ophoudt
druif te zijn.
Hier heeft u dus de wijngaard, bij wie
drie dingen - namelijk aarde, water en licht - moeten samenwerken om op een hogere
trap iets geestrijks voort te brengen.
Nu zal de vergelijking van Mijn rijk
of het hemelrijk met een wijngaard reeds gemakkelijker te begrijpen zijn,
wanneer u de hierboven aangevoerde uitleg op Mijn rijk toepast.
In Mijn rijk is eveneens het hoogste
slechts geest; maar deze geest, belichaamd in geestelijke wezens, kan pas
vanuit de onder de geest staande lagere produkten der schepping gewonnen
worden. Net zoals het ontwikkelingsproces van de wijn, vanaf het opnemen van
vocht door de wortels van de wijnstok tot aan de fase van de gistende wijn in
het vat, een voortdurende verandering, uitzuivering en verfijning van stof is,
zo worden ook alle geschapen dingen in Mijn gehele schepping - steeds verder
opstijgend - gelouterd en verfijnd tot aan hun einde als materie, waardoor bij
het uiteenvallen van de bestanddelen het geestelijke met lichtere, etherische
omkleding naar buiten kan treden. Zoals . de wortel van de wijnstok aan de
aarde de stoffen onttrekt die van haar gading zijn en die tot verdere opbouw
van de hele plant bijdragen, evenzo ligt de wortel van het voorheen geestelijke
in het materiële begraven. Daar ligt haar eerste begin, van daaruit maakt zich
vrij wat tot een hogere trap geschikt is en stijgt vanuit de duisternis van de
aardkorst op in de fijnere lucht. Hier dragen vervolgens licht, lucht en water
het hunne er toe bij om het vergeestelijkingsproces te voleinden, door de vaste
elementen van de bestanddelen der aarde in vloeibare om te zetten, die
gemakkelijker het geestelijke en edele kunnen bevatten, daar zij - de laagste
regionen ontgroeid - van licht en warmte doordrongen zich gemakkelijk kunnen
overgeven aan de inwerkingen vanuit hogere regionen.
Op overeenkomstige wijze verloopt ook
het opvoedingsproces tot inwoner van Mijn geestelijke hemelen.
Door de straal van licht en waarheid
van boven moet hetgeen in het graf slaapt uit de grove materie getrokken
worden, dan gelouterd en vervolgens in hem de drang worden opgewekt om steeds
hoger en hoger te stijgen. U ziet het op uw aarde, hoe alles zich vanuit de
grofste materie naar een lichter bestaan omhoog werkt, door alle klassen van
het aardrijk heen naar het planten- en dierenrijk en vandaar, zich steeds
verder ontwikkelend, opstijgt tot aan de mens, die dan de eerste geestelijke
trede naar Mijn rijk vormt. Hij gelijkt reeds op de druif, waarin alle
elementen voor een kostelijke wijn gereed liggen.
Ook in de
mens is alles zo gevormd en ontwikkeld, dat de invloed van boven de sterke re
en die van onder de zwakkere is. Dat was althans zo Mijn bedoeling. De
ontaarding van de mens en zijn afwijken van de weg die Ik voor hem gebaand heb,
zal later bij het desbetreffende punt van deze gelijkenis ter sprake komen.
Door de oplossing van het menselijk
omhulsel gaat de mens over naar het geestenrijk, waar hetzelfde proces zich
geestelijk herhaalt. Zoals de onderste, in de vaste materie gebonden geest
eerst tot aan de hoogste trede die op aarde mogelijk is, tot aan het menszijn
omhoog steeg, zo moet hij in het geestenrijk weer als een eenvoudige mensenziel
beginnen om tot hoogste engelgeest, ja tot Mijzelf op te stijgen.
In dit opzicht komt het hemelrijk dus
met een wijngaard overeen, omdat zowel in de één als de ander het
louteringsproces van grof naar fijn, van vast naar beweeglijk en van materie
naar geest wordt voltrokken. In dit hemelrijk als wijngaard - zoals de
gelijkenis zegt - zoekt dus een heer des huizes arbeiders, die de wijngaard
moeten bewerken.
Wat de eigenaar van de wijngaard in
wereldlijke zin zoekt, dat zoek Ik in geestelijke zin. Ik zoek eveneens zielen,
die zichzelf en Mijn schepping begrijpen en zich er voor inzetten om Mijn
liefdegeboden te vervullen en die door hun onderricht en hun voorbeeld er toe
bijdragen de in de materie gebonden geesten te bevrijden, om zo dat wat eens
van Mij was uitgegaan weer gelouterd, verfijnd en vergeestelijkt naar Mij terug
te voeren.
Zoals de heer des huizes' s morgens
vroeg uitgaat en de eersten werkeloos ziet staan en hen in dienst neemt, zo ga
ook Ik uit en probeer al in de vroege levensjaren op de ziel van de mensen in
te werken, om ze geschikt te maken voor Mijn rijk. Zoals deze heer van de
wijngaard op verschillende uren uitgaat om nieuwe arbeiders te vinden, zo zoek
ook Ik bij verschillende leeftijden, bij jongeren, volwassenen en zelfs bij ouderen
diegenen terug te winnen, die - tot dan toe voor Mij verloren - niet wisten wat
hun taak op deze aarde was en wat hun doel in de andere wereld zal zijn.
Zoals Mijn kinderen van verschillende
leeftijd zijn, zo zijn ook de volkeren - op grotere schaal -, deels op kinder
-, deels op jeugdige, mannelijke of op hoge leeftijd. Ook de volkeren volgen
dezelfde gang van ontwikkeling zoals de afzonderlijke mens in zijn levensfasen.
De eerste beginselen van een leer voor
Mijn rijk waren de tijden van geloof, die overeenstemmen met de kinderleeftijd.
Toen kwamen de tijden van twijfel en vragen, - de jeugd. Later volgden de
tijden van het heldere bewustzijn, die van volwassenheid, en tenslotte die
periode, die aan de komende verandering voorafgaat, de ouderdom.
Mijn eerste komst viel in de periode
van de jeugd van het mensdom, toen de gewekte gemoederen begonnen om datgene
wat hen als religie was gegeven te bekritiseren en te verklaren, waaruit
verschillende geloofsbelijdenissen ontstonden. Opdat de mensheid in deze tijd
van vele vragen niet helemaal van haar geestelijke existentie zou worden
beroofd, trad Ik juist in die tijd op en redde zo het goede dat in de
kinderjaren was 'aangenomen. Ik verwijderde wat door spitsvondig geredeneer was
toegevoegd en gaf de mens zo zijn geestelijke waarde terug, die anders in de
egoïstische, wereldlijke bedrijvigheid verloren zou zijn gegaan.
In deze "jeugd", waarin de
grootste geestdrift en de grootste vernedering elkaar de hand gaven, zocht Ik
Mijn arbeiders voor Mijn hemelse wijngaard. Om hun missie te volbrengen
bestegen velen als martelaar de brandstapel - waarop niet zij, maar anderen
thuishoorden -.
Tijdens dit heen en weer bewegen
tussen grote ideeën, tussen geestelijke leer en materialisme, rijpte de
"volwassenheid" der mensheid. Mijn in de "jeugd" geplante
zaad droeg zijn vruchten, alhoewel op veel plaatsen ontaard. En weer ging Ik er
op uit en verzamelde strijders voor Mijn rijk - en vond ze, al waren ze
schaars. Enkelen waagden het weer om het koren van het kaf te reinigen, opdat
tijdens de gerijpte "volwassenheid", ondanks het heldere inzicht,
niet al het geestelijke zaad weer door wereldlijke belangen onderdrukt zou worden.
De godsdienstoorlogen en vervolgingen begonnen, men wilde met vuur en zwaard,
met haat en wraak bestrijden, wat slechts alleen door liefde en geduld gewonnen
had kunnen worden.
Ook deze "volwassenheid" met
zijn ernstige karakter ging voorbij. Diegenen die de wereld naar hun idee dom
wilden houden en haar met blindheid wilden slaan, vielen in de kuil die ze voor
anderen hadden gegraven. Zij gaan een hervorming tegemoet, die heel anders zal
Uitvallen dan zij zich hadden voorgesteld.
En zo hadden Mijn arbeiders, ofschoon
ze niet alles hebben volbracht, er toch in belangrijke mate toe bijgedragen om
de plant van de geest, die de zuiverste wijn van de hemel bevat, voor
vernietiging, voor bederf te behoeden.
Nu kom Ik terug in de periode van de
"ouderdom" van de mensheid, waarin zij rijp is om spoedig een
geestelijke verandering tegemoet te gaan. Opnieuw zoek Ik Mijn arbeiders en
vind er reeds meerdere. Ofschoon er bij de "hoge ouderdom" van de
mensheid - net zoals bij elk mens afzonderlijk - veel tot een gewoonte is
geworden wat niet gemakkelijk is uit te roeien, zo zal toch de werking van de
omstandigheden er het meeste toe bijdragen om met kracht te verwijderen, wat
niet met zachtmoedigheid en liefde voor het goede wil wijken.
Zo huurde Ik Mijn arbeiders en zond
hen uit, en wanneer deze eens in Mijn rijk zullen zijn aangekomen, dan mogen
zij zich bij de anderen voegen die hen reeds zijn voorgegaan, om met hen het
feest van de overwinning te vieren en de kroon van de verdienste te delen.
Alle mensen heb Ik tot deze
louteringsweg beroepen; maar slechts weinigen gelukte het om uitverkorene
genoemd te worden, omdat zij over ellende, verdriet, zorg en strijd
triomferend, steeds Mijn geloofsvaandel hoog hielden. Velen hebben ook geleden
en veel moeten doorstaan in hun vrome, maar verkeerde denken, dat soms
ontaardde tot fanatisme. Deze zullen in het hiernamaals de morrenden zijn
wanneer zij diegenen het eerst beloond zien, op wie zij tijdens hun leven
misschien met minachting neer zagen. Zij waren weliswaar ook uitgekozen, doch
het ontbrak hun aan kracht om uitverkorenen te worden; zo zullen zij moeten
toezien hoe de laatsten de eersten en de eersten de laatsten worden.
Maar de eeuwige liefde, die alles
vereffent, weet ook daar middelen te vinden om de wonden van de eigenwaan, die
aan de basis van de valse opvattingen liggen, te genezen.
U, Mijn kinderen, bent met de hele
mensheid vanaf heden de periode van de "hoge ouderdom" binnen
getreden. De tijd van de ontknoping - in geestelijk opzicht - nadert, Mijn
laatste komst nadert. Vandaar de onrust in de gemoederen, omdat zij een vaag
vermoeden hebben van de spoedige verandering in de wereldlijke en geestelijke
dingen! Vandaar de haast om nog voor die tijd het slechte uit te bannen, om
niet verrast te worden door gebeurtenissen, waarbij datgene wat men tot nu toe
geloofd heeft ontoereikend is! Vandaar de ijver van de arbeiders van de avond
om in deze enkele uren van geestelijk leven alsnog dat te doen, wat zij
daarvoor niet konden verrichten.
Zo zal de heer van de wijngaard weldra
met de uitbetaling van het loon gaan beginnen. Zo zal ook Ik spoedig de kronen
en overwinningspalmen verdelen onder hen, die - vroeg of laat - de ware
vertegenwoordigers en verspreiders van Mijn leer waren.
Zorg dat ook u niet tot diegenen
behoort die geroepen zijn om Mijn woord slechts te horen, maar dat u gerekend
wordt tot de uitverkorenen, die, zoals de vlijtige arbeiders in de wijngaard,
er het meeste toe hebben bijgedragen om nog in de levensavond van een
vergrijsde mensheid zoveel mogelijk geestelijks op de verstarde, liefdeloze
wereld te veroveren, dat dan in het hemelrijk, na het gistingsproces,
geestelijke vruchten zal dragen! Amen.
11
Zondag
Sexagesima
De
gelijkenis van de zaaier
Luc. 8,4-15: Toen er nu veel volk
samenstroomde en uit elke stad mensen tot Hem kwamen, sprak Hij door een gelijkenis:
Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En bij het zaaien viel een deel
langs de weg en het werd vertrapt en de vogelen des hemels aten het op. Een
ander deel viel op de rotsbodem, en toen het opkwam, verdorde het, omdat het
geen vochtigheid had. En een ander deel viel midden tussen de dorens, en de
dorens kwamen tegelijk op en verstikten het. Een ander deel viel in goede
aarde, en toen dat opgekomen was, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Dit
zeggende, riep Hij: Wie oren heeft om te horen, die hare. Zijn discipelen
vroegen Hem, wat de bedoeling van deze gelijkenis was. En Hij zeide: U is het
gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk Gods te kennen, maar aan de anderen
( worden zij gepredikt) in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende
niet begrijpen. Dit is de gelijkenis: Het zaad is het woord Gods. Die langs de
weg, zijn zij, die het gehoord hebben; daarna komt de duivel en neemt het woord
uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven en behouden worden. Die op de
rotsbodem, zijn zij, die het woord, zodra zij het horen, met blijdschap
ontvangen; en dezen hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een
tijd van beproeving worden zij afvallig. Wat in de dorens viel, dat zijn zij,
die het gehoord hebben; en gaande weg worden zij door zorgen en rijkdom en
lusten des levens verstikt en zij brengen het niet tot vrucht. Dat in goede
aarde, dat zijn zij, die met een goed en vroom hart het woord gehoord hebbende,
dat vasthouden en vrucht dragen in volharding.
(20 jan. 1872)
Deze gelijkenis van de zaaier en het
zaad, die Ik eens vertelde aan Mijn discipelen en aan het Mij omringende volk,
is in de vorm zoals hij gegeven is gemakkelijk te begrijpen, temeer omdat zelfs
in het evangelie de voor die tijd passende verklaring staat, zoals Ik die aan
Mijn apostelen, doch niet aan het Mij toehorende volk heb gegeven.
Volgens deze verklaring is het zaad
Mijn Woord. Waar dit op de wegvalt en vertrapt wordt typeert het de
onverschilligheid van diegenen die het horen, maar zich er niet om bekommeren,
het minachten en, alleen hun wereldse belangen huldigend, er verder geen
aandacht aan schenken. De rotsachtige grond waarop het zaad valt typeert die
harten die - zoals de geleerden en theologen - het zaad slechts in zoverre
opnemen als het in hun wetenschappelijk systeem past. Zo gauw echter andere
opvattingen bij hen gaan gelden, dan vindt dit zaad op de rotsachtige grond
geen, of zeer weinig voeding en moet verdorren.
Wanneer het zaad tussen de doornen
valt en daarmee opgroeit, wil dat zeggen, dat men Mijn Woord slechts in zoverre
gelooft en er naar leeft, als het zich laat verenigen met de wereldse
opvattingen. Is het daarmee in strijd of verlangt Mijn Woord opoffering en
verloochening, dan wordt het aan de kant gezet en werpt derhalve ook geen
vrucht af. Het blijft dan hoogstens bij mooie woorden, maar tot daden komt het
niet.
Tot zover de verklaring, zoals Ik die
reeds aan Mijn apostelen heb gegeven. Het komt er nu op aan, hoe deze
gelijkenis betrekking heeft op de tegenwoordige tijd en of er niet nog een
andere, belangrijker kant aan zit.
Voordat we met deze uitleg verder
willen gaan, moeten wij eerst de volgende vragen beantwoorden: Wat is eigenlijk
het zaad? Welk doel heeft het uitstrooien daarvan en wat is de bedoeling van de
zaaier zelf? - Pas na het beantwoorden van deze vragen kan een juiste
verklaring en bedoeling in geestelijke overeenstemming volgen; want over het
algemeen spreekt u heel wat woorden uit, maar bent u zich toch niet bewust van
haar diepe en geestelijke betekenis. Slechts wie de diepste zin van de woorden
en haar geestelijke overeenkomst kent, beheerst zijn taal. Hij heeft de gave om
door de mond tonen voort te brengen, in geestelijke zin opgevat, en ieder woord
dat uit zijn mond vloeit is een straal van het geestelijke, dat in hem de ziel
verlicht, vergeestelijkt en haar trapsgewijs verder leidt tot aan de vereniging
met Mij. Daarom is er tussen praten en spreken een groot verschil. Men kan veel
praten en toch niets zeggen, terwijl de gewichtige betekenis van een geestelijk
gesprek rijk aan inhoud blijkt te zijn. Daarom moeten we dus allereerst met het
woord "zaad" beginnen
en
zijn betekenis nader bekijken. Zie, in het zaad ligt de oneindigheid. Uit de
zaadkorrel ontstaan voortdurend produkten van dezelfde soort als waar het zaad
toe behoort. Zo was de schepping van de materiële wereld daarop gebaseerd, dat
Ik slechts eenmaal de dingen afzonderlijk schiep. Ik legde in elk reeds de kiem
tot verdere voortplanting, zodat de eerste werking, het uit zichzelf
ontwikkelen, in eeuwigheid niet meer zal ophouden zolang de elementen bestaan,
die in de aardbodem en in de lucht voor de ontwikkeling van het zaad voorhanden
zijn.
Zoals het zaad van een boom alle
kiemen voor zijn toekomstige bestemming in zich draagt, zo is het ook bij Mijn
Woord, dat als produkt van Mijn Geest voortdurend iets nieuws verwekt, nimmer
vergaat en eeuwig voortduurt. - Daarom sprak Johannes: "In den beginne was
het Woord en het Woord was God!"
Ook Ik ben de zaadkorrel waaruit
telkens en eeuwig weer iets goddelijks voort zal komen. Waar dit Woord ergens
als zaad valt, wekt het de grond waarop het viel op tot activiteit -
vaakblijvend, vaak slechts voorbijgaand.
Omdat Ik echter ook de Zaaier ben, die
Zijn zaad over de gehele schepping uitstrooit, komt het ook voor - zoals in de
gelijkenis is gezegd - dat niet alle zaden gelijk gedijen. De een brengt meer,
de ander minder en de derde totaal geen vrucht voort. Ten eerste omdat zelfs de
werelden van Mijn schepping met hun bewoners niet allemaal op een en hetzelfde
peil staan en ten tweede, omdat overal de mensen hun vrije wil hebben om te
doen en te laten wat hun goeddunkt. Vandaar de verschillende geestelijke
resultaten op alle hemellichamen en bij alle mensen, en vandaar de langere of
kortere weg, die alle geschapen wezens moeten gaan om tot hun doel, tot
vergeestelijking van hun ziel te komen.
Als Zaaier strooi Ik Mijn zaad overal
uit. Wordt dat met onverschilligheid opgenomen, dan ligt de schuld bij die
zielen zelf, wanneer zij dan door bittere gebeurtenissen een harde leerschool
moeten doormaken. Waar Mijn zaad in stenen harten valt, waar het niet duurzaam
kan zijn, omdat iedere lichte wereldlijke wind het verwaait en geen spoor van
hem achterlaat, daar zal ook deze hardheid van hart met de tijd murw gemaakt
worden. Waar Mijn zaad op een bodem met doornen valt en met onkruid opgroeit,
daar zal zijn lot gelijk zijn aan dat van het onkruid, dat met de tijd
uitgeroeid moet worden. Dan zal die mensen helemaal niets meer resten dan het
volkomen braak liggen van de akker in hun harten, waarop niets blijvends kan
voortkomen, noch kwaad, noch deugd. Alleen daar, waar Mijn Woord in goede aarde
valt, waar de harten reeds eerder door Mij werden voorbereid, daar zal het zaad
van Mijn Woord opkomen, bloeien en vruchten dragen, waaraan anderen dan een
voorbeeld kunnen nemen.
Mijn woord dus, als zaad, werd en
wordt nog dagelijks uitgezaaid om de mensen tot ware mensen, Mij waardig, te
maken, opdat zij als evenbeeld van Mijn goddelijke Ik geleidelijk aan dat
worden, waartoe Ik hen bestemd heb.
Te allen tijde, vanaf Mijn
levenswandel op aarde, werd door Mij en Mijn uitverkorenen Mijn goddelijke
Woord van liefde uitgezaaid. En omdat eertijds Mijn toehoorders uit
verschillend geaarde mensen bestonden, wilde Ik door de gelijkenis de één zijn
lichtvaardigheid, de ander zijn onverschilligheid en de derde zijn verslaving
aan de wereld laten zien en hen daarmee bewijzen wat het eindresultaat is,
wanneer men Mijn Woord slechts hoort en niet in daden omzet. Wat Ik Mijn
toehoorders en apostelen daar toeriep: "Wie oren heeft die hore!",
dat zeg Ik nu weer, daar Ik als Zaaier spoedig zal komen om de oogst van Mijn
zaad binnen te halen.
Mijn Woord als geestelijk zaad tot
eeuwige gelukzaligheid is nu meer dan ooit op alle wegen vertrapt en door de
vogels opgegeten, waarvan laatstgenoemden zich het Woord alleen voor hún
interesse wilden toeëigenen. Het is allang op te steenachtige bodems van
egoïstische harten gevallen, waar het, zonder voeding, verdorren moet. En waar
nog hier en daar een halmpje bloeit, staat het tussen de geneugten van de
wereld in, waar het slechts zolang geduld en verzorgd wordt als met de
opvattingen van de wereld overeenstemt. Vraagt het echter offers, dan wordt het
door groot en klein over boord geworpen.
Er zijn maar weinigen, die ondanks
alle geschillen, strijden en lijden Mijn
Woord in hun hart bewaren, het zorgvuldig onderhouden en het ook in daden
omzetten. Zoals Ik eens zei dat velen geroepen zijn om zich door het zaad van Mijn
goddelijk Woord na dit korte bestaan op aarde in het hiernamaals een blijvende
zaligheid te verwerven, zo zijn er onder deze vele geroepenen maar weinig
uitverkorenen om de zegepalm te verkrijgen, die Ik zelf eens door het kruis en
aan het kruis heb verworven.
Ik diende de mensheid als voorbeeld.
Zoals Mijn leven zich niet onderscheidde door een voorname geboorte en andere
gunstige omstandigheden en Ik tenslotte voor de menigte als misdadiger aan de
schandpaal Mijn aardse leven moest beëindigen, evenzo vergaat het allen die Mij
zullen volgen. Ook zij zullen vervolgd, veracht en mishandeld worden. Zoals
echter Mijn opstanding en later de terugkeer in Mijn rijk alle plannen van de
mensen te niet deden en Ik vergeestelijkt in Mijn hemelen aankwam, zo zullen
ook diegenen die hun hart als vruchtbare bodem voor Mijn woorden aanboden, eens
oogsten wat Ik hier in hun borst gezaaid heb. Zij zullen beloond worden door
het bewustzijn gestreden, geleden, maar ook overwonnen te hebben. Zij zullen
het loon ontvangen omdat zij nooit - zoals onbezorgde wandelaars - Mijn op hun
weg gestrooide liefdeszaad vertrapten, noch hun hart tot steen lieten worden,
noch omwille van wereldlijke geneugten, die de doornen voor het geestelijke
zijn, de ontkiemende vrucht verwaarloosd hebben. Zij zullen als een vruchtbare
bodem goede vruchten voortbrengen, zoals ook Ik eens zei: "Aan hun
vruchten zult gij ze herkennen!"
Zo is het gezaaide rijp geworden,
zodat eindelijk het kaf van het koren gescheiden wordt, de doornen en distels
een reiniging als door vuur ondergaan en het rijpe koren in Mijn schuren
gebracht wordt. Het begin van de schifting ziet u reeds overal. Ik kom om
verantwoording te vragen over Mijn uitgestrooid zaad. - Loon naar werken!
Mijn Woord is goddelijk zaad, is zaad van
de eeuwigheid voor de eeuwigheid. Ook al wordt het zaad geminacht, ook al wordt
het met voeten getreden, ook al groeit het tussen doornen op, - steeds blijft
de goddelijke kiem, en één zaadkorrel is voldoende, om het goede in overvloed
op te wekken en over de wereld uit te storten. Vandaar dat het niets uitmaakt,
ook al werden duizenden zaadkorrels tevergeefs uitgestrooid. Die korrels, die
in goede aarde, in gelovige harten vielen, zullen licht verspreiden over
diegenen die in de duisternis zijn gebleven. En zo zal nooit vernietigd worden
wat Ik als Schepper schiep, wat Ik als Jezus door de kruisdood bezegelde en wat
Ik thans binnen korte tijd als Oogster van de geestelijke velden zal
binnenhalen. Ook al zal de oogst gering zijn, dan ligt juist in het kleine het
bewijs dat het grote nooit verwelkt en vergaat, als het, in het kleinste
ingekapseld, in staat is om de grootste uitwerking voort te brengen.
Daarom laat ook u uw harten niet
verstenen, niet met onkruid en distels begroeien! Houd ze steeds gereed, om
Mijn Woord, dat op zulke verschillende manieren uw ziel verkwikt, ook
daadwerkelijk te laten ontkiemen, opdat u niet het lot deelt met diegenen die
Mijn Woord alleen oppervlakkig opnemen en dan, als het op daden aankomt,
bewijzen, dat het zaad slechts aan de oppervlakte is blijven kleven en er nooit
dieper is binnen gedrongen!
Bedenk goed: een zaaier zaait, om eens
ook te oogsten! De tijd van de oogst komt naderbij! Zorg dat ook u gereed bent
om in Mijn schuren te worden opgenomen, zodat u niet met de doornen en distels
de langere weg naar verbetering moet gaan!
Daarom: Wie oren heeft, die hore,
zolang er nog tijd is! Amen.
12
Zondag
Estomihi
De
genezing van een blinde
Luc. 18,35-43: Het geschiedde nu, toen
Hij in de nabijheid van Jericho kwam, dat een blinde aan de weg zat te bedelen.
Toen deze hoorde, dat er een schare voorbijging, vroeg hij, wat dit was. En zij
vertelden hem, dat Jezus de Nazareeër voorbijkwam. En hij riep en zeide:
Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij! En die vooraan liepen,
bestraften hem, dat hij zwijgen zou. Maar hij schreeuwde deste meer: Zoon van
David, heb medelijden met mij! Jezus nu stond stil en liet hem bij Zich
brengen. Toen hij naderbij gekomen was, vroeg Hij hem: Wat wilt gij, dat Ik u
doen zal? Hij zeide: Here, dat ik ziende worde! En Jezus zeide tot hem: Word
ziende; uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende en hij volgde
Hem, God lovende. En al het volk zag het en gaf Gode lof.
(21 jan. 1872)
Hier hebt u een voorbeeld, hoe het
vaste geloof van een blinde in Mijn almacht hem het licht van zijn ogen heeft
teruggegeven. Hoeveel blinden zijn er tegenwoordig op uw aarde, die allen het
licht erg nodig hebben en toch zijn er onder hen maar weinigen, die de drang
voelen om het gezichtsvermogen terug te krijgen. De meesten zijn met hun
geestelijke blindheid tevreden en zijn er net zo aan gewend geraakt als een
blindgeborene, die, omdat hem het gezichtsvermogen vanaf de geboorte ontbreekt,
zijn overige zintuigen en in het bijzonder de tastzin, zó verfijnd en
geperfectioneerd heeft, dat deze laatste de eerste bijna helemaal vervangt. Zij
zijn met hun toestand tevreden, omdat zij geen betere kennen. Zij klagen niet
over het verlies van hun gezichtsvermogen, omdat ze geen idee hebben van wat
het licht en zijn werking eigenlijk is.
Zoals deze blindgeborenen materieel
gezien op deze manier voortleven, zo leven duizenden mensen in geestelijke zin
voort. Door opvoeding en omstandigheden werd hun niets verteld over het
geestelijk licht of over hogere graden van inzicht, zelfs niet met betrekking
tot het materiële. Voor hen bestaan alleen begrippen van de materie. Zij
geloven dat alles materie is, dat de materie de eigenlijke wereld zou zijn, dat
uit de materie alles zou worden geboren en dat alles weer zou terugkeren naar
de materie.
Tot deze stokblinden behoren ook die
geleerden en natuurvorsers, die zichzelf door de verkeerde richting van hun
studie van het laatste vonkje geestelijk licht beroofd hebben. De
eerstgenoemden zijn blind en weten niet waarom, - de laatsten willen blind zijn
omdat het licht, wanneer dit bij hen zou binnendringen, niet zou overeenstemmen
met hun denk - en leefwijze.
Behalve degenen, die met hun blindheid
tevreden zijn, is er nog een ander soort blinden die de wens koesteren om
ziende te worden. Dat zijn diegenen, die zoals de blinde bedelaar aan de
levensweg zitten en de voorbijgangers, wanneer zij deze door het rumoer gewaar
worden, om geestelijk voedsel vragen, opdat hun blindheid Of dragelijk Of
geheel genezen mag worden.
Dergelijke blinden zijn die mensen,
die tijdens hun levenswandel op veel gestoten zijn, wat hen tot nadenken zette
en waarover zij graag licht en uitleg zouden willen hebben, maar die niet in
staat zijn zichzelf uit de duisternis te bevrijden. Het is dat soort mensen dat
religieuze ceremoniën huldigt, waaraan zij méér waarde hechten dan ze werkelijk
hebben. In sommige gevallen voelen zij zeer goed dat boven deze cultus toch nog
iets hogers, iets geestelijks is, dat hun werkelijke troost zou kunnen geven in
die gevallen, waar de menselijke wijsheid hen in de steek laat.
Deze mensen zitten aan de grote
levensweg van de geesten, die allen op weg zijn vorderingen te maken. Zij zijn
het die als bedelaars om geestelijke aalmoezen vragen, opdat ook zij op de
aardbodem, waar het lot hen geplaatst heeft, niet eeuwig blijven vastzitten,
maar dat zij de geestelijke reis kunnen aanvaarden, die anderen ten deel viel,
die zij aan zich voorbij voelen gaan. Velen trekken over deze grote weg van de
geestelijke voortgang; maar niet iedereen voelt zich geroepen en aangespoord
om de smekenden te helpen. Zoals ook niet iedereen een bedelaar aalmoezen
geeft, maar alleen diegenen die het begrip van de naastenliefde beter hebben
verstaan. Zo wordt deze geestelijke bedelaars maar een karig levensonderhoud
gegeven, omdat niemand - zij het uit gebrek aan kracht of uit gebrek aan kennis
- de vragenden dat kan geven wat zij eigenlijk verlangen, dat wil zeggen het
geestelijke zien, dat slechts weinigen van de voorbijgangers helemaal bezitten.
Opdat echter juist aan dezen, die naar
goddelijke spijs hongeren en reikhalzend uitzien naar het licht der waarheid,
hun wens vervuld zal worden, en dus het gezicht weergegeven zal worden aan
diegenen, die met onwankelbaar vertrouwen allang op Mij wachten totdat Ik zelf,
als de grote Lichtbrenger, hen dàt volledig geven zou, wat anderen hen slechts
gedeeltelijk konden aanreiken - daarom heb Ik Mijzelf op weg begeven.
Zoals de bedelaar te Jericho Mijn stem
van verre herkende en Mij smekend aanriep: "Zoon van David, heb medelijden
met mij!", evenzo roepen velen Mij in hun zielenood aan en wel met het
volste vertrouwen, dat Ik hun smeken zal verhoren. Aan dezen kan Ik dan al
Mijn genadelicht geven; want hun geloof heeft hen geholpen. Zij waren er vast
van overtuigd dat Ik Diegene ben, die hen geestelijk licht kan brengen en hen
de ware weg der zaligheid kan wijzen. Deze maak Ik ziende en leg hun de woorden
in het hart: "Word ziende, uw geloof heeft u geholpen!"
U, Mijn kinderen, die allen zulke
blinden waart, herkende Ik uit velen, omdat u Mij vanuit een innerlijke drang
en behoefte allang hebt gezocht en hebt aangevoeld, dat de christelijke
geloofskennis, zoals die u is aangeleerd, niet voldoende is om in alle
voorvallen in het menselijk leven steeds de juiste troost te geven.
Ik liet u zoveel bittere
geneesmiddelen proeven om u des te sneller te genezen van de verkeerde en valse
opvattingen, die de wereld in u gelegd heeft. Door moeilijke omstandigheden
voedde Ik u op tot voorvechters van Mijn leer, zoals deze nu spoedig over de
hele aarde als enige zal erkend worden, opdat u niet alleen door woorden, maar
ook door daden dat bewijzen moet, wat de woorden getuigen.
Enkelen van u schonk Ik de gave om
Mijn stem direkt in hun innerlijk te vernemen, opdat Mijn eigenlijke leer,
zoals Ik die voor het hele universum als eeuwig blijvend heb opgesteld, niet
weer vervalst en anders uitgelegd zal worden, dan Ik haar tijdens Mijn
levenswandel op aarde aan Mijn discipelen heb gegeven.
Destijds moest Ik Mijn Woord voor en
hen voor de volgende generaties in gelijkenissen of in mystieke uitspraken
hullen; want Ik wist wat de volgende generaties met deze woorden zouden doen.
Ik wist hoe vele omwentelingen Mijn Woord in het sociale leven zou oproepen en
hoe vele vervolgingen en onschuldige offers het Mijn aanhangers zou kosten.
Opdat de vijanden, ondanks al hun ijver om de kern van Mijn leer te
vernietigen, tot op de huidige dag alleen maar aan haar schil zouden knagen,
sprak Ik in gelijkenissen.
In deze tijd, nu de mensheid rijp is geworden,
en in plaats van slechts hier en daar iets uit het huidige godsdienstige gebouw
te verwijderen, geneigd is om het hele gebouw met zijn bewoners omver te
gooien, is het tijdstip gekomen waarop zuivere wijn in het algemeen genomen
niet meer schadelijk is, maar voor de meerderheid alleen versterkend kan
werken. Nu zijn de blinden aan de grote weg naar Mijn geestesrijk geschikt om
het licht te ontvangen, dat allang in grote hoeveelheden op hen neerstroomt. Nu
is het tijdstip gekomen waarop het grote gebouw van de priesterheerschappij -
zoals eens de muur van Jericho door de bazuinstoten van Mijn goddelijke leer
omver geworpen wordt, opdat de wachtende blinden achter deze muren het vrije
uitzicht zullen krijgen over het dal van de Jordaan, in wiens golven Ik Mij
eens liet dopen en waar de stem uit de hemel klonk: "Deze is Mijn Zoon, in
wie Ik Mijn welbehagen heb!"
Zo moet ook u nu door Mijn Woord en
Mijn licht uit de eeuwige bron van de onuitputtelijke stroom van Mijn genade
gedoopt en ziende worden, opdat ook Ik kan uitroepen: U bent Mijn kinderen, in
wie Ik Mijn welbehagen heb! U bent diegenen, die gedoopt met Mijn Geest en
begiftigd met het geestelijke zien, aan de blinden die aan de weg des levens
zitten en u aanspreken, het licht hebt door te geven, dat Ik u in zo'n grote
overvloed en reeds sedert lange tijd heb gegeven.
Bereid u voor om waardige leerlingen
van de Timmermanszoon, de Leraar en Verzoener aan het kruis en van de God en
Vader te zijn, die ver boven alle ruimten uit met grote, helder lichtende
letters Zijn twee liefdewetten in de hele schepping heeft gegrift.
Bereid
u voor om licht te verspreiden waar blinden u daar om vragen, opdat ook zij de
genade deelachtig mogen worden, opdat zij door direkte mededeling langs de
kortste weg ervaren, wat anderen pas zeer laat, na veel moeite en tegenspoed
hebben erkend, namelijk dat Ik - de Heer en Schepper van al wat bestaat - ook
de Vader ben, die de smekende nooit iets weigert wanneer het goed voor hem is
en die graag de blinde de ogen opent, zodat hij zijn Vader in de eenvoud van
Jezus en in de heerlijkheid van de Schepper moge erkennen en eren! Amen.
13
Zondag
Invocavit
De
verzoeking in de woestijn
Matth. 4, 1-11: Toen werd Jezus door
de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel. En nadat
Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger.
En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat
deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet
alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods
uitgaat. Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op
de rand van het dak des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt,
werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: Aan Zijn engelen zal
Hij opdracht geven aangaande u, en op handen zullen zij u dragen, opdat Gij uw
voet niet aan een steen stoot. Jezus zeide tot Hem: Er staat ook geschreven:
Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. Wederom nam de duivel Hem mede naar
een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun
heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik u geven, indien Gij u
onderwerpt en mij aanbidt. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat
immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.
Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.
(21 jan. 1872)
Dit hoofdstuk gaat over Mijn
verzoeking door satan tijdens Mijn levenswandel op aarde. Zoals deze verzoeking
door satan in de evangeliën van Mijn apostelen staat opgetekend, moet deze
niet letterlijk opgevat worden; want het is vanzelfsprekend dat satan Mij wel
kende en in Jezus zijn Heer zag. Derhalve zou het ook geen verzoeking van zijn
kant zijn geweest Mij aan te sporen, dat Ik uit stenen brood zou
maken -
daar hij wel wist dat Ik bij machte was nog heel andere dingen te doen -, of
Mij aan te raden dat Ik Mij van de kantelen van de tempel naar beneden zou
werpen en er zou Mij, indien Ik Gods Zoon was, geen kwaad kunnen overkomen. Hij
wist, toen hij Mij door de lucht vanuit de woestijn tot op de kantelen voerde,
dat Ik noch de aarde geheel toebehoor, noch dat de aantrekkingskracht van deze
planeet enige uitwerking op Mij zou kunnen hebben, wanneer Ik dat niet zou
willen.
Of toen hij Mij op een berg leidde en
Mij daar alles aanbood wat Mijn menselijk oog van daaruit zag, wist de satan
goed dat hij zijn Heer en Schepper niet de nietige rijken van uw duistere aarde
of de hele aarde zelf zou kunnen aanbieden; want hij kon Mijn onmetelijke
scheppingsrijk als geen andere geest met zijn geestelijke ogen overzien.
U ziet, dat de woordelijke verklaring
van deze passages - zoals zij in het evangelie opgetekend staan - niet de
verklaring kan zijn die uit deze woorden moet worden opgemaakt. De zin van deze
verzoeking en haar betekenis ligt dieper en heel ergens anders! Want deze
verzoekingen, zoals ze in het evangelie beschreven staan, zijn misschien wel zo
voor de mensen, maar voor de God en Schepper van al het eindige - al is Hij ook
in mensengestalte - kunnen zij nooit en te nimmer iets dergelijks zijn en
worden.
Zie, wanneer bij u een student zich op
een examen voorbereidt, dan trekt hij zich gewoonlijk meer dan anders terug in
zijn kamertje en studeert daar dagen en nachten lang. Hij ontzegt zich daarvoor
veel werelds genot, hetzij in eten en drinken of in andere ontspanningen, opdat
in het eerste geval de maag niet teveel invloed op zijn geest uitoefent en in
het tweede geval de ontspanning zijn geest niet afleidt, terwijl hij zich voor
zijn studie moet concentreren.
Wat ieder mens doet, die zich op een
belangrijke stap in het leven voorbereidt, dat deed ook Ik!. Nadat de tijd was
aangebroken waarop Ik Mijn taak als leraar zou beginnen - namelijk als mens, in
een lichaam als omhulsel van Mijn Goddelijkheid -, moest ook Ik Mij
concentreren en Mijn lichamelijk voedsel tot het meest noodzakelijke
terugbrengen, omdat Mijn Geest met het geestelijke en het eeuwige bezig wilde
zijn en niet beïnvloed mocht worden door de materie.
Mijn aardse mens vastte, terwijl Mijn
geestelijke alle zaligheden in overvloed genoot, waartoe slechts een geestelijk
wezen in staat is, dat met voorbijgaan aan al het grote en machtige, zich uit
liefde voor de door Hem geschapen wezens en geesten wil opofferen.
Op die momenten kwamen alle invloeden
van de menselijke hartstochten op Mij af. Alleen daardoor, dat Ik geheel mens
werd en het Goddelijke zich in Mijn binnenste terugtrok, kon Ik Mijn geesten
het voorbeeld geven, hoe men kan zegevieren en hoe men alle aanvechtingen kan
weerstaan. Ik wilde door deze proef allen als eeuwig voorbeeld voorgaan en hen
laten begrijpen, dat diegene, die Mijn kind wil worden, dit alleen kan bereiken
door de overwinning op de sterke kwade invloeden.
De honger was het eerste, wat Mij als
aardse mens hinderde. De overwinning daarover staat in de woorden waarmee Ik de
duivel geantwoord heb, toen hij zijn eerste aanbod deed, welke luiden: "De
mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord, dat komt uit de mond
van God." Met andere woorden wil dat zeggen: Wanneer lijfelijke lusten de
mensenziel bestormen, dan zal hij aan deze spreuk denken, omdat namelijk het
geestelijke, innerlijke ik van de mens in de eerste plaats gevoed, verzorgd en
opgevoed moet worden, ook al gaat dat zelfs ten koste van het lichaam. De
uitspraak die Ik tot de duivel richtte luidt voor u aldus: "Bedenk steeds
dat u geschapen bent ter vervolmaking van uw ziel en niet om uw lichaam te
verzorgen!"
De tweede figuurlijk voorgestelde
poging van de duivel bestond daarin, de goddelijke macht die in Mij woonde, te
verleiden. Dat wil met andere woorden zeggen: De begeerte kwam over Mij om met
Mijn goddelijke eigenschappen te gaan pochen.
Deze verzoeking is te vergelijken met
die van een mens, die uitgerust met grote bekwaamheden en kennis, ja begiftigd
met goddelijke macht in staat is om dingen tot stand te brengen, die andere
mensen niet kunnen en die hun daarom wel wonderen moeten lijken. Als hij dergelijke
eigenschappen dan niet gebruikt, om zijn medemensen te helpen of om de
heerlijkheid van de Gever te vergroten, maar deze misbruikt om ermee te
pronken.
Hierbij
hoort Mijn tweede antwoord aan de satan: "Gij zult uw Heer en God niet
beproeven!" Dat wil zeggen: "Gij zult u niet aan de waan overgeven
dat de Heer, ofschoon Hij u macht verleent, niet ook in staat zou zijn om u
deze te ontnemen, zodra u deze tot uw eigen en niet tot Zijn doel wilt
gebruiken!" Een dergelijke wens is een zich verheffen boven de eigen
menselijke bekwaamheden, is misbruik maken van een goddelijk geschenk, dat bij
succes niet de deemoed, maar slechts de hoogmoed zou voeden. Satan probeerde
Mijn menselijke ijdelheid op te wekken en geloofde dat Ik misschien deze
nederige plaats, waarin naar Mijn mening alleen het slagen van Mijn grote plan
besloten lag, zou verlaten.
Het derde verzoek was Mijn heerszucht
op te wekken; want in het menselijk hart liggen als basis voor alle anderen
deze drie meest sterke hartstochten: ten eerste de hang naar een lichamelijk
luxueus leven, ten tweede de wens om méér te zijn dan een ander - dat wil
zeggen: door een sociaal schitterende plaats in te nemen waarin de middelen
liggen ter bevrediging van de eerste hartstocht -, en eindelijk ten derde de
zucht om in plaats van te gehoorzamen te kunnen heersen, om in plaats van de
laatste de eerste te willen zijn, die anderen wetten voorschrijft, terwijl hij
zichzelf boven iedere wet heeft verheven en zich aan het nakomen van ook maar
de geringste wet heeft onttrokken.
Op deze derde poging van de satan
luidde het antwoord: "Ga weg, satan; er staat immers geschreven: De Here
uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen!" Dat betekent met andere
woorden: Weg met deze lage hartstocht van heerszucht, die alle andere
hartstochten tot gevolg heeft, zoals hoogmoed, wraakzucht, toorn en vergelding!
Het geestelijke in de mens gebied deemoed, liefde, vergeving en broederliefde.
Het geestelijke, dat God de mens in het hart heeft gelegd, verlangt van u dat u
zult afdalen, de kleinste zult worden en alle anderen zult willen dienen, -
wanneer u eens over grote dingen gesteld wilt worden. U zult de wens om de
anderen aan u te onderwerpen volledig moeten opgeven. U zult leren gehoorzamen,
om eens te kunnen bevelen, maar dan niet bevelen met rechterlijke woorden, maar
bevelen met liefde, met geduld en met de overtuiging, dat alleen langs deze weg
het bevel nooit hard overkomt en nauwkeurig wordt opgevolgd, omdat de
gehoorzame eveneens inziet, dat dit alles alleen voor zijn bestwil is. Op die
manier dient dan de mens zijn God en Heer, waarbij hij, Mijn voorbeeld
navolgend, in het kleinste en in het nederigste de grootste resultaten zal
bereiken.
Zoals Ik als mens dus zelf eens alle
menselijke hartstochten moest bevechten, die Ik als Schepper opzettelijk in uw
natuur heb gelegd, evenzo moet ook u, wanneer u Mij wilt navolgen, hetzelfde
doen. De machtige drang van het lichamelijk goede luxueuze leven moet u
bestrijden, u moet al deze genietingen aan een hoger doel ondergeschikt maken,
u bevrijden van bindingen die uw ziel vleugellam maken. U moet de ijdelheid -
als eerste leugenaar - uit u verbannen, omdat zij uw eigen beeld mooier
voorstelt dan het is en driften van de slechtste soort met spitsvondige
wijsheid verontschuldigt, waardoor u dan vaak gelooft, meer en beter te zijn
dan u in werkelijkheid bent, - hetgeen u natuurlijk in uw vooruitgang moet
hinderen.
Overschat uw eigen krachten niet! Dunk
u zwak en onwaardig om in geloof en vertrouwen op Mij sterk te worden, dan zal
de derde slechte eigenschap, de heerszucht, u niet overmannen en u niet tot
slaaf van uzelf maken! Er is niets slechters in de wereld, dan steeds de
eigendunk te hebben iets beter te zijn dan anderen en om steeds te proberen
iedere druk van gehoorzaamheid te ontwijken en altijd over de schouders van
anderen omhoog te klimmen, waarbij dan de één enkel heer, en de anderen slaven
zijn. Om te heersen over anderen zijn heel andere eigenschappen nodig dan die,
welke nu op uw aarde naar heerschappij over hun medemensen streven. Kijk maar
naar Mijzelf, om een goede maatstaf te hebben! Hoe heers Ik? Heers Ik met
geweld? Heers Ik door onmiddellijke bestraffing of door onverbiddelijk
rechterschap over gevallenen en verdwaalden? Zeker niet! Zoals u Mij kent, kunt
u zien dat Ik alleen door en met Mijn alles omvattende liefde heers, dat
vergeving Mijn eerste principe is en dat Ik niet diegene vervolg die misschien
buiten zijn schuld dwaalt, maar hem geduldig alle middelen op zijn weg zal
zetten, opdat hij zich zal beteren.
Al het kwaad dat zich in de wereld
ogenschijnlijk als zodanig laat aanzien is niet door Mij geschapen, maar een
produkt van het misbruik van de vrije wil van de kant van de mensen. Zij kunnen
als vrije schepselen doen wat zij willen, maar moeten de gevolgen daarvan ook
alleen aan zichzelf toeschrijven, - zoals Ik in het Woord over de waarheid zei:
Er is slechts één waarheid en wie daartegen zondigt moet de gevolgen van de
leugen voelen!
Zo is dit evangelie een voorbeeld, hoe
Ik als mens ondanks Mijn hoge machtspositie de hartstochten met kracht
bestreed, om u en alle geesten te laten zien dat het kwaad, ook al heb Ik het
in de wereld toegelaten, toch slechts ten goede, tot vooruitgang dient.
God alleen zult u dienen; u dient Hem
echter alleen wanneer u de grote liefdegeboden onderhoudt, die u ertoe zullen
aansporen om uw lichaam te beheersen en om de slechte ziele eigenschappen van
ijdelheid en heerszucht te bestrijden. Alleen door verloochening en bestrijding
van deze sterke drang van uw menselijke natuur zult u eens in Mijn rijk
begrijpen wat het betekent om over veel geplaatst te worden, of wat de spreuk
betekent: "Wie zich zelf vernedert, zal verhoogd worden!"
Ook daar zult u deze gelijksoortige
eigenschappen weer aantreffen, - de eerste weliswaar niet in materieel, maar in
geestelijk opzicht, dat wil zeggen: als begeerte alles te willen weten en
begrijpen. De andere twee eigenschappen zullen in het hiernamaals machtiger dan
hier in u naar voren treden; want daar is het bewustzijn van een kracht nog
groter dan hier. Dat kunt u duidelijk zien aan Lucifer en zijn scharen, die eveneens
in het bewustzijn van hun kracht - het evenwicht verloren, van deemoed
omsloegen naar overmoed en daarna als satan zelf zelfs over Mij wilden heersen.
Om daar de juiste maat te weten hoe en
wanneer men zijn krachten gebruiken mag, om te begrijpen hoeveel kennis bij
iedere opdracht noodzakelijk zal zijn, om te weten dat men in het hiernamaals,
ofschoon men over veel geplaatst wordt, toch het geringste wezen waarmee men in
aanraking komt tot dienaar moet zijn, - daartoe moeten deze hartstochten reeds
hier in dit beproevingsleven bestreden en bedwongen worden, opdat men ook in
die omstandigheden, van grotere macht voorzien, hun heer kan zijn.
Neemt u daarom Mijn woorden ter harte!
U kent niet de helft van uw missie, u kent nog voor geen derde deel uw eigen
natuur en u weet al helemaal niet waarom u zo en niet anders geschapen bent. U
hebt nog heel veel last van staar aan uw ogen. Het licht van Mijn wijsheid kan
nog niet tot uw binnenste doordringen, hoogstens roert af en toe een vonkje
liefde uw hart en laat u voelen dat er nog iets hogers, iets groters bestaat.
Maar nauwelijks verlicht deze lichtstraal het binnenkamertje van uw hart, of
deze drie hartstochten - egoïsme, ijdelheid en heerszucht -, verduisteren dit
weer. Zij fluisteren u duizend uitvluchten in het oor: "Ja, men kan zich
toch niet helemaal van de wereld losmaken!?", "Ja, zo kan men niet
leven!", "Ja, zo is de wereld nu eenmaal gemaakt!" enz., - enkel
uitvluchten van traagheid, omdat u allen weliswaar toehoorders van Mijn woorden
bent, maar geen daders wilt worden!
Juist nu, waar u van zondag tot zondag
Mijn evangelie wordt uitgelegd zoals u het nog nooit hebt gehoord, juist nu zou
Ik u tot nadenken over Mijn menswording willen dwingen, opdat u haar omvang en
belang enigszins zou mogen erkennen en inzien wat het betekenen wil: God, de
Schepper van de hele oneindigheid, daalde naar uw aarde af en nog wel in de
nederigste omstandigheden. Hij liet zich door u, verdwaalde en blinde schepselen
vervolgen en zelfs lichamelijk kruisigen! Hij maakte alle fasen van uw leven
door, bestreed de menselijke hartstochten om juist aan u en alle geesten als
lichtend voorbeeld voor alle tijden voorop te gaan. Hij liet zien dat, wil men
geestelijk op Hem gelijken, men ook het geestelijke als het hoogste moet achten
en daaraan al het andere onderwerpen, om zo de meest machtige hartstochten te
bestrijden en eens waardig te worden ook andere geesten als voorganger en
leider te dienen en door de daad te bewijzen, dat de mens niet alleen van het
materiële, maar bovenal van geestelijk voedsel leeft. Hij liet zien dat men God
in Zijn genade niet moet beproeven, maar dat men, Zijn twee liefdegeboden
onderhoudend, zichzelf en anderen daarheen leidt, waar Hij, de Vader van allen,
u reeds lang wilde hebben, namelijk: in Zijn rijk als Zijn waardige kinderen.
Amen.
14
Zondag
Reminiscere
De
verheerlijking van Jezus
Matth. 17, 1-13: En zes dagen later
nam Jezus Petrus en Jakobus en zijn broeder Johannes mede en Hij leidde hen een
hoge berg op, in de eenzaamheid. En Zijn gedaante veranderde voor hun ogen en
Zijn gelaat straalde gelijk de zon en Zijn klederen werden wit als het licht.
En zie, hun verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken. Petrus antwoordde en
zeide tot Jezus: Here, het is goed, dat wij hier zijn; indien Gij het wilt, zal
ik hier drie tenten opslaan, voor U één, en voor Mozes één, en voor Elia één.
Terwijl hij nog sprak, zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie,
een stem uit de wolk zeide: Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn
welbehagen heb, hoort naar Hem! Toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij
zich op hun aangezicht ter aarde en werden zeer bevreesd. En Jezus kwam bij
hen, raakte hen aan en zeide: Staat op en weest niet bevreesd. Toen zij hun
ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen. En terwijl zij van de berg
afdaalden, gebood Jezus hun, zeggende: Vertelt niemand dit gezicht, voordat de
Zoon des mensen uit de doden is opgewekt. En de discipelen vroegen Hem en
zeiden: Hoe kunnen dan de schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen?
Hij antwoordde en zeide: Elia zal wel komen en alles herstellen, maar Ik zeg u,
dat Elia reeds gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al
wat zij wilden. Zó zal ook de Zoon des mensen door hen moeten lijden. Toen
begrepen de discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had.
(25 jan. 1872)
Hier heeft u weer een voorval uit Mijn
aardse levenswandel, dat diepe en hemelse betekenissen in zich bergt en, zoals.
eens voor de discipelen die Mij begeleidden, ook voor u en de hele mensheid een
betekenisvolle gebeurtenis is, die in zijn geestelijke overeenkomst van grote
draagwijdte is voor de toekomst die u tegemoet gaat. Wij willen dit voorval
overdenken en verduidelijken wat het in die tijd voor Mijn discipelen voor een
betekenis had, om daarna over te gaan tot zijn geestelijke, grote overeenkomst:
hoe, wanneer en waar het zich in de huidige tijd herhaalt en hoe het nu als
herscheppingswerk net zo'n uitwerking zal hebben als eens op de drie
discipelen, die Mij begeleidden en op hun verdere levens - en handelswijze.
Het evangelie zegt dat Ik Mijn
discipelen Petrus, Jakobus en Johannes mee nam een berg op. Daar zagen zij Mij
verheerlijkt, dat wil zeggen: zij zagen Mij met hun geestelijke ogen als
Diegene die Ik eigenlijk ben, was en zal zijn. Zij zagen Mij voor zich als een
hoge geest, wiens kleed, de waarheid, overeenkomstig wit was en wiens
aangezicht straalde als de zon, dat wil zeggen: straalde van liefde. Zij zagen
daarnaast de twee machtige steunpilaren van Mijn gehele toekomstige leerschool,
die het meeste er toe bijdroegen om Mijn werk te verlichten en die de
voorlopers en wegbereiders waren, - zij zagen Mozes en Elia, met wie Ik sprak.
Verder hoorden zij een stem vanuit een wolk de woorden spreken, die eveneens
bij Mijn doop in de Jordaan hadden geklonken: "Deze is Mijn geliefde Zoon,
in wie Ik welbehagen heb; luistert naar Hem!"
Dit gezicht, dat door Mij aan de drie
discipelen werd gegeven, had ten doel hun een voorproef te geven van hun eigen
bestemming. Petrus, die Ik de "Rots" noemde waarop Ik Mijn kerk wilde
bouwen, had een soortgelijke opdracht als eens Mozes, die het joodse volk op
Mijn komst voorbereidde. Hij gaf hun wetten en gedragsregels, die het joodse
volk gemakkelijker kon aannemen dan ieder ander, om het tot uitverkoren volk te
maken, in wiens midden Ik besloten was neer te dalen op uw aarde.
Zoals Elia, na zijn hernieuwde
incarnatie in de menselijke vorm als Johannes de Doper in het kleine hetzelfde
voltrok wat Mozes in het groot moest bewerken, zo was Johannes, Mijn geliefde
leerling, bestemd - door zijn speciale werken en doordat juist hij langer in
leven bleef dan al zijn overige medediscipelen -, nog tijdens zijn laatste
jaren in zijn openbaring aan de wereld haar geestelijke weg tot aan de
loutering vooruit te beschrijven en om een getuigenis achter te laten dat de
wetten - het zij morele of fysieke -, niet met voeten getreden mogen worden.
Deze
discipelen als nog levenden en Mozes en Elia als gestorvenen werd het gegund
getuige te zijn en Mij in Mijn volle heerlijkheid te aanschouwen, Mij als
Diegene te erkennen voor wiens grote geestelijke rijk zij alles moesten opofferen,
om de duurzaamheid van Mijn werk te grondvesten.
Zij zagen Mij in die glorie, die een
menselijk hart in zijn aardse omhulsel slechts enkele ogenblikken kan
verdragen, en juist deze nooit vermoede zaligheid en vreugde was aanleiding
voor Petrus om uit te roepen: "Heer, het is goed hier te zijn; indien Gij
wilt, zullen wij hier drie tenten opslaan!"
Maar, omdat zulke momenten slechts als
opwekking, aanmoediging en versterking dienen, wanneer gevaar dreigt of
wankelmoedigheid het hart besluipt, waren zij van korte duur. Opdat zij echter
van duurzame werking zouden blijven in de herinnering, weerklonken nog vanuit
de witte wolk, als geestelijke overschaduwing van Mijn persoon, die
geheimzinnige, belangrijke woorden: "Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik
welbehagen heb; luistert naar Hem!" De stem raadde Mijn discipelen dus aan
om nog meer aandacht aan Mijn woorden te schenken en deze diep in het hart te
prenten, opdat eens uit hen de groene boom des levens zal opgroeien, die de
hele mensheid beschermend in zij n schaduw zal verzamelen, waar zij
beschutting en weerstand zal vinden tegen alle leed en onrecht.
De reden, dat Ik de discipelen
opdracht gaf om over dit voorval te zwijgen totdat Ik Mijn leerstelsel met Mijn
opstanding bekroond zou hebben, bestaat daarin, dat de andere discipelen aan
het gezicht getwijfeld of het niet begrepen zouden hebben. Ook Mijn discipelen
hadden, zoals alle mensen, niet hetzelfde bevattingsvermogen.
Dit was de eigenlijke toedracht van
dit indrukwekkende gebeuren, dat zich ook nu moet herhalen.
Wat in die tijd Mozes deed, die het
joodse volk op Mijn leer voorbereidde, dat is later eveneens door Petrus als
grondvester van de kerk gebeurd. Wat Elia als Johannes de Doper toentertijd
was, is in uw tijd de schare van die mannen geweest, die de op Petrus
gegrondveste kerk moesten reinigen en louteren, opdat zij de eigenlijke,
geestelijke waarde niet helemaal zou verliezen.
Wat destijds Petrus als toekomstige
steunpilaar van Mijn leer was, dat 'lullen nu weer andere mannen worden, die
Mijn rijk opnieuw oprichten. En zoals het joodse volk in Mijn tijd door zijn
Farizeeën en schriftgeleerden op een dwaalspoor werd gebracht, zo leeft nu
eveneens de hele mensheid in ceremoniën en gebruiken, leeft in de vervulling
van de letter, zonder de geestelijke betekenis van de woorden van Mijn toch zo
eenvoudig evangelie te begrijpen. Er moeten dus juist nu weer mannen zijn, die
Mijn leer opnieuw naar haar oorspronkelijke basis, naar Mijn eigen woorden
terugvoeren.
Ook al zullen deze geroepen mannen
niet meteen zegevieren bij hun poging om de hele mensheid te onderrichten -
zoals het ook Mijn discipelen niet in één keer gelukt is -, zo zijn zij toch
bestemd het zaad uit te strooien. Of dit nu overal in goede aarde of op de weg
of op steenachtige bodem zal vallen, doet niets ter zake. Het ontkiemende zaad
zal het verloren gegane wel vervangen en de geestelijke grond zo voorbereiden,
dat hij waardig zal zijn om Mijn wederkomst met vreugde te verwachten.
Zoals Ik destijds de discipelen met
Mij op een hoogte voerde en hen een klein voorproefje gaf van het loon, dat hen
wacht wanneer zij trouw in Mij volharden, zo gebeurt het ook nu nog, dat Ik
menigeen van de Mij toegewijden, die zich in een eenzaam kamertje of bij
nachtelijke stilte aan Mij overgeeft, eveneens ver boven de aardse wereld
wegvoer en hem daar als een groot vergezicht de glorierijke toekomst laat zien,
die hij kan verwachten wanneer hij Mij en Mijn leer trouw blijft. Ja, Ik laat
menigeen zelfs de hele zaligheid van Mijn machtige invloed in zijn hart voelen,
waarbij Ik hem een glimp van de hoogste waarheid in het rooskleurige licht van
de liefde laat zien en hem zo in een heerlijk visioen Mijn eigen Ik bekend
maak, uitgedrukt in een zaligheid die niet hier, maar alleen in hogere sferen
in geestelijke omhulling mogelijk zal zijn te verdragen.
Mozes bouwde in de mozaïsche wet zijn
onomstotelijke grondstellingen van de joodse godsdienst op de ene idee: Er is
slechts één God! En daardoor was het joodse volk - en geen ander - geschikt om
Mij in de toekomst tot de zijnen te kunnen rekenen. Want omdat in die tijd
overal veelgodendom heerste, zou het onmogelijk geweest zijn om alle goden in
één keer te verwijderen en daar een enkele voor in de plaats te zetten. Bij de
Joden echter bestond de éne God; daarom had dus bij hen de opbouw van een
goddelijke religie gemakkelijker plaats.
Zo was Mozes een voorbereider, zoals
een arbeider in de wijngaard, die de aarde omspit. Na hem kwam diegene die de
druivestok snoeit, dat was Elia. Hij snoeide in zijn tijd, - en later nogmaals
als Johannes de Doper - de druivetakken en bevorderde door deze snoei de
vitaliteit om betere vruchten voort te brengen, opdat dan de oogster met zijn
voorwerkers tevreden zou zijn. Zo was Johannes de Doper de tweede arbeider in
Mijn wijngaard, totdat Ik zelf kwam en de laatste hand legde, het ontbrekende
aanvulde en de vrucht tot rijpheid bracht, dat wil zeggen: dat Ik uit de in
ontbindingstoestand rond de stam van de druivestok liggende aarde nieuw leven
opriep, dat zich via de stam verfijnde en van de grove materie tot de hogere,
geestelijke vrucht, de druif werd gerijpt en opgevoed.
Zoals Mozes voorheen, was Petrus later
de rots waarop Mijn kerk werd gegrondvest. Alle omwentelingen en stormen konden
haar niet vernietigen. Zij werd weliswaar vaak genoeg verminkt door de heerszuchten
macht van enkele mensen; maar zoals eens voor Mijn apostelen Mijn
verheerlijking werd toegelaten, waarbij door Mijn aardse vorm heen Mijn
geestelijk, goddelijke scheen, zo gebeurt het ook nu: uit de aardse pronk en de
ceremoniën van de katholieke cultus en zijn dwaalleer begint het geestelijk
gewaad door te schijnen. De verheldering en verlichting begint. Uit de nacht
komt de schemering voort, en uit de schemering - de dag!
Het licht van de zo lang achter gehouden
waarheid breekt door. In alle gemoederen leeft het vermoeden van een hogere
vervoering, een verlichting. Allen voelen de geestelijke wind, die door het
wereldlijke heen waait en de slapenden wekt. Zoals wanneer een lichtstraal door
het raam op een slapende valt en deze, door diens levenskracht gewekt, zich in
zijn bed begint om te draaien en toch niet weet wat er met hem gebeurt, - zo
breekt deze verlichting aan. Het schemert reeds in vele hoofden.
Mozes bereidde het met hem levende
joodse volk op Mijn ontvangst
voor, Petrus het na hem komende
geslacht en de in de huidige tijd door Mijn leer begeesterde leraren, die nog
komen, zullen de Johannessen zijn, die - zoals eens Mijn discipel - ook Mijn
geliefden worden en tot op hun oude dag getuigen van Mijn liefde en Mijn genade
zullen zijn. Zo voltrekt zich telkens een soortgelijk geestelijk
louteringsproces, allereerst van het vaste tot het lichtere, dan van het
lichtere tot het vluchtige en van het vluchtige tot het etherische en
uiteindelijk tot het geestelijke!
Zoals Ik destijds aan het kruis werd
genageld en Mijn leer gehoond en Mijn discipelen beschimpt en vervolgd werden,
zo zal het weer zijn. In plaats van Mijn persoon zullen de mensen Mijn leer aan
het kruis slaan en honen. Mijn strijders zullen eveneens tegen allerlei
krenkingen en onrecht moeten vechten; maar ook zij zullen overwinnend voortgaan
en Mij dan bij Mijn aanstaande wederkomst verheerlijkt aanschouwen, en de stem
van hun geweten zal hen dan toeroepen: "Gezegend zijt gij, omdat u aan
Deze trouw bent gebleven, Zijn woord hebt gehoord en uitgevoerd en ook aan
anderen hebt meegedeeld op de manier, zoals Hij wilde dat ze door de mensen
begrepen zou worden.
De verheerlijking zal dan echter niet
- zoals eens bij Mijn discipelen - een einde hebben, maar Mijn voorvechters
zullen Mij eeuwig van aangezicht tot aangezicht kunnen zien en zullen zich met
allen die hen in het hiernamaals zijn voorgegaan, kunnen verheugen over Mijn en
hun overwinning.
Dit is de overeenkomstige betekenis
van de verheerlijking. Streeft ook u er naar dat u dit deelachtig moogt worden,
opdat ook u tot diegenen gerekend kunt worden, die, al het wereldse achter zich
latend, alleen Mij en Mijn leer tot hoofddoel van hun leven en hun streven
hebben gemaakt! Dan zult u op momenten van hoogste zaligheid, waarop uw
geestelijke oog geopend wordt, Hem in persoon verheerlijkt kunnen zien, die u
al zo lang met Zijn zegenrijke woorden overlaadt en tot Zijn kinderen zou
willen maken. Amen.
15
De
uitdrijving van een duivel
Luc. 11, 14-28: En Hij was bezig een
boze geest uit te drijven en deze was stom. En het geschiedde, toen de geest
uitgevaren was, dat de stomme sprak. En de scharen verwonderden zich. Doch
sommigen van hen zeiden: Door Beëlzebub, de overste der boze geesten, drijft
Hij de geesten uit. Anderen begeerden, om Hem te verzoeken, van Hem een teken
uit de hemel. Maar Hij kende hun gedachten en zeide tot hen: Ieder koninkrijk,
dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en het ene huis valt op het
andere. Indien ook de satan tegen zichzelf verdeeld is, hoe zal zijn koninkrijk
kunnen standhouden? Want gij zegt, dat Ik door Beëlzebub de boze geesten
uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan? Daarom zullen zij rechters over u
zijn. Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het
Koninkrijk Gods over u gekomen. Wanneer een sterke, goed gewapende man zijn
eigen hof bewaakt, is zijn bezit in veiligheid. Maar wanneer iemand, die
sterker is dan hij, hem aanvalt en hem overwint, rooft deze zijn wapenrusting,
waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit. Wie met Mij niet is, die is tegen
Mij en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit. Zodra de onreine geest
van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, en
als hij die niet vindt, zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben
uitgevaren. En als hij komt, vindt hij het geveegd en op orde. Dan trekt hij
heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hij zelf; en zij komen
binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde erger dan in het
begin. En het geschiedde, toen Hij deze dingen sprak, dat een vrouw uit de
schare haar stem verhief en tot Hem zeide: Zalig de schoot, die U heeft
gedragen, en de borsten, die Gij hebt gezogen. Maar Hij zeide: Zeker, zalig,
die het woord Gods horen en het bewaren.
(27 juni 1872)
Om deze daad te begrijpen en te
waarderen, moet u eerst weten hoe de duivels bij de mensen binnenkomen en wat
zij inderdaad zijn, opdat u het uitdrijven van hen begrijpelijker kan worden.
Om u dit duidelijk onder ogen te brengen, moet Ik het verder uitdiepen en u
naar vroegere tijden terugvoeren, waarin nog geen materiële wereld, maar alleen
de geestelijke wereld bestond. Uit overmoed en trots misbruikte de eerste
engel, lichtdrager tot in de verste ruimten van de geestenhemel, zijn macht en
kwam met zijn aanhang tegen Mij in opstand. Daar zowel hij als zijn
medeplichtigen niets van een terugkeer wilden weten, werden zij in de materie
verbannen en moesten langs lange wegen van louteringsfasen de terugkeer naar
hun eens gewezen betere toestand aanvaarden. Dit louteringsproces duurt ook
vandaag nog voort, totdat allen weer dat geworden zijn wat zij eens waren,
namelijk: Erkenners van Mijn macht en liefde en werkzame bevorderaars van Mijn
grote scheppingsplan.
Welnu, in dat verre verleden, waarin -
zoals nu nog geldt - de individuele vrijheid van de geest als onaantastbaar
werd vastgelegd, stond het de geesten, en ook satan zelf, vrij om van hun
verkeerde richting terug te keren of niet. Daar de geesten echter niet allen
gelijk in kennis, goedheid en inzicht waren - zoals er ook vandaag nog geen
twee schepselen bestaan die geestelijk gelijk zijn - zo was de manier waarop
die wezens dachten en handelden zeer verschillend. De een was tevreden met zijn
geestelijk niveau, de ander niet. De een was standvastig en weerstond de
aanvechtingen van het kwaad, de ander daarentegen weerstreefde de invloed van
het betere. - Zo bestond er niet één gelijkmatig geordende gradatie, maar
zoveel geestelijk denkende schepselen er waren, evenzo veelzijdig waren ook de
opvattingen en voorstellingen van Mij, van de wereld en van de noodzakelijke
vooruitgang.
Deze grote verscheidenheid, die zowel
bij de goede geesten, als ook bij de slechten voorkomt, die liever satan als de
hoogste aanzien - zoals de goeden Mij - bepaalde juist het geestelijk leven en
streven, dat noodzakelijk is om het grote geestenrijk in stand te houden.
Ofschoon de grote massa gevallen
geesten onder hun hoofdaanvoerders een andere richting insloeg dan die voor
allen bestemd was, zo moest toch ook hun handelen, dat inging tegen Mij en Mijn
principe van het goede, slechts Mijn doel dienen. Zij zullen in de resultaten,
die niet met hun wensen overeenstemmen, Mijn almacht moeten erkennen, waaraan
zij zich - ze mogen doen wat ze willen - niet kunnen onttrekken.
Hetzelfde bestaan en handelen van de
geesten doet zich voor bij de zielen van alle werelden waarvan zij zijn
teruggeroepen, die in het hiernamaals leven. Ook zij hebben een vrije wil. Zij
kunnen voor- of achteruit gaan, kunnen doen wat zij willen, kunnen in een
minuut van de helse kwelling van een geweten vol wroeging tot de zaligheid van
een engel geraken, kunnen blijven wat zij tijdens hun aardse leven waren of
door omgang met andere, slechtere zielen zelfs nog erger, nog slechter worden.
Hun invloedsfeer is door niets beperkt dan door de bestaansconditie, welke
iedere geestelijke fase met zich mee brengt.
Oorspronkelijke, nog niet
geïncarneerde geesten, zowel als afgescheidenen uit menselijke lichamen, die
geen aandrang hebben om vooruit te gaan, zoeken - daar werkzaamheid een
levenswet is zonder wie niets kan bestaan - zich bezig te houden, waarbij zij
proberen om Of geesten Of nog levende wezens wier neiging een beïnvloeding
toelaat, naar zich toe te trekken om hen hun opvattingen en neigingen bij te
brengen. Daardoor komt het dat de mens, hoe meer hij aan zijn kwade en slechte
hartstochten toegeeft, steeds gemakkelijker aan deze invloed uit het
hiernamaals onderworpen is en uiteindelijk helemaal ten prooi valt aan deze
kwade, door verveling geplaagde geesten. Zoals door schrijven, kloppen en
dergelijke middelen de geesten op sommige ontvankelijke zielen kunnen inwerken
en indirect ten minste er toe bijdragen, dat de ongelovigen tot de erkenning
komen: "Er is een andere wereld!", evenzo werken de slechte geesten
van gestorvenen op het gemoed, ja op het lichamelijke organisme van de mens in,
waarvan razernij en andere ziekten de uiterlijke zichtbare gevolgen zijn.
Zo zou u, wanneer u met geestelijke
ogen kon kijken, een hele nieuwe wereld in en rondom u kunnen aanschouwen, die
evenals de uiterlijke materiële wereld zich inspant om u de weg naar Mij zoveel
mogelijk te bemoeilijken. Vandaar ook dat Ik eens Mijn discipelen in de hof van
Gethsémané toeriep: "Waakt en bidt, opdat ge niet in verzoeking
valt!"
Deze geestelijke invloeden zijn in het
begin zo mild en zacht - hun verderfelijke gif onder spitsvondige motieven van
eigenliefde verbergend -, dat een fijn gevoel en constante waakzaamheid nodig zijn,
om niet in plaats van de eigen wil de wil van anderen te doen. Is men echter
standvastig en bemerkt de kwade of slechte geest dat er aan zijn invloeden geen
gehoor wordt gegeven, dan laat hij zijn plannen varen, omdat ook hij zijn tijd
niet onnodig wil verliezen.
Dit onzichtbare beïnvloeden en
veranderen van de materie, dit ontstaan en vergaan en
in-andere-vormen-overgaan, dit alles zou u - als u het geestelijk gezicht bezat
- in de geestelijke wereld zich op nog grotere schaal voor uw ogen zien afspelen,
omdat u de geesten zou doorzien en reeds bij voorbaat zou kunnen merken, welk
idee de een of de ander beweegt om dit of dat te doen. U zou voor deze
geestelijke wereld een heel andere maatstaf moeten aanleggen als voor uw
materiële wereld, omdat daar de gedachten al gewogen worden, terwijl in uw
zichtbare wereld duizend gedachten ongemerkt aan u voorbij gaan, totdat
misschien pas de laatste, door de daad, het idee van een ander levend wezen
verraadt.
U zou zich erover verbazen, hoe de
overgegane zielen daar aankomen, hoe zij door andere geesten Of met liefde Of
met haat ontvangen worden. U zou verbaasd staan welke morele strijd een ziel
daar moet doormaken totdat zij haar weg zelfstandig kan gaan. Daar helpt geen
verstoppen, geen huichelen en geen simuleren. Daar is de mens als geest slechts
de afdruk van zijn geestelijke ik, dat hij hier op aarde verwierf, weliswaar
niet door daden, maar reeds door gedachten; want deze waren de oorzaak van de
daden en deze geven ook in de geestelijke wereld de doorslag. Iedere gedachte,
die vluchtig door uw hoofd of hart gaat, staat in uw innerlijke geestelijke
mens als een onherroepelijke afdruk ingeprent en zal eens de uiterlijke
geestelijke bekleding van uw zielemens bepalen.
Als de mensen zouden weten wat zij
doen, wanneer zij Of met wrok van deze aarde scheiden, Of wanneer de
achtergeblevenen de overledene vervloeken, dan zouden zij huiveren van de
gevolgen van zulke gedachten; want dergelijke gedachten zijn in staat om de
overledenen natuurlijk op geestelijk gebied - kwelling op kwelling te bezorgen
en in hen de wens te ontsteken de nog levenden met wraak te ontvangen. Let
daarom scherp op uw gedachten! U roept vaak met één gedachte een leger
gelijkgezinde, slechte geesten uit de andere wereld in uw nabijheid. Terwijl u
gelooft dat u alleen deze gedachte de vrije loop liet, zijn het deze geesten
die u in hun netten trachten te verstrikken, die er op uit zijn om uw goede
eigenschappen te vernietigen om dan het besluit tot een boosaardige daad tot
rijpheid te brengen, hetgeen weer verstrekkende gevolgen heeft voor u en voor
de andere mensen en geesten.
Dit is wat het evangelie zeggen wil,
wanneer Ik over de machtige boze geest, die bij de zieke of stomme uitgedreven
werd, zei dat hij eenzaam en woest rondwaarde, om daarna weer terug te keren
met zeven andere geesten, die erger waren dan hijzelf.
Dat is het geestelijk beeld van een
mens, die wel een hartstocht overwint en gelooft een duivel van zich te hebben
verwijderd, maar die zich dan achteloos weer aan deze gedachten, zijn
lievelingsideeën overgeeft. Deze mens koestert een vlammetje en zoals de muggen
van verre het licht bemerkend allen daar op af komen, evenzo is deze
geestelijke gedachtengang een licht dat in de geestenwereld als leidraad dient
juist voor de in het duister tastende geesten. Daar stromen zij heen en
beginnen hun duivelse spel met versterkte en vereende kracht, totdat de
gekwelde mens in hun net valt en hier op aarde en daar in het hiernamaals
gedurende lange tijd voor Mijn rijk verloren is.
De andere wereld, de wereld van het
onzichtbare, is niet zo rooskleurig als uw priesters ze u voorstellen; zij is
echter ook niet zo hels, als de fantasie van bepaalde geloofsfanatici u die
zouden willen voorschilderen. Het hele schilderij houdt het volgende in: Zoals
de mens geestelijk gesteld is, zo ondergaat hij ook de geestelijke wereld. Zo
ziet hij immers ook de materiële wereld, zij het aan deze of aan gene zijde,
dat blijft hetzelfde.
Een veredeld, rein en Mij toegewijd
hart zal daar niets van dat alles zien, zoals het ook hier niets daarvan zag.
Het zal daar verdwaalde, zoals hier verdwaalde mensen, zien en ieder helpend
ondersteunen zoals het tijdens zijn leven gedaan heeft. Als de ziel vrede
meebrengt, dan vindt zij daar vrede; brengt zij haat en trots mee dan zal zij
daar ook hetzelfde van anderen ervaren en datzelfde ook anderen aandoen.
In Mijn schepping geldt slechts één
wet, - het is de wet van de zwaartekracht, de aantrekkingskracht. Het materiële
wordt door deze wet versterkt en in stand gehouden; het geestelijke eveneens.
Hoe zwaarder, dat wil zeggen hoe massiever een lichaam is, des te groter is de
kracht die zijn oerelementen samenbindt; hij is steen en is op vaste grond
gebouwd. Hoe lichter de substanties zijn en hoe kleiner hun bindkracht is, des
te gemakkelijker is hun opheffing mogelijk. Hoe vaster de atomen zijn
samengevoegd, hoe minder zij in staat zijn om licht en warmte op te nemen; hoe
lichter zij zijn, des te meer zijn zij ontvankelijk voor hetgeen van boven
komt.
Zo is het ook in de geestelijke
wereld. Het morele gewicht bindt de geesten aan de materie; hoe lichter het is,
hoe eerder zij zich van de materie kunnen verwijderen. In het eerste geval zijn
de geesten duister, in het tweede des te lichter. De duistere geesten zijn het
dus, die zich aan het licht van anderen willen optrekken en warmen, omdat het
hun zelf aan warmte ontbreekt. Daarom trachten zij of, als zij slecht willen
blijven, anderen mee te sleuren in de duisternis, ofwel zichzelf uit de
duisternis vrij te maken.
Zo is het met het hele geestelijke
doen en laten in de hele ether gesteld: eeuwige strijd naast rust, vervolging
en afstoting naast éénwording en liefdevol samenzijn, omdat de geesten hun
geestelijke proces moeten volbrengen. Op tijd komt het niet aan; want de eeuwigheid
is lang. Niemand wordt gedwongen; wat hij wil zijn, dat is hij, of zoals Paulus
zei: "Zoals de boom valt, zo blijft hij liggen!"
Daarom, doe alle moeite om reeds hier
zoveel kracht te verwerven dat u daar de verzoekingen kunt weerstaan en ook meteen
met de betere geesten samenkomt, bij wie natuurlijk van strijd en verleiding
geen sprake is! Onthoud u van vervloekingen en verwensingen; want de op deze
wijze beledigde en in hun vooruitgang belemmerde geesten proberen zich te
wreken! Kunnen zij het hier niet, dan verwachten zij u zeker daar, om u datgene
te vergelden, waar u zich in blinde eigenliefde aan hebt schuldig gemaakt.
In het evangelie zei Ik: "Wie
niet met Mij is, die is tegen Mij; wie
niet met Mij verzamelt, die
verstrooit!" Onthoud dit goed; het betekent: Er zijn slechts twee wegen;
naar Mij toe en van Mij af] Daarom zalig diegenen onder u, die Mijn woord horen
en er ook naar zullen handelen! Veel zal hen in de andere wereld bespaard
blijven, wat anders een onvermijdelijk gevolg zou zijn geweest voor hun aardse
handelwijze.
Ik zou u nog veel over die wereld
kunnen vertellen. U hebt er reeds een vluchtige blik in mogen werpen in de
beschrijving van de "geestelijke zon"*.(. "Die geistige
Sonne", ontvangen door Jakob Lorber; uitg. Lorber Verlag, Bietigheim) Dit
is weliswaar een vluchtige schets van de grote waarheid, maar goed doordacht
voldoet zij als waarschuwing om Mij niet later te beschuldigen dat Ik u geen
blik heb gegund in die wereld, die eens uw verblijf zal zijn, en wel voor een
heel wat langere tijd.
De extreme gevallen, waarbij één of
zelfs meerdere boze geesten een mens dermate in hun greep hebben, dat zelfs
zijn fysiek organisme in hun macht is, zijn zeldzaam en dikwijls om goede
redenen toegelaten. Om zulke zieke en door boze geesten bezeten mensen te
genezen is een wilskrachtig, religieus persoon nodig, die Mij en Mijn macht
kent en ook het vertrouwen in Mij heeft, dat Ik hem help wanneer hij daar om
vraagt. Daar kan dan door gebed en handoplegging in Mijn naam geholpen worden,
zoals Ik dat tijdens Mijn aardse leven gedaan heb; alleen moet steeds daarbij
gedacht worden: als het Mijn heilige wil is, dat het zal geschieden!
Hier heeft u een klein beeld uit het
grote geestenleven, dat Ik u bij deze gelegenheid uit het evangelie wilde
geven. Het is zó belangrijk, dat u niet alleen maar zou kennen wat u ziet, maar
u moet ook stilaan leren begrijpen wat buiten de zichtbare wereld bestaat, wat
zijn stempel daarop heeft gelegd en verreweg het grootste en belangrijkste deel
van Mijn rijk uitmaakt.
Ik ben geest, u bent geest, en zelfs
de materie zal nog geestelijk worden. Om zo deze grote kringloop met al zijn
fasen te kennen, te overzien en om zich een eigen plaats daarin te verwerven,
dat is de opdracht die u werd gegeven. Om deze gemakkelijker te volbrengen
schuw Ik geen middel om de onvermijdelijke weg voor u draaglijker en korter te
maken, opdat u reeds hier het meeste en het zwaarste onder de knie krijgt - en
daar slechts het mindere en het lichtere hebt te overwinnen. Amen.
16
Zondag
Laetare
De
spijziging van de vijfduizend
Joh. 6, 1-15: Daarna vertrok Jezus
naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. En Hem volgde een grote
schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. En Jezus
ging de berg op en zat daar neder met Zijn discipelen. En het Pascha, het feest
der Joden, was nabij. Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote
schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat
dezen kunnen eten? Maar dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij
wist zelf, wat Hij doen zou. Filippus antwoordde Hem: Tweehonderd schellingen
brood is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen.
Een van Zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat
betekent dit voor zovelen? Jezus zeide: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er
veel gras op die plaats. De mannen gingen dus zitten, ten getale van omstreeks
vijfduizend. Jezus dan nam de broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die
daar zaten, evenzo van de vissen, zoveel zij wensten. En toen zij verzadigd
waren, zeide Hij tot Zijn discipelen: Verzamelt de overgebleven brokken van de
vijf gerstebroden, die overgeschoten waren, nadat men gegeten had. Toen dan de
mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de
profeet, die in de wereld komen zou. Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen
en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij zich weder terug
in het gebergte, geheel alleen.
(16 febr. 1872)
Hier heeft u een van die daden voor u,
die bij de Joden het meeste opzien baarden en wel dermate, dat de ooggetuigen
Mij tot hun koning wilden uitroepen en Mij derhalve dwongen om voor hun plannen
uit te wijken, waarop Ik Mij op de berg alleen in de eenzaamheid terugtrok. De
handeling op zichzelf nu, waarbij Ik er voor zorgde dat uit de stoffen van de
lucht de vijf gerstebroden en de twee vissen zich telkens vermenigvuldigden, en
wel zo, dat zij ruim voldoende waren voor de vijfduizend man en van het brood
nog twaalf volle korven overbleven, is voor Mij als Heer en Schepper niet zo'n
grote en gewichtige daad geweest. Voor de mensen om Mij heen echter was het wel
een wonder, dat Mijn goddelijke afkomst en Mijn macht voldoende bewees. Het
werd door de Joden niet geestelijk, maar overeenkomstig hun materiële belangen
opgevat, daar zij Mij na deze handeling tot hun koning wilden uitroepen. Ik
moest Mij van hen terugtrekken; want ten eerste was dit niet het doel van Mijn
leven op aarde, en ten tweede was Mijn tijd van het "verhoogd worden"
nog niet gekomen, dit woord dat, - hoe vaak Ik het ook uitsprak - eveneens
nooit werd begrepen, totdat de kruisiging het duidelijk maakte en Mijn
hemelvaart ook geestelijk de verhoging in vervulling deed gaan.
De handeling van het verdelen van de
gerstebroden en vissen heeft echter haar geestelijke overeenkomst, die
eigenlijk het wezenlijke uitmaakt. Ik heb u al eens gezegd, dat Mijn hele
aardse levenswandel en in het bijzonder de jaren van Mijn onderrichten en Mijn
tijdens deze periode gesproken woorden en uitgevoerde daden zich bij Mijn toekomstige
wederkomst zullen herhalen, en wel geestelijk.
Zo is ook deze handeling een van die,
welke nu in geestelijke zin plaats vindt. Wat eens voor de vijfduizend heeft
gegolden, geldt nu voor de mensen in het algemeen. Destijds betrof Mijn
werkgebied het joodse volk, als het met Mij levende meest ontvankelijke deel
van de mensheid, en hun land als de voor Mijn daden uitgekozen wereld. Nu, daar
Mijn leer over de hele aarde is uitgebreid en, ofschoon maar door weinigen
opgevolgd, toch bij velen bekend is, - nu is ook iedere daad uit die tijd,
wanneer zij zich herhaalt zoals Ik heb aangeduid, in ruime re en geestelijke
zin op te vatten.
N u is de vraag: Wat hebben de
gerstebroden en de vissen te betekenen? Waarom waren het slechts vijf
gerstebroden en twee vissen? Want zie, bij Gods handelingen heeft alles een
geestelijke en diepe betekenis en het is niet zoals bij de mensen, die vaak
veel spreken of zelfs handelen, maar niet in het minste weten wat men zegt of
doet.
Om nu het eerste - namelijk de vraag:
Wat waren de gerstebroden en wat waren de vissen? - te verklaren, moet Ik u er
op wijzen uit welk deel van de aarde het ene en van waar het andere zijn
oorsprong heeft. De gerstebroden zijn afkomstig uit de aarde, van waaruit het
koren uit de donkerte der aarde opgroeiend zich omhoog werkt naar meer
zonlicht, waardoor datgene wat in de aarde is opgezogen door licht en warmte
tot een vrucht rijpt. Deze vrucht wordt dan, omdat ze geestelijke elementen
bevat, door het bereiden van brood geschikt om deze stoffen uit de aarde in
geestelijk hogere van het menselijk lichaam te veranderen.
De broden zijn dus het resultaat van
aardse en hemelse processen. De vissen zijn produkten van de in het water
aanwezige stoffen, die tot levende wezens zijn uitgegroeid.
Het water zelf is een licht beweeglijk
element, is verdichte lucht. En zoals lucht verdichte ether is en de ether de
geboorteplaats van alle elementen, zo is de lucht de verwekker van de stoffen
in het water en het water zelf weer de verwekker van de vaste aarddelen en de
daarop voorkomende planten en dieren. Het water was en is de grote moeder
waaruit uw aardbol ontstond en nu nog kunt u zien, wanneer u de lichamen van de
levende wezens, ja zelfs uw eigen lichaam chemisch onderzoekt, dat het water de
drager, voeder en bewaarder van uw eigen lichaam is.
Wat de vogels in de lucht zijn, dat zijn
de vissen in het water; zij zijn de vogels in de verdichte lucht. Zoals het
gerstekoren, vanuit de grove materie tot aan een hogere geestelijke trap zich
omhoog worstelend, geschikt wordt om als compenserende stof door het menselijk
lichaam te worden opgenomen, zo is de vis eveneens een bestanddeel van de in
het water opgeloste stoffen, die, in hem tot vaste, lichamelijke materie
omgevormd, geschikt gemaakt kunnen worden om zich met de bestanddelen van het
menselijk lichaam te verbinden. Alleen moeten van tevoren door de warmte van de
lucht of van het vuur zijn vastere delen van de lichtdelen gescheiden worden,
dat wil zeggen hij moet gedroogd of gekookt worden om in het organisme van de
mens tot nut te zijn, zoals ook het gerstekoren, nadat het gemalen, tot deeg
gemengd en door de warmte weer is ontdaan van haar waterige bestanddelen, als
gezonde voeding voor de mens kan dienen.
Nu hebben we dus de bestanddelen van
het brood en die van de vissen uiteengezet; het gaat nu dus nog om het aantal.
Waarom waren het juist vijf broden en twee vissen?
Wel, wanneer u deze voorwerpen optelt
krijgt u het getal zeven, een getal, dat in alle dingen min of meer aanwezig is
en telkens met het getal drie een factor uitmaakt, die tot schepping,
instandhouding en verandering van elk ding nodig is, wanneer het naar hogere
niveaus wil opklimmen.
Het getal zeven is net als het getal
drie, één van Mijn basisgetallen die Ik in Mijzelf, als God, Schepper en Heer,
voorstel.
Zie, wanneer u het getal zeven
nauwkeurig bekijkt dan zult u ontdekken, dat drie getallen aan de ene, drie aan
de andere kant en het vierde in het midden staat. Dat betekent: Het
Goddelijkheidsgetal drie ligt in het Godsgetal zeven tweemaal vervat en is zo
gevormd dat juist het vierde getal in het midden, verenigd met de beide drie
aan iedere kant, het heilige getal zeven oplevert, dat Mijn geestelijke Ik
uitdrukt.*
Wanneer in ieder geschapen wezen het
getal drie als principe van zijn bestaan nodig is, zo komt in de Godheid dit
getal zelfs tweemaal voor, en nog wel met toevoeging van een midden, waaromheen
zich al het andere schaart.
De geschapen wezens kunnen wel het
getal drie in haar hoogste volkomenheid bereiken, zoals de engelgeesten, - maar
de Godheid heeft steeds hetzelfde getal in dubbele mate met een onbereikbaar
midden, wat Hem kenmerkt als Heer van het geschapene.
Dat u het getal zeven in zoveel
voorwerpen terugvindt heeft als reden, dat deze voorwerpen, waarin dit getal
het meest naar voren treedt, het dichtst bij de Schepper van al wat is staan en
zuivere uitvloeisels van Hem zelf zijn. Zo ziet u bijvoorbeeld het getal zeven
in de kleuren en de tonen, omdat juist de lichtstralen in hun breking materieel
de zeven eigenschappen van de Schepper in zich dragen, en de tonen de zeven
grote harmonische wetten van het geestelijke leven.
*** ☺
***
Wilt u nu dit getal zeven van de
broden en de vissen in woorden uitgedrukt lezen, dan zien zij er als volgt uit:
Bemin God boven alles en de naasten als u zelf!
De eerste vier woorden duiden de
gerstebroden aan, die de mens geestelijk voeden en hem tot het hogere,
geestelijke "zijn" moet uitrijpen, waarvan de eerste drie weer de
graad van de liefde tot God uitdrukken, terwijl de andere drie de maat van de
naastenliefde aangeven. Het woord "alles" en het voegwoord "en"
duiden het middelpunt van de goddelijke liefde aan, dat wil zeggen de liefde
tot God moet boven alles staan, die echter alleen door de verbinding met de
volgende drie – de naasten als uzelf - uitgevoerd kan worden. Want u kunt Mij
als God niet liefhebben zonder de naastenliefde; u kunt Mij niet boven alles
liefhebben, wanneer u niet uw naasten als u zelf liefhebt.
Dus de drie eerste woorden kunnen wel
bereikt worden, evenals de drielaatste, alleen het middelste "alles"
met daarbij het voegwoord "en" geven de onbereikbaarheid aan, hoewel
eeuwige voortgang mogelijk is; want - wat is "alles", en waar eindigt
de naastenliefde?
Het "alles", evenals de
grootste naasten - en Vaderliefde culmineren alleen in Mij. Ik alleen ben
verzadigd van deze liefde. Ik alleen representeer het "alles" in
zijn hele oneindigheid, en in Mijn onuitputtelijke lankmoedigheid en geduld
ziet u de naasten -, of broeder - en Vaderliefde op haar hoogste niveau in Mij
verenigd.
Zoals Ik u eerder zei, dat de
gerstekorrel uit de donkere aarde naar het licht toe worstelend, zijn vrucht
tot rijpheid brengt, zo is het ook met de liefde tot God, die de materiële mens
uit zijn duistere hartstochten naar het hogere morele licht moet verheffen en
leiden.
En zoals Ik u zei, dat de vissen
produkten van de verdichte lucht zijn, dus van een lichter element dan de
aarde, zo moet de naastenliefde, - u van het vaste materiële aftrekkend en in
plaats van de zorg voor u zelf, ruimte makend voor meer geestelijke gevoelens
in uw harten - de gelijkvormigheid met de liefde tot God uitdrukken; want
alleen in de naastenliefde kunt u tonen hoe lief u God hebt en het onbereikbare
"alles" krijgt daar een benaderende maatstaf in het woord "zoals
u zelf'. Zoals het brood gemaakt wordt uit gemalen koren onder invloed van
water en warmte, zo moet ook de liefde tot God ontstaan uit de vernietiging van
het materiële, verwarmd door Mijn leer. En zoals de vissen worden gedroogd of
gekookt, zo moet ook de naastenliefde onder de zon van de eeuwige liefde al
haar egoïstische bijgedachten opgeven, zich met volle ijver aan het welzijn van
de medebroeders wijden en moet de mens geen andere maatstaf voor zijn
handelingen erkennen dan "voor u, en niet voor mij!"
Steeds zal de drang, waaronder deze
twee wetten moeten worden onderhouden, levendiger worden; en het tijdstip zal
ook moeten komen waarop de hele mensheid, verzadigd van deze zeven hemelse
woorden, Mij tot haar koning zal uitroepen. Dan zal Ik Mij echter niet - zoals
eens - verbergen en de wensen van Mijn kinderen ontwijken, maar in alle glorie
en macht tot allen komen die Mij gezocht, bevochten en gevonden hebben.
Geen koning zullen zij echter vinden,
maar een Herder, die Zijn schapen in de velden van het licht zal leiden, waar
elk materieel streven heeft opgehouden te bestaan en waar in een eeuwig
geestelijke vooruitgang de steeds meer toenemende liefde tot God en de
naastenliefde vreugde op vreugde en zaligheid op zaligheid zal bieden, om u te
bewijzen dat Ik dat, wat Ik eens met vijf broden en twee vissen heb gedaan, nu
ook met zeven woorden van de meest grote geestelijke inhoud eveneens heb
bereikt, namelijk: zoals eens de materiële verzadiging van Mijn toehoorders en
volgelingen, zo nu de verzadiging van Mijn vergeestelijkte kinderen. Zo is
altijd, ook in het kleinste woord uit Mijn aardse loopbaan, een steen gelegd
voor het grote geestesgebouw dat eens komen zal, waarin alles zijn
eindbestemming zal vinden die, in het tussen de drietallen in staande midden,
Mijn Ik, met Mijn geestelijke en materiële schepping het "alles"
uitmaakt, waaruit alles voortkwam en waarheen alles weer zal en moet
terugkeren. Amen.
17
De Joden
proberen Jezus te stenigen
Joh. 8, 59: Zij namen dan stenen op om
naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en verliet de tempel.
(17 febr. 1872)
Hier hebt u weer een bewijs, hoe
slecht het merendeel van het joodse volk Mij, Mijn missie, Mijn herkomst en
Mijn leer begreep.
Wanneer u dit hoofdstuk van het begin
tot aan het einde leest moet u toegeven, dat Ik stromen van licht over Mijn
toehoorders in de tempel uitgoot; maar het was tevergeefs! De meesten vatten
Mijn woorden letterlijk op, de Farizeeën en schriftgeleerden, gekrenkt door
Mijn diep treffende woorden over de echtbreekster, maakten zich uit de voeten
en de overigen, met hun bekrompen inzicht, begrepen niet wat Ik zei. Dit
verkeerde uitleggen van Mijn woorden in die tijd bestaat vandaag de dag nog
net zo, en misschien wel in nog grotere mate. Want terwijl toen het verstand
van elk mens de Bijbel en Mijn woord letterlijk opvatte, willen nu uw geleerden
en natuurvorsers u vanuit de zichtbare natuur bewijzen, dat er noch een God,
noch een Schepper bestaat en dat daarom ook geen van Zijn woorden - hetzij door
profeten of door Jezus gesproken - van goddelijke oorsprong is. Destijds wilden
de Joden Mij stenigen omdat Ik hen niet alleen de waarheid in het gezicht zei,
maar omdat Ik Mij aanmatigde om over Mijn goddelijke afkomst te spreken,
waarvan zij geen begrip hadden of zoiets wel mogelijk was.
De Joden in
die tijd onderhielden hun tempelregels weliswaar streng naar de letter, maar
maakten zich de leer van Mozes zo gemakkelijk mogelijk. Het was daarom niets
anders te verwachten dan dat Mijn leer, die de geest van de dode letter
scheidde, hen niet kon bevallen, omdat zij zich bij het onderhouden van Mijn
leer moesten inperken en hun hartstochten in toom zouden moeten houden. Zij
waren - wat vandaag de dag nog vele duizenden zijn - louter tempelgangers en
ceremonie vierders. In dit opzicht hadden de priesters hun volk zo opgevoed, opdat
zij het in de hand konden houden en zij het naar hun eigen belang konden
uitbuiten zoals zij wilden.
Neem de geschiedenis ter hand en lees
haar aandachtig door, dan zult u zien, dat vanaf de tijd, dat er een kerk met
de daartoe behorende priesters in het leven werd geroepen, het onderricht van
Mijn apostelen al snel werd uitgebuit met het doel, de priesterstand macht en
aanzien te verschaffen. Daarop was immers ook in Mijn tijd het hoofddoel van de
tempel te Jeruzalem gericht. De opvoeding van jonge mannen voor deze kaste werd
volgens plan georganiseerd, opdat zij vooral niets anders zouden leren en
begrijpen dan wat de belangen van de hele priesterstand ten goede kwam. Zo
ontstonden dan als gevolg van de te grote misstanden de godsdienstoorlogen, de vervolging
en de scheiding in de twee hoofdkampen, de katholieken en de protestanten, die
steeds in de verklaring naar de letter hun heil zochten en wederom in meerdere
sekten uiteenvielen, wier basis - Mijn leer - volkomen hetzelfde was en om de
uitleg waarvan zij elkaar bestreden.
In deze tijd, nu het reinigingsproces
is begonnen, komt dezelfde strijd weer op, alleen langs een vreedzamer weg. Nu
bestrijden de sekten en kasten elkaar weer. Sommige mannen wensen een
uitzuivering van de grote hoeveelheid ceremoniële gebruiken, die het hele
godsdienstige gebouw bijna verbergen. Zij willen deze terugbrengen tot de
eerste cultus, die eenvoudig was en waarin iedere ceremonie, wanneer die werd
vastgesteld, een geestelijke grondslag had, die ook de niet-priester of leek
kon begrijpen. Ook deze mannen dwalen nog; want zij lijden onder de last van de
genoten opvoeding, ook zij begrijpen nog niet helemaal wat Ik eens zei: dat
Mijn woord geest en waarheid is, en dat wie Mij aanbidden wil, Mij in geest en
waarheid moet aanbidden.
Verschillende van Mijn apostelen
raadden de gemeenten, die zich destijds gevormd hadden, de ceremoniële
gebruiken af. Want de ceremonie doodt de geest en wordt gemakkelijk
misverstaan; er wordt haar meer belang toegekend dan haar toekomt en zij leidt
alles bij elkaar genomen in plaats van tot Mij, van Mij af.
Dit vurig verlangen, dat thans vele
gemoederen bezig houdt en dat een godsdienstcultus tot doel heeft, die meer
overeenstemt met de tijdgeest en de vorming van de thans levende christenheid,
is echter de overgang naar de laatste geestelijke en hoogste cultus, die op
gang wordt gebracht door Mijn direkte mededelingen, die Ik u reeds meer dan
dertig jaar doe toekomen.
Nog zijn er velen, bij wie Mijn leer
niet strookt met hun wereldse opvattingen en die deze zouden willen doodslaan,
zoals eens de Joden Mij wilden stenigen. Ook nu gaat Mijn leer dwars door deze
hindernissen heen haar eigen weg. Zij zal voor de mensheid toegankelijk
worden, wanneer het geschikte tijdstip door bittere rampen, tegenspoed en
lijden naderbij gebracht zal zijn, wanneer alle bedrieglijke verwachtingen op
wereldse macht en grootheid in hun naaktheid zullen staan als dwaallichten, die
de hen volgende mensen in modder en moeras terecht deden komen in plaats van op
droge grond. Dan pas zal het heldere inzicht van Mijn woorden zich doen gelden
en zelfs diegenen tot geloof dwingen, die voorheen, steunend op hun verstandelijk
weten, reeds zeker meenden dat er geen God zou zijn, maar de god - althans voor
deze aarde - waren zij zelf, namelijk de verstandsmens met zijn uitgekiende
hersenschimmen. Mijn leer zal hen allemaal te schande maken en zij zullen
noodgedwongen moeten inzien, dat datgene, wat zij anderen wilden doen geloven -
namelijk dat er geen God zou zijn - een verkeerde gevolgtrekking was van al hun
gestudeerdheid.
Zoals Ik destijds in de tempel voor
Mijn moordenaars ben uitgeweken, omdat Mijn tijd nog niet gekomen was, zo
wijkt ook nu nog Mijn leer, zoals u haar ontvangt, uit voor de critici. En
mocht hier of daar de een of ander haar, zoals eens de Joden Mij, tot de dood
willen verdoemen en al zijn giftig venijn erover uitstorten, dan schaadt hij
alleen zichzelf; want de tijd zal ook hem wat anders leren en hem bewijzen, dat
datgene wat Ik wil zal gebeuren en niet datgene wat hij met zijn bekrompen
inzicht zou willen hebben.
Nog menigeen zal stenen naar Mijn leer
gooien, stenen van harde woorden, die de zachtmoedige leer der liefde onder hun
last moeten dooddrukken. Maar vrees niet dat zij zullen overwinnen! Want zoals
destijds Mijn Ik ook voorbestemd was om nog zwaardere proeven te doorstaan,
totdat Mijn verheerlijking volbracht en het einde van Mijn missie bereikt was,
evenzo wordt ook Mijn leer gestenigd, verdoemd, gehoond en gekruisigd om
daarna, schijnbaar overwonnen, in het graf te worden gelegd, waaruit zij echter
- zoals eens Ikzelf, de dood overwinnend - glorierijk zal opstaan.
Want dit moet u bedenken: Hoe meer
Mijn leer terrein wint, des te meer zullen de hinderpalen zich tegen haar
opstapelen; want zij tast velen aan in hun stoffelijk, en nog meer in hun
geestelijk welzijn, in hun tot nu toe gewende levens - en denkwijze. Het moet
zo zijn, opdat tot aan Mijn volgende komst zich alles herhaalt wat eens
zichtbaar de kern van Mijn drie leerjaren uitmaakte. Daar legde Ik het zaad van
Mijn leer onder de distels en doornen, en weinig vruchtbare aarde nam het op,
zoals het het verdiend zou hebben. Het woekerde evenwel voort, ofschoon slechts
op enkele plaatsen. Ook nu valt Mijn woord, dat de mensen vrij wil maken, op rotsige
bodem, door weinigen bemerkt, door de meesten vertrapt en door de schade
speurende vossen met vernietiging bedreigd. En toch zal het tot volle
ontwikkeling komen en tot een hemelse bloem worden, die Ik eens zelf op uw
kleine aarde heb gebracht en die Ik u overhandigde gelijk een roos, die door
haar welriekende geur het gevoel streelt, maar heel gemakkelijk een
onvoorzichtige hand door haar doornen kan verwonden!
De roos is de mooiste bloem op uw
aarde, omdat zij met de aangename geur ook de mooiste kleuren verenigt, waarvan
de ene liefde en de ander de wijsheid uitdrukt. Zoals nu de roos in haar
bekoorlijk kleed schoonheid verenigt met welriekende geur, zo laat ook Mijn
woord, het woord der liefde, gepaard met goede daden, iedere aanbidder de
bekoorlijkheid van Mijn goddelijke wezen aanvoelen.
De doornen zijn de wereldse
hartstochten, die allereerst door strijd en lijden uit de weg geruimd moeten
worden. En daarom wil de roos eigenlijk zeggen: "Ik kan niet bestaan
zonder doornen!" Deze moeten overwonnen worden. Zoals nu de roos door haar
doornen elektriciteit opzuigt en deze tot verfraaiing van haar eigen ik
gebruikt, evenzo zal een ieder, die Mijn leer wil navolgen en naleven, de
onaangename wereldse dingen zo benutten, dat eveneens uit hen, zoals uit de
doornen bij de roos, iets geestelijks en verhevens opgroeit.
Onderhoud
ook u Mijn woorden! Lees ze niet als tijdverdrijf; want er zou een tijd kunnen
komen, die u dit genoegen verjaagt of vergalt, wanneer u niet door gedachten en
daden uw ik hebt veredeld! Handel naar Mijn woorden, opdat u, gewapend met het
bewustzijn van goede daden, niet zoals het merendeel hongerig aan de letters
zult hangen, maar verrukking en zaligheid zult drinken aan de levensbron van de
eeuwige liefde. Vergeet Mij, Mijn woord en Mijn goddelijke liefde als uw
"Vader", ook bij tegenspoed niet, en houd het vaandel van het geloof
en het vertouwen hoog en zend Mij - zoals misschien velen geen stenen van
onwil, maar woorden van zegen en dankbaarheid tegemoet, wanneer Ik zal komen om
aan de standvastigen de palmen van de overwinning te overhandigen. Amen.
18
Palmzondag
De
intocht van Jezus in Jeruzalem
Matth. 21, 1-9: En toen zij Jeruzalem
naderden en te Betfage kwamen, aan de Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen
uit, tot wie Hij zeide: Gaat naar het dorp, dat tegenover u ligt, en terstond
zult gij een ezelin vastgebonden vinden, en een veulen bij haar. Maakt haar los
en brengt haar tot Mij. En indien iemand u iets erover mocht zeggen, zegt dan:
De Here heeft ze nodig. Hij zal ze terstond terugzenden. Dit is geschied, opdat
vervuld zou worden hetgeen gesproken is door de profeet, toen hij zeide: Zegt
de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en rijdend op een
ezel, en op een veulen, het jong van een lastdier. Nadat de discipelen
heengegaan waren en gedaan hadden, zoals Jezus hun had opgedragen, brachten zij
de ezelin en het veulen en zij legden hun klederen erop, en Hij ging daarop
zitten. En het merendeel der schare spreidde hun klederen op de weg, anderen
sloegen takken van de bomen en spreidden die op de weg. En de scharen, die vóór
Hem uit gingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna de Zoon van David,
gezegend Hij, die komt in de naam des Heren, Hosanna in de hoogste hemelen!
(18 febr. 1872)
Dit hoofdstuk begint met Mijn intocht
in Jeruzalem. Op een ezelin, het zinnebeeld van de deemoed, nam Ik als de meest
deemoedige mens de huldiging van zo menig gelovige in ontvangst en begaf Mij
daarna naar de hoogmoedigsten van die tijd, naar de hogepriesters en de
Farizeeën in de tempel. Daar zuiverde Ik wel uiterlijk dit bedehuis van de
materiële mest, door de wisselaars en duivenhandelaren er uit te jagen, maar
wat de reiniging van het geestelijke vuil in de gemoederen van de machthebbers binnen
die muren betreft, moest Ik het aan de tijd overlaten, wie van hen eens
gereinigd in Mijn rijk zou aankomen. Wat zich daar tijdens Mijn levenswandel
voordeed had alles zijn geestelijke betekenis met betrekking tot het hele
geesten - en zielenrijk.
Ik, als mensenzoon op uw aarde, stelde
het grote principe van Mijn liefdeleer voor, zoals dat alle
ontwikkelingstrappen van het leven moest doormaken, opdat het als voorbeeld en
bereikbaar doel niet alleen door alle geschapen wezens nagestreefd zou moeten worden,
maar, door Mijn eigen voorbeeld gerealiseerd, als wegwijzer op de lange weg tot
geestelijke vervolmaking in de stralenglans van Mijn goddelijke almacht,
liefde en wijsheid, u ook tot navolging zou kunnen en moeten inspireren.
Wat Ik in de tempel deed - zowel de
reiniging op zichzelf als ook het voorleggen van Mijn gelijkenissen aan de
schriftgeleerden en Farizeeën -, is geestelijk gezien hetzelfde als wat in
ieder mensenhart gebeurt zodra het zich ook maar enigszins ontvankelijk toont
voor Mijn leer. Want ook daar treed Ik dan binnen als het beeld van deemoed en
zachtmoedigheid. Daar komt Mij de jubelende ziel eveneens opgewekt door de
geest die in haar woont, met lofgezang en vreugde tegemoet. Ook daar gaat Mijn
eerste aandacht uit naar de verwijdering van de wereldse hartstochten,
hoofdzakelijk het egoïsme - daar geeft de handel immers een duidelijk beeld
van. Daarna begin Ik aangepast aan de individualiteit van de menselijke ziel
geestelijk voedsel te geven, wat overeenkomt met de gelijkenissen die Ik
vertelde aan de Farizeeën en de schriftgeleerden, die alles weliswaar niet in
geestelijke zin begrepen, zoals Ik het bedoelde, maar de waarheid van deze
vergelijkingen toch niet konden loochenen.
Wat deden de Farizeeën en
schriftgeleerden na Mijn woorden te hebben aangehoord? Zij stonden Mij naar het
leven en verwierpen Mijn leer. - En wat doen zoveel mensen bij wie Ik
aanvankelijk met triomf
ben binnengetrokken? Zij doen
hetzelfde. Zodra het in ernst op verloochening en zelfopoffering aankomt,
keren ook zij Mij de rug toe en willen liever de indrukken van Mijn eerste
komen te niet doen, dan hun materiële streven naar aardse schatten en een
tijdelijk genoeglijk bestaan ondergeschikt te maken aan een geestelijk en hoger
leven.
Mijn intocht in Jeruzalem en in de
tempel stelt tevens het tijdperk van de bekering van de afzonderlijke mens,
zowel als van de mensheid in haar geheel voor. Hierbij werden de voorbereidende
werkzaamheden tot de geestelijke wedergeboorte in de uiterlijke omstandigheden
ingeleid: dan, steeds meer nader optrekkend, ging de aanval op de levenskern,
op het hart zelf over, om met een laatste opperste poging de hele strijd tegen
al de uiterlijke tegenwerking met de overwinning op het hoofdbolwerk te
voleinden.
Ook tijdens Mijn jaren als leraar
hield Ik Mij grotendeels op in afgelegen steden en dorpen en probeerde juist
daar, onder het meer onbedorven volk en onder de heidenen, gelovigen voor Mij
te winnen. Pas toen het einde van Mijn aardse loopbaan naderde, begaf Ik Mij,
en wel vrijwillig, naar die plaatsen - zoals Jeruzalem en zijn tempel er ook
één was - waarvan Ik vooruit wist, dat Mijn leer daar de grootste tegenstand
zou ondervinden. Ik voorzag echter ook, dat, wanneer bij het verdere verloop
van Mijn leraarstijd Mijn situatie menselijk gezien steeds slechter zou worden,
dan juist op geestelijk gebied de triomf van Mijn leer van waarheid en liefde
het grootst zou zijn. Toen Ik niet langer Mijn grootste vijanden en
tegenstanders uit de weg ging, maar Mij nu in hun nabijheid ging begeven, wist
Ik wel dat Ik niet aan hun wraakzuchtige plannen zou kunnen ontkomen; maar, het
was zo door Mij beschikt, zo moest het gebeuren. Alleen op die manier kon Mijn
leer voor eeuwig standvastigheid en duurzaamheid verkrijgen.
Zo zou het zaad, dat Ik in Judea en
Palestina en op andere plaatsen zaaide, niet op onvruchtbare bodem vallen; want
met Mijn opstanding bekroonde Ik Mijn hele werk en iedere latere vervolging,
iedere grotere beproeving en ieder lijden, dat Mijn gelovigen overkwam,
vermeerderde en versterkte Mijn aanhangers. Iedere gebeurtenis in deze zin
voegde een steen toe aan het grote gebouw van Mijn geestelijke schepping, dat
eenmaal als het geestelijk Jeruzalem het middelpunt van al het geestelijk
hemels leven zal zijn.
Wat Jeruzalem voor de Joden was, dat
zal Mijn schepping voor Mijn geesten en zielen worden; en wat de tempel als
woonplaats van Jehova in het allerheiligste was, dat zal eenmaal elk levend
hart worden, namelijk de tempel waarin Ik Mijn woning vestigen kan zonder Mij
voor Mijn behuizing te schamen.
Zoals het Mij in die tijd vergaan is,
zo zal het ook de mensen in het algemeen en afzonderlijk vergaan. Hoe meer de
mens zal beginnen zijn innerlijk naar Mij toe te wenden, des te meer verzet zal
hij ondervinden; want met de geestelijke vooruitgang groeien de vijanden die
hem bevechten en hinderen willen.
Ik ging op dat moment, na Mijn laatste
verschijnen in de tempel, het grootste lijden tegemoet. Zo gaat ook de mens
geestelijk bij zijn voortgang op de geestelijke weg steeds meer moeilijkheden
tegemoet. De wereld wordt hem steeds vreemder. Maar de wereld wreekt zich dan
ook over deze geringschatting. Hindernissen stapelen zich op in de sociale en
verzet in de geestelijke wereld, die de beangstigde ziel het gaan op Mijn wegen
verzwaren. Alles zal een getrouw beeld van Mijn eigen strijd en lijden worden,
totdat men is aangekomen op het grote keerpunt, waarop de wereld geheel
verlaten en het geestelijke rijk met alle kracht gegrepen moet worden. Dan zal
het vaandel van de geestelijke overwinning aan de ene kant en die van de
wereldse vreugden aan de andere kant de mensen Of naar Mij toe Of van Mij
wegvoeren. Volgt hij Mijn voorbeeld, dan zal ook hem de opstanding in zijn
geestelijke wedergeboorte ten deel vallen; volgt hij echter de wereld, dan zal
zijn lot dat van Jeruzalem zijn, dat, volhardend in de wereldse vreugden, na
een korte tijd een puinhoop was en wiens inwoners moesten leven als slaven in
andere naties, verstrooid over alle werelddelen.
De intocht in Jeruzalem is voor de
hele mensheid van een veel groter, geestelijk belang, dan zij vermoedt. De
intocht in Jeruzalem betekent de toenadering van Mijn Ik tot de mensheid en is
- zoals daar - de eigenlijke wijding van de levende mensen en geesten. Door de
intocht in Jeruzalem en in de tempel heiligde Ik deze muren, erkende ze
openlijk als Mijn eigendom en gaf het bewijs, dat Ik het niet beneden Mijn
waardigheid achtte om als Heer van de schepping, eenvoudig gekleed en rijdend
op een ezelin, deemoedig en zacht om toelating bij de mensen te vragen.
Deze intocht wil geestelijk gezien het
volgende zeggen: Ik wil het menselijke hart tot Mijn woonplaats maken. Daar wil
Ik geëerd en geliefd worden, en wel doordat Mijn leer wordt nageleefd. Zoals de
tempel te Jeruzalem tot Mijn eer als godshuis was gebouwd met alle pracht en
praal die in die tijd maar mogelijk was, zo moet het menselijk hart en de
mensenziel uitgerust zijn met alle geestelijke deugden, die de mens tot mens,
tot Mijn geestelijk evenbeeld bestempelen, waartoe Ik hem eens geschapen en bestemd heb.
De tempel in Jeruzalem was een huis
van wereldlijke pracht, waarin geestelijke heerlijkheid zou wonen; zo moet ook
de mens een wezen worden, dat staande op de grens van twee werelden de voet
weliswaar op het materiële steunt, maar zijn blik en zijn hart op het
geestelijke richt en zo door het eerste tot het tweede komt. Deze reiniging van
het materiële en het aantrekken van het geestelijke is de opdracht van de
mensen op deze wereld, is de opdracht van de geesten; zij was Mijn eigen opdracht
en is nog steeds de uwe.
Overal waait nu de geestelijke wind om
de mensenharten van de wereldse nevels te reinigen; want de Heer en Vader is in
de nabijheid. Hij wacht op Zijn ezelin, het symbool van de deemoed, het
ogenblik af waarop Hij triomferend in uw hart kan binnentrekken, opdat ook u
Hem het "Hosanna" kunt toezingen!
De grote tijd van de geestelijke
wedergeboorte staat voor de deur, verlangend naar toegang tot al die ruimten,
die steeds vanaf het begin van de schepping alleen voor de Heer van al het
bestaande geschapen en ingericht waren. Maak de poort wijd open, opdat de
liefdewind uw hart reinigt van wisselaars en duivenhandelaren, dat wil zeggen
van werelds, egoïstisch streven. Er komt een tijd waarin de Heer rekenschap zal
vragen over het u toevertrouwde goed, over de u allen geleende geestelijke
gaven. Zoals de tempel in Jeruzalem eens een godshuis had moeten zijn, zo is
ook uw hart ertoe bestemd Mijn woonhuis te zijn.
Bedenk wel dat de materiële tijd
voortijlt, dat uw leven slinkt van minuut tot minuut, en spoedig zal de engel
des doods rekenschap van u verlangen over het u toevertrouwde goed! Begraaf het
niet, maar buit het uit, opdat het binnentreden in het grote geestelijke rijk,
in het grote geestelijke Jeruzalem met zijn tempel - als woonplaats van uw
Vader u geoorloofd zal zijn en u niet, zoals de verstokte Farizeeën, naderhand
als slaven van uw eigen hartstochten in alle grote ruimten van Mijn schepping
moet ronddwalen. U zult daar weliswaar alles kunnen vinden wat u eens genot en
vreugde bracht, maar bij al deze vluchtige geneugten moet u toch de grotere,
veel belangrijkere vreugde, die van Mijn liefde, Mijn genade en Mijn woonplaats
missen. Want weet: wanneer uw hart niet Mijn woonplaats is en u Mij niet overal
waarheen u zichook begeeft, in het hart draagt, dan ben Ik voor u nergens te
vinden, zelfs niet in het grote geestelijke Jeruzalem, dat immers niets anders
voorstelt dan het geestelijk liefdesprincipe, dat alles heeft geschapen,
onderhoudt en trapsgewijs voorwaarts naar hogere vreugden voert.
Neem dit in acht! Bekijk met
geestelijke ogen de gebeurtenissen en de tendensen van uw tijd en u zult
gemakkelijk begrijpen, dat de tijd nabij is waarop Ik, de Heer, rijdend op een
ezelin, Mijn intocht in de geestelijke wereld, in de zielen van de mensen wil
houden! Zalig diegene, die voorbereid is; want Mijn komst zal hem niet
verrassen! Zij bezorgt hem geen schrik, maar zij is voor hem het feest van de
intocht in Jeruzalem, zoals deze eens meer dan duizend jaar geleden door Mijn
aanhangers werd gevierd.
Bereid u dus voor om Mij en Mijn
liefdeleer een passend ontvangst te bezorgen en haar het "Hosanna"
toe te roepen! Amen.
19
De
opstanding van de Heer
Markus 16, 1-8: En toen de sabbat
voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, (de moeder) van Jakobus, en
Salome specerijen om Hem te gaan zalven. En zeer vroeg op de eerste dag der
week gingen zij naar het graf, toen de zon opging. En zij zeiden tot elkander:
Wie zal ons de steen afwenden van de ingang van het graf? En toen zij opzagen,
aanschouwden zij, dat de steen afgewenteld was; want hij was zeer groot. En
toen zij in het graf gegaan waren, zagen zij een jongeling zitten aan de
rechterzijde, bekleed met een wit gewaad, en ontsteltenis beving haar. Hij
zeide tot haar: Weest niet ontsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener, de
gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem
gelegd hadden. Maar gaat heen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u
voorgaat naar Galilea, daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. En
zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting
hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.
(19 febr. 1872)
De voorgaande evangelietekst
behandelde Mij n in tocht in Jeruzalem en in de tempel; de bovengenoemde
beschrijft Mijn graflegging en opstanding, evenals Mijn verschijnen aan
verschillende van Mijn leerlingen en aan Magdalena. Tussen de intocht in
Jeruzalem en Mijn graflegging ligt Mijn gerechtelijke veroordeling, liggen Mijn
grootste, als mens en God doorstane smarten, Mijn grootste deemoediging als
Schepper en Heer van de wereld en het bewijs van Mijn grootste liefde, waartoe
Ik alleen in staat kan zijn, omdat Ik als ongeschapene, eeuwige God en Heer dit
alles op Mij nam om Mijn geschapen wezens en geesten als voorbeeld voor te
gaan, opdat zij allen zouden kunnen zien wat er nodig is om een kind van
Diegene te zijn, die werelden, zonnesystemen en grote geestenrijken in het
leven kon roepen en deze ook weer daaruit zou kunnen verdelgen, wanneer niet
Zijn machtige wil juist door de alomvattende liefde eerder tot behoud dan tot
vernietiging van het geschapene werd aangezet.
De laatste dagen van Mijn aardse
levenswandel zouden aan alle geesten het daadwerkelijke bewijs leveren, dat
ieder, die een Godsvonk in zich draagt, ook ver boven alle voorstellingen van
de geschapen wezens uit tot grotere opoffering en verloochening in staat is,
weliswaar niet voor zichzelf, maar voor het heil van anderen.
In niets is het tweede gebod van de
liefde zo duidelijk uitgedrukt, zo volledig door Mijzelf vervuld als in de
laatste dagen van Mijn lijden. Ik vernederde Mij door als mens al het menselijk
lijden, dat de aardse schepselen het zwaarst toeschijnt - folteringen, dood en
openlijke ontering - geduldig te verdragen, en wel als mens voor alle andere
mensen, hen als Mijn broeders beschouwend, die, ofschoon Mij vijandelijk
gezind en Mijn grootste weldaden met ondankbaarheid en wraak belonend, Mij bij
Mijn laatste ademtocht aan het kruis zagen sterven, terwijl Ik biddend
vergeving voor hen afsmeekte.
Wat kan de naastenliefde meer doen,
dan wat Ik tijdens die momenten heb gedaan? - Doordat Ik dit deed, verhief Ik
dit gebod van de naastenliefde, dat ook als sociaal gebod voor de samenleving
geldt, door de stelling: "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook
een ander niet!", tot een goddelijk gebod dat onafscheidelijk verbonden is
met het eerste, namelijk: de Schepper boven alles lief te hebben.
Mijn heengaan van de kleine aarde, die
Ik uit miljoenen en miljoenen aardbollen en zonnen tot schouwtoneel had
verkozen van de grootste daad, die alleen Mij mogelijk was, dit heengaan
bezegelde met de laatste ademtocht de goddelijkheid van beide door Mij gestelde
geboden der liefde. Ik als mens beoefende beiden in hun grootst mogelijke
vervulling en liet op die manier de mensheid een ideaal achter, hoe een aards
mens moet zijn. Ik liet als geest Mijn hogere wezens en engelen zien, tot wat
zij in staat zijn te volbrengen en Waarnaar zij moeten streven, wanneer ook
voor hen het moment van hun beproeving nadert.
Op aarde was Mijn opstanding uit de
dood het sluitstuk tot de zekerheid van Mijn Goddelijkheid; want zonder die
zouden Mijn leer, Mijn daden en zeker ook Mijn levenswandel gauw vergeten zijn.
Mijn leerlingen zouden uiteen zijn gegaan, zij zouden Mij misschien voor
zichzelf nog wel trouw gebleven zijn, maar zij zouden voor hun medemensen niet
meer vruchtbaar hebben kunnen werken.
Mijn leerlingen geloofden onder invloed
van Mijn aanwezigheid wel in Mijn Goddelijkheid. Mijn persoonlijke
verschijning, Mijn woorden en Mijn daden waren te gewichtig dan dat zij niet op
Mijn omgeving zouden hebben ingewerkt; maar, eenmaal zonder Mijn persoonlijke
aanwezigheid en vrij van deze morele druk, zou de wereld langzamerhand haar
rechten weer op hen laten gelden en de door Mij tijdens Mijn leven gemaakte
indruk steeds meer verzwakt en uiteindelijk weggewist hebben. Wanneer van Mijn
levenswandel niets anders overgebleven zou zijn dan de herinnering aan iets dat
voorbij was - hoewel wonderbaarlijk en onbegrijpelijk -, dan moest, wilden al
Mijn werken niet tevergeefs geweest zijn, een handeling die tegen alle tot nu
toe bestaande wetten inging, de opstanding van de doden Mijn Goddelijkheid
bewijzen en daardoor het geloof van Mijn leerlingen en aanhangers versterken,
om ze daardoor pas rijp te maken voor hun verdere missie.
Op die manier was Mijn opstanding de
sluitsteen van dit nimmer te vernietigen geloofs- en godsdienstgebouw, dat tot
nu toe alle stormen weerstond en dat spoedig in zijn volle zuiverheid en glans
zal schitteren op aarde, om zo de bemiddelaar te zijn tussen twee belangrijke
factoren van de schepping, namelijk tussen materie en geest of tussen het rijk
van het materiële en het geestenrijk.
Ja, zo zal het geleid worden en zo
moet het komen, opdat overal op uw aarde erkend zal worden, dat de materie
slechts het omhulsel van het geestelijke is en dat de materie, of het
wereldlijke, slechts omwille van het geestelijke geschapen werd.
Al het materiële moet vergeestelijkt
worden, opdat de mensen Mijn geestelijk rijk naderbij kunnen komen en de andere
geschapen wezens op de aardbol, de vervolmaking van de mensen nastrevend,
eveneens hoger en hoger stijgend, totdat de aardbol zelf, van zijn dichtheid
verlost, voor zijn ontbinding geen geweld, maar slechts een geleidelijke zachte
overgang zal nodig hebben.
Om u dit proces van vergeestelijking
geheel doorzichtig te maken en te doen begrijpen wat Mijn opstanding, zowel als
Mijn lijdensgeschiedenis van de laatste dagen van Mijn aardse leven tot aan
Mijn dood betekenen, moet Ik u er aan herinneren - wat Ik reeds meerdere malen
heb herhaald - dat al Mijn daden en woorden, ja zelfs de wereldgebeurtenissen
gedurende Mijn jaren als leraar, zich langzamerhand tot aan Mijn toekomstige,
spoedig naderende wederkomst zullen herhalen en wel in geestelijke
overeenstemming en niet daadwerkelijk aan Mijn persoon zoals destijds.
Wat Ik destijds als Mensenzoon moest
doorstaan, dat gold ook voor het voortschrijden van Mijn leer, die Mij nu op uw
aarde geestelijk voorstelt. Ook zij werd verontreinigd, bespot, en er werd
schandelijk misbruik van haar gemaakt; uiteindelijk heeft men haar in uw
kerken, die grote graf gewelven zijn, ten grave gedragen en een zware steen, de
steen van de nutteloze cultus, op haar gewenteld. Daar zou zij eeuwig moeten
rusten en alleen nuttig zijn voor diegenen, die er werelds maar geen geestelijk
voordeel uit wilden halen.
Zo was de loop van de
wereldgeschiedenis een juiste weerspiegeling van Mijn jaren als leraar. Alleen,
zoals er in uw leven in geestelijk opzicht drie belangrijke periodes zijn,
namelijk de kindsheid - die overeenkomt met het onvoorwaardelijk geloven -, de
jeugdige leeftijd - die overeenkomt met het beoordelen van het geloofde -, en
de volwassenheid - die overeenkomt met het onderscheiden van schijn en
werkelijkheid -, zo volgde ook Mijn leer al deze fasen, deels tijdens Mijn
eigen onderrichtingen, deels later na Mijn heengaan tot nu toe en voortaan.
Ook Ik dwong in het begin de Mij
omgevende wereld deels door Mijn wonderen tot geloof en voedde de mensen daarna
op als kinderen. En wanneer zij Mij dan begonnen te begrijpen, vonden zij bij
hun beoordeling de juiste waarheid van wat zij vroeger slechts geloofden, dat
wil zeggen zij bereikten de jeugdige leeftijd. En toen hun geloof en weten op
deze manier standvastig was geworden, werden zij rijp, namen het met volle
overtuiging voor Mijn leer en voor Mij op en bevestigden met woord en daad wat
hun als het heiligste en hoogste toescheen.
De geschiedenis van Mijn religie en
haar latere verspreiding leert u dezelfde overgangen, alleen met dit verschil:
Toen Ik zelf onderwees, was er geen reden voorhanden om punten terzijde te
leggen of om te protesteren; maar toen mensen, door menselijke hartstochten
gedreven en geleid door wereldse meningen en belangen Mij wilden navolgen,
veranderden zij het goddelijke in het wereldse, gaven de mensen de schors in
plaats van de kern van het geestelijk leven, hetgeen tot gevolg had, dat -
nadat het mensengeslacht rijp was geworden en zelf kon oordelen - in de meeste
gevallen het kind met het badwater werd weggegooid.
Zo kwamen de extremen van alles
gelovigen en niets gelovigen te voorschijn. In deze tijd, nu dit geestelijk
wakker worden sterker wordt, nu het dode lichaam in het graf, met een steen
bedekt en verzegeld, zich op de opstanding voorbereidt, nu willen ze nog
beginnen om, zoals eens Magdalena, met aardse specerijen en welriekende kruiden
het lijk voor ontbinding te bewaren. Zoals Magdalena destijds echter teleurgesteld
was omdat zij het graf leeg vond, zo zullen ook nu de bewakers bij het
geestelijke graf van Mijn leer teleurgesteld zijn. Zij zullen het grafleeg
vinden en alleen de doeken vinden waarin zij het dode lichaam van Mijn leer
hadden gewikkeld; maar Diegene, die zij daar achter slot en grendel opgeborgen
waanden, zal zijn opgestaan, zal Zijn volgelingen en leerlingen zelf opzoeken
en hen door Zijn aanwezigheid weer nieuwe moed en ijver ingeven.
Hoe meer deze tijd nadert, des te
groter is de ijver om het lijk zo goed mogelijk te bewaren en te bewaken. Zoals
eens de Romeinse soldaten als niet gelovigen Mijn graf bewaakten, zo zou men
ook nu willen, dat een gewapende vreemde macht de schenders en rechters van
Mijn leer zouden ondersteunen. Maar het is tevergeefs. Reeds breekt de eerste
straal door en valt op het stenen deksel van Mijn graf. En zoals iedere steen
bij de eerste stralen van de ochtendzon begint te vibreren en dit trillen en
vibreren doorgaat totdat de steen erdoor verwarmd wordt en deze warmte tot aan
zijn onderlaag meedeelt, zo vibreert ook dit stenen deksel reeds. Zijn trillen
en bewegen zal heviger worden, naarmate de tegenpartij hem zou willen
veroordelen tot eeuwige rust. De straal van de geestelijke liefdeszon zal de
steen wegrollen, de geestelijke ingeslapen machten verdrijven en hen en hun
medehelpers slechts de lijkdoeken nalatend, het "lijk" opnieuw tot
leven brengen en het tot zijn vervolmaking verder voeren op de weg van het
licht.
In het graf heerst duisternis. De
Lichtgod van de goddelijke waarheid wil evenwel alleen licht; licht echter
verspreidt warmte en warmte leven. Zo zal ook het lijk van Mijn leer uit dit
graf, waarin wereldse zelfzucht en heerszucht hem gelegd hebben, opstaan en
daar licht, warmte en leven aanwakkeren waar zij reeds in het hart gloeien, en
deze drie elementen zegenrijk daar verspreiden, waar zij misschien geheel
ontbroken hebben.
Dat is het geestelijk beeld van Mijn opstanding
als Mijn liefdeleer, die Ik meer dan duizend jaar geleden werkelijk heb
volbracht en die nu spoedig over het rond der gehele aarde zal plaatsvinden.
Zoals Ik daar opstond en Mijn leerlingen en aanhangers zich over Mijn
verrijzenis verheugden, zo zal ook deze opstanding door de hele mensheid en
door ieder afzonderlijk in eigen hart gevierd worden. Zo zal Ik verrijzen in de
harten van Mijn gelovigen, wanneer ook zij alle lijkdoeken, waarin zij Mij
gewikkeld hadden, ver van zich afgeworpen hebben en al het wereldse en
ceremoniële van de godsdienstcultus ver achter zich zullen laten, om alleen aan
het geestelijke van Mijn leer geloof te schenken en dit geloofde ook
daadwerkelijk zullen uitvoeren.
Deze opstanding in de harten zal de
wedergeboorte, zal de laatste stap tot de breuk met de wereld en de eerste stap
of het begin van een geestelijk leven worden, waar geen materiële band meer bij
machte zal zijn om de mens te verleiden of hem op zijn weg naar
vergeestelijking op te houden.
Daarom, ontwaak, Mijn kinderen! Open
uw geestelijke ogen, oren en harten! De Jezus, in de vorm van Zijn zachtmoedige
leer van geduld en liefde, die daar aan het kruis niet alleen Zijn naasten nog
liefhad, maar zelfs voor Zijn vijanden bad, deze Jezus moet in u verrijzen! En
zoals de aarde Zijn kerk, Zijn bedehuis moet worden, waar vrede, rust en
zaligheid weer in terug zullen keren, zo moet ook uw hart, paradijselijk
gesierd, alleen bloemen van liefde, van liefde tot God en naastenliefde
dragen.
Bereid u in uw hart voor op dit feest
van de opstanding! Het is het
feest van
de vergeestelijking en de verheerlijking van uw eigen ik. Zoals Ik destijds
verheerlijkt met een vergeestelijkt lichaam uit het donkere graf opsteeg, zo
moet u eveneens verheerlijkt, vergeestelijkt, verbeterd, veredeld en Mij
waardig uit uw graf van wereldse hartstochten en begeerten opstijgen. Wanneer
de wereld, de opvoeding en de sociale verhoudingen u tot nu toe misschien in
lijkdoeken hadden gehuld, met specerijen en welriekende balsem hadden versierd
om uw aardse mens voor ontbinding te behoeden, werp dan al deze nutteloze
middelen weg; want zij zijn werktuigen van de materie en niet van de geest.
Bedenk, dat u niet van deze wereld bent! U was voorheen geest en u zult wederom
geest worden. Daar is uw vaderland, daar wenkt u Diegene, die, om u dit te
laten voelen en begrijpen, voor u de lijfelijke dood is gestorven, maar ook
geestelijk weer is opgestaan, opdat ook u - Hem navolgend, rein wandelend zoals
Hij en aan het eind met triomf het wereldse van u werpend - geestelijk kunt
opstaan en Hem zo in het kleinst kunt vergelden wat Hij in het grootst aan u
heeft gedaan, daar Hij u door deze geestelijke wedergeboorte tot Zijn kinderen
verhoogt. Bedenk wat het betekent om een kind van de Schepper van de wereld genoemd
te worden en een broeder van die geesten te worden, die al sinds lang en eerder
dan u allemaal, deze school hebben doorgemaakt en zegenrijk doorstaan en die nu
in eeuwige vreugde en zaligheid dit altijddurende opstaan en wedergeboren
worden van hun broeders met vreugde zien en met broederliefde delen!
Beschouw de opstanding daarom
geestelijk, zoals zij is, en zoals zij, als eeuwig gedenkteken en voorbeeld
voor u en Mijn gehele geesten en zielenrijk voltrokken, door u opgevat moet
worden.
Ik trok destijds Mijn menselijk kleed
uit, nadat Ik de menselijke natuur had overwonnen en de goddelijke weer had
aangetrokken. Doet ook u hetzelfde, dan zal de dag van uw geestelijke
opstanding of wedergeboorte voor u de belangrijkste van uw aardse loopbaan, de
sluitsteen van uw aardse en de grondsteen van uw geestelijke opdracht zijn!
Amen.
20
Zondag
Quasimodo
De
verschijning van de Heer aan de discipelen
Joh. 20, 19-31: Toen het dan avond was
op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de
deuren gesloten waren uit vrees voor de J oden, kwam Jezus en stond in hun
midden en zeide tot hen: Vrede zij u! En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun
Zijn handen en zijde, De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen.
Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden
heeft, zend Ik ook u. En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot
hen: Ontvangt de Heilige Geest. Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze
kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend. En Thomas, een
der twaalven, genaamd Didymus, was niet met hen, toen Jezus daar kwam. De
andere discipelen zeiden dan tot hem: Wij hebben de Here gezien! Maar hij zeide
tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagels en mijn vinger
niet steek in de plaats der nagels en mijn hand niet steek in Zijn zijde, zal
ik geenszins geloven. En na acht dagen waren Zijn discipelen weer in het huis
en Thomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond
in hun midden: Vrede zij u! Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier
en zie Mijn handen en breng uw hand en steek die in Mijn zijde, en wees niet
ongelovig, maar gelovig. Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en Mijn
God! Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig
zij, die Mij niet gezien hebben en toch geloven. Jezus heeft nog vele andere
tekenen voor de ogen Zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit
boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus,
de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn naam.
(5 maart 1872)
Dit hoofdstuk bevestigt Mijn
opstanding en toont u haar belang en noodzaak als voorwaarde, wil Mijn met
zulke enorme offers gekochte leer duurzaamheid en succes hebben; want u ziet
dat Mijn discipelen zich angstig, zonder
moed en geloof, in woningen opsluiten.
Immers, toen Ik aan Mijn discipelen
verscheen - evenals aan Maria Magdalena bij het graf -, was één van Mijn
discipelen zó ongelovig, dat hij zich eerst wilde overtuigen van Mijn
opstanding door direkte aanraking van Mijn wonden.
Dit alles, wat destijds gebeurde, en
ook de andere tekenen, die Ik bij gesloten deuren voor Mijn discipelen deed -
tekenen, die u later ook zult vernemen - dit alles zal zich ook bij Mijn
aanstaande wederkomst langzamerhand voor de ogen van de mensen afspelen.
Hoe meer de gelovigen van Mijn zuivere
leer, zoals Ik u die nu geef, zich zullen vermeerderen, des te meer zullen zij
ook alle stadia van geestdrift, twijfel, ongeloof en alle schokken van het
geestelijk leven moeten doormaken, want de omstandigheden zullen vaak tegen Mij
getuigen. De mensen zullen Mijn aanhangers in hun geloof misleiden, zij zullen
hen vervolgen, haten en zich op hen wreken waar dat mogelijk zal zijn.
Er zullen in die tijd ook zulke
ongelovigen zijn als Thomas, die misleid en ontmoedigd alle vroegere zielevrede
en geloof over boord geworpen hebben en die pas door Mijn persoonlijk
verschijnen te genezen zullen zijn.
Wat in de tijd van Mijn aardse leven
de behuizing met de gesloten deuren waren, dat zullen in de toekomst de harten
van die mensen zijn, die in zichzelf gekeerd noch het wereldse, noch het
geestelijke toegang willen verschaffen. Daar zal Ik ook gedwongen zijn om door
zachte influistering in het hart van Mijn volgelingen de roep te laten horen:
"Wees niet bevreesd!" en "Vrede zij met u!", omdat ook zij,
zonder enig houvast of steun, op het punt staan alles te verliezen en onder te
gaan in eeuwige twijfel.
Er zullen dan veel ongelovigen zijn
zoals Thomas, die - zelfs aan Mijn stem geen gehoor meer gevend - slechts door
daadwerkelijke bewijzen naar hun vroeger bewandelde weg teruggeleid kunnen
worden.
Zo moeten ook Mijn gelovigen en
toekomstige kinderen de laatste vuurproef van het ware vertrouwen doorstaan;
want wanneer zij, zoals eens Mijn discipelen, uitgezonden zullen worden om
anderen vertrouwen en geloof in te boezemen, dan moeten zij deze in de hoogste
graad reeds tevoren bezitten. Zoals Ikzelf immers eens zei: "Aan Mijn woorden
en daden zult gij Mij herkennen!" Evenzo moeten ook Mijn kinderen en
toekomstige volgelingen aan hun woorden en daden te herkennen zijn en de
anderen daardoor het daadwerkelijke bewijs leveren, dat vertrouwen en
standvastig geloof de eerste voorwaarden zijn om Mij waardig te worden.
Destijds zei Ik tegen Thomas, nadat
hij zijn vingers in Mijn wonden gelegd had: "Gij gelooft nu; maar Ik zeg
u: Zalig zijn zij, die niet zien en toch geloven!"
Ook u, Mijn kinderen, aan wie Ik reeds
zoveel geestelijk brood gegeven heb, ook u bent geen haar beter dan Mijn
discipelen eens waren. Ook u bent versaagd en kleinmoedig, begint te twijfelen,
piekert over Mijn woorden en wendt u naar de wereld met haar verleidelijke
bekoorlijkheden, wanneer niet alles meteen zo verloopt zoals u het wenste. Ook
u sluit uzelf op, zoals een slak in haar huis en wilt van de innerlijke - en
uiterlijke wereld niets weten, wanneer ogenschijnlijke tegenstrijdigheden
opdoemen, waar u bepaalde handelingen en gebeurtenissen niet kunt verenigen
met Mijn allesomvattende liefde. Ik moet u dan toeroepen: "Vrouw, raak Mij
niet aan!", want wat zij zag was Mijn vergeestelijkt lichaam, dat niet
voor menselijk lichamelijk contact geschikt was. Toen Ik bij Mijn discipelen in
hun gesloten woning kwam, liet Ik toe alsof zij Mij lichamelijk voelden, maar
in eigenlijke zin was Ik het niet meer. Want toen Mijn zending met de kruisdood
beëindigd was, hield het menselijke op Mijn omkleding te zijn; het was reeds
vergeestelijkt, om zich na enkele dagen weer met de bron van Zijn Godwezen te
verbinden.
Voor Mijn discipelen verrichtte Ik,
zoals dit evangelie zegt, nog andere tekenen, dat wil zeggen Ik opende hun
geestelijke oog en oor opdat zij, nog meer van Mijn Godheid overtuigd, de moed
zouden krijgen om alle toekomstige gevaren te trotseren, die de omstandigheden
en hun leerambt met zich mee zouden brengen.
Zo lang Ik lichamelijk levend onder
hen verbleef bezaten zij nog niet de vaste overtuiging dat Ik een goddelijk
wezen zou zijn en dat Ik krachten en eigenschappen zou bezitten, die de gewone
mens niet heeft. Zij zagen wel Mijn wonderen, maar leefden en geloofden ook
alleen onder de drukkende invloed daarvan. Nauwelijks was Ik van hen
weggenomen, nauwelijks nam deze direkte invloed af of hield helemaal op, of het
vaste geloof en onwankelbaar vertrouwen waren reeds verdwenen! Was Ik niet
opgestaan, had Ik Mijn vroegere beloftes niet vervuld, dan zou het nog geen
maand geduurd hebben of Mijn leerlingen zouden tot hun oude werkzaamheden
teruggekeerd zijn en wat zij met Mij beleefd hadden nog slechts voor een droom
hebben aangezien, waarvan hun slechts een herinnering zou zijn overgebleven en
van de werkelijkheid daarvan zouden zij niemand hebben kunnen overtuigen. En
zoals Ik toen Mijn werk door Mijn opstanding en door Mijn veertig dagen durende
omgang met Mijn leerlingen moest bekrachtigen en door Mijn hemelvaart moest
bezegelen, evenzo moet Ik nu ook u, Mijn kinderen, leiden, versterken en vast
maken in geloof en vertrouwen.
Toen Ik destijds Mijn discipelen de
Heilige Geest inblies, toen Ik hen de macht gaf om de zonden te binden en te
ontbinden - een macht, die bij de latere priesterkaste zo verkeerd begrepen en
misbruikt werd -, gebeurde dat, omdat zij tot de vaste overtuiging gekomen waren,
dat er slechts één God is, die boven alle materie verheven, een geest is en
alleen als zodanig begrepen kan worden en dat juist deze God, Jezus, hun leider
was. Op die manier kon ook Mijn macht op hen overgedragen worden en zo moest
deze haar werking doen, toen Mijn discipelen haar voor hogere doeleinden
aanwendden en alleen Mijn geestelijk doel, de mensen tot Mijn kinderen te
maken, als eindresultaat nastreefden.
Zoals Mijn discipelen wonderen
verrichtten en zieken konden genezen, enkel door de machtspreuk van het woord,
evenzo zullen ook u en al Mijn toekomstige aanhangers versterkt worden in het
vaste vertrouwen op Mijn macht en medewerking om daden te verrichten, die de
gewone mens onmogelijk, maar voor de geestelijk wedergeborenen gemakkelijk
zullen zijn. De tijden en de omstandigheden zullen u daartoe opvoeden. Velen
heb Ik daartoe geroepen, maar of u het "uitverkoren-tot-dit-doel"
zult bereiken, dat ligt alleen aan u.
Sluit uw hart niet voor Mijn
Vaderstem! Geef niet op, ook al verdwijnen de laatste stralen van hoop! Ik ben
en blijf steeds bij diegenen, die tegen iedere prijs bij Mij willen blijven.
Wacht niet op Mijn persoonlijk verschijnen zoals Thomas, maar bereidt u voor om
vast te geloven en vast te vertrouwen, opdat Mijn verschijnen slechts een
bevestiging en bekrachtiging is van hetgeen vroeger geloofd en gehoopt werd! U
zult dan geschikt zijn om Mij, u zelf en uw naasten in die zin te helpen, zoals
Ik zelf eens Mijn leerlingen hielp tijdens Mijn leven met hen.
Laat uw hart niet door twijfels
bestormen, uw vertrouwen niet door gepieker verzwakken! Mijn kinderen moeten
hun hart niet gesloten houden; zij moeten, verheven boven al het wereldse de
blik naar boven richtend, voortdurend Mijn offer, Mijn liefde en Mijn
vaderlijke voorzienigheid voor hen en alle levende schepselen indachtig zijn,
opdat hun hart als een blijvende tempel van Mijn liefde en onwankelbaar geloof
aan Mijn onfeilbaarheid, hen tot een ware steun in alle strubbelingen van het
leven en een toevluchtsoord tegen alle aanvechtingen van twijfel en ongeloof
mag zijn. Dan zult u steeds de roep in u horen klinken: "Vrede zij met
u!" Want waar met het oog op Mij en Mijn liefde de vrede reeds in een hart
troont, hoef Ik haar niet eerst te brengen, maar kan Ik haar alleen bevestigen!
Dus roep Ik u toe: Vrede zij met u en
wijke nooit uit uw harten, opdat Ik daar steeds een toegang, en wel een vrije
toegang moge vinden en Ik niet met het geweld van Mijn wil door gesloten deuren
moet binnendringen, maar ongehinderd uw gemoed bereid mag vinden, Mij als
Diegene te erkennen, die ook voor Zijn leerlingen destijds niets anders was dan
hun Aanvoerder. Leider en Vader! Amen.
21
De goede
Herder
Joh. 10, 1-16: Voorwaar, voorwaar, Ik
zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere
plaats inklimt, die is een dief en een rover; maar wie door de deur binnenkomt,
is de herder der schapen. Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen
naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar
buiten. Wanneer hij zijn schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor
ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; maar een vreemde
zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij
de stem der vreemden niet kennen. In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij
begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. Jezus zeide dan nogmaals:
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. Allen, die vóór Mij
gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet
gehoord. Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden
worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. De dief komt niet dan om
te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven
hebben en overvloed. Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in
voor zijn schapen; maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet
toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en
de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - want hij is een huurling en de schapen
gaan hem niet ter harte. Ik ben de goede herder en Ik ken de Mijne en de Mijne
kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet Mijn leven
in voor de schapen. Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook
die moet Ik leiden en zij zullen naar Mijn stem horen en het zal worden één
kudde, één herder.
(9 maart 1872)
Dit hoofdstuk gaat over de ware Leider
naar het licht der waarheid en over de valse leiders, die beweren dat de weg
naar het licht alleen door hen gaat, terwijl zij zelf de meest uitgesproken
duisternis zijn. Want wat daar met "dief en moordenaar" wordt
bedoeld, is in de geestelijke betekenis het streven om aan de ziel van de mens
het haar toebehorende geestelijke of te ontvreemden Of geheel te vernietigen.
Wat in het evangelie vermeld staat als
"de deur", die slechts Ik alleen kan zijn, betekent de enige,
rechtmatige weg naar de ware erkenning en wil zoveel zeggen als: Alleen die
mensen, die hun geestelijk instinct niet door de wereldse bezigheden hebben
verloren of hebben laten ontnemen of, wanneer hij hun eenmaal ontnomen werd,
hem weer terugvonden - alleen die mensen weten Mijn stem en Mijn leer van de
valse leren te onderscheiden, en alleen diegenen zullen Mijn roep volgen, omdat
zij Mijn stem herkennen en haar van de andere verleidelijke stemmen weten te
onderscheiden.
Juist nu bevindt u zich in deze
geestelijke stroming, waar - figuurlijk gesproken - dieven en moordenaars door
alle ramen en mogelijke openingen Mijn woning binnendringen, om de schat te
bemachtigen die in haar verborgen ligt. Juist nu ziet u in de opgewonden
gemoederen de religieuze bewogenheid, hoe zij de harten aangrijpt, opwekt, ze
heen en weer trekt en hoe het vanwege louter aanprijzingen moeilijk te
onderscheiden is waar eigenlijk de ware deur en de ware herder is. Want hoe
meer het instinct de gelovige harten naar Mij toevoert, des te meer verweren
zich de anderen, die slechts alleen hun voordeel voor ogen hebben, opdat niet Ik,
maar zij de overwinning in de wacht kunnen slepen.
Dit opdringen, kwaadspreken en haten
zal steeds erger worden. Hoe meer Mijn invloed groeit, des te meer groeit de
tegenstand. Mijn kinderen worden daardoor zwaar op de proef gesteld, waardoor
hun volharding beproefd en hun geloven en vertrouwen het meest aangevallen
worden. Mijn leer is slechts één leer en dat is de liefde, terwijl de leringen
van de anderen veelzijdig zijn en juist in plaats van liefde - haat, in plaats
van deemoed - trots, in plaats van dulden - onverdraagzaamheid gepreekt wordt,
die dergelijke leiders zelf beoefenen. En zo zal zich herhalen, hetgeen u in
het achtste hoofdstuk van het Grote Evangelie van Johannes kunt lezen, dat de
Joden Mij vervolgden, Mij stenigden, dat wil zeggen wilden doden. Ook nu zal
iets dergelijks gebeuren. Er zullen stenen op Mij en op Mijn leer gegooid
worden, de valse uitleggers van Mijn leer zullen Mijn leer aan de satan
toeschrijven en rondbazuinen dat hun leer direkt van de hemel afkomstig is.
Men zal de ideeën uit de hoofden in de vuisten drijven, en daar waar vrede en
liefde gepreekt zou moeten worden, zal het fanatisme zijn bloedige fakkel
zwaaien en offer op offer brengen aan zijn voor waar gehouden leer.
Zo moet Mijn woord uit die tijd
vervuld worden, waarin Ik zei: "Ik breng u geen vrede, maar het
zwaard!" Zoals in de hele schepping door wrijving licht en warmte ontstaan
en door deze beide factoren het heelal bestaat en in stand gehouden wordt, zo
moet ook geestelijke wrijving het louteringsproces volbrengen, opdat het licht
van de waarheid en de warmte van de liefde zich ontwikkelen.
Juist het streven van de "dieven
en moordenaars" zal de overwinning van Mijn leer en Mijn bedoelingen
versnellen. Door hun te hartstochtelijke optreden brengen zij de gemoederen
tot nadenken en vergelijken. En hoewel velen aanvankelijk de roep volgden, zo
worden zij op de hen als vals voorgestelde leer opmerkzaam gemaakt en zullen
aan haar meer aandacht schenken dan zij zonder deze tegendruk gedaan zouden
hebben. Zij zullen dan in deze verboden leer niet datgene vinden wat hun werd
voorgeschilderd dat zij zou inhouden. Het eindresultaat zal zijn, dat velen van
hen de ware herder en de ware deur zullen vinden, alleen al doordat die leiders
en aanvoerders hen van het zoeken wilden afhouden. Daardoor zullen juist de
bemoeienissen van Mijn tegenstanders Mij het meeste in de hand werken en
tenslotte dat bereiken, wat zij wilden verhinderen: de vereniging van Mijn
kinderen met Mij, de vereniging van Mijn schapen met hun enige Herder. Zij
zullen zich bij de grote gevaren terugtrekken als huurlingen, terwijl Ik Mijn
ware kinderen alle bescherming zal geven, aan welke bescherming Mijn
volgelingen de eigenlijke Heer, de ware Herder en de machtige Beschermer van de
Zijnen zullen herkennen.
Zo zal het gebeuren. Schrik en twijfel
daarom niet, wanneer juist daar, waar u in geloof en vertrouwen heel dicht bij
Mij denkt te zijn en waar u gelooft dat uw aantal zich zal vermeerderen, uw grootste
tegenstanders de sterkste en zwaarste hindernissen zullen opstapelen, om dit
gevaar voor zichzelf af te wenden!
Span u echter ook niet in met het
zoeken naar gelijkgezinden of met bekeringsdrang! Het is niet zo eenvoudig als
u vaak gelooft om anderen op de weg van de zuivere liefdeleer te leiden. Mijn
leer verlangt ontzegging van dat, wat de mensen in de wereld als het meest
aangename toeschijnt, Mijn leer is immers niet van en voor deze, maar voor
Mijn grote geestelijke wereld.
Om dus al hetgeen, waaraan u sinds
lange tijd bent gewend, hebt geloofd en voor u gemakkelijk is te laten varen en
de steeds sterker wordende strijd met zichzelf en de wereld te beginnen,
daartoe behoort een grote liefde en een grote offervaardigheid. Reeds in de
tijd dat Ik onderrichtte hebt u een voorbeeld gezien, toen Ik iemand, die Mij
wilde volgen, aanraadde om alle goederen die hij bezat op te offeren, waarop
hij treurig heenging. Zo zal het u vaak overkomen, zodra u een vermeende
aanhanger van uw als waar en enig geloofde leer tot de daad wilt aansporen, hij
zich van u zal verwijderen en misschien zelfs in plaats van een vriend uw
grootste tegenstander zal worden.
Zie, dat is het gevolg wanneer de
mensen nog niet rijp zijn om Mijn leer te begrijpen! Daarom wacht, totdat de
hongerigen zelf tot u komen! Geef hen brood, maar ook dat alleen naar de mate
van hun inzicht, omdat het anders - zoals iedere materiële voeding - niet
verteerd wordt en in plaats van nut, alleen schade brengt!
Mijn stem te horen en Mijn leer te
volgen is anderen niet zo gemakkelijk bij te brengen. Zelfs u, die al zo lang
door Mij beleerd en gevoed wordt, hoe zwak, hoe kortzichtig gedraagt u zich
vaak, alsof u nog nooit een woord rechtstreeks van Mij had ontvangen! Hoe vaak
wilt u niet in uw dwaze waan het wereldse met het geestelijke verbinden, omdat
het volgen van het laatste alleen u teveel moeite kost of teveel ontzegging van
u eist! Wanneer u zo handelt, wat wilt u dan van anderen verwachten, die,
nauwelijks bij de deur aangekomen, nog niet de moed hebben om voorwaarts te
gaan, de drempel te overschrijden en alles achter te laten wat hen vroeger zo
belangrijk toescheen!? Daarom, wees voorzichtig met de keuze van uw vrienden!
Bekommer u niet om de tegenstanders!
Hoe meer de tijd voortschrijdt en Mijn schapen zich zullen vermeerderen, des
te minder kan deze leer hun onbekend blijven, maar des te groter zal ook de
tegenstand tegen haar en haar aanhangers worden. De strijd moet ontbranden!
Alleen voor de volharders is de overwinning weggelegd en deze zullen Mijn
kinderen zijn, omdat zij Mijn stem en Mijn leer niet alleen geloven, maar omdat
zij ook weten, dat deze alleen naar het doel leidt en alleen Ik de deur en de
enige weg ben om in het oneindige geestelijke rijk te komen en daar niet met
lijden, maar met zaligheid beloond te worden vanwege de doorstane strijd.
Zo ontwikkelt zich het levensproces.
Het geestelijke moet van de materie bevrijd en de ziel van de mens moet van het
wereldlijke gescheiden worden, en zowel de eigenlijke, geestelijke bestemming
van de mens moet bereikt worden, als ook Mijn leven op aarde met zijn lijden en
strijden zijn vervulling moet vinden.
De wereld zal slechts één Herder met
Zijn schapen herbergen; twee heren kan men niet dienen. Wie de materie huldigt,
moet in de materie wegzinken; wie echter naar het geestelijke streeft, die zal
het zware achter laten. De materie is te dicht, zij laat geen licht door.
Alleen het geestelijke is geschikt om Mijn liefdelicht uit de hemel op te nemen
en alleen dit licht ontwikkelt levenswarmte, ontwikkelt de in de mensenziel
gelegde godsvonk en leidt hem naar zijn oorsprong, naar Mij terug. Dat moest
het doel van Mijn leer, van Mijn eerdere komen op aarde en Mijn wederkomst in
de nabije toekomst zijn.
Hoe meer Mijn wederkomst naderbij
komt, des te meer zullen licht en duisternis elkaar bestrijden. Maar, zoals
iedere morgen de opgaande zon de duistere nacht overwint, zal ook Mijn opkomend
liefdelicht de dieven en de moordenaars verjagen, die niet bij dag maar alleen
in de nacht hun praktijken verrichten. Deze zullen moeten wijken, zich bekeren
of in de eeuwige duisternis terugvallen, totdat in hun eigen gemoed, en wel
door het vrije streven, het ochtendgloren langzamerhand aanbreekt.
De wereld zal zich evenals vroeger,
tegen Mijn plannen en bedoelingen willen verzetten; maar juist haar tegenstand
zal Mijn einddoel bespoedigen en tenslotte zullen Mijn kinderen en Ik toch
meester blijven van het terrein.
Volharding leidt naar het doel! En de
naam "Mijn kind" moet door ontzeggingen en opofferingen verworven
worden; want de prijs is de strijd waard. Wees daarom allen bereid om Mij nooit
los te laten! Laat de wereld en de mensen gaan, bekommer u niet om de
gebeurtenissen en de politieke verwikkelingen! Bedenk dat er miljoenen mensen
zijn, die naar de juiste deur van het licht geleid moeten worden en om dat te
bereiken, moeten er ook evenveel verschillende gebeurtenissen en omstandigheden
hun invloed uitoefenen, om de op verschillende trappen van intelligentie
staande individuen naar een gemeenschappelijk doel te leiden, - een werk,
waarvan u geen begrip kunt hebben en dat alleen aan God is toegemeten, die ook
daar, zoals overal, in staat is om door middel van het kleinste de grootste
uitwerking te bereiken.
Dit dan tot een beter begrijpen van
het evangelie van Johannes, opdat u in deze tijd Mijn vroegere tijd van
onderricht pas goed leert begrijpen en moogt erkennen hoe reeds meer dan
duizend jaar geleden de hele latere ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid
in Mijn levensjaren, dat Ik rondging op uw duistere aarde van tevoren was
uitgestippeld en voorbestemd.
Daarom bleef ook de bijbel bewaard,
opdat zij u het grootste en sterkste bewijs zal leveren, hoe daar reeds alles
werd opgetekend, wat zich in latere tijdperken fasegewijs moest ontwikkelen, wat
echter alleen de wedergeborenen, die met geestelijke ogen zien, duidelijk als
in een toekomstspiegel voor ogen staat.
Zo kunt u getroost de blik op Mij
richten indachtig de spreuk: "Wie Mij niet verlaat, die verlaat ook Ik
niet!"
Blijfbij Mij, en u zult steeds meer de
stem van de Herder vernemen en als gevolg daarvan ook steeds meer door woord en
voorbeeld kunnen bijdragen om andere blinden deze enige weg van het heil te
tonen, opdat er tenslotte één kudde en één Herder moge zijn! Amen.
22
De
voorbereiding op het heengaan van de Heer
Joh. 16, 16-23: Nog een korte tijd en
gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien.
Sommige Zijner discipelen dan zeiden tot elkander: Wat betekent dit, dat Hij
tot ons zegt: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet, en nogmaals een korte
tijd en gij zult Mij zien? En: Ik ga heen tot de Vader? Zij zeiden dan: Wat is
dit, dat Hij zegt: Nog een korte tijd? Wij weten niet, wat Hij bedoelt. Jezus
bemerkte, dat zij Hem iets wilden vragen en zeide tot hen: Redeneert gij
hierover met elkander, dat Ik zeide: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet,
en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u,
gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden; gij zult u
bedroeven, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden. Een vrouw, die baart,
heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het kind ter
wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, uit vreugde,
dat een mens ter wereld is gekomen. Ook gij hebt dan nu wel droefheid, maar Ik
zal u wederzien en uw hart zal zich verblijden en niemand ontneemt u uw
blijdschap. En te dien dage zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik
zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn naam.
(10 maart 1872)
In dit hoofdstuk heb Ik, evenals in
het vorige, Mijn leerlingen een voorproef gegeven hoe hun situatie zal zijn,
wanneer Ik hen moet verlaten en zij niet meer onder Mijn zichtbare invloed en Mijn
leiding zullen staan.
In hoofdstuk 15 van Johannes vergeleek
Ik Mij met de wijnstok en Mijn leerlingen met de ranken, die alleen vruchten
kunnen dragen, zolang zij aan de wijnstok vastzitten.
Ik liet hen met dit voorbeeld het lot
zien van hen, die van Mij zullen afvallen en zei hun dat alleen diegenen
zondaars zijn, die weten wat zij moeten doen en geloven en toch
tegenovergesteld handelen, terwijl de onwetenden niet strafbaar zijn. Ik maakte
hen door een gelijkenis duidelijk, dat wie in Mij gelooft geen knecht van Mijn
geboden, maar een vrijwillige uitvoerder van deze is, die Mij dus niet willoos
onderdanig moet zijn, maar als een vriend de raadgevingen van de vriend zal
volgen. Ik zei hen dat, wanneer zij Mij en Mijn leer willen volgen, zij met de
wereld in conflict zullen geraken en dat, terwijl Ik hen zal liefhebben, de
wereld hen met haat zal overladen! Ik gaf hen daarnaast echter de hoop, dat
zij, wanneer Mijn Geest hen zal overschaduwen, genoeg schadeloosstelling zullen
hebben door geestelijke vreugden, wanneer de wereld zich langzamerhand voor hen
zal afsluiten.
Dit alles moest Ik Mijn leerlingen van
tevoren zeggen; want zij hadden immers nog helemaal geen begrip, wat en hoe hun
zending eigenlijk zou zijn. Zij leefden nog te zeer onder de invloed van Mijn
persoonlijkheid en hadden, ofschoon zij ieder ogenblik toegaven: "Wij
weten dat u door God gezonden bent!", toch geen juist idee van Mijn
zending, noch van het belang van Mijn komst, noch ook maar een flauw vermoeden
van de wijze en de betekenis van Mijn heengaan; zij waren mensen en dachten
menselijk. Daarom was Ik ook gedwongen om meermalen met hen over Mijn heengaan
te spreken en juist dit hoofdstuk van Mijn geliefde Johannes spreekt er dan
ook over, dat Ik Mijn discipelen weer op de gebeurtenissen moest voorbereiden,
die spoedig zouden plaatsvinden.
Ik sprak met hen over Mijn heengaan,
over Mijn scheiden en verklaarde hen de noodzaak er van; maar het was zo als
het in dit hoofdstuk staat: "Ik heb u nog veel te zeggen, maar u kunt het
nog niet verdragen of begrijpen!" Daarom waren Mijn woorden raadselachtig
voor Mijn discipelen, waardoor zij de aangehaalde spreuk ook niet konden
begrijpen, die luidde: "Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en
nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien; want Ik ga naar de Vader."
Hoe zou het mogelijk geweest zijn, dat
Mijn discipelen er geloof aan zouden hebben gehecht, dat Ik gevangen en zelfs
gedood zou kunnen worden, terwijl zij toch zo vaak zagen dat Ik uitweek voor
allerlei gevaren en deze verijdelde. Hoe kon het in hun gedachten opkomen, dat een van God gezondene gedood zou kunnen
worden!? Alles wat Ik over Mijn verhoging, Mijn heengaan en over Mijn
wederkomst vertelde was voor hen onbegrijpelijk, totdat de harde werkelijkheid
hen maar al te zeer overtuigde hoe waar Mijn woorden waren geweest. Pas na deze
gebeurtenissen begrepen zij, wat hun opdracht, wat Ik en wat de wereld was.
Hetgeen Ik destijds veelvuldig
verkondigde aan Mijn leerlingen over het Rijk Gods, het belang van Mijn leer en
haar naleving, waarbij Ik hen door voorbeelden verklaarde hoe het diegene zou
vergaan, die zich van Mij en Mijn leer verwijdert, dit alles verkondig Ik reeds
eeuwen in alle talen en door duizend verschillende gebeurtenissen in de wereld.
Allen roep Ik toe: "Verlaat Mij niet; want zonder Mij is er geen troost en
geen heil in de wereld!" En zoals Ik Mijn leerlingen Mijn heengaan
voorspelde, maar hen echter de hoop niet ontnam dat ze Mij na een korte tijd
weer zouden zien, evenzo roep Ik het u en iedere gelovige toe: "Verlaat de
ingeslagen weg niet! De weg van Mij afis duisternis en zalig zult u zijn,
wanneer u, na kort ronddwalen, na een korte pauze Mij weer te zien
krijgt!" Wee echter diegene, die hun gezicht geheel van Mij afwenden! Zij
gaan de weg van duisternis, van de grove materie, waar lange
louteringsprocessen nodig zullen zijn om het verlorene terug te vinden en dat
wat met voeten werd getreden weer te beteren.
Ik deelde Mijn discipelen mee, dat het
in het plan van Mijn leven op aarde besloten lag, wanneer Ik hen zou verlaten.
Ik zei hun vooraf, dat Ik hen om te beginnen slechts voor een korte tijd zou
verlaten, opdat zij eraan zouden wennen om Mijn persoonlijkheid voor lange tijd
te ontberen; maar Ik beloofde hen als vervanging voor het bittere verlies van
Mijn zichtbare aanwezigheid de Trooster of de Geest Gods
Wanneer Ik de mensen in menig uur
eveneens toeroep: "Verlaat Mij niet!", dan is dit ook zo bedoeld, als
eens bij Mijn discipelen de uitspraak:
"Houd moed, wanneer u Mij binnen korte tijd niet meer ziet!" Het wil
zoveel zeggen als: "Mijn kind, wanhoop niet tijdens Mijn afwezigheid, als
er momenten komen waarin de wereld en haar gebeurtenissen op u afstormen en u
Mijn hand niet meer voelt en Mijn stem _ niet meer hoort! Wanneer de wereld u
door uw berusting beloont met hoon, haat en vervolging, houd vol! Binnen korte
tijd zult u Mij weer zien, weer voelen, weer horen, - weer zien in de taal van
de natuur, weer voelen in de wending van de gebeurtenissen en weer horen in de
zachte stem van de herkregen vrede in uw hart!"
Zoals Ik Mijn discipelen voorspelde,
dat zij bittere uren van verdriet zouden moeten doormaken, zo gaat het ook met
iedere gelovige die meer aan Mij dan aan de wereld hangt; immers Mijn terugkeer
in het zwaar beproefde hart van de mens, zijn na langdurige strijd verkregen
vaste overtuiging dat de zon, ook al verduisteren de wolken haar, toch
uiteindelijk zal overwinnen en glorierijk overal haar weldaden verspreidend,
weer tevoorschijn zal komen, - dit alles zal de bittere, doorstane pijnen doen
vergeten en het geloof in Mij en het vertrouwen op Mij versterken.
De taak van Mijn discipelen na Mijn
heengaan was van te groot belang, dan dat zij niet geoefend moesten worden in
het verdragen van het bitterste. Zij moesten om te beginnen gewend raken aan
Mijn afwezigheid, om daarna zelfstandig handelend te kunnen optreden.
Wat Mijn discipelen als scholing was
voorgedaan, is ook nu de weg
van een ieder, die de voetstappen van
Mij en Mijn discipelen wil volgen. Tegen de discipelen zei Ik: "De wereld
zal u haten en vervolgen omdat u niet van haar bent!" En hetzelfde moet Ik
Mijn huidige kinderen toeroepen; want hoe meer zij Mij liefhebben, hoe meer zij
Mij volgen, des te meer komen zij in conflict met de wereld, met het merendeel
van de mensen, totdat Ik ook dezen door gebeurtenissen zal bewerken, zodat zij
voor iets beters ontvankelijk worden.
Deze gevolgen zijn ten eerste
vanzelfsprekend en ten tweede noodzakelijk; want om een kind van de Schepper
van heel de zichtbare en onzichtbare natuur te willen worden, is niet zo
eenvoudig. Wanneer een kind in geestelijk opzicht vooruitgaat, dan moet het met
de wereld en de alledaagse mensen steeds meer in tweedracht komen. De haat van
de wereld groeit met de liefde tot Mij. Houd daarom moed, wanneer u Mij voor
een korte tijd niet ziet, na een korte tijd zult u Mij weerzien! Ik moet u soms
alleen aan uw eigen krachten overlaten; u moet ondervinden, of u ook werkelijk
in staat bent om datgene openlijk en zonder schaamte te bekennen, wat u bij
menige voorlezing uit Mijn Woord zo zeer begeestert. Aan u moet de vraag zich
voordoen, in hoeverre u de wereld
vreest.
Geloof toch niet dat u zo'n geweldige
heldenmoed bezit, zoals het u vaak toeschijnt! Kijk naar Mijn apostel Petrus!
In de hof van Gethsemané verdedigde hij Mij met het zwaard en korte tijd daarna
verloochende hij Mij. Wanneer dus een Petrus falen kan, dan kunt u zich
indenken, hoe het op een beslissend moment met uw moed zal staan. Daarom moeten
er dikwijls dergelijke omstandigheden voorkomen, die u sterken en vaster doen
geloven in Mij. Als degene die Mij persoonlijk kende, Mij verloochende, wat
moet men dan van u verwachten, die Mij nog nooit heeft gezien, maar Mij alleen
kent van de zachte stem in uw hart!?
Daarom moet Ik u vaak verlaten, moet
Ik u alleen laten, moet Ik u met de omstandigheden en de wereld laten
worstelen, opdat u zult kunnen meten wat u hebt verworven en wat u nog
ontbreekt.
Gedenk steeds de woorden: "De wil
is sterk, maar het vlees is zwak!" Zij zijn belangrijk en beschrijven de
hele menselijke natuur. Op momenten van geestdrift meent u een olifant op de
schouders te kunnen laden en op het ogenblik van de werkelijke uitvoering is u
vaak een vlieg nog te lastig.
Onderzoek daarom ijverig in uw hart
hoeveel liefde, hoeveel vertrouwen u bezit opdat, wanneer u af en toe Mijn
schijnbare afwezigheid voelt, u moed houdt en getroost de wederkomst van uw
Leider en Vader tegemoet ziet!
Heeft u uw eigen zwakheden erkend en
weet u hoeveel liefde er nodig is om praktisch uit te voeren wat u in het
gevoelsleven vaak zo gemakkelijk voorkomt, pas dan kent u de weg die naar Mij
voert helemaal; dan weet u ook, zoals eens Mijn discipelen door Mijn
afwezigheid geschoold -, hoeveel er voor nodig is om de taak als mens en als
Mijn kind in de strengste zin van het woord te vervullen.
Dit zeg Ik u allen als waarschuwing,
opdat u uzelf niet in dromerige vermetelheid in staat acht om lasten te dragen,
waartegen u niet bent opgewassen, en tot troost, opdat u in bittere
omstandigheden en gebeurtenissen bij de schijnbare afwezigheid van uw hemelse
Vader u zich zult herinneren, wat Hij eens tegen Zijn discipelen zei: "Nog
een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij
zult Mij zien!" Amen.
23
De vraag
naar de eeuwige verblijfplaats
Joh. 16, 5-6: En nu ga Ik heen tot
Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat Gij heen?
Maar omdat Ik dit tot u gesproken heb, heeft droefheid uw hart vervuld.
(18 maart 1872)
Zie, dit is de tekst voor deze zondag,
en ofschoon hij op het eerste gezicht gemakkelijk te begrijpen is, ligt er toch
iets veel diepers in dan u zou vermoeden.
Naar uw beoordeling zeg Ik deze
woorden daarom tegen Mijn discipelen, omdat Ik - altijd over de Vader en de
Zoon sprekend - hen wilde voorbereiden op de komende gebeurtenissen, die de
afsluiting van Mijn aardse levenswandel waren. Omdat Ik hen Mijn verhouding tot
hun Jehova niet anders begrijpelijk kon maken dan door het beeld van de Vader
en Zoon, een beeld, dat dichter bij hun werelds verstand lag en ook in
geestelijke overeenkomst volledig de verhouding van de liefde tot de wijsheid
uitdrukt: hoe Ik weliswaar als Wijsheid mens ben geworden, maar als Liefde de
eeuwige Bewaarder en Schepper van het hele universum ben gebleven.
Ik zei daar: "Ik ga heen tot Hem,
die Mij gezonden heeft, en niemand vraagt Mij: Waar gaat Gij heen?, maar gij
zijt bedroefd vanwege de gedachte dat u Mij zou kunnen verliezen."
Deze onverwachte voorzegging dat een
scheiding tussen Mij en hen mogelijk zou zijn, deze gedachte, die niet in hun
voorstelling van Mijn goddelijkheid en Mijn zending paste, maakte hen bedroefd
en daardoor Wisten zij op deze woorden noch te antwoorden, noch een vraag te
stellen. Daarom herinnerde Ik hen er aan door te zeggen, dat niemand Mij vroeg:
"Waar gaat Gij heen?" Dit was de vraag, waar zij zelf nooit aan
dachten. Het was voor hen ongelooflijk, dat Ik Mij ooit van hen zou verwijderen. En ofschoon zij Mij
aanvaardden als God, die afdaalde om de mensheid van de wereldse banden te
verlossen, wisten zij natuurlijk niet, waarheen Ik moest gaan; want alhoewel
zij door de invloed van Mijn woorden en wonderen overtuigd waren van Mijn
goddelijke oorsprong, veranderden zij vele geestelijke begrippen toch in
wereldse ideeën. Daar moesten natuurlijk verkeerde conclusies uit voortkomen,
wat zeer vaak gebeurde, wanneer zij Mijn beelden of Mijn woorden niet begrepen
en Mij ervan beschuldigden, dat Ik hard of onbegrijpelijk sprak.
Ik zei destijds: "Ik ga naar Hem,
die Mij gezonden heeft!" En nu, na zoveel eeuwen, stel Ik aan u en de hele
mensheid de vraag en zeg: "Waar gaat u dan heen, en wie heeft u dan
gezonden?" Want zoals Ik Mijn zending, Mijn doel of een "waarom"
voor Mijn bestaan heb, zo hebben alle uit Mij geschapen wezens dit ook, ja
zelfs de meest dichte, ruwe materie, daar ook zij als zichtbare uitdrukking van
gebonden, vastgelegde geesten zeker haar doel, haar opdracht moet hebben.
Daar de proeftijd het einde nadert,
vraag Ik nu door politieke, godsdienstige en natuurlijke gebeurtenissen aan de
mensen: "Waar gaat gij heen?", opdat zij zullen bedenken wie zij
eigenlijk zijn en waarom zij eigenlijk op deze aarde gezonden of geplaatst
werden.
De geestelijke wind, die aan Mijn
spoedige komen vooraf gaat, om, zoals in het natuurlijke leven, de lucht van
slechte dampen te reinigen, wekt als de voorjaarslucht alles op tot activiteit.
Overal klinken de vragen: "Waarom ben ik eigenlijk hier?" en
"Wat ben ik eigenlijk?" en "Wat is mijn einddoel, of waar ga ik
heen?"
De denkende mens, die eenmaal door
deze gedachten werd verrast, ziet zich natuurlijk geplaatst tussen twee
werelden, tussen een zichtbare en een onzichtbare. De weinige
aanknopingspunten, die de vergankelijkheid van al het geschapene biedt,
voldoen niet meer om hem troost en rust te brengen. Alles wat voor zijn ogen
ontstaat ziet hij weer vergaan, veranderen of overgaan in andere vormen. En
juist deze voorbeelden sporen hem ook aan, zowel aan zichzelf als aan de voor
hem ontstane en vergane voorwerpen de vraag te stellen: "Vanwaar komt gij,
gij schepselen vol van wonderen en geheimen, en waar gaat gij heen?"
Zo begroet hij het komende, en zo
vraagt hij aan het gaande; en juist deze vragen is hij gedwongen aan zichzelf
te stellen, omdat hij zelf, wanneer hij ook maar een beetje nadenkt, een nog groter,
nog onoplosbaarder raadsel is dan alle andere, voor hem zichtbare dingen. Deze
vragen, die telkens weer opduiken, zijn het, die de mensen, of tenminste velen
onder hen, dwingen tot een betere beoordeling van het bestaande en van wat hen
is aangeleerd. En waar het eindresultaat van een dergelijk onderzoek niet
voldoende waar en helder is, daar verheft zich natuurlijk een leger van
twijfelaars, die niet tevreden met al het ontdekte, meer zekerheid en meer
duidelijkheid willen hebben.
Deze aandrang was telkens het begin
van geestelijke en maatschappelijke omwentelingen. Het was de onvermijdelijke
geestelijke wind, die de menselijke natuur telkens weer opwekte, zodra deze
zich juist wilde laten wegzinken in een aangename slaap van werelds plezier en
genot.
Omdat nu twee dingen deze wind weer
opwekten - ten eerste Mijn spoedig komen als beëindiging en bekroning van Mijn
eerste, op uw aarde volbrachte taak. Ten tweede de neiging van de gehele
mensheid om zich van hoog tot laag aan werelds genot over te geven en het
geestelijke te verloochenen -, daarom klinkt weer in alle gemoederen, bij de
meesten onbewust, de roep: "Waar gaan wij heen?" en "Waarom zijn
wij hier?" Het onbevredigende antwoord, dat de huidige denkrichting op
deze vragen geeft, geeft aanleiding tot het omverwerpen van al het bestaande en
het uitzien naar iets nieuws, echter niet iets bedriegelijks maar de waarheid.
De mensen ondervinden, dat het rijk
van het onzichtbare niet te loochenen is. Het is tevergeefs, dat verscheidene
geleerden zich de moeite geven om te bewijzen, dat alleen de materie bestaat en
niets geestelijks. De mensen voelen dat de leegte in hun hart niet wordt
gevuld, hoeveel grof materiaal er ook door het verstand wordt ingeworpen. Als
in een vat zonder bodem verdwijnt het zoals het is gekomen en de oude vraag
staat weer nieuw voor hun geest.
Zo wordt de mensheid gedrongen om
uiteindelijk eens alle banden te verbreken, zich van de leibanden te bevrijden,
die velen alleen voor hun eigen voordeel willen gebruiken.
Deze omstandigheid, deze strijd moest
aan Mijn komen voorafgaan, opdat Ik aan het eind alleen met diegenen te doen
heb, die het geestelijke boven het materiële verkozen en ook wisten, vanwaar
zij kwamen, waarom zij hier zijn en waarheen zij bestemd zijn te gaan.
Het zullen diegenen zijn, die alle
stormen doorstaan en zich midden tussen het vuil van werelds egoïsme en
lichtzinnigheid rein gehouden hebben; want alleen voor dezen wil Ik de Herder
zijn en alleen zij zullen Mijn schapen zijn.
Ook aan u Mijn kinderen, die Ik uit
zovelen heb uitverkoren, opdat u, geleid door Mijn direct woord de anderen als
voorbeeld zult voorgaan, ook aan u wordt deze ernstige vraag gesteld. Ook aan
u stelt de levenstijd, die u nog op deze aarde is toegemeten, de vraag:
"Waar gaat u heen?" Zij wil daarmee zeggen: Denk aan de
verantwoordelijkheid die u op u hebt genomen door het Woord van uw God, uw
Vader te willen horen! Met dit horen bent u ook de verplichting aangegaan om
naar dit Woord te leven; want zonder er naar te leven is het leven nutteloos.
U, die Mijn Woord hoort, ervaart en nu
ook weet hoe men het moet nakomen, u bent dubbel strafbaar wanneer u het in
praktijk brengen achterwege laat.
Toen Ik sprak over Mijn heengaan naar
Hem, die Mij gezonden had, vervulde het hart van Mijn leerlingen zich met
droefheid. Welk gevoel zal dan over u komen, wanneer ook u moet heengaan naar
Hem, die u gezonden heeft? Streef ernaar, dat u met het u toevertrouwde
kapitaal, goed besteed en belegd, in Mijn rijk terugkeert en niet zoals de luie
knecht uw kapitaal begraaft; want anders komt u onrijp in een andere wereld
aan, waarin het u zelfs tot een last zou worden om als onrijpe tussen de
gerijpten, als ongelukkige tussen de gelukkigen te moeten leven!
Wanneer u moet heengaan naar Hem, die
u gezonden heeft, streef er dan toch op zijn minst naar om dat geestesrijk
binnen te treden met het bewustzijn alles gedaan te hebben, wat overeenkomstig
de woorden die u ontvangen hebt van u te verwachten was! Streef ernaar Mijn
woorden en Mijn leer zo voor u en voor anderen te benutten, dat veel goede
daden en slechts weinig fouten uw levensbalans uitmaken, opdat u dan rustig
kunt voortgaan en uw broeder, die u vraagt: "Waar gaat gij heen?",
getroost kunt wijzen op de morgen van het eeuwige liefdelicht, terwijl u zegt:
"Ik ga daarheen, vanwaar ik gekomen ben en waar het mogelijk is eeuwig
voort te gaan en mijn Schepper en Vader steeds meer te naderen!"
Ook Ik zei: "Ik ga naar Mijn
Vader, die Mij gezonden heeft!" Ik ging echter ook in het volle
bewustzijn, Mijn zending in de volle zin van het woord volbracht te hebben,
ofschoon het allerbitterste Mij als mens nog te wachten stond. Eens zult u
hetzelfde zeggen en u kunt u reeds nu al verheugen op de triomf, wanneer u na
doorstane strijd en de overwinning van uw verzoekingen getroost de hand naar de
zegepalm moogt uitstrekken.
Wie van Mijn woorden slechts vage
begrippen heeft of helemaal niets weet, die kan Ik voor zijn handelen niet zo
verantwoordelijk stellen als diegenen, die Mijn leer kennen en begrijpen hoe en
wanneer zij naar haar moeten handelen. Dezen zijn strafbaar, wanneer zij
opzettelijk tegen haar zondigen en zij zullen - niet door Mij, maar door hun
eigen geweten - vanwege hun wankelmoedigheid en kleinmoedigheid aangeklaagd
worden, omdat het hun zo zeer aan kracht ontbreekt en omdat zij, omringd door
geestelijke hulp van boven, zich zo in het net van werelds genot lieten
verstrikken, dat zij daarbij hun geestelijke waarde ingeboet hebben.
Gedenk dus Mijn woorden! Hoe aangenaam
het aanhoren daarvan ook mag zijn, neem ze toch serieus omdat alleen het
handelen naar Mijn twee enige liefdegeboden in de strengste zin van het woord,
u tot Mijn, tot kinderen van de Schepper van de hele oneindigheid kan
stempelen. De prijs, die Ik u in het vooruitzicht stelde, kunt u nog niet in
zijn volle betekenis en volle diepte begrijpen, omdat u Mijn geestelijke rijk
niet kent; maar wanneer u kon zien hoe engelen en grote geesten u om dit
voorrecht benijden, dan zou u er zeker trots op zijn van Hem te zijn uitgegaan
en weer naar Hem terug te kunnen keren, die de Liefde zelf is, een liefde, die
een menselijk hart niet kan begrijpen.
Welk een onbegrijpelijke liefde ligt
daarin, dat de hoogste Goddelijke liefde u tot Zijn kinderen wil maken, dat
deze Liefde de nederigste staat op uw aarde heeft verkoren, om juist dat te
bewijzen, wat zij als Jezus eens zei, -
dat zij zich als Wijsheid, na de volbrachte taak zich weer wil verenigen met de
Liefde waarvan zij is uitgegaan en naar welke ook u kunt komen, wanneer u uzelf
haar waardig weet te maken.
Ik ging eens naar Mijn Vader, die Mij
gezonden heeft; streef er ook naar om dat te bereiken, om uit Zijn handen de
kroon der overwinning voor uw strijd en lijden te ontvangen - zoals eens Ik als
Godmens en Jezus meer dan duizend jaar geleden! Amen.
24
Zondag
Rogate
De
juiste bede
Joh. 16,23: En te dien dage zult gij
Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt,
zal Hij het u geven in Mijn naam.
(19 maart 1872)
Dit vers, dat in het
katholiekkerkelijk jaar voor deze zondag bestemd is, laat u zien hoe Ik Mijn
discipelen als troost voor het gemis van Mijn persoon de hoop gaf, dat zij,
wanneer het nodig mocht zijn, van Mijn Vader in de hemel alles zouden ontvangen
waar zij om mochten vragen. Ik stelde hen deze vreugde in het vooruitzicht,
omdat zij daardoor in geestelijke gemeenschap met Mij konden blijven, doordat
Ik, weliswaar voor hen niet meer zichtbaar, toch hun beden kon vernemen en ook
zou helpen vervullen.
De tekst, zoals hij in de bijbel staat
opgetekend, is niet moeilijk te begrijpen. En toch ligt er iets veel diepers
in, zodra u hem in alle ernst wilt overdenken!.
Om u dichter tot zijn geestelijke
overeenkomst en betekenis te brengen moeten wij allereerst de vraag beantwoorden:
"Wat is eigenlijk een bede?"
Zie, er wordt door u - zoals Ik reeds
vaker gezegd heb - zo menig woord uitgesproken, zonder dat u er ook maar het
minste vermoeden van hebt wat het eigenlijk betekent! Dit is een teken, hoe
weinig u de diepte, de kracht en het gezag van het woord, als uitdrukking van
een gedachte, kent. Daarom ben Ik zo vaak gedwongen om u van tevoren op de
afzonderlijke woorden, waaruit een aangevoerde tekst uit de bijbel bestaat,
opmerkzaam te maken en u langzamerhand binnen te leiden in zijn betekenis.
Zolang u de ontleding van de woorden en hun overeenkomstige betekenis niet kent
en niet weet te ontdekken, zo lang is van een eigenlijk begrijpen van de
bijbelteksten, ook van de eenvoudigste, geen sprake. De bijbel met al de in
haar gelegde schat van wijsheid blijft dan voor u onbegrijpelijk; hoogstens
verschaft zij de een of de ander, die zich tevreden stelt met de oppervlakkige,
letterlijke betekenis, tijdens moeilijke momenten in het aardse leven enige
troost en vrede.
Om op onze tekst uit het evangelie van
Johannes terug te komen, willen wij allereerst de vraag beantwoorden wat een
bede is, en overgaan tot de geestelijke betekenis, hoe een bede is op te
vatten, wanneer zij aan Mij als alwetende Heer en Schepper gericht wordt.
Zie, een bede is een smeken om hulp
bij een machtiger of sterker iemand, wanneer de eigen krachten ontoereikend
zijn. Het is een verzoek om daadwerkelijke bijstand, Of voor zichzelf Of voor
een ander schepsel, dat ondersteuning of hulp nodig heeft.
Waarvan getuigt nu dit smeken? Het
betuigt de eigen onmacht; deze geeft aanleiding tot vragen, daar men niet kan
bevelen.
Wanneer nu een vraagsteller een
verzoek indient bij iemand en zich daarbij op andere, welwillende of bevriende
mensen beroept om door het noemen van hun naam of door middel van de voorspraak
van die persoon zelf bij meer invloedrijke mensen een gunstige indruk te maken,
dan betuigt dit weer, dat de vraagsteller hoopt door de aanroeping van een
naam, die ook bij de derde dierbaar en aangenaam is, deze des te eerder te
bewegen om de verzochte verlangens in te willigen.
Wanneer u dus deze eenvoudige
opmerking overdenkt, dan begrijpt u gemakkelijk, waarom Ik als Jezus Mijn
discipelen heb aanbevolen om in Mijn naam tot de Vader in de hemel te bidden en
waarom Ik hen van tevoren beloofd heb, dat geen van hun beden onvervuld zal
blijven. Ik wilde hen daardoor steeds aan hun eigen onmacht herinneren, hen op
het gemoed drukken dat zij uit zichzelf niets kunnen verrichten en wilde
daarbij eveneens de herinnering aan Mijn werken en leven onder hen levendig
houden, omdat zij alleen zo - meer gericht op het geestelijk streven - het
wereldse naar zijn eigenlijke waarde zouden inschatten, en het dus nooit
verkeerd zouden uitleggen.
Deze vorm van bidden moest een gestadig
groeien van het vertrouwen in Mij bewerken, daar Ik, ofschoon niet meer
zichtbaar, toch geestelijk steeds in hun nabijheid was. Zij geloofden daardoor
ook meer in Mijn afkomst van boven en konden anderen dit onwankelbaar geloof in
de leiding van een allerhoogst Wezen als Schepper, Behouder, Heer en Vader
bijbrengen.
Dat Ik als God hun beden niet nodig
had en reeds sinds aeonen van tijden vooruit wist wat zij nodig hadden en wat
voor hun het beste was, is vanzelfsprekend. Het bidden had alleen tot doel in
hen, zoals in de mensen in het algemeen, het vertrouwen in Mij als hoogste
Wezen op te wekken, dat Ik niet een God ben voor wiens grootte de nietige mens
moet sidderen, maar dat Ik - hoewel een God en een hoogst Wezen als
liefhebbende Vader voor Mijn kinderen en geschapen wezens toegankelijk ben en
wel door een deemoedige toenadering, door vurig vragen of gebed, dat alleen
maar door een liefhebbende Vader, echter niet door een streng richtende God
verhoord kan worden.
Dat Ik Mij als Jezus tot voorspraak aanbood
en dat Ik zei: "Wat u in Mijn naam vraagt, zal de Vader in de hemel u
geven!", gebeurde daarom, omdat zij gedurende Mijn levenswandel Mijn
liefde, Mijn verdraagzaamheid en Mijn geduld met de gebreken van anderen gezien
en begrepen hadden en zich zo vaag een voorstelling van de Vader konden maken,
die een Zoon zoals Ik als Jezus was, bij alle gelegenheden Zijn liefde bewees.
Alleen zo werd hen de ontoegankelijke God Jehova toegankelijk, alleen zo vatten
zij moed om hun hart tot Mij op te heffen, en alleen zo vertrouwden zij erop,
dat wanneer zij in Mijn naam baden of om verhoring van hun bidden smeekten, zij
ook een welwillend oor bij Mij zouden vinden.
Op deze wijze werd de geestelijke verbinding,
die Mij als Jezus vroeger enerzijds met hen en anderzijds met Mijn liefde of de
Vader verbonden had, nooit verstoord. Alleen zo trokken Mijn discipelen
getroost de wereld in, onderwezen en predikten Mijn evangelie, deden wonderen
en offerden zelfs hun eigen leven, omdat hun verbinding met Mij, die nooit was
verbroken, hen steeds van de materiële wereld af- en naar de geestelijke wereld
toe trok.
Zo gaven zij een eeuwig voorbeeld van
de kracht van het geloof en van het gebed, wanneer dat, opborrelend vanuit een
rein hart en alleen verlangend naar het geestelijke, zich tot Mij verheft en
Mij de dank vooruitgeeft voor weldaden, die Ik Mijn kinderen ook dan niet onthouden
zou hebben, wanneer zij er niet om gebeden zouden hebben.
Zie dus Mijn kinderen, wat achter het
woord "bede" steekt, hoe groot zijn betekenis is, hoe groot het genot
dat aan het vragende hart is toegestaan! En zoals in het aardse leven een
biddende zich vaak aan de zoete hoop overgeeft dat zijn smeken verhoord zal
worden en reeds tevoren _de vreugde geniet, die het vertrouwen op de
aangesprokene verhoogt en de liefde tot hem vergroot, evenzo is in geestelijk
opzicht het benaderen van Mij als Vader van al het geschapene de enige troost
en de enige geruststelling, dat een rechtvaardige, alles met liefde omvattende
God zeker alleen het juiste en het goede wil en iedere bede, wanneer zij
billijk is, ook zeker zal vervullen.
Op deze manier is de verbinding tussen
schepsel en Schepper steeds aanwezig. Zij is niet gegrond op vrees of kruipen
voor de troon van een almachtige, toornige en streng oordelende God, neen, zij
is gegrond op vertrouwen, op liefde, die een onmondig kind voor zijn machtige
Beschermer, voor zijn Vader koestert.
Het is de liefde en niet de angst, die
het hart in hoogste activiteit houdt en het vreugdevol kloppend tot de eeuwige,
steeds dezelfde blijvende Vader van alle creatuur wendt. Het is de mooiste band
die de natuur kent, de band van kinder- en vaderliefde, terwille waarvan de
hele schepping geschapen, in stand gehouden en vervolmaakt wordt. Deze band kan
slechts de enige zijn, die met een geest als Mij overeenstemt, en die aan een
mens of een geschapen wezen zijn geestelijke adel kan verlenen.
Begrijp daarom Mijn kinderen wat
"vragen" wil zeggen, wat "bidden" wil zeggen en wat het
betekent om zich in Jezus' naam tot Mij te wenden. De naam "Jezus"
houdt Mijn grootste handelen, Mijn grootste daad en Mijn grootste offer in,
dat Ik omwille van u en alle geesten volbracht.
Bij de herinnering aan Mijn
lijdzaamheid kunt u niet trots zijn, bij de herinnering aan Mijn liefde kunt u
niet haten, maar alleen bij de aanroeping van Mijn aardse naam kunt u al deze
deugden nastreven, die Ik persoonlijk tijdens Mijn aardse leven heb beoefend.
De bede tot Mij zal u boven al het
wereldse verheffen en zal u in Mijn geestelijke rijk voeren, waarin Ik de
biddende graag verleen wat in geestelijk opzicht voor hem of voor zijn naaste
het beste is.
Wanneer u nu weet, wat
"bidden" betekent, wanneer u weet, tot Wie u bidden moet, dan is er
nog een tweede punt om te overwegen, namelijk: voor wat u kunt bidden om ten
minste op verhoring te mogen hopen.
Hier nu op dit tweede punt wordt door
velen het meeste gefaald. Velen bidden pas, wanneer de nood hen daartoe dwingt
en vele anderen weer dan wanneer het gaat om profane voordelen of andere
onbelangrijke dingen.
Uit het voorafgaande kunt u zien wat
eigenlijk een bede, en wel een bede tot Mij is. U kunt u daarbij herinneren,
dat Ik meerdere malen zei: "Mijn rijk is niet van deze wereld!", en
"Wie tot Mij wil bidden, moet in geest en in waarheid bidden!"
Zie, deze teksten bewijzen u precies
dat het niet om wereldse dingen gaat en dat het van weinig respect en weinig
liefde uwerzijds getuigt, wanneer u Mij voor zo'n gewone rechter of monarch
houdt, aan wie men slechts smeekschriften hoeft te overhandigen en bij wie men
dan door bepaalde voorspraak zijn doel gemakkelijker meent te kunnen bereiken.
Kijk naar de wereld, hoeveel onzin
wordt daar van Mij verlangd! Hoeveel ingebeelde voorsprekers en voorspreeksters
worden aangeroepen, die bij Mij ten gunste van de biddenden moeten
voorspreken. Wanneer de mensen ook maar een beetje zouden nadenken over hun
eigen manier van doen, dan zouden zij zich voor hun eigen kortzichtigheid
moeten schamen en blozen, hoe zij God, de Schepper en Heer van de oneindigheid,
voor nietszeggende dingen in het bekrompen profane leven naar beneden zouden
willen halen. Zij bedenken niet dat het meeste kwaad en de meeste ongelukken
niet door Mij, maar door het gedrag van de mensen zelf komen.
Wanneer Ik de mensen laat doen wat zij
willen en zij zich ziektes en ongelukken op de hals halen, waaruit zij
vervolgens geestelijk nut kunnen trekken, waarom zou Ik dat verhinderen, wat
juist het beste voor de mensen is en tot hun geestelijk heil dient? Ik kan toch
alleen de geestelijke vooruitgang en niet het wereldse goede leventje van
iedere enkeling als hoofddoel van zijn aardse leven voor ogen hebben! Hoe
zou Ik Mijn kinderen dat kunnen laten
toekomen, wat juist schadelijk voor hen zou zijn?
Kortzichtige, lichtgelovige mensen! U
komt Mij vaak voor als kinderen, die met alle geweld hun handen in het vuur
willen steken, omdat zij nog niet ervaren hebben dat vuur niet alleen licht
geeft, maar ook brandt.
Hoeveel gevallen zou Ik u kunnen
opnoemen, waar al niet om gebeden wordt! De één wil geld, de ander gezondheid,
de derde het welslagen van zijn ondernemingen, de vierde jammert omdat de dood
leegtes in zijn familie bracht, de vijfde zou zijn kinderen in luxe en welzijn
zo naar de hel willen zien lopen enz. enz.; maar niemand bedenkt dat bij het
verhoren van hun gebeden het geestelijk wel en wee van de toebedeelden vaak nog
erger, nog slechter zou worden. Zij bedenken niet dat juist lijden en ongeluk
de hoekstenen zijn waaraan de wankelende mensen zich stoten, wanneer zij
profane zaken huldigen en de geestelijke vooruitgang aan de kant zouden willen
zetten.
U, vaders en moeders van gezinnen, u
wilt voor uw kinderen al het goede hebben, gezondheid, rijkdom, een lang leven
en een goede positie in de wereld. Nu, wat u wilt als nietige creaturen in Mijn
schepping, zal toch Mij denk Ik ook geoorloofd zijn! Het zal Mij toch ook wel
toegestaan zijn Mijn kinderen zo op te voeden, dat zij van al het goede en
mooie dat Ik in Mijn schepping, en nog wel voor hen alleen, opgestapeld heb, in
volle mate kunnen genieten en dat zij geestelijk gezond, rijk aan liefde en in
Mijn nabijheid over grote dingen gesteld kunnen worden.
Zie, Ik wil niets anders dan wat u
zelf wilt; alleen bestaat er dat onderscheid, dat u mensen, andere scholen moet
doorlopen om Mijn kinderen te worden, dan dat u uw kinderen wilt laten
bezoeken. Hier gaan onze standpunten dus uiteen.
Daarbij moet Ik nog opmerken, dat u
zich slechts om een korte tijdspanne bekommert waarin het uw kinderen naar uw
begrippen goed moet gaan, terwijl Ik zorg draag dat het eeuwige, toekomstige
leven van Mijn pupillen vol zaligheden en nimmer vermoede genietingen zal
worden.
U merkt hieruit op, dat Ik Mij op dit
punt vaak als de onverbiddelijke moet voordoen en uw dwaze vragen in het zand
moet schrijven, opdat zij bij de eerstvolgende windvlaag weer verwaaien,
terwijl Mijn verordeningen in onvergankelijke, eeuwige stenen als wetten
geschreven staan. Denk daarom goed na over uw gebeden en verlang niet van Mij
de ondergang van Mijn kinderen! Ik heb ze voor het eeuwige leven, voor het
geestes - en engelleven geschapen en niet voor een luxueus leven in het vuil
van de wereld om Mij misschien eens een bevlekte ziel over te dragen.
Wanneer u dus bidt en Mijn hulp
aanroept, bedenk dan dat Ik al vooruit weet om wat u tot Mij bidt en dat u Mij
niets nieuws kunt vertellen! Bedenk dat de mensen, wanneer het niet Mijn wil
geweest zou zijn om hen door hun eigen fouten wijzer te laten worden, niet in
deze bittere omstandigheden terecht gekomen zouden zijn. Bedenk, dat uw enige
troost uw vertrouwen in Mij is! Ook Ik had vertrouwen, toen Ik in de hof van
Gethsemané onder de drang van Mijn grootste lijden dat Ik daar als mens moest
ondervinden, bad: "Vader, neem deze bittere beker van Mij weg!" En
toch werd de beker niet van Mij genomen, maar Ik moest hem ledigen tot aan de
laatste druppel. Bedenk, dat Ik daar sprak: "Niet Mijn wil, maar Uw wil
geschiede, O Vader!"
Wat Ik eens uitriep, waarop Ik Mij
vrijwillig aan Mijn lot overgaf, dat moge ook uw enige troost en leidster zijn
tijdens uw aardse levensloop!
Ja bid! Bid in Mijn naam, smeek vurig
tot Mij! Het smeken geeft u troost, geeft u vrede, en u hebt uw plicht en wat u
verschuldigd was tegenover Mij gedaan. Laat het verhoren of het niet verhoren
van uw gebeden echter aan Mij over! Ik zie beter en verder en kan niet alles
verhoren, wat blinde en onmondige kinderen wensen. U geeft uw kinderen immers
ook niet alles wat zij willen, en waarom? Omdat u als volwassen mensen
duidelijker ziet en verstandiger bent. En wat kleine kinderen met betrekking
tot u zijn, dat bent u met betrekking tot Mij, en zelfs veel minder.
Vertrouw daarom op Mij! Ik weet te
geven en te nemen, wanneer de tijd daar rijp voor is. Mijn wegen zijn
ondoorgrondelijk, en vaak juist daar waar bij u tranen van verdriet in
overvloed vloeien, vieren Mijn geesten en engelen een vreugdefeest.
Het was het vertrouwen in Mijn altijd
liefdevolle bedoelingen, dat Ik ooit Mijn leerlingen aanraadde. Datzelfde
vertrouwen zou Ik ook bij u willen opwekken; want zonder dat kunt u geen stap
voorwaarts maken, zonder dat moet u wel aan uw lot wanhopen en tot het
loochenen van God komen. Vertrouwen is de draad die u veilig uit het labyrint
van het leven voert aan de hand van een liefhebbende Vader, die vaak juist daar
waar Hij u het verst verwijderd leek, het dichtst bij was.
Vraag en bid; maar verlang niets
onmogelijks, niets wat werelds is! Geest bent u en geest ben Ik! Ik kan alleen
oordelen als een geestelijk wezen, en ook u moet er een gewoonte van maken om
reeds tijdens uw leven hier aan het geestelijke in u de voorkeur te geven boven
het wereldlijk - materiële.
Dan geldt ook voor u, wat Ik eens
tegen Mijn discipelen zei: "Wat gij in Mijn naam vraagt, dat zal u gegeven
worden!" Daarvan kunt u verzekerd zijn, temeer omdat Ikzelf het u nu hier
bij herhaling beloof! Amen.
25
Zondag
Exaudi
De
belofte van de Trooster
Joh. 15,26 en Joh. 16, 7: Wanneer de
Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der Waarheid, die van
de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen. Doch Ik zeg u de waarheid: Het is
beter voor u, dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet
tot u komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden.
(20 maart 1872)
Deze tekst komt in twee hoofdstukken
van het Johannesevangelie voor en wel in het eerste als een belofte dat Ik Mijn
achtergebleven leerlingen de Trooster, de Geest der Waarheid zou zenden, die
hen zou laten zien, dat alles wat Ik hen leerde waar en juist was, - en in het
tweede als een verwijzing dat Mijn heengaan noodzakelijk was om dat te
bevestigen, wat Ik hen over Mij en Mijn missie gezegd had. Want in dit tweede
hoofdstuk wordt gezegd: "Indien Ik niet heenga, komt de Trooster niet tot
u!" Daardoor bewees Ik hen, dat Mijn heengaan tot de "Vader" -
zoals Ik Mij uitdrukte - absoluut noodzakelijk was. Dit einde van Mijn opdracht
was tevens het begin van hun zending volgens Mijn plannen, die Ik tot redding
van de mensen had ontworpen.
Wanneer een meester zijn leerlingen
verlaat voordat ze geheel rijp zijn om ook zonder hem de leergang voort te
kunnen zetten, dan benoemt hij gewoonlijk een plaatsvervanger, die datgene
realiseert wat noodzakelijk is voor de voltooiing van het geheel. Zo deed ook
Ik. Mijn taak op aarde of Mijn verblijf onder Mijn leerlingen was slechts
nuttig, zolang zij nog niet helemaal in Mijn leer waren ingewijd. Ik moest Mijn
aanwezigheid op aarde eerst met de grootste daad van deemoediging en liefde
afsluiten, hetgeen het praktische gedeelte van Mijn leer was. Ik moest Mijn
leerlingen door de daad laten zien, welke offers Mijn leer en het behoud
daarvan verlangt. Ik wilde hen als het ware voorgaand, als eeuwig voorbeeld
laten zien wat Mijn ware leerlingen ook moeten kunnen verdragen, namelijk
zelfs hun leven voor hun geloof te laten, welk lot velen van hen later
overkwam. Ik moest hen door Mijn opstanding ook bewijzen, hoe weinig de dood
zijn macht op Mij kon uitoefenen. Opdat zij zich echter in de tussenperiode,
tot aan Mijn hemelvaart of terugkeer in Mijn rijk, konden herstellen van de
harde slag welke de afwezigheid van Mijn zichtbare persoonlijkheid
veroorzaakte, was het Mijn eigen hoogste plicht als hun Meester en Leraar, hun
een vervanging voor Mijn verlies in het vooruitzicht te stellen. Dus beloofde Ik
hen de Trooster, die zij zich, toen Ik hun dat zei, zoals ook later toen Ik het
herhaalde, eerder als een persoonlijkheid dan als een kracht voorstelden.
Toen Ik deze en nog vele andere
woorden tot hen sprak, waren zij nog te zeer wereldlijke mensen; zij konden de
geestelijke betekenis van Mijn woorden, zelfs van Mijn laatste, voornaamste en
diepste afscheidswoorden niet in geestelijke zin begrijpen. Derhalve zei Ik
hun immers ook: "Ik heb u nog veel te zeggen, maar u kunt het nog niet
dragen!", wat met andere woorden wil zeggen: "Ik kan geestelijke
begrippen niet voor u in wereldlijke veranderen. U bent weliswaar gelovige,
maar nog onmondige kinderen en er moet eerst de laatste wijding over u komen,
die u van kinderen tot mannen rijpt, opdat u geschikt zult zijn om dat, wat u
van Mij gehoord hebt, te verstaan en het aan anderen zo weer te geven, zoals u
het van Mij hebt ontvangen."
Deze overschaduwing van Mijn Geest
maakte hen tot wedergeborenen; want Mijn Geest voltrok deze daad door het
geestelijke van het wereldlijke af te scheiden. Het verstandsleven eindigde en
het leven van de geest of het hart begon. Zo werden Mijn discipelen dan met
geestelijke wilskracht uitgerust om te spreken en te werken zoals Mijn leer
vereiste, om zo het door Mij begonnen verlossingswerk van zijn eeuwige duur te
verzekeren.
Wat in die tijd met Mijn discipelen
gebeurde, dat gebeurde in iedere eeuw met enkele, door Mij daartoe gekozen
mannen opnieuw. Nooit heeft het aan dergelijke, Mij geheel toegewijde mensen,
ontbroken, die hun leven lieten voor hun overtuiging. Altijd waren er
dergelijke vermaners en vernieuwers van Mijn voor de mensheid zo duur betaalde
leer. Het was hun bestemming om te midden van het grote misbruik, dat men met
Mijn leer bedreef, de leer van het echte en ware geloof niet in de vergetelheid
te laten geraken.
Ook in uw eeuw ontbreekt het niet aan
dergelijke begeesterde mensen en thans, nu de mensheid nog meer in het
wereldlijke verdwaalt, nu het einde van deze proefperiode voor de mensheid
nadert, vermeerderen zich ook de aanhangers van Mijn ware leer, die zo voor de
fundering van Mijn rijk de eerste bouwstenen zullen leveren, opdat Ik reeds bij
Mijn aankomst gelovige harten zal aantreffen. Want voor de tweede maal wil Ik
niet tot dove oren spreken, maar de schemering van het morgenrood moet aanwezig
zijn en de geestelijke ogen van Mijn vereerders moeten reeds voorbereid zijn,
om het volle licht van Mijn liefde en Mijn verschijnen zonder schade te kunnen
verdragen.
Zoals Ik destijds Mijn discipelen de
Trooster beloofde, die Ik hen zou zenden, zo laat Ik nu in ieder vroom Mij
toegewijd hart de ware troost binnenstromen, die alleen Mijn leer, alleen de
ware religie en de ware geloofsbelijdenis die uit Mijn woorden oplicht, kan
geven.
Nu is de ware Trooster in de mensen
gelegd. Hij ontwikkelt zich door het juiste handelen naar Mijn beide
liefdegeboden, wanneer zij juist opgevat, ook in die zin uitgevoerd worden.
Om Mijn werk te bespoedigen ben Ik
ertoe overgegaan door directe mededelingen alles duidelijk uiteen te zetten wat
voor de mensen, zoals Mijn discipelen eens zeiden, te hard en onbegrijpelijk
was. Daar Mijn mededelingen nu zo rijkelijk vloeien, ben Ik eigenlijk reeds
geestelijk naar uw aarde afgedaald en leer en leid Ik Mijn kinderen
daadwerkelijk zoals eertijds. Alleen Mijn zichtbare verschijning ontbreekt, die
echter de twijfelaars maar tot geloof zou dwingen, hetgeen tegen de vrijheid
van de mens zou zijn.
Nu kies Ik weer Mijn leerlingen uit,
die het gouden zwaard van Mijn liefdeleer moeten uitzaaien; alleen is het nu
niet meer nodig ze zo te leiden als eertijds. In die tijd moest Ik andere
middelen gebruiken, Ik moest zelf komen om hun het werkelijk bestaan van God
door Mijn woorden en daden te bewijzen. Nu zijn deze paardemiddelen niet meer
nodig; want de wetenschap heeft met haar ontdekkingen op het gebied van Mijn
schepping van de wereld, voor de met geest en hart observerende mensen genoeg
wegen geopend om Mij overal te vinden en
Mijn werkelijk bestaan te erkennen.
Parallel aan de geloofsleer loopt
tegenwoordig de leer door overtuiging. Alleen iemand die opzettelijk blind wil
zijn zal het bestaan van God loochenen, die toch in alle uithoeken van de
schepping, onder en boven, ja zelfs in de mens zijn eigen hart bestaat, ondanks
alle tegenbewijzen. Alleen een dergelijk mens zal loochenen, dat er een God,
een Wetgever en - zoals het nagelaten werk, uw bijbel het u leert - ook een
liefhebbende Vader bestaat, die ondanks dwalingen en ondenkbare losbandigheid
van de mensen telkens vergeving in plaats van vergelding, telkens geduld in
plaats van een streng gerecht uitoefent en die telkens het leven en niet de
dood, namelijk de geestelijke, wil verspreiden.
Daarom ook is nu de Trooster u in het
hart gelegd en u bent heer over uw vrede en uw rust. Ik hoef u deze niet meer
te zenden, daar u haar reeds van Mij hebt ontvangen. Het is aan u, om het
ontvangene gehoorzaam in woord en daad uit te oefenen, omdat u daardoor laat
zien, dat u Mijn kinderen, Mijn leerlingen van de tegenwoordige tijd bent.
Bekommer u niet om de
buitensporigheden op religieus gebied, die nu overal de kop opsteken! Zij zijn
wel opwekkers, maar het zal hun aanhangers vroeg of laat ontbreken aan de
hoofdfactor, de Trooster, die Ik toendertijd alleen aan diegenen beloofde, die
Mijn ware discipelen waren en die u ook in alles moet navolgen.
Er mogen nog zoveel godsdienstige
gebouwen opgericht worden, wie niet terugkeert naar Mijn eenvoudige huis,
waarin slechts de liefde, geleid door de wijsheid, als enige troont, die vindt
in moeilijke ogenblikken nergens de Trooster, want hem ontbreekt naast het
ware geloof ook de ware overtuiging; hem ontbreekt de Geest der Waarheid, die
Ik eens aan Mijn discipelen beloofde en ook gezonden heb en die een ieder ten
deel valt, die Mij in geest en waarheid begrijpt en in geest en waarheid Mijn
leer metterdaad toepast.
Er is slechts één waarheid, zoals Ik u
onlangs bewees. Wie deze niet huldigt, die heeft op zand gebouwd. Komen dan de
grote aardse en geestelijke stormen, die voor de reiniging van het geest
zielewezen op deze aarde moeten plaatsvinden, dan zal een dergelijk huis,
gebouwd op vluchtig wijsheids - of verstandszand, met zijn fundering spoorloos
verdwijnen alsof het nooit bestaan had. Slechts dat gebouw zal stevig staan,
alle stormen trotseren en zich als enige waarheid, als enig stevig fundament
bewijzen, dat op Mijn Woord, op het Woord van uw God en Schepper van het hele
universum, gebouwd is; want wat God sprak en door een dergelijk offer ook
daadwerkelijk aan Zijn hele geesteswereld bewees, zoals Ik op uw aarde gedaan
heb, dat kan geen leugen of bedrog zijn. De bedrogenen zijn diegenen, die hun
oren sluiten voor alle vermaningen en oproepen uit de zichtbare en onzichtbare
natuur en die de Trooster in hun verstandelijk denken zoeken, terwijl Hij
alleen in uw hart te vinden is.
Gedenk daarom de woorden, die juist in
deze hoofdstukken 15, 16 en 17 staan en die Ik eens tegen Mijn discipelen heb
gesproken.
Zij zijn de belangrijkste, de
gewichtigste en de diepzinnigste; want zij waren de afscheidswoorden van uw
Vader, die, voordat Hij de laatste liefdedaad moest voltrekken, nog één, en wel
de sluitsteen van Zijn geestelijk gebouw dat Hij op aarde achterliet, gelegd
had, waarvan de betekenis ver over de huidige tijd heen reikt.
Wat Ik Mijn discipelen beloofde als de
"Trooster", die Ik hen zou zenden, dat lag reeds in deze, door Mijn
geliefde Johannes opgeschreven woorden. Mijn discipelen begrepen ze niet; maar
u, die nu reeds tamelijk geschoold en voorbereid bent om Mijn leer te doorzien
en zo te begrijpen als Ik graag heb dat ze begrepen en uitgevoerd wordt, u kunt
in deze nagelaten woorden de Trooster vinden, die u kan verlichten, verheffen
en sterk maken tegen al het komende, zoals ook eens Mijn Geest de discipelen
versterkte, om hun toekomstige lotgevallen met de voor hun taak noodzakelijke
zielekracht te dragen.
Bij u ontstaan weliswaar niet zulke
bittere momenten, zoals eens voor Mijn discipelen tijdens hun leerambt; maar u
hebt des te meer te strijden met de wereld, met haar genoegens en met uw
medemensen, waarvan het merendeel niet de weg die u gaat, maar juist de
verkeerde weg heeft ingeslagen.
Het zal u vergaan, zoals Ik het Mijn
discipelen profeteerde: "De wereld zal u haten, omdat u niet van haar
bent!", omdat u een ander fundament en andere principes er op na houdt dan
het merendeel van de mensen; maar hier is de Trooster u het meest nabij, die u
voor dit korte proefleven een langer, groter, ja een eeuwig genot in uitzicht
stelt als loon voor uw trouw volharden bij het eenmaal vastgestelde woord van
uw Vader, uw Jezus, die Zijn aardse leven gaf, om de aardse schepselen van het
geestelijke verderf te redden.
Daarom laat ook dat voor u de beste
troost zijn, die Ik iedereen na een volbrachte goede daad in het hart leg, laat
dat de beste beloning en de beste geruststelling zijn: Mijn leer en Mijn
woorden gevolgd te hebben, die toch aan het einde, ondanks alle wereldse glans
en alle wereldmacht, de laatste steunpilaren zullen zijn, die voor de
strijdenden als reddingsbakens in de grote oceaan van de wereldgebeurtenissen
zullen blijven.
Verlaat daarom de Trooster in uw hart
niet, en Diegene, die deze Trooster in uw hart legde, zal u niet verlaten! Dat
verzekert u Diegene, die reeds zoveel hemels brood, zoveel geestelijke zegen en
zoveel ware troost over uw hoofden heeft uitgestort. Amen.
26
Pinksterzondag
De Heer
en Zijn kinderen
Joh. 14,23: Indien iemand Mij
liefheeft, zal hij Mijn woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij
zullen tot Hem komen en bij Hem wonen.
(24 maart 1872)
Om deze tekst te verklaren zijn weinig
woorden nodig; want het is volkomen natuurlijk dat, wanneer iemand genegenheid
heeft voor een ander die ook nog hoger geplaatst en wijzer is, hij al het
mogelijke zal doen om het respect en de liefde van zijn hooggeplaatste vriend
of heer te winnen. Hij zal trachten zijn genegenheid en liefde door daden te
bewijzen en precies naar de leer en raadgevingen van de hoger geplaatste vriend
of leraar handelen. Wanneer dit het geval is, dan wordt de genegenheid van de
een door de liefde van de ander beantwoord en daardoor zal een geestelijke
verstandhouding ontstaan, zoals voorkomt bij eendrachtig samenlevende
familieleden.
Dat is ongeveer de betekenis van deze
woorden, die Ik eens tegen Mijn discipelen spraken die een aansporing waren om
ook nog na Mijn heengaan, wanneer geen zichtbare invloed van Mijn woorden en
daden meer mogelijk was, op deze eenmaal ingeslagen weg te volharden en uit
liefde tot Mij Mijn woord te onderhouden en ernaar te leven. Ik zei dit Mijn
discipelen wijselijk vooruit, omdat Ik wist welke verzoekingen en invloeden van
de wereld zij bij het uitvoeren van hun opdracht zouden tegenkomen.
Daarom maakte Ik hen op een punt
opmerkzaam, dat zij nog niet begrepen hadden, namelijk dat Ik en de Vader één
zijn, en dat degene die Mij zag, ook de Vader heeft gezien; want - zoals Ik
reeds in een vorige tekstverklaring vermeld heb - zij dachten nog altijd te
menselijk. Zij konden zich een geestelijke wereld, een geestelijke invloed van
een geestelijk hoger wezen, zoals Ik ben, in een lichamelijk omhulsel niet goed
voorstellen. Soms geloofden zij wel dat zij dit begrip geheel juist hadden
opgevat; toch hielden zij dit niet vast. Wanneer het er op leek dat zij dit
begrip geheel zouden verliezen, dan moest Ik het opfrissen en weer in hun hart
opwekken, vooral in die tijd, waarin de laatste ogenblikken naderden die voor
Mij de bitterste waren en ook hen de hardste slagen toebrachten, omdat zij niet
voor mogelijk hadden gehouden, wat toen voor hun ogen gebeurde.
Daarom beloofde Ik hen een Trooster en
maakte voor hen de gedachte aan het verlies van Mijn zichtbare persoon zo
dragelijk mogelijk.
Wat Ik daar tegen Mijn discipelen zei,
dat geldt ook in latere tijden voor al diegenen, die eveneens de rechte weg van
het geloof en de liefde inslaan; want alle mensen, die Mij waarachtig willen
liefhebben, maken dit eigenlijk alleen dan waar, wanneer zij Mijn woorden
onderhouden en opvolgen.
Het opvolgen van Mijn woorden, het
bewijzen door daden is pas de toetssteen of het de mensen ernst is Mij op de
weg van verdeemoediging en zelfverloochening, waarop Ik zelf ben voorgegaan, te
volgen, door alle genoegens van de materiële wereld achter te laten en de blik
alleen op de geestelijke en eeuwige wereld te richten..
Er zijn er velen op deze wereld, die
het woord "liefhebben" totaal niet begrijpen of het zo zouden willen
uitleggen, als het hun uitkomt; bij dezen echter ben Ik niet. Ik zal in hun
hart geen woning nemen, noch als Zoon, noch als Vader; want het is grotendeels
gevuld met wereldlijke zorgen. En er wordt door hen alleen aan Mij en Mijn leer
gedacht, wanneer er bijvoorbeeld een kerkelijke feestdag is of bittere
ervaringen en ongelukken hen eraan herinneren, dat naast de materiële wereld
een geestelijke wereld, met daarachter de Regeerder, Behouder en Leider van
beiden staat, die zich ondanks de nalatigheid van de kant der mensheid als
liefhebbende Vader laat vinden.
Bij zulke mensen, die Mij nauwelijks
naast hun wereldse zaken dulden, daar kan Ik de belofte in hun hart te wonen
natuurlijk niet vervullen; want zij hebben Mij niet lief, zoals de liefde tot
Mij zou moeten zijn. Zij hebben slechts een zekere sympathie voor Mijn leer en
voor Mijn persoon - waarbij zij nog in twijfel staan of deze bestaat -, omdat
Ik hen door Mijn woord slechts goede raad wil geven en het beste voor hen wil.
Maar, om zich geheel aan Mij over te geven en alles op te offeren aan Mij en
Mijn beschikkingen, zover willen zij hun liefde niet laten gaan; want dan
zouden zij zich vele wereldse genoegens en vermaak moeten ontzeggen, wat naar
hun mening toch niet aangaat, daar men nu eenmaal in deze wereld is en - zoals
zij zich verontschuldigen - met haar moet leven.
Deze mensen - en zo zijn er miljoenen
- hebben nog een lange weg van bittere ervaringen te gaan, voordat zij tot het inzicht
zullen komen, dat het zogenaamde lonken naar Mij van geen enkele waarde en nut
is, maar dat men zich Of geheel aan Mij over moet geven of in 't vervolg de
wereld ten prooi zal vallen.
Overal zullen zij vrede en rust
zoeken, alles aanklagen, Mij, de natuur, de omstandigheden ofhet noodlot, zoals
ze het zullen noemen; alleen zichzelf zullen zij niet willen zien als
veroorzaker van hun eigen ongeluk. Zo zal hun lot zijn: geen Trooster, geen
Vredestichter zal tot hen kunnen komen, omdat zij niet begrijpen, dat Hij niet
van buiten naar binnen, maar alleen van binnen uit de vrede kan herstellen.
Wanneer u nu de wereld steeds bozer en
slechter ziet worden, wanneer de mensen steeds ontevredener, steeds
mismoediger, steeds wreder, steeds egoïstischer worden, dan is overal de
oorzaak dat niemand de eigenlijke weg naar de vrede, naar bescheidenheid en
naar het zich volledig overgeven aan Mijn beschikkingen meer kent. Hoe meer
deze zucht naar vluchtige goederen van de wereld en machtige posities
voortgaat, des te meer verwijderen de mensen zich van de eigenlijke bron van
alle betere deugden, en zelfs het woord "liefde" is hen slechts in
zoverre bekend, als het betrekking heeft op wereldlijke genietingen, die zij in
grote haast najagen en die zij tot elke prijs willen bemachtigen. Hier ziet u
de oorzaak van vele zelfmoorden, als gevolg van afkeer van het leven, omdat het
gewenste niet te bereiken was. Dit is ook het bewijs, hoe weinig religie in
zulke harten aanwezig is, hoe weinig begrip van een eeuwig, geestelijk leven,
waar vergelding voor het goede en het kwade de overledene wacht wanneer hij in
dergelijke omstandigheden geplaatst wordt, waarin hij, op zichzelf aangewezen,
al het slechte en verkeerde uit zijn binnenste moet verwijderen, voordat hij
een betere positie in het geestesrijk kan verkrijgen.
Onder zulke mensen is natuurlijk voor
diegenen, die werkelijk voor Mij leven, Mij volgen en door daden willen
bewijzen, dat zij Mij liefhebben, het voortgaan aanzienlijk verzwaard, omdat
zij tegen de mening van de meerderheid in moeten vechten en, zoals eens de
discipelen, voor het verspreiden van zegen slechts haat en spot oogsten. Maar
dit strijden, dit vechten tegen de machtige stroom van de materiële wereld, dat
ook het lot van Mijn discipelen was, dit strijden is noodzakelijk om Mijn
kindschap te bereiken. Want wanneer het niet God, het hoogste Wezen zou zijn
die u tot Zijn kinderen wil opvoeden, dan zou het naar menselijke begrippen en
maatstaven reeds voldoende zijn, wanneer u zou leven zoals de grote meerderheid
van de mensen, namelijk dat u Mij de eer zou toekennen u wel de beste leer te
hebben gegeven, maar dat het aan u werd overgelaten, hoe en wanneer u deze op
een aangename manier met uw wereldlijke behoeften wilt verenigen. Maar zo heb
Ik het niet bedoeld, toen Ik Mijn discipelen destijds zei: "Wie Mij
liefheeft, die zal Mijn woord onderhouden!", en zoals Ik u ook nu weer
toeroep: "Wie Mij liefheeft, die moet het door daden bewijzen!"
Zoals Mijn discipelen destijds of
heidenen of fanatieke Joden tegenover zich hadden aan wie zij Mijn evangelie
moesten verkondigen, zo hebt u nu eveneens heidenen, ongelovigen, fanatieke
letterknechten en bekrompen ceremonievierders tegenover u, waarvan de eersten
helemaal niets geloven, omdat het hun zo beter bevalt en de anderen geloven
alles te hebben gedaan wat zij Mij verschuldigd zijn door het houden van de
religieuze eredienst.
Zoals Ik Mijn discipelen eens beloofde
hen de Trooster te sturen, die hen zou voorgaan en leiden, wanneer zij overal
moeilijkheden en hindernissen zouden ontmoeten, zo zal het ook nu met diegenen
gaan, die Mij in de ware zin liefhebben en zich aan Mijn woord willen houden.
Zou dit niet de belofte van God zijn,
die al het doorstane rijkelijk wil vergelden, dan zou het te verontschuldigen
zijn, wanneer zelfs de ijverigsten in hun taak zouden mislukken en de hoop
verliezen, ook maar het kleinste deel van de mensheid van haar totale verderf
te redden. Daar Ik echter als Schepper, Heer en Vader de teugels van de hele
wereld in handen heb, zal Ik ook, zoals Ik het Mijn discipelen beloofde, bij
diegenen wonen, die Mij liefhebben en Mijn woord onderhouden, dat wil zeggen Ik
zal hun Raadgever en Leider zijn. Ik zal de rijpe zielen op hun weg leiden, die
door bittere tegenslagen toegankelijk en murw gemaakt zijn, de vergankelijkheid
van de wereld geproefd hebben en verlangen naar het betere.
Ik zal Mijn huidige volgelingen steeds
meer sterken in hun geloof en vast vertrouwen in Mijn beschikkingen. Ik zal hen
door Mijn wonen in hun hart schadeloos stellen voor alles, wat zij om
Mijnentwege en vanwege Mijn leer moesten dulden, opdat zij midden in de
troebele warboel van alle menselijke hartstochten het heldere uitzicht behouden
en het doel van hun opgave niet uit het oog verliezen. Volg daarom met
volharding Mijn woorden en Mijn leer!
Weet u, waarom Ik nu zelf door Mijn
knecht en schrijver Mijn wil aan u meedeel?
De oorzaak, waarom sedert verscheiden
jaren Mijn directe mededelingen rijkelijker vloeien dan in vroegere tijden, en
dat Ik u zo veel hemelsbrood geef als sinds Mijn wandel op aarde nog nooit is
gebeurd, is deze, dat juist nu het tijdstip nadert waarop de wereld haar hoogtepunt
in dwaling en in het afwijken van Mijn scheppingsdoel zal bereiken. Opdat nu -
temeer daar dit voorwaarde is voor Mijn wederkomst - niet alle mensen verloren
gaan, heb Ik bepaald, dat van nu af aan enkelen, zoals eens Mijn discipelen,
Mijn woord en leer onvervalst zullen ontvangen, niet versluierd zoals bij de
profeten, maar helder en begrijpelijk, zoals Mijn discipelen het eens aan de
volkeren leerden. Daar was het verspreiden van de leer moeilijker; tegenwoordig
is echter door de uitvinding van de boekdrukkunst het verspreiden van Mijn leer
veel gemakkelijker, zodat overal waar de duisternis van de wereldlijke macht
zich wil doen gelden, het schijnsel van Mijn eeuwig liefde - en genadelicht kan
doordringen.
Ik wil nu de ongelovigen de ogen
openen en de letterknechten van Mijn bijbel de eigenlijke zin duidelijk maken,
opdat niemand zich zou kunnen verontschuldigen, als zou hij er niets van
geweten hebben en Mij door deze uitspraak zou willen beschuldigen, terwijl de
hele schuld toch op hemzelf zal vallen.
Daarom wees sterk, gij weinigen, die
verspreid in verschillende landstreken Mijn parels nog in eigen hart bewaren!
Vertrouw op Mij! Ik woon bij en in u. Ik zal u leiden en niet verlaten, zolang
u Mij liefhebt en Mijn woord onderhoudt. U heb Ik alles - Mijn Ik, Mijn
schepping en de menselijke verhouding tot beide - met veel woorden duidelijk
laten zien. Voor u is er geen reden tot verontschuldiging, als zou u er niet
van geweten hebben. Alleen één ding is bij menigeen van u nog het geval, dat
zij Mijn woord niet in de meest diepe geestelijke zin opvatten. Maar daartoe
zal Ik u wel Mijn Trooster en Heilige Geest in de vorm van bittere ervaringen
en twijfels zenden, om ook deze laatste schaduwzijde uit de harten van de Mij
toegewijden te verwijderen; want wie geroepen is om eens op anderen in te
werken, die moet standvastig zijn in zichzelf en precies weten, wat hij heeft
te doen en te laten.
Mijn woorden zijn eenvoudig en
duidelijk, maar de eigenliefde van vertalers en valse uitleggers mag er niet
bij zijn; want anders zou door u veel verontschuldigd worden, wat bij Mij niet
kan worden vergeven. Daarom onderzoek uzelf grondig! Onthoud goed: Ik maak geen
gekheid met u en wil ook niet dat u alleen dan met Mij omgaat, wanneer het u
toevallig uitkomt!
Het leven is ernstig en Mijn zaak
heilig! Achter dit vluchtige, aardse schijnleven staat een eeuwig, waar leven,
waarin geen uitvluchten, geen verontschuldigingen kunnen en mogen gelden; want
het is het rijk van de ware God, die slechts één waarheid kent en de liefde tot
haar.
Leg u er op toe Mij lief te hebben en
Mijn woord te onderhouden! U bewijst uzelf daarmee de grootste dienst; want u
behaalt door deze liefde het rustgevend bewustzijn van een edele daad, van een
betere positie en een gemakkelijker vooruitgang in het hiernamaals.
Ik ben geen streng Rechter, geen
toornende God en wil dat ook niet zijn. Ik ben - zoals Ik het u vaak heb gezegd
- een liefhebbende Vader, een vooruitziende Herder, die Zijn schapen op goede
weidegrond zou willen voeren, ver weg van die streken, waar afgronden of andere
hindernissen hun geestelijk leven in gevaar zouden kunnen brengen.
Ik wil alleen het goede, omdat Ik de
Goedheid zelf ben! Ik wil alleen liefde, omdat Ik de Liefde zelf ben en Ik wil
u tot geestelijke, hogere wezens maken, omdat Ik als het hoogste geestelijke
Wezen zelf alleen zulke kinderen om Mij heen zou willen hebben, die Mij en Mijn
rijk eer aandoen en hun vrede en vreugde alleen in Mij zoeken.
Hiervan getuigt het woord, dat Ik eens
tegen Mijn discipelen sprak: "Wie Mij liefheeft, die zal Mijn woord
onderhouden!" Onderhoud dus Mijn woord en maak u Mijn liefde waardig, en
dit woord in het evangelie is ook aan u vervuld! Amen.
27
De
zondag van Trinitatis
Het
afscheid van de Heer
Matth.
28, 18-20: En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven
alle macht in de hemel en op aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn
discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen
Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u
al de dagen tot aan de voleinding der wereld.
Deze woorden sprak Ik tot Mijn discipelen,
toen Ik na Mijn opstanding uit de dood aan hen verscheen op een berg in
Galilea. Het waren deze woorden, die niet Jezus, de timmermanszoon uit Nazareth
tot Zijn leerlingen sprak, maar het waren woorden, die God de Heer van al het
geschapene tot Zijn kinderen en enige vereerders en gelovigen van Zijn leer
sprak. Want met de kruisdood was Mijn levenswandel op jullie aarde afgesloten
en met Mijn opstanding had Mijn Goddelijkheid haar bevestiging gevonden.
Reeds bij een andere gelegenheid zei
Ik tot Mijn discipelen, dat Ik, de Zoon en de Vader in de hemel één zijn, en
dat wie Mij ziet, ook de Vader ziet; maar helemaal begrijpelijk waren deze
woorden voor Mijn discipelen toch niet, omdat zij Mij wel erkenden als iemand
die met een grotere wilskracht voorzien was dan andere mensen, maar van hun God
toch een ander beeld in hun hart droegen, dan dat het door hen met Mijn
persoonlijkheid gelijkgesteld had kunnen worden.
Na Mijn opstanding, een naar
menselijke begrippen buitengewone daad, nam hun besef van Mijn Goddelijkheid
reeds iets toe; echter pas op Hemelvaartsdag bereikte zij haar hoogtepunt, waar
zij Mij als dat herkenden, wat Ik hen zo vaak gezegd had.
Ik moet bij de weinige woorden van
deze tekst dergelijke opmerkingen vooraf zeggen, opdat u de verhouding van
Mijn discipelen tot Mij in die tijd begrijpelijker is en opdat u gemakkelijker
leert inzien, dat de tekst ook voor u en de huidige en nog komende tijd van
toepassing is. Zoals toen Mijn discipelen na Mijn graflegging verlaten en
troosteloos ronddwaalden en treurden over het verlies van hun Leider, ja zelfs
twijfelden aan Mijn goddelijke zending, evenzo is de huidige mensheid - gelovig
of ongelovig - besluiteloos, of zij iets moeten geloven of dat zij alles moeten
verwerpen.
Mijn discipelen hadden ook niet
allemaal hetzelfde begripsvermogen, waren niet allen met dezelfde ijver voor
Mijn leer bezield en niet allemaal van Mijn Goddelijkheid overtuigd. Daarom
moest Ik af en toe, zelfs na Mijn opstanding gebruik maken van buitengewone bekendmakingen,
om ook de zwakken volledig te overtuigen, dat Ik Diegene was, waarvoor Ik Mij
uitgaf en dat Mijn woorden, evenals Mijn leer niet voor hen alleen, maar voor
de gehele wereld, voor het hele geestesrijk en voor de eeuwigheid bestemd
waren.
Zoals het toen was, zo is het ook nu:
Ook nu moet Ik door krachtiger handelingen in het wereldlijke gekrioel op uw
aardbol de ingeslapenen wekken, de half ontwaakten versterken en de volledig
wakkeren beschermen, opdat ook nu geen twijfel en gepieker de opkomst van het uitgestrooide
zaad zal verhinderen.
Want zie: Wanneer Ik vandaag weer
zichtbaar op uw aarde zal verschijnen, gelooft u dan, dat men Mij zo zonder
verdere bewijzen voor dat zal houden, wat Ik eigenlijk ben? Volstrekt niet! Er
zullen genoeg twijfelaars en loochenaars, vervolgers en haters optreden. En
zoals destijds de hogepriesters de Romeinse soldaten omkochten, zodat zij
verklaarden dat Mijn lichaam gestolen zou zijn, zo zullen ook de
verstandsmensen, de geleerden en de priesters bij Mijn wederkomst alles in het
werk stellen om de mensheid te overtuigen van het tegendeel van datgene, wat Ik
de mensen zal zeggen.
Geloof maar niet, dat deze
mensenmassa, die nu aandachtig bij de voor Mij gebouwde altaren en kerken
knielt, zich zo snel met het idee vertrouwd zal maken, dat Ik zal zijn
wedergekomen, vooral wanneer zij zal horen, waar Mijn eerste optreden en hoe
Mijn woorden tot hen gericht zullen zijn!
In die tijd, waarin door
gebeurtenissen in de natuur en andere wonderen de Joden zich zeker hadden
kunnen overtuigen, dat Diegene, die zij aan het kruis hielpen iets anders was
dan een gewoon mens, kon Ik Mij na Mijn opstanding toch niet aan het hele
joodse volk laten zien, maar alleen aan Mijn discipelen en kon Ik alleen aan de
weinigen, die waarachtig in Mij geloofden het daadwerkelijke bewijs geven, dat
de woorden, die Ik hen vaak duidelijk, vaak gekleed in beelden had gezegd en
die handelden over de overwinning op de dood en Mijn opstanding, waar waren.
En zoals het was in die tijd, zo zal
het nu weer gaan. Slechts een kleine kring van Mijn werkelijke volgelingen zal
het in het begin ten deel vallen Mij als terugkerende Jezus, maar ook als God,
Heer en Schepper van het oneindige te kunnen verdragen en herkennen. Aan dezen
zal Ik verschijnen en zal hen, zoals eens Mijn discipelen op de berg in
Galilea, toeroepen: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde! Ga
dan heen, leer de volkeren en doop hen, dat wil zeggen wijd hen allen in in
deze leer in de naam van de goddelijke Drie-eenheid, in de naam des Vaders, des
Zoons en des Heiligen Geestes! Leer hen echter ook onderhouden, dat is in daden
uitoefenen, hetgeen u zelf als waar erkend hebt en wees verzekerd, dat Ik bij u
zal zijn van het begin tot in eeuwigheid! Amen."
Zo zal de roep uitgaan naar die kleine
schaar, die Ik heb uitverkoren voor de verdere verspreiding van Mijn goddelijk
woord, dat Ik eens als mens met Mijn bloed gekocht en bezegeld heb. Zo zal het
gebeuren, dat ook deze nieuw uitverkorenen als wedergeborenen door Mij met alle
macht uitgerust worden zoals eens Mijn discipelen, om hun woorden en daden te
bekrachtigen en Mij de weg te effenen, opdat Ik geen vervreemde, maar alleen
Mij toegewijde harten ontmoet.
N u reeds is Mijn wederkomst ingeleid,
doordat Ik, ook al is het niet zichtbaar, toch reeds geestelijk inwerk om Mij
een aantal volgelingen te vormen, die de weg zullen effenen. En wat destijds de
opdracht van Mijn discipelen was, wat Mijn uitverkorenen toen bij Mijn
zichtbare komst werd opgedragen, dat moeten Mijn huidige aanhangers geestelijk
volbrengen. Ook hen, evenals u allen, roep Ik toe: "Mij is gegeven alle
macht in de hemel en op aarde! Twijfel niet aan Mijn liefde, aan Mijn leer en
aan Mijn belofte, die Ik de mensheid en daarmee ook u heb gegeven; want Ik ben,
was en zal steeds de Heer zijn, die Zijn kinderen zal beschermen, leiden en ook
eens belonen voor hun volharden.
Mij is alle macht gegeven, Mij moet
alles gehoorzamen, van Mij ging alles uit en tot Mij moet alles wederkeren.
Strooi Mijn zaad uit in die harten, die blijk geven goede aarde voor zulke
vruchten te zijn! Vermeerder Mijn aanhangers en wijd hen in in het eigenlijke
begrijpen van Mijn twee enige liefdegeboden, opdat zij het ware van het valse
kunnen onderscheiden en weerstand bieden aan de dwaalleren! Mij is de macht gegeven,
om met de zachtste liefdeleer de hardste en verstoktste gemoederen te bekeren
en te vertederen.
Doop uw medebroeders en zusters met de
geest der verdraagzaamheid, opoffering en vergeving! Leer hen allen de
verdraagzaamheid, zoals Ik die tegenover u en de hele mensheid reeds sinds
oneindige tijden heb beoefend! Leer hen de wereldlijke genoegens ondergeschikt
te maken aan de geestelijke. Leer hen de grote, lang voortdurende eeuwigheid
aan de andere kant van het graf niet te verspelen door het najagen van ijdele,
nietszeggende, wereldse goederen!"
Zo moet u Mijn leer uitstrooien als
geestelijk zaad, opdat ook u een aandeel kunt hebben in het vernieuwingswerk
van Mijn geestelijk rijk, dat na Mijn komst op aarde zal heersen.
Zo voert u geestelijk uit, wat Mijn
apostelen eens daadwerkelijk hebben gedaan. En zoals Ik Mijn discipelen daar in
het vooruitzicht stelde, dat zij allen eens bij Mij zouden zijn, zo verwerft u
zich ook dit recht om in Mijn nabijheid de liefde en de volle zaligheid te
mogen voelen, die aan diegenen is voorbehouden, die zich Mijn woord en Mijn
leer zo eigen gemaakt hebben, dat zij volledig hun ik zijn geworden.
Zie, Ik beloof u veel; maar zoals Ik
het al eens zei, zo zeg Ik het ook nu: in Mij is alle macht! Ik ben de Heer en
Schepper, ben echter tegelijk ook uw Vader, uw liefhebbende, steeds begrijpende
Vader, die Zichzelf alleen weer verheerlijkt ziet in de vreugden, de
geestelijke genietingen en de zaligheden van Zijn kinderen.
Daarom zult u, - als het u allen
misschien niet ten deel zal vallen Mijn persoonlijke verschijnen op deze wereld
mee te maken - daarvandaan Mij begeleiden van waar Ik kom, en met verrukking
en tevredenheid Mijn vaderlijke vreugden meegenieten, waartoe u, zoals uw bewustzijn
het u zal zeggen, eveneens uw steentje hebt bijgedragen.
Dan zult u Mij en Mijn leiding
prijzen, wanneer u duidelijk zult herkennen hoe de woorden bedoeld waren, die
Ik eens tot Mijn discipelen sprak; want u zult Mij in Mijn volle macht, in Mijn
volle liefde en in Mijn volle heerlijkheid zien, zoals Ik weer zichtbare
omkleding kies, om voor Mijn gelovige, reeds lang vurig naar Mij verlangende
schapen de enige en ware Herder te worden. Dan zal de aarde materieel het beeld
volgen van haar geestelijke wereld; zij zal weer tot een paradijs worden,
waarin de zielevrede ofhet geestelijke Eden in alle harten haar intrek zal
hebben genomen.
Het is niet mogelijk om dit genot en
deze vreugde verder te beschrijven; want u verdraagt en begrijpt het niet,
maar dat zij u is voorbehouden, dat kan Ik u verzekeren, - en Mijn woord
bedriegt niet.
N u reeds wordt deze verandering
geestelijk voorbereid op uw hemellichaam. Een innig verlangen naar de
geestelijke lente verheft de bedrukte harten. Er komt overal beweging. Velen
weten niet wat hen overkomt. De een handelt met, de ander zonder vooropgezet
doel. Alles ontwikkelt zich tot geestelijke rijpheid; zelfs de grootste
materialisten, de meest verstokte ongelovigen en onverschilligen laat het niet
met rust. Zoals een zonnestraal, die door een kleine opening van een gesloten
vensterluik op een slapende valt en hem rust geeft, evenzo treft allen deze
liefdesstraal, die aan Mijn wederkomst voorafgaat. Sommigen willen zich door
verstandelijk gepieker aan zijn werking onttrekken. Voor enige tijd maken zij
zichzelf wijs rust in het hart te hebben; maar het helpt niets. Nieuwe twijfel,
nieuw "waarom" komen op. Telkens weer komt er beweging; de heersende
geest, die reeds de hele wereld in zijn sfeer gehuld heeft, beweegt hen. Het is
tevergeefs deze geestesdwang te willen afschudden. De omstandigheden en de
gebeurtenissen laten de mensen telkens weer voelen, dat alles, wat zij als
einddoel, als de zin van hun leven beschouwen, niet het einde, niet het laatste
doel is. Onophoudelijk worden zij voortgedreven. In een stormachtig tempo gaat
het de tijd tegemoet waarin Mijn wederkomst hen allen zal bewijzen, dat niet
naar het wereldlijke, maar naar het geestelijke gestreefd moet worden, dat
niet een kort leven op aarde, maar de lange eeuwigheid het eigenlijke verblijf
is van Mijn, door Mij als geest geschapen wezens.
Onophoudelijk gaan we het eindpunt
tegemoet, waarin Ik tegen Mijn nieuwe uitverkorenen dezelfde woorden zal
spreken, als eens tegen Mijn discipelen: Mij is de macht - zowel op de aarde
als in de hemel! Bereid u voor, Mijn kinderen, waar u zich ook moogt bevinden -
hier of daar -, om dit opstandingsfeest van de geestelijke menselijke
waardigheid met Mij te vieren; want het is niet alleen het grootste feest voor
u mensen, maar ook het belangrijkste voor Mijn gehele, grote geestesrijk, waar
dit slot het bewijs zal zijn, waarom Ik eens naar uw kleine aarde afdaalde en
waarom Ik juist u, onaanzienlijke en kleine schepselen op een in de
oneindigheid rondcirkelende zandkorrel, heb uitverkoren om Mijn kinderen te
worden.
Ik wil wederom bewijzen dat Ik in het
kleinste het grootste ben. Zou Mij niet alle macht gegeven zijn, dan zou Ik dit
niet kunnen uitvoeren, zou dan ook geen God zijn, die door deze macht, welke
zelfs voor de grootste engelgeest onbereikbaar is, ver boven al het geschapene
is verheven.
Gij kleine kinderen van de grote God,
neem deze woorden aan als teken van Zijn liefde en herinner u Zijn woorden, die
Hij als Jezus eens sprak: "Wie over het kleine is gesteld en het
plichtsgetrouw beheert, aan hem zal eens het grote toevertrouwd worden."
Zoals Ik eens bij u, nietige wormen in
Mijn grote schepping, de grootste liefdedaad voltrok, zo moet ook u proberen om
juist in het kleinste, zelfs bij verder onbeduidende gebeurtenissen, Mijn
liefdewetten na te leven en ze zo vlug en nauwgezet mogelijk uit te voeren,
opdat ook u in het kleinste uw grootste zielesterkte kunt tonen en bewijzen. Zo
bent u Mijn waardige kinderen, die waard zijn eens over het grote gesteld te
worden, waar u dan in het groot vrede en zaligheid kunt verspreiden, zoals u
het niet hebt nagelaten te doen op uw kleine aarde bij de meest onbeduidende
omstandigheden.
Onthoud dit goed! Wijd ook anderen in
de geheimen van uw hart in, leer hen eveneens Mijn evangelie te verstaan en te
begrijpen, opdat u, als Mijn volgelingen, aanspraak kunt maken eens in Mijn
nabijheid de volle kracht van de liefde te genieten, waartoe een goddelijk
vaderlijk hart in staat is! Amen.
28
De 1e
zondag na Trinitatis
De
gelijkenis van het grote avondmaal
Luc. 14, 16-24: Hij zeide tot hem:
Iemand richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf
uit tegen het uur van de maaltijd om de genodigden te zeggen: Komt, want het is
nu gereed. En zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste
zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet die noodzakelijk gaan
bezien; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zeide: Ik heb
vijf span ossen gekocht en ik ga die keuren; ik verzoek u, houd mij voor
verontschuldigd. Weer een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan
ik niet komen. En de slaaf kwam terug en berichtte zijn heer deze dingen. Toen
werd de heer des huizes toornig en zeide tot zijn slaaf: Ga aanstonds de
straten en stegen der stad in en breng de bedelaars en misvormden en blinden en
lammen hier. En de slaaf zeide: Heer, wat gij hebt opgedragen, is geschied en
nog is er plaats. En de heer zeide tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en
dwing hen binnen te komen, want mijn huis moet vol worden. Want Ik zeg u:
Niemand van die mannen, welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.
(27 maart 1872)
Deze gelijkenis toont u Mijn streven
om de mensheid voor Mij en Mijn leer te winnen, zoals ook de voorgaande verzen
in een gelijkenis duidelijk maken, dat Ik niet gekomen ben voor de gezonden,
maar om de zieken op te zoeken en hen te genezen. Verder liet Ik in eerdere
verzen van dit hoofdstuk zien hoe een ieder uitgerust moet zijn, die tot Mij of
Mijn tafel wil naderen, dat namelijk bescheidenheid of deemoed de eerste
eigenschap van een mens moet zijn, die Mij wil navolgen. Ook de verdere verzen
van dit hoofdstuk zetten duidelijk uiteen, hoe degene, die Mij wil navolgen,
zijn hart van alles moet afwenden en alleen aan Mij onderdanig moet zijn.
Daarom moet een ieder, voordat hij
besluit Mij te volgen, zich afvragen of hij ook kracht en uithoudingsvermogen
bezit om zich steeds onder alle omstandigheden en gebeurtenissen tot de banier
van Mijn liefde - en geloofsleer te bekennen en deze te verdedigen. Daaruit
volgt - hetgeen Ik u reeds vaak heb gezegd -, dat het een ernstige zaak is Mij
te volgen, Mijn woorden te vernemen en uit te voeren. Dit mag niet licht worden
opgenomen, omdat slechts die in de strengste zin verantwoordelijk en dus
zondaar zijn, die de wet of Mijn wil kennen en daar toch tegenin gaan, hoewel
hun geweten het hun afraadt. Daarom wordt er ook aan het slot van dit hoofdstuk
gezegd: "Wie oren heeft, die hore!', wat met andere woorden wil zeggen:
Men moet Mijn woorden niet het ene oor in- en het andere uit laten gaan, maar
het gehoorde goed in zijn hart opnemen, overdenken en er naar handelen!
Om nu op de eigenlijke gelijkenis van
het grote avondmaal terug te komen, moeten wij weer, zoals in de meeste
gevallen, beginnen met de woordverklaring, willen we de diepere zin van Mijn
toespraak duidelijk voor ogen hebben.
Ik zei dus: Iemand richtte een
avondmaal aan. Wat is nu onder een "avondmaal' te verstaan? - Het woord is
samengesteld uit "avond' en "maal'. Het is dus onze eerste taak om
deze beide woorden afzonderlijk nader te verklaren, daarna op de betekenis van
het samengestelde woord en tenslotte op zijn gebruik, zoals Ik dit in de
gelijkenis deed, over te gaan,
"Avond' is het eerste woord en
betekent het laatste deel van de dag, waarop de arbeid is beëindigd en men in
de komende nacht tot aan de volgende morgen rust en versterking zoekt. De avond
is dus eigenlijk de sluitsteen van al het werk, dat gedurende de hele dag werd
gedaan. En als de avond rust en tevredenheid wil brengen, dan moet gedurende de
dag alles, wat men zich bij het aanbreken van de morgen had voorgenomen om te
doen, plichtsgetrouw gedaan zijn.
Dat die mens, die de hele dag bezig is
geweest en gewerkt heeft, er 's avonds ook naar verlangt zijn verbruikte
krachten weer te herstellen om de volgende dag zijn beroep weer uit te oefenen,
spreekt vanzelf. En omdat zowel het lichaam als ook indirect de ziel probeert
door opgenomen voeding datgene aan te vullen wat gedurende de dag verbruikt is,
voert de behoefte van het lichaam en de ziel de meeste mensen naar een maal,
dat, daar het in de avond genomen wordt, nu juist de naam "avondmaal"
heeft gekregen als onderscheid van het middagmaal, dat voor dezelfde behoefte
midden op de dag wordt gebruikt.Dit heeft echter niet, zoals het avondmaal, het
uitrusten en het weer terugwinnen van de verbruikte krachten tot gevolg, maar
op hem volgt na een korte pauze weer actieve arbeid en inspanning. Het
middagmaal is daarom slechts te vergelijken met een korte rustperiode op de
ingeslagen weg, terwijl het avondmaal, als afsluiting van de dag, naast het
uitrusten ook nog aanzet tot het overdenken van datgene wat tijdens de dag is
gedaan, waarbij alleen diegene met rust en tevredenheid wordt vervuld, die zich
aan tafel kan zetten met het rustige bewustzijn, alles gedaan te hebben, wat
zijn plicht of zijn geweten van hem verlangde.
Hiermee hebben we de betekenis van het
avondmaal overeenkomstig zijn diepere zin nader aangeduid en we komen nu tot de
tweede vraag, namelijk waarom - zoals in de gelijkenis naar voren wordt
gebracht iemand zijn gasten heeft uitgenodigd voor het avondmaal.
Welnu, de hoofdzaak van deze handeling
is wederom de geestelijke betekenis, die ons dit beeld doet begrijpen, dat Ik
in deze gelijkenis Mijn discipelen en de andere aanwezigen op het hart wilde
drukken.
Het uitnodigen van anderen om deel te
nemen aan een maaltijd berust op het belangrijke feit, dat de mens niet alleen
lichaam, maar ook geest is en dat, ofschoon hij vaak slechts iets lichamelijks
verricht, zijn geest en ziel daarbij niet verwaarloosd mogen worden. Dit is een
van de diepgaande bewijzen van de dubbele natuur van het menselijk organisme,
afgezien van Mijn godsvonk, die Ik in u gelegd heb. Zelfs de dieren voelen de
behoefte om samen te leven en zijn alleen, wanneer zij zich bij elkaar hebben
aangesloten, dus alleen verenigd, vrolijk en tevreden.
Uw knappe materialisten geloven, dat
de hele wereld alleen door kracht wordt bewogen en aangedreven en uit stof
bestaat - twee dingen, die zij echter zelf niet goed kunnen verklaren. Zij
zouden zichzelf eens bij een eenvoudig maal moeten observeren, dan zouden zij
gemakkelijker dan bij alle andere onderzoekingen ervaren, dat de mens twee
kanten heeft, dat hij bestaat uit het materiële en uit het geestelijke, waarbij
het ene slechts dan gedijt en gezond is, wanneer het andere ook zijn deel
krijgt. Zij zouden zich overtuigen, dat een gerecht alleen dan goed bekomt,
wanneer het met geestelijke voeding, met liefde vermengd is en zo met de beide
hoofdelementen van het menselijk wezen overeenkomt.
Deze onbewuste drang van de meeste
mensen om ook geestelijk voedsel tot zich te nemen, is de reden waarom zij een
maaltijd in gezelschap verkiezen boven het alleen eten, waarom de wens zich in
een ieder duidelijk doet kennen om ook anderen bij een maaltijd uit te nodigen
en waarom er ook in het huiselijke leven voor gezorgd wordt het middag - en
avondmaal samen te gebruiken.
Dat deze behoefte om vrolijk bij
elkaar te zijn ook kan ontaarden in het extreme, waarbij de mens zijn
geestelijk ik totaal vergeet of zelfs door dronkenschap verliest, dat past niet
in ons onderzoek, omdat Ik alleen spreek over mensen, bij wie het geestelijke
nog de overhand heeft boven het lichamelijke. Wij gaan dus aan deze twee veel
voorkomende gevallen voorbij, waarin de geestelijk geschapen mens, ondanks zijn
hogere bestemming, ver beneden het dier zinkt.
Wij zijn bij het punt aangekomen,
waarop wij zowel het avondmaal als de reden van de uitnodiging verklaard hebben
en kunnen nu overgaan tot een nadere beschouwing van de gelijkenis, zoals Ik
deze aan Mijn discipelen en aan de Farizeeën heb gegeven.
In de voorgaande verzen van dit
hoofdstuk wordt u getoond, hoe Ik de Farizeeën en de hoger geplaatsten een
kleine wenk wilde geven, dat niet trots, maar bescheidenheid het sieraad van de
mens is. Ik vermeldde daar, dat het beter is zich als genodigde gast aan een
maaltijd eerder naar de laagste plaats dan naar de hoogste te begeven, opdat
men niet beschaamd zou worden bij een terechtwijzing. Ik sprak tot hen:
"Wie zich zelf verhoogt, zal vernederd worden, en wie zich zelf vernedert,
zal verhoogd worden!", hetgeen met andere woorden wil zeggen: geef geen
gehoor aan uw eigenliefde om te ontdekken, welk een moreel geestelijke waarde
u hebt, maar verwacht dit oordeel van andere personen, die wijzer en hoger
geplaatst zijn! Zo ontloopt u iedere terechtwijzing; want wie zich zelf op deze
manier beoordeelt, is ook reeds geoordeeld. Toen Ik hen verder zei, dat een
mens, wanneer hij iemand uitnodigt, met deze uitnodiging zo mogelijk ook een
daad van broederliefde moet verbinden, deed Ik dit om hen te laten zien, dat de
mens bij iedere handeling, ook bij de meest onbeduidende, zijn hoge geestelijke
adel indachtig moet zijn. Daarom zei Ik tot hen: Verplicht anderen niet uw
liefdedienst te beantwoorden met wederdienst; want zou het u vergolden worden,
dan houdt de werking van uw goede daad op, als had u er geen gedaan. Handel
daarom zo - ook wanneer ondank uw loon zou zijn - dat de ontvanger van een
weldaad ze u nooit, of hoogstens in geringe mate kan vergelden! Daarmee laat u
zien dat u hogere principes hebt gevolgd dan enkel wereldlijk belang.
De gevolgen van deze uitnodigingen,
zoals Ik die in de gelijkenis aanvoerde, waar iedere uitgenodigde gast zich met
uitvluchten verontschuldigde, moesten Mijn toehoorders laten zien hoe weinig
dank en erkenning men ontvangt, wanneer men weldaden en gunsten uitdeelt aan
hen, die het niet nodig hebben. Zo zag diegene, die het avondmaal wilde geven,
om het niet tevergeefs bereid te hebben zich gedwongen, zijn knecht dichtbij en
ver de straat op te sturen om alle armen, lammen en dorstigen voor de maaltijd
te verzamelen, opdat deze niet verloren zou gaan.
In dit geval heeft de heer des huizes weliswaar
geen daad van mensen of naastenliefde beoefend - want het was niet zijn
oorspronkelijke bedoeling om dergelijke gasten aan tafel te hebben -; maar de
nood dwong hem tot een dergelijke stap. Hij nam echter voortaan als regel aan
meer rekening te houden met de geestelijke toestand van de mensen, en de waarde
of onwaarde van zijn medemensen niet meer te meten naar hun aardse goederen.
Dit en nog meer wordt uit dit
hoofdstuk duidelijk, omdat elk woord uit Mijn mond iets oneindigs inhoudt. Wij
zullen dit echter afsluiten en onze aandacht richten op de verklaring in
hoeverre deze gelijkenis toepasselijk is op de huidige tijd of op de mensheid
in het algemeen, opdat u er een geestelijk en blijvend nut uit kunt halen.
Het grote avondmaal, dat Ik van plan ben
om binnenkort aan de mensheid te geven, laat zich uit al het voorafgaande
gemakkelijk verklaren. Ik nodigde uit en heb reeds sedert lang de hele mensheid
tot deze maaltijd uitgenodigd, waar zij na gedane arbeid, tevreden over
zichzelf, zich zal verheugen over de volbrachte levenswandel en dan, na de
geestelijke rust getroost de nieuwe, aanbrekende morgen van een nimmer
eindigende dag tegemoet kan zien.
Maar zoals het de heer des huizes in
de gelijkenis verging, zo vergaat het ook Mij. De meesten verontschuldigen zich
vanwege louter wereldse zaken en versmaden of mijden Mijn tafel, waarop Mijn
geestelijk hemels brood van liefde, deemoed, zachtmoedigheid en onvoorwaardelijk
vertrouwen opgediend zal worden. En waarom? Omdat zij tijdens hun hele
levenswandel juist de tegenovergestelde neigingen hebben aangehangen.
Zo zal ook Mij niets anders
overblijven, dan Mijn knechten en dienaren, die Mij trouw gebleven zijn, over
de gehele wereld uit te zenden om onder armen, kreupelen en lammen tafelgasten
te zoeken, die op hun levensweg genoeg gelegenheid hadden om - al was het geen
liefde - dan toch geduld en zachtmoedigheid te beoefenen tegenover hun
medebroeders. Doordat aardse goederen hun deels ontbraken, of dat zij weinig
van deze konden genieten, zijn zij verdraagzamer en gemakkelijker toegankelijk
geworden en genieten met vreugde van de op Mijn tafel uitgestalde spijzen,
omdat in hun lichamelijk en geestelijk lijden dit avondmaal voor hun aan het
eind van een moeizaam doorlopen levensbaan, toch op zijn minst het einde van
al hun lijden en ontbering is.
Het "lamme" en
"kreupele" moet ook betrokken worden op het geestelijk zieleleven,
omdat er toch verreweg meer geestelijke dan lichamelijke kreupelen zijn. Ook
zij zullen geholpen worden, omdat zij - verwaarloosd, maar niet bedorven - de
zuivere, ware geestelijke kost eerder zullen aannemen dan diegenen, die zich in
hun eigendunk verlicht wanen en geloven, geen belering nodig te hebben. Het zal
hen bij Mijn avondmaal net zo vergaan als de Joden, tot wie Ik eens zei, toen
zij Mijn woorden niet wilden aannemen, dat het hen ontnomen en aan de heidenen
gegeven zou worden.
Zo zal dan
het grote avondmaal voor Mijn wederkomst de waardigen van de onwaardigen
scheiden. Voor de een wordt de weg naar Mij aanzienlijk verkort, terwijl de
anderen, voor lange tijd terugverwezen, aan zichzelf worden overgelaten totdat
het ook in hen gaat dagen. Pas wanneer zij de gehele dag ijverig gewerkt,
gestreden en geleden hebben, pas dan, na lange tijdsruimten is ook bij hen een
avondmaal mogelijk. Ook het avondmaal, dat Ik voor Mijn heengaan met Mijn
discipelen hield, had hetzelfde doel, dat de uitleg van deze gelijkenis u
aangeeft.
Tijdens Mijn levenswandel op aarde
nodigde Ik het hele joodse volk, de heidenen en allen die Mij wilden horen uit;
maar de meesten verontschuldigen zich en Mij restten slechts de zwakken en de
verwaarloosden, die - ofschoon niet met aardse -, maar dan toch met vele
geestelijke goederen gezegend - eerder rijp waren om Mijn brood en Mijn leer
overal in de wereld uit te dragen.
Zo verkeert ook u momenteel in
dezelfde omstandigheden. Nog heeft zich geen rechter, geen hooggeplaatste
gemeld om naar Mijn tafel te gaan, waarop Ik hem de spijzen van een grote
geestelijke wereld kan opdienen. Zij keren zich allemaal van Mij af en alleen
de hard beproefden en door de wereld half verlatenen zijn het, die aan Mijn
woord gehoor geven. Uit dezen zal Ik dan ook Mijn schaar arbeiders vormen, die
voor Mij op de landwegen en achter de hagen de nog in sterke mate kreupelen en
behoeftigen moet zoeken. Zulke mensen zijn het gemakkelijkst voor Mijn
hemelrijk te winnen. Ze zijn het gemakkelijkst tot een kinderlijke gezindheid
en tot vertrouwen in Mij te brengen, omdat tijdens hun leven in hen nooit de
trotse verwaandheid ontwaakt is, die gewoonlijk bij diegenen te vinden is, die
door de goederen van de wereld een plaats verworven hebben, waardoor zij menen
het geestelijke Of te kunnen verloochenen Of geheel te kunnen missen.
Neemt ook u dit voorbeeld en deze
gelijkenis uit Mijn leerjaren als vingerwijzing, dat u ten eerste op iedere
handeling een geestelijk stempel moet drukken, en ten tweede, dat u slechts
door liefde, zachtmoedigheid en geduld weer liefde, hoop en vertrouwen kunt
oproepen. Streef ernaar dat uw maal gekruid zal zijn met rust en tevredenheid
en dat u niet de grote aanbrekende morgen van het eeuwig liefdesrijk tegemoet
ziet met angst en beven, wanneer uw levensdag afgelopen is en u rekenschap zult
gaan afleggen! Handel daarom alle dagen zo, als moest u vandaag nog van deze aarde
scheiden! Laat uw geweten iedere avond rekenschap afleggen en vraag uzelf:
"Zou ik gereed zijn, wanneer de Heer, mijn God, mij nu tot het avondmaal
zou uitnodigen?" - Alleen zo kunt u, alle dagen iets verbeterend, langzaam
maar zeker het huis van uw ziel opbouwen, opdat het zowel uiterlijk als
innerlijk het huis wordt van een door Mij, door Mijn goddelijke vonk veredelde
ziel, die eens waard zal zijn en daar met recht aanspraak op heeft, Mijn kind,
een kind van de Heer van de ganse schepping genoemd te worden.
Zo ziet u nu, hoe Ik u help om door
iedere tekst en door ieder vers uw innerlijk te vergeestelijken en te
veredelen, opdat u, allereerst zelf
waardig als werktuig, Mij eens kunt
dienen - en wel met succes - voor de hoge opgave, die Ik met u voor ogen had
toen Ik het toeliet, dat u, bevoorrecht onder zovelen, de genade geniet door
Mij met directe mededelingen opgevoed te worden voor Mijn doel en voor Mijn
grote geestesrijk.
Onthoud
dit goed! Ik kan het u niet vaak genoeg herhalen: Volhard! Het einde zal u
leren, dat Mijn woorden geen woorden van vergankelijkheid, maar woorden van
eeuwigheid zijn, zoals Ik zelf eeuwig was, ben en zal zijn! Amen.
29
De 2e
zondag na Trinitatis
Over het
verloren schaap
Luc. 15,3-32: En Hij sprak deze
gelijkenis tot hen en zeide: Wie van u, die honderd schapen heeft en er één
verliest, laat niet de negenennegentig in de wildernis achter en gaat het
verlorene zoeken, totdat hij het vindt? En als hij het vindt, tilt hij het met
blijdschap op zijn schouders, en thuisgekomen, roept hij zijn vrienden en zijn
buren bijeen en zegt tot hen: Verblijdt u met mij, want ik heb mijn schaap
gevonden, dat verloren was. Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in de
hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig
rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben.
Of welke vrouw, die tien schellingen
heeft, en er één verliest, steekt niet een lamp aan en veegt het huis en zoekt
zorgvuldig, totdat zij hem vindt? En als zij hem gevonden heeft, roept zij haar
vriendinnen en buren bijeen en zegt: Verblijdt u met mij, want ik heb de
schelling gevonden, die ik verloren had. Alzo is er, zeg Ik u, blijdschap bij
de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert.
En
Hij zeide: Iemand had twee zonen. De jongste van hen zeide tot de vader: Vader,
geef mij het deel van ons vermogen, dat mij toekomt. En hij verdeelde het bezit
onder hen. En weinige dagen later maakte de jongste zoon alles te gelde en ging
op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen verkwistte in een leven van
overdaad. Toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood
over dat land en hij begon gebrek te lijden. En hij trok er op uit en drong
zich op aan een der burgers van dat land en die zond hem naar het veld om zijn
varkens te hoeden. En hij begeerde zijn buik te vullen met schillen, die de
varkens aten, doch niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot zichzelf en zeide:
Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om
van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader,
ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te
heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. En hij stond op en keerde naar
zijn vader terug. En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met
ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem.
En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik
ben niet meer waard uw zoon te heten. Maar de vader zeide tot zijn slaven:
Brengt vlug het beste kleed hier en trekt hem aan en doet hem een ring aan zijn
hand en schoenen aan zijn voeten. En haalt het gemeste kalf en slacht het, en
laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weer levend
geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren.
Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij
muziek en dans. En hij riep een van de knechten tot zich en vroeg, wat er te
doen was. Deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het
gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft. Maar hij
werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en
drong bij hem aan. Maar hij antwoordde en zeide tot zijn vader: Zie, zovele
jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt
gij nooit een geitebokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Doch nu
die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen,
hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. Doch hij zeide tot hem:
Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. Wij moesten
feestvieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was dood en is levend
geworden, hij was verloren en is gevonden.
(30
maart 1872)
Dit hele hoofdstuk van Mijn evangelist
Lucas gaat over het verlorene en over de vreugde van het weervinden. Aan de
aanwezige schriftgeleerden en Farizeeën werd in drie gelijkenissen uitgelegd,
waarom Ik niet de gezonden, maar de zieken, niet de goeden en rechtvaardigen,
maar de zondaars opzocht. Om ook deze gelijkenissen in hun ware zin te
begrijpen, moeten wij - zoals bij de meeste teksten - de belangrijkste woorden
er uit iets nader verklaren; want ofschoon u een taal hebt en u gebruik maakt
van woorden als uitdrukking van uw gedachten, moet Ik u eerlijk zeggen dat u
van alle gebruikte woorden de diepe betekenis niet begrijpt. En dus moet Ik
zowel als leraar en uitlegger van Mijn evangelie, bij u ook nog als taalleraar
optreden.
Uit deze drie gelijkenissen - van het
verloren schaap, van de verloren schelling en van de verloren zoon - moet het
volgende worden verduidelijkt: Ten eerste: Wat betekent "verloren"?
Ten tweede: Waarom verlangt men er zo
naar om het verlorene terug te vinden?
En ten derde: Waarom beleeft men zo'n
buitengewone vreugde aan het teruggevondene, een vreugde die vaak veel groter
is dan die over dingen die men nog in bezit heeft, welke waardevoller en
belangrijker zijn?
Zie, deze drie vragen moeten
allereerst behandeld worden, voordat we kunnen overgaan tot de geestelijke
verklaring en tot de geestelijke toepassing op u en op het hele mensengeslacht,
ja op de hele zichtbare schepping; want wanneer men om iets vraagt, dan moet
men eerst precies en duidelijk de bedoeling van de vraag en haar waarde kennen,
omdat daardoor het antwoord reeds half gegeven is.
Daarom zullen wij nu systematisch met
de eerste vraag beginnen, welke luidt: Wat betekent het woord
"verloren"?
Zie, dit woord geeft de gedachte aan,
welke diegene ondervindt, die iets wat hem toebehoort of hem waardevol is,
hetzij een persoon of zaak, ontrukt ziet aan zijn invloedssfeer en waar hij
geen gebruik meer van kan maken of enig genot van kan hebben. Verloren is ieder
ding dat een andere bestemming heeft gekregen of een andere richting gevolgd is
dan hem is toegewezen.
Wanneer nu deze betekenis zo diep in
het zieleleven van de mens kan ingrijpen, dan ontstaat daaruit de tweede,
hierboven aangehaalde vraag, die luidt: Waarom verlangt men zo naar het
verlorene?
Het antwoord daarop luidt: Omdat de
zielerust van de mensen door het verlies verstoord werd en de mens ernaar
verlangt zijn evenwicht weer terug te krijgen. Het verlorene heeft dus voor de
bezitter eigenlijk een geestelijke waarde, die vaak verreweg groter is dan de
materiële waarde ervan.
De mens verlangt er dus naar om het
verlorene weer in zijn bezit en binnen zijn invloedssfeer te krijgen. Hij zal
zich bij het terugvinden verheugen, omdat het ontbrekende weer in zijn vroegere
positie en op zijn plaats terecht komt en hij het weer voor die bestemming kan
aanwenden, die hij als de beste gedacht had.
Vanuit dit verlangen volgt de ijver
voor het zoeken of het aanwenden van alle mogelijke middelen, om het verlorene
weer in bezit te krijgen, een bezigheid, die vaak met moeite en inspanning
gepaard gaat en waaruit dan vanzelf de derde vraag naar voren komt, die luidt:
Waarom verheugt men zich meer over het
teruggevondene, dan over dat wat men reeds in bezit had? Dat laat zich
gemakkelijk verklaren. Omdat namelijk het weervinden, resp. het zoeken, moeite
kost en deze inspanning door het vinden beloond werd!
Daar nu echter een vreugde - welke dan
ook - pas dan echte vreugde wordt wanneer men ze kan delen met anderen, zo zijn
deze aangevoerde gelijkenissen ook daarom de aandacht waard, omdat zij ook dit
zielsgenot niet vergeten, maar het erbij vermelden. Eveneens is in deze drie
gelijkenissen, die Ik koos uit verschillende levensomstandigheden, ook de pijn
uitgedrukt om wat verloren is, overeenkomstig ieder beeld.
Voorop staat de vergelijking van een
herder, die een verloren schaap zoekt. Deze gelijkenis gaat in tegen de
opmerking, dat Ik gezelschap opzocht van in de ogen van de schriftgeleerden en
Farizeeën met zonden belaste mensen.
Wat is een herder?
Zie, een herder is een mens, aan wie
een zeker aantal dieren is toevertrouwd, die hij naar de juiste weideplaats
moet leiden en in geval van nood voor alle gevaren moet beschermen. De herder
is juist vanwege deze opdracht aan zijn heer verantwoording verschuldigd, dat
geen van de hem toevertrouwde dieren schade lijdt en dat zij steeds voldoende
voer hebben, waartoe de herder de geschikte plaats moet uitzoeken.
Daar Ik met zondaars at en op deze
wijze bewees, dat Ik juist de zieken bevoorrechtte tegenover de gezonden, die
geen geestelijke arts nodig hadden, was juist deze gelijkenis over het verloren
schaap het meest geschikt om Mijn discipelen het principe van Mijn gedrag
duidelijk te maken; want een verloren, verdwaald schaap is – figuurlijk
gesproken - net als een niet bekeerd, een niet geestelijk geleid of ziek mens.
Zoals een verdwaald schaap
blootgesteld is aan ongelukken en ten prooi kan vallen aan roofdieren of in
afgronden kan storten, welke gevaren het niet vaak kan beoordelen, evenzo loopt
een verdwaald, geestelijk ziek mens, die - misleid door de wereld - van zijn
geestelijke bestemming niets weet, het gevaar om zijn eigenlijke bestemming als
lid van een toekomstig, eeuwig rijk geheel mis te lopen, om pas na lange
tijdsruimten door groot lijden en bittere ervaringen daar te komen, waar Ik hem
langs de kortste weg wilde leiden.
Ik zei: De herder is verplicht om zijn
schapen naar goede weiden te leiden en dit was immers ook Mijn plicht, toen Ik
eraan begon om de mensen van de dwaalwegen, waarop zij zorgeloos wandelden,
weer terug te leiden op het ware levenspad, naar hun eigenlijke, geestelijke
bestemming.
Het voorbeeld van de herder voerde Ik
daarom aan, omdat het ten eerste voor de mensen in die tijd het gemakkelijkst
te begrijpen was en omdat het het meest overeenkwam met Mijn roeping als
Mensenzoon, doordat Ik, de op aarde nedergedaalde Wijsheid, er naar streefde om
Mijn Vader de verloren kinderen, net als de verdwaalde schapen van een herder,
weer terug te brengen.
Zoals de vreugde van een herder groot
is wanneer hij na lang zoeken en ronddwalen zijn verloren schaap, het hem
toevertrouwde goed, terugvindt, zo is ook Mijn vreugde groot over een
teruggevonden ziel. Om dit vergelijk echter nog duidelijker te maken koos Ik de
tweede gelijkenis, die spreekt van een vrouw, die een schelling verloor en
alles doorzocht om hem weer te vinden.
Ik wist goed, welke waarde de
Farizeeën en schriftgeleerden hechtten aan geld en dus was dit ijverige zoeken
van de vrouw - juist aan hun denkwijze ontleend - voor hen gemakkelijk te
begrijpen. Men kan immers ook bezorgd zijn over een kleine munt en net zo lang
zoeken, tot zij gevonden is!
Ik had nog andere redenen, toen Ik hen
eerst de gelijkenis van het verloren schaap als wezen met een ziel, daarna het
verlies van materieel goed van vermeende waarde en tenslotte het verlies van de
geestelijke waarde in de verloren zoon voorlegde. Ik wilde hen daarmee zeggen,
dat verliezen die betrekking hebben op de ziel licht te vervangen zijn,
materiële verliezen moeilijker en geestelijke het moeilijkst.
Want bij de eerste kan door
omstandigheden en gebeurtenissen de verdwaalde van zijn verkeerde standpunten
afgebracht worden, waarop hij de juiste weg weer begint op te gaan. Materiële
verliezen echter oefenen gewoonlijk zo'n zware druk uit op de ziel, dat zij
wankelt in vertrouwen op Mij, ja geheel vertwijfelt en vanwege het gewende
leven al het mogelijke doet om de wereldlijke genoegens weer terug te krijgen.
De door Mij genoemde vrouw zou zich met de overige negen schellingen tevreden
hebben kunnen stellen; alleen, het verloren penninkje lag haar zo na aan het
hart, dat zij liever alles doorzocht om het te vinden. Dat Ik ook bij deze
gelijkenis niet de materiële toedracht, maar alleen het geestelijke voor ogen
had, is logisch. Daarom zei Ik ook, toen de vrouw bij het terugvinden van de
verloren schelling de vondst meedeelde aan alle buurvrouwen en vriendinnen,
dat in de hemel een zelfde vreugde zal zijn over een zondaar die boete doet,
dus over een van de ondergang geredde ziel.
Wat de derde gelijkenis van de
verloren zoon betreft, had Ik Mijn toehoorders inmiddels zo ver binnen het
bereik van het geestelijk begrip betrokken, dat Ik hen als grootste en laatste
voorbeeld een vertelling kon geven, waarin het niet om materieel verlies ging,
maar om het verlies van de geestelijke waarde van een mens, die, niet aan zijn
eigen waarde denkend, zich alleen aan de wereld en haar genoegens overgeeft en
alle andere banden die hem verbonden met zijn huis en familie verbreekt en de
wereld binnenstormt en alle hartstochten de vrije teugel laat, totdat hij
afgemat en geestelijk vernietigd pas in het grootste ongeluk de diepte van de
afgrond beseft, waarin hij zich vrijwillig stortte.
In het eerste voorbeeld was het een herder,
die een ver onder hem staand wezen, een schaap van de ondergang redde, daar hij
het weer bij de zijnen bracht. In het tweede geval was het een vrouw, die, haar
materieel bezit terugvindend, zich gelukkig achtte. In beide gevallen is alleen
het wereldlijke als voorbeeld gebruikt. In de derde gelijkenis echter komt bij
al deze mogelijke verliezen nog de vaderliefde, die een nog groter en
waardevoller verlies lijdt. Deze gelijkenis was met betrekking tot Mij, als
Vader van alle schepselen, 't meest van toepassing, omdat in haar enerzijds de
rouw over een verloren ziel en anderzijds de nooit aflatende barmhartige liefde
van een liefhebbende vader met al haar gevolgen figuurlijk beschreven is.
Het voorbeeld van de verloren zoon,
aan het menselijke leven ontnomen, was het allerbelangrijkste, omdat Ik daarin
Mijn toehoorders naast de familiebanden liet zien hoe een vader moest zijn en
hoe er helaas bij hen maar heel weinigen zo waren. Ik wilde hen door de vreugde
van de vader over de teruggekeerde zoon laten zien, hoe groot de vreugde van de
Schepper van alle wezens wel zal zijn wanneer Hij de mensen, die Hij vrij in de
wereld heeft geplaatst, weer vrijwillig naar Zich terug ziet keren. Dat de
vreugde in Mijn geestelijke wereld over iemand die zo terugkeert nog groter is
dan de vreugde bij de terugkeer in een gezin van een sinds lang vermist
familielid, kon Ik hun in deze gelijkenis begrijpelijk en duidelijk maken door
figuurlijk van een feest te spreken, dat de vader aanrichtte ter ere van de
terugkeer van zijn reeds lang dood gewaande zoon.
Zo waren deze gelijkenissen drie
taferelen uit het menselijke leven, die niet alleen in die tijden te vinden
waren, maar zich telkens weer herhalen en ook bij u te vinden zijn.
Om de verloren schapen en zonen weer
te redden, de eersten zelf naar huis te leiden en de laatsten er toe te bewegen
vrijwillig om te keren, schuw Ik geen moeite. Waarschuwingen, benarde
toestanden van allerlei aard, ziekten en sterfgevallen moeten hen voortdurend
voor ogen houden, dat er nog een andere wereld is dan de gewoon zichtbare.
Niets laat Ik achterwege en zelfs de hele schepping is er een voorbeeld van, op
welke wijze de verloren zoon geleidelijk weer naar Mij, Zijn Schepper en Vader,
moet terugkeren. Reeds sedert aeonen van tijdsruimten speelt dit proces zich
af op andere werelden. Op deze, uw aarde nadert het spoedig zijn eind. Daardoor
zal een grote stap beëindigd zijn, opdat het gebonden geestelijke zich
gemakkelijker en sneller kan ontwikkelen om tot de bestemming te komen,
waartoe Ik deze aardbol en zijn bewoners heb uitverkoren.
Alles in het hele universum moet zich
vergeestelijken, moet omhoog stijgen; maar u, mensen, voor wie Ik zelf naar de
aarde kwam, hebt een grotere taak voor u liggen dan miljoenen andere geesten op
andere werelden; want niet zonder reden en doel koos Ik uw aarde uit en op haar
Mijn eigen verdeemoediging als voorbeeld voor Mijn hele geestesrijk.
Daarom bent u allen hier ook meer met
beproevingen omgeven, omdat de prijs van uw toekomstig bestaan een grotere is dan
die van veel op andere werelden levende wezens, die langzaam hun louterings - en
veranderingsproces doormaken, terwijl u, met het grote licht van Mijn woord en
Mijn voorbeeld uitgerust, door een sterke wil in korte tijd daar kunt komen,
waar andere wezens pas na ondenkbare tijdsruimten geraken. Hier op deze kleine
aarde moet het proces van vergeestelijking sneller plaatsvinden. Alle middelen
zijn nu voorhanden en alle beschikkingen getroffen, dat de mensen, naarmate zij
zichzelf, hun ziel en door haar hun lichaam vergeestelijken, ook terugwerkend
de in de duistere materie gebonden geesten tot een sneller voortschrijden
aandrijven; want voor grof gebouwde zielen is een grove, starre materie nodig
en voor fijnere, geestelijk ontwikkelde wezens een lichtere ondergrond. Zoals
de mensheid zich dus vergeestelijkt, zo volgt haar stap voor stap ook de wereld
na, die haar als woonplaats is aangewezen.
Daarom haast u, om al het mogelijke
bij te dragen tot dit proces van vergeestelijking! Begin bij uzelf; want hoe
meer u zelf het wereldlijke kunt ontberen, des te meer vergeestelijkt zich uw
innerlijk! Uiteindelijk licht dit door de uiterlijke vorm heen en vertoont
daardoor een afspiegeling van de innerlijke waarde.
Dit voortschrijden, hoe meer dit zich
in het begin bij enkelen en later bij velen openbaart, zal de grote oplossing
van Mijn geestelijke vraag naderbij brengen, waar Ik dan, als de ene Herder, u
allen als Mijn schapen op de vette weiden van het hemelse licht al het
geestelijke zal laten ontvangen, wat een liefhebbende Vader voor u sinds aeonen
van tijden heeft voorbereid.
Zorg er
daarom voor dit doel zoveel mogelijk na te komen! Gedenk de vreugde van de
geesten en wezens die aan uw lot deelhebben. En ofschoon leed en strijd van
allerlei aard dit voortgaan moet begeleiden,
is het einddoel toch al deze moeiten waard. De eigen vreugde, alle
moeite te hebben doorstaan, de vreugde van hen die met u jubelen in het
hiernamaals, de beloning met Mijn eeuwige Vaderliefde en de eeuwig durende
stijging van zaligheid naar zaligheid, van genot naar genot zullen u de lichte
ongemakken van een kort leven van beproeving doen vergeten.
Volg daarom de Herder en verdwaal niet
weer op andere wegen, nadat Hij zoveel moeite heeft gedaan om u de goede weg
naar het eeuwige leven en naar Zijn kindschap te wijzen! Amen.
30
De 3e
zondag na Trinitatis
De
wonderbare visvangst
Luc. 5, 1-11: En het geschiedde, toen
de schare op Hem aandrong en naar het woord Gods hoorde, dat Hij zelf aan de
oever van het meer Genezareth stond, en Hij zag twee schepen aan de oever
liggen. De vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten. Hij ging in één
van de schepen, dat van Simon, en vroeg hem de zee in te gaan, niet ver van de
oever. En Hij zette Zich neder en leerde de scharen van het schip uit. Toen Hij
opgehouden had met spreken, zeide Hij tot Simon: Ga naar diep water en zet uw
netten uit om te vissen. En Simon antwoordde en zeide: Meester, de gehele nacht
door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op uw woord zal ik de
netten uitzetten. En toen zij dit gedaan hadden, haalden zij een grote menigte
vissen binnen, en hun netten dreigden te scheuren. En zij wenkten hun makkers
in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En dezen kwamen en vulden
beide schepen, tot zinkens toe. Toen Simon Petrus dit zag, viel hij neder aan
de knieën van Jezus en zeide: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens,
Here. Want verbazing had hem en allen, die bij hem waren, aangegrepen over de
vangst der vissen, welke zij gevangen hadden; evenzo ook Jakobus en Johannes,
de zonen van Zebedeüs, die metgezellen van Simon waren. En Jezus zeide tot
Simon: Wees niet bevreesd, van nu aan zult gij mensen vangen. En zij trokken de
schepen op het land en lieten alles achter en volgden Hem.
(1 april 1872)
In dit hoofdstuk gaat het niet over
gelijkenissen of beelden, waarin veel geestelijks verborgen ligt, maar Lucas
vertelt u van het winnen voor Mij van één van Mijn ijverigste discipelen, van
Petrus, vroeger Simon genaamd en zijn medewerkers Jakobus en Johannes, de zonen
van Zebedëus. Lucas vertelt u hoe Ik de visser Simon voor Mij won door hem te
laten zien, dat wie een vast vertrouwen in Mij heeft nooit in zijn
verwachtingen bedrogen wordt, vooropgesteld dat zijn wensen ook in Mijn ogen
als billijk en rechtmatig worden beschouwd en tot geestelijke vooruitgang
zullen strekken.
Het uitwerpen van het net door Simon,
ondanks zijn overtuiging dat het tevergeefs zou zijn en de rijke visvangst
hebben een dubbele betekenis. Ten eerste bewees het de visser, dat Mijn macht
groter was dan de heersende omstandigheden en ten tweede toonde het hem, dat
zijn vertrouwen in Mij niet onbeloond bleef. Toen Petrus hierop onderscheid
tussen Mij en hemzelf leerde kennen, riep hij smekend uit: "Heer, ga uit
van mij, want ik ben een zondig mens!", en Ik, zijn toekomstige roeping
vooruit wetend, antwoordde hem: "Wees niet bevreesd, van nu aan zult gij
mensen vangen!"
Dat Ik bijna al Mijn discipelen koos
uit de visserstand heeft zijn goede geestelijke grond daarin, dat hun arbeid op
het beweeglijke element, het water en de daarmee verbonden gevaren hen meer aan
een God, aan een voorzienigheidsleer bond en zij daardoor religieuzer, vromer
en ook tengevolge van hun hoofdvoedsel, de vis, vredelievender gezind waren dan
andere, vleesetende mensen.
Ik leidde de omstandigheden gewoonlijk
zo dat zij, zonder Mijn bedoeling te bemerken en Mijn invloed te voelen, zelf
tot Mij kwamen en Mij volgden. Dit was ook hier weer het geval. Ik wilde door
een wonder - naar uw denkwijze - hun harten winnen en ze aanzetten tot de grote
stap om alles in de steek te laten en Mij alleen te volgen, wat niet zo
eenvoudig was als u misschien gelooft. Ik moest deze voorwaarde stellen; want
in die tijd en in verband met het toekomstige leerambt van Mijn discipelen was het
een onmogelijkheid Mij te volgen en gelijktijdig de wereld of zijn familie toe
te behoren.
Tegenwoordig is het niet meer nodig
Mijn volgelingen dergelijke zware voorwaarden op te leggen, omdat de omstandigheden
anders zijn; en zou Ik zoiets verlangen, dan zou het aantal van Mijn
volgelingen zeer gering uitvallen. Want bij zo'n aangenaam, reeds van de jeugd
af aan gewend gezinsleven en bij zulke huiselijke verhoudingen zou het voor de
meeste mensen die zich nu zo enthousiast voor Mijn leer tonen, onmogelijk zijn
om alles te verlaten en Mij te volgen, zoals eens Mijn discipelen deden.
Ook onder u, die zich voor Mij en Mijn
leer zo geestdriftig wanen, zouden weinigen de karaktersterkte bezitten om uit liefde
tot Mij deze stap te doen, ook wanneer zij Mij, zoals eens Mijn apostelen,
zichtbaar in hun midden zouden zien leven en werken. Ik heb zulke middelen nu
niet meer nodig en weet even goed ook langs andere wegen Mijn doel te bereiken
dan eens onder die voorwaarden, waarvan de vervulling Mijn volgelingen pas tot
Mijn discipelen maakte.
Nu verlang Ik van u en van allen, die
Mij willen navolgen de eigenschappen van Petrus, namelijk zijn onbegrensd
vertrouwen in Mij en de duidelijke erkenning van zijn eigen onwaardigheid.
Omdat hij niet meende waardig te zijn om in Mijn nabijheid te blijven en te
leven, zo heeft deze vrijwillige vernedering voor Mij, de visser Simon tot de
"rots", tot "Petrus" gemaakt, waarop Ik Mijn kerk wil
bouwen, die hemel en aarde nimmer zullen verwoesten. Zijn vast vertrouwen op
Mij, reeds bij zijn eerste ontmoeting, versterkte zich allengs en werd tot een
rots van zijn geloof.
Als Ik dus deze tekst als woord tot u
en de gezamenlijke gelovige mensheid richt, dan koos Ik hem daarom uit, omdat
Ik u als voorbeeld de man voor ogen kan brengen, die u bovenal moet navolgen.
Ook Johannes, als gepersonifieerde
liefde, is een gids en leidster van de eerste orde aan de geestelijke hemel;
maar om aan hem gelijk te worden en zijn bijnaam "Mijn geliefde" te
verdienen, moet u allereerst de school van Petrus doorlopen, en deze school is
voor u de wereld met haar verzoekingen.
Tussen de klippen van de wereld, waar
alle mogelijke omstandigheden en gebeurtenissen ertoe bijdragen juist dat
mooi, aangenaam en bijzonder belangrijk te vinden, wat slechts uiterlijk
glanst, maar geen duurzaamheid, doch vergankelijkheid in zich bergt, juist
temidden van deze verzoekingen moet uw geloof en vertrouwen zich allereerst versterken.
Juist daar kunt u het beste zien, hoe gebrekkig u bent en op wat voor zwakke
voeten uw eigen morele kracht staat. Midden in het wereldse gebeuren zijn het
deze twee hoofdsectoren, die u steeds voor ogen moet houden: Mijn almacht en uw
onmacht! Anders is het onmogelijk om tot de rust van Johannes te komen, die
alleen maar liefde en kinderlijke, innige verering voor Mij voelde.
Deze tedere gevoelens, deze overgave
in Mijn handen, dit leven alleen voor het geestelijke, is voor de mensen en ook
voor Mijn aanhangers in de huidige wereldomstandigheden niet zo gemakkelijk en
niet zo eenvoudig uit te voeren, daar het verval van de wereld en zijn binnendringen
in het geestelijk leven de mensen te machtig is, zodat niemand er zich geheel
van zou kunnen bevrijden.
Uw opgave en die van Mijn huidige en toekomstige
aanhangers en volgelingen ligt daarin, allereerst - zoals Petrus - het
innerlijke, geestelijke "ik" te grondvesten op het vertrouwen in Mij
en op het vaste geloof, dat Ik niemand zal verlaten, hoe benauwend de
omstandigheden zich ook zouden voordoen, die op andere wegen schijnen te
wandelen, dan op die welke naar Mij leiden.
Wat Ik als Zoon en Vader, als Wijsheid
en Liefde, geestelijk ben in de schepping, dat stelden Petrus en Johannes voor
als Mijn discipelen. Petrus was het ten opzichte van de wereld te gebruiken
verstand en Johannes de ondanks alle valsheid in de wereld nooit aflatende
goedheid des harten, van welke eigenschappen de eerste overeenkomt met Mijn
wijsheid en de laatste met Mijn liefde.
Zo moet ook u er naar streven de
woorden, die Ik tot Mijn discipelen sprak, geestelijk op te vatten: "Wees
listig als de slangen en eenvoudig als de duiven!" Want de list van de
slang betekent in geestelijke zin de wereldwijsheid en de eenvoud van de
vriendelijke duif beduidt de deugd, die niets arglistigs en niets slechts denkt
of uitvoert.
Zo ziet u, hoe in de woorden, werken
en wonderen van uw Jezus gedurende Zijn leraarsjaren alles van geestelijke
oorsprong is en alles een geestelijke betekenis heeft. Het is voldoende dat men
met geestesogen de innerlijke betekenis van de gebeurtenissen overweegt, zodat
de dichte sluier van onbegrip zich langzamerhand opheft en zuivere, heldere
waarheid daar verschijnt, waar men tevoren slechts mystieke en onsamenhangende
woorden had gelezen. Zoals de natuur voor de wedergeborene, de geestelijk
gevorderde een levend boek wordt, waarin hij niet alleen voordelen voor het
aardse leven leest, maar waarin hij waarschuwingen en geestelijke wenken
opgetekend vindt, evenzo is Mijn u achtergelaten boek, de Bijbel, een eeuwige
vindplaats, waarin unieke en meest heerlijke waarheden verborgen liggen, welke
Ik heb voorbehouden aan diegenen, die, na Petrus' school te hebben doorlopen,
bij de liefde van Johannes zijn aangekomen.
Legt u zich er daarom ook op toe,
terwijl u midden tussen de doornen wandelt, toch met ongedeerde voeten uw doel
te bereiken, dat aan het einde van alle verzoekingen en strijd de onbegrensde
liefde is, die figuurlijk in al het geschapene en geestelijk in Mijn
persoonlijke nabijheid rijkelijk het vertrouwen en het geloof zal belonen, dat
u tijdens uw levenswandel hebt getoond.
Herinner u Mijn waarschuwing aan
Petrus voor Mijn gevangenneming, toen Ik hem, die zich al sterk waande, door
Mijn voorspelling: "Eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen!"
aan zijn menselijke, zwakke natuur herinnerde, die hij eens daar in het schip
bekende, toen hij uitriep: "Ga uit van mij, O Heer; want ik ben een zondig
mens!" In de tuin op de Olijfberg toonde hij zich sterk, sloeg met het
zwaard er op in, was vol geloof en vertrouwen, maar kort daarna zie de zwakke
menselijke natuur - verloochende hij Mij driemaal uit angst!
Geeft u zich daarom ook niet aan de
illusie over, als zou u reeds de uitverkorenen en onfeilbaren zijn! Vertrouw op
Mij en niet op uw eigen kracht; want een lichte geestelijke windstoot is vaak
voldoende en het hele gebouw van geestelijk zelfbewustzijn en morele kracht
zakt in elkaar, dooreen gegooid als een door kinderen opgericht kaartenhuis en
u hebt aan uzelf dan het resultaat ervaren, dat de rots Petrus in Mijn
nabijheid beleefde, dat zonder Mij niets, maar met Mij alles uitvoerbaar is!
Zo moet ook deze tekst, die begint met
een grote visvangst, eindigen met dit kleine, doch belangrijke resultaat:
Wanneer u, evenals Simon er toe bestemd bent geen vissen, maar mensen in Mijn
geloofsnet te vangen, dan moet u allereerst bij uzelf beginnen en nooit buiten
beschouwing laten dat het geen woorden, maar daden zijn, gedaan met de edelste
bedoeling, die de naasten, uw broeders en zusters, in Mijn handen leiden.
Maar voordat dit mogelijk is moet u
zelf de levenswijsheid van Petrus en dan de liefde van Johannes reeds in uw
hart hebben en steeds indachtig zijn aan uw zwakheid en Mijn kracht. Op deze
manier volbrengt u Mijn wil ten opzichte van uzelf en ten opzichte van anderen,
waartoe u Mijn zegen nooit zal ontbreken. Amen.
31
De 4e
zondag na Trinitatis
De ware
gerechtigheid
Matth. 5, 20: Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet
overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het
Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
(2 april 1872)
Hier voor u in dit hoofdstuk ligt Mijn
hele leer als samenvatting van al datgene wat betrekking heeft op de mens. Er wordt
u getoond in hoeverre zijn lijden, zijn opoffering en strijd eenmaal een
geestelijke waarde zullen hebben en hoe hij zijn geweten als weegschaal en
richtsnoer voor alle gedachten, woorden en daden moet gebruiken, wanneer hij
eens Mijn kind genoemd wil worden.
Deze bergrede was de meest machtige
prediking, die Ik tijdens Mijn levenswandel op aarde gehouden heb en juist
daarom omvat zij alles wat Mij bewoog tot u op deze duistere aarde neder te
dalen en de grootste smaad te dulden voor de grootste triomf van Mij en Mijn
leer.
In deze prediking stelde Ik Mijn
toehoorders en discipelen alle zaligheden in een hoopvol vooruitzicht, welke
diegenen ten deel zullen vallen, die Mijn liefdegeboden onderhouden en om
hunnentwille beproevingen en lijden verdragen. Ik hield hun echter ook in
figuurlijke beelden het belang van hun opdracht voor, omdat Ik Mijn leer niet
tevergeefs wil prediken, maar wil dat ieder die haar hoort, haar ook zal
toepassen en verspreiden. Het zijn die teksten, die gaan over het zout der aarde,
over de stad op de berg en over het aangestoken licht, opdat het licht geve en
niet verborgen brandt onder de korenmaat.
Ik zei hun dat zij het zout der aarde
waren, wat overeenkomt met het etsende of aansporende aspect van de geestelijke
wereld, omdat het noodzakelijk is voor de activiteit, voor de verdrijving van
het slechte en voor de materiële stofwisseling.
Waar geen zout of een prikkelende stof
is, daar is geen leven, geen beweging, geen warmte en geen licht. Waar het zout
ontkracht wordt - zoals in het evangelie staat -, waar het bederft, daar
ontstaan de omgekeerde resultaten, om welke reden het moet worden uitgescheiden,
opdat de mensen het vertrappen. Vertrapt tot stof en zand zal het andere
scheppingen op een andere basis tot verdere vorming behulpzaam zijn, zoals het
door de mensen begane slechte, eveneens door Mijn beschikkingen tenslotte moet
bijdragen tot vooruitgang en verbetering van de geestelijke wezens, alleen in
andere vorm en onder andere omstandigheden.
Daarom waarschuwde Ik het volk en Mijn
discipelen, dat zij Mijn woord niet slechts moeten aanhoren en voor zichzelf
behouden, maar dat zij het ook aan anderen moesten meedelen en het zelf door de
daad verwezenlijken. Ik zei hun ook dat Mijn leer niet nieuw was, maar dat zij
enkel de door Mozes en de profeten gegeven raadgevingen in het ware licht
stelde, de zin van de woorden verklaarde en zo aan de gehele mensheid liet
zien, hoe al deze goddelijke voorspellingen en verordeningen van de door Mij
gezonden mannen steeds hetzelfde doel hadden, namelijk de mensen hun
geestelijke waarde te leren kennen en hen allen langs de kortste weg voor te
bereiden het grote geestelijke rijk binnen te kunnen gaan, zoals het past bij
wezens, die een goddelijke vonk van Mij in het hart dragen. Ik verzekerde
allen, dat Mijn woorden van eeuwige duur zijn, omdat zij door het eeuwige,
hoogste Wezen werden gegeven.
Ik zei hun ook, dat Ik iedere
versmading van deze Mijn geboden hier en in het hiernamaals zal bestraffen,
omdat Ik vooruit wist, dat in latere tijden mensen Mijn geboden van de liefde
als dekmantel zouden gaan gebruiken, waaronder zij, hun eigen belangen
navolgend, de hartstochten van haat en wraak ongestoord zouden uitoefenen.
Reeds in Mijn tijd bedreven de Farizeeën en schriftgeleerden hetzelfde spel met
de leer van Mozes en de profeten, waarom Ik tot Mijn discipelen en het rondom
Mij verzamelde volk de woorden sprak: "Want Ik zeg u: Indien uw
gerechtigheid niet beter is dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij
het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan!"
Ofschoon
slechts dit ene vers voor deze zondag gegeven is, moest Ik de voorgaande verzen
uit dit hoofdstuk eerst verklaren, opdat wij
logisch op dit twintigste vers komen en van daar uit verder kunnen gaan.
Omdat Ik de valse en schijnheilige
gerechtigheid van die kaste aanhaalde, aan wie in die tijd de macht en het
recht waren gegeven om de zin, de cultus en de dogma's van hun religie aan het
volk bij te brengen en te verklaren, en omdat Ik wist, op welke wijze zij dit
uitvoerden - niet naar Mijn, maar naar hun zin en plannen -, daarom was Ik
natuurlijk gedwongen om deze reeds gegeven geboden aan het volk en aan Mijn
discipelen beter uit te leggen en hun geweten ontvankelijker te maken. Ik moest
het ook daarom doen, omdat de priesters en geleerden in die tijd de geboden zo
verklaarden, dat het hun niet veel moeite kostte deze te vervullen, en omdat
hun daardoor een grote speelruimte overbleef om de meest afschuwelijke daden te
begaan zonder schijnbaar tegen de mozaïsche godsdienstwetten in te gaan; ja,
zelfs de indruk konden wekken, dat zij deze in de strengste zin uitoefenden.
Daarom volgen op het twintigste vers
alle andere echte liefdegeboden, die in die tijd juist als tegenstelling van
hetgeen men geloofde werden beschouwd; want vergelding, wraak, haat en
vervolging waren door enkele godsdienstige spreuken schijnbaar gerechtvaardigd.
Ook daarom zag men ze als tegenstellingen aan, omdat het veel gemakkelijker is
de dorst naar wraak en haat te koelen, dan degene te vergeven die vijandelijk
gezind is, of om diegene met weldaden te overspoelen die slechts kwaad in zijn
schild voert.
Juist daarom werd deze rede, in het
bijzonder vanaf het twintigste vers, de belangrijkste genoemd, omdat in haar
het symbool van de liefde, het vaandel van de naastenliefde en de vergeving
door Mij werden voorgesteld als enig richtsnoer voor de levensweg, daar Ik
allen toeriep: "Alleen onder dit vaandel en met deze allesomvattende
liefde, waarmee Ik als God en Schepper al Mijn wezens omvat, alleen met deze
liefde kunnen de mensen burgers van een geestelijk rijk, burgers van Mijn hemel
worden!"
Ik haalde
in de daarop volgende verzen verscheidene levensomstandigheden aan, waarin de
mens deze broeder - en naastenliefde moet en kan uitoefenen. Ik liet zien, hoe
ver deze liefde zal en moet gaan, willen uw daden voor Mij een geestelijke
waarde hebben. Ik plaatste de hoeksteen van offervaardigheid, waaraan zich
helaas in die tijd en tot op de huidige dag velen gestoten hebben.
Ik zei Mijn toehoorders: "Zoals Ik
als God de zon laat opgaan over goeden en bozen, zoals Ik de velden van
rechtvaardigen en onrechtvaardigen bevochtig met zegen brengende regen, zo
moeten ook Mijn ware volgelingen - verheven boven alle menselijke hartstochten,
met Mijn voorbeeld als Schepper en ook als Jezus voor ogen - iedereen met
gelijke liefde helpen, onbekommerd of u ooit wel of niet dank ten deel zal
vallen.
Ik bracht in deze rede het ideaal van
een geestelijk verheven mens naar voren en bewees door Mijn levenswandel zelf,
dat men zo leven kan, wanneer men wil. De inhoud van deze toespraak, of het nu
gaat over de beloofde zaligheden voor de lijdenden, strijdenden en geduldig
volhardenden, of over hoe ver de naastenliefde moet gaan, heeft vandaag nog
dezelfde geldigheid als vroeger en zal deze ook nooit verliezen, zolang Ik,
Mijn geestelijke - en Mijn materiële wereld bestaan. Want alleen door deze
geboden en het naleven ervan worden de verstandig levende wezens veredeld en
worden zij getuigen van hun goddelijke oorsprong, terwijl zij op de
tegenovergestelde, meest gebruikelijke en helaas nu nog door velen als juist
voorgestelde weg in plaats van naar geestelijke hoogte op te stijgen, naar
materiële diepte afzakken.
In
de volgende hoofdstukken van Mattheüs wordt deze leer nog verder uiteengezet,
opdat niemand zich kan verontschuldigen, als zou hij niet hebben geweten, wat
liefde tot God en naastenliefde in eigenlijke zin zijn. Zo vindt u ook in het
zesde hoofdstuk het enige gebed, dat Ik de Mijnen leerde, en dat u heden nog
kunt beschouwen als een allesomvattend gebed. Alleen moet u de diepe,
geestelijke zin van elk daarin besloten woord begrijpen; want weet, het is iets
anders wanneer u met uw eigen woorden bidt, of wanneer Ik u woorden in de mond
leg, die u in benarde omstandigheden, ja ook wel dagelijks tot Mij moet
richten, opdat Ik u Mijn hulpvaardige hand reik in de chaos van iedere nieuwe
dag, zodat u niet valt, maar Mijn bergrede steeds in gedachten houdt en als enig
richtsnoer op de weg van beproeving in dit aardse leven voor ogen hebt, om de
in het begin van ons hoofdstuk genoemde
zaligheden deelachtig te worden.
Ja, Mijn kinderen, ook naar u gaat
deze waarschuwing uit, zoals eens naar diegenen, die Mij bij de bergrede
aanhoorden, waar Ik zei: "Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is,
meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der
hemelen voorzeker niet binnengaan!" Ook tegen u zeg Ik: Wanneer u de
begrippen gerechtigheid, liefde, deemoed en vergeving niet serieuzer opneemt,
dan zij u door velen worden gepredikt en verkeerd uitgelegd, dan kunt u niet in
Mijn rijk komen en niet Mijn kinderen worden; want tot Mijn kinderen kunnen
slechts zij gerekend worden, die naar Mijn voorbeeld gewillig hun kruis dragen
en die als Ik, als voorbeeld van deemoed en zelfverloochening, alle aardse
genoegens ver achter stellen bij de geestelijke en bij Mijn hoofdprincipe
blijven, dat staat opgetekend in de uitspraak: "Mijn rijk is niet van deze
wereld!"
Mijn kinderen mogen geen kinderen van
de wereld zijn. Zij moeten er naar streven de hoogste morele hoogte te
bereiken, die de mens überhaupt bereiken kan. Zij moeten, zoals Ik, hun
hartstochten meester worden en vol vertrouwen aannemen wat Ik u voor hun
bestwil overzend. Zij moeten de wereld niet als een gevaar ontvluchten, maar
zij moeten er midden in al haar eigenaardigheden, genoegens en verzoekingen
naar de juiste waarde schatten, opdat zij er niet voor bezwijken. Zij moeten in
gedachten, woorden en daden zuiver van geweten zijn, opdat anderen niet alleen
geloof hechten aan hun woorden, maar ook in hun daden het werkelijke bewijs
kunnen zien van het gesprokene. Zij moeten, zoals in het evangelie staat, daar
staan als een licht, dat ver over alle oneffenheden van het menselijk leven
heen zijn rustig licht laat uitstromen, het licht van liefde, van vertrouwen en
vergeving.
Zo alleen kunnen ze, wanneer zij zelf
rechtvaardiger, liefdevoller en groter van vertrouwen zijn dan veel andere
verdwaalde kinderen, hen tot richtsnoer en als wegwijzer dienen en alleen zo
kunnen zij na de volbrachte levensloop en beproevingstijd er aanspraak op maken
door Mij als kind aangenomen te worden en in Mijn eeuwig grote geestelijke
rijk, in Mijn hemel binnen te gaan, waar hen voor al het doorstane en geledene
die zaligheden ten deel zullen vallen, die bij het begin van Mijn bergrede
beloofd worden.
Neem dit ter harte! Lees deze
prediking, die Ik meer dan duizend jaar geleden voor Mijn discipelen aan het
volk gehouden heb, vaak door! Zij bevat grote beloften en eisen aan u en aan
Mijn geestelijke wereld.
Wie deze voorwaarden niet wil nakomen,
diens leven komt overeen met een fraai ingebonden boek, dat echter alleen
witte, lege bladzijden bevat.
Streef er naar, uw levensboek vol
goede gedachten, woorden en daden mee te brengen in het andere leven! Ik heb u
immers in deze verzen laten zien, hoe de gedachten reeds een zich bezondigen
tegen Mijn geboden der liefde kunnen zijn; want vaak ontbreekt alleen de
gelegenheid om ze uit te voeren. Zou deze aanwezig zijn, dan volbracht de wil,
wat slechts vluchtige gedachten bleven.
Daarom hoed u allereerst voor zondige
gedachten! Zij verlagen uw innerlijke zielemens. Ontvlucht verder de gelegenheid
om zulke gedachten ten uitvoer te brengen! Bestrijd de gedachten en u zult
eerder macht hebben over uw handelen! Maar geeft u ze eerst de ruimte, dan bent
u reeds in het rijk van de zonde verstrikt en er hoeft slechts een geschikt
ogenblik te komen, - en uw ziel is door een ondoordachte daad van haar hele
schoonheid, haar zuiverheid, rust en tevredenheid en haar goede voornemens
beroofd!
Lees daarom deze verzen allemaal en
heel vaak door! Er wordt u daarin zoveel getoond, waarin u nog zo zwak bent en
zo vaak zondigt tegen u en tegen Mij. Daardoor bent u er nog ver van verwijderd
om aandeel in Mijn geestelijke hemelrijk te hebben.
Mor niet, wanneer Ik u door
omstandigheden steeds gelegenheid geef, u in dat te oefenen wat u nog het meest
ontbreekt, namelijk het vertrouwen in Mij en het voortdurend waakzaam zijn over
de bewegingen van uw eigen hart, om al het kwade en slechte dadelijk in de
kiem te smoren!
Zo, door voortdurende oefening neemt
uw kracht toe; zo wordt u bekwaam om te rechter tijd baas te worden over alle
verzoekingen; en zo, indachtig aan Mijn bergrede zult u ook eens het loon van
Mijn volgelingen ontvangen, wanneer uw taak hier op deze aarde eindigt en de
zege behaald is, om dan daar met hernieuwde kracht aan grotere opdrachten te kunnen
voldoen; want wie over weinig getrouw is geweest, die zal Ik daar over veel
plaatsen!
Gedenk uw Vader, die u niet voor niets
al deze woorden zendt! Gedenk dat Hij u tot dat zou willen maken, waartoe Hij u
geschapen heeft, namelijk tot Zijn geestelijke kinderen en daarmee tot die
wezens, die eens in Zijn rijk over werelden en miljoenen wezens het licht van
liefde en genade van hun eeuwig liefhebbende Vader zullen uitstrooien! Dat bij
zulke opdrachten wezens behoren, die geheel door leed en ongeluk beproefd en
dus gehard zijn, spreekt vanzelf, omdat zij de zuiverheid van gedachten en
daden als stempel op hun voorhoofd dragen en anderen omhoog kunnen trekken door
de verhevenheid van hun geest.
Daarom gaf Ik u deze uitvoerige
uiteenzetting van Mijn liefdegeboden, opdat u geen ruimte geeft aan de
invloeden van uw eigenliefde, om juist dat te verontschuldigen wat bij Mij
misschien de grootste zonde is, namelijk het spelen met gedachten, die het zaad
tot allerlei onrijpe en kwade daden zijn. Amen.
32
De
spijziging van de vierduizend
Marc. 8, 1-9: In die dagen, toen er
weder een grote schare bijeen was en zij niets te eten hadden, riep Hij Zijn
discipelen tot Zich en zeide tot hen: Ik heb medelijden met de schare, want zij
zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten; en indien Ik
hen zonder voedsel naar huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken, en
sommigen van hen zijn van ver weg. En Zijn discipelen antwoordden Hem: Vanwaar
zal iemand dezen hier in een eenzame streek met broden kunnen verzadigen? En
Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven. En Hij gaf aan de
schare bevel op de grond te gaan zitten. En Hij nam de zeven broden, dankte,
brak ze en gaf ze aan Zijn discipelen om ze hun voor te zetten, en zij zetten
ze voor aan de schare. En zij hadden enkele visjes; en nadat Hij daarbij de
zegen had uitgesproken, zeide Hij, dat zij ook die moesten voorzetten. En zij
aten en werden verzadigd en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven.
En het waren er ongeveer vierduizend en Hij zond hen weg.
(7 april 1872)
Dit evangelie gaat weer over een spijziging van
het volk dat rondom Mij verzameld was en wel ten getale van vierduizend,
waarbij na afloop zeven korven vol met brood overbleven, terwijl er
aanvankelijk slechts
zeven broden en enige vissen waren.
Ik verrichtte reeds eenmaal een
soortgelijk wonder, doordat Ik vijfduizend mensen verzadigde met vijfbroden en twee
vissen, waarbij toen twaalf korven met brood overbleven. Wat de vijf broden en
twee vissen daar voor geestelijke betekenis hadden weet u; ook bij deze tweede
keer, waar Ik in plaats van vijfduizend slechts vierduizend man met zeven
broden en enige vissen spijzigde, waarna zeven korven vol brood overbleven -
zoals toen twaalf - heeft alles een geestelijke betekenis, welke Ik u nu nader
wil verklaren.
De twaalf resterende korven bij het
eerste wonder betekenen zowel de twaalf stammen van Israël, als ook de twaalf
geboden, die de mensen na Mijn heengaan nog zouden resten. De zeven korven, die
de tweede keer overbleven, betekenen Mijn zeven hoofdeigenschappen, die ter
versterking en tot richtsnoer voor de mensen moesten blijven, wanneer zij Mij
niet meer persoonlijk bij zich zouden hebben. De zeven eigenschappen heten:
liefde, geduld, deemoed, vergeving, standvastigheid, opoffering en
barmhartigheid.
Toen Ik voor het joodse volk predikte,
moest Ik hen soms toeroepen: "Wie oren heeft, die hore!" Dit was er een
duidelijk bewijs van dat zelfs bij hen veel het ene oor in - en het andere
uitging en dat het merendeel Mijn leer niet zo opvatte, zoals Ik het wilde. Het
figuurlijk uit te leggen spijzigingswonder aan het eind van Mijn toespraak tot
hen, verklaart het overblijven juist als het belangrijkste. Zoals zij het brood
en de vissen enkel verteerden om hun lichamelijke honger te stillen en zeven
korven met brood overlieten, zo oppervlakkig slechts begrepen zij ook de inhoud
van Mijn rede en schonken geen aandacht aan de hoofdinhoud ervan, Mijn zeven
basiseigenschappen, die Ik hen door gelijkenissen, wonderen en werkelijke
leringen wilde inprenten.
Ook al moesten al die gelijkenissen,
woorden en verrichte wonderen het volk de ogen openen, dan waren er toch steeds
weer genoeg schriftgeleerden en Farizeeën, die al het mogelijke deden om iedere
indruk, die Mijn doen en laten op het volk maakte, af te zwakken of
helemaal te vernietigen. Zo zochten
zij in het feit, dat de ceremoniële gebruiken van de kerk - de wassingen enz. -
door Mij en Mijn discipelen niet werden onderhouden, een reden tot
verdachtmaking. Zij namen vaak aanstoot aan de goede werken, aan genezing van
zieken en dergelijke, wanneer deze op een Sabbat of een andere kerkelijk
gewijde dag gebeurden. Zij wonden zich er over op, wanneer Ik Mij niet hield
aan de voorgeschreven vasten of Mij zelfs ophield met mensen, die in hun ogen
grove zondaren of oneerbare personen waren. Zo deden zij alle moeite om alles
wat door Mij gesproken en gedaan werd verdacht te maken.
Vandaar dat Ik Mijn discipelen en het
volk, dat naar Mij luisterde en Mij volgde, diverse waarschuwingen gaf, waarmee
Ik hun wilde bewijzen, dat bij Mij alleen het geestelijke geldt en niet het
materiële! Vandaar de woorden: "Wat bij de mens binnen gaat, kan hem niet
vals of onrein maken, maar dat, wat van hem uitgaat, dat is het wat de mens kan
verlagen!" Vanuit dit zelfde principe ging de waarschuwing naar Mijn
discipelen om zich te hoeden voor het zuurdesem van de Farizeeën en van Herodes
en om dezelfde reden bracht Ik naar voren wat een vroegere profeet voorspeld
had: "Dit volk eert Mij met de lippen; maar hun hart is ver van Mij!"
Toen Ik deze vierduizend man met zeven
broden en enige visjes had gespijzigd en hen aldus materieel had verzadigd,
bleven zeven korven brood over. Al waren zij naar de schijn ook geestelijk
verzadigd, toch lieten ze de door Mij als voornaamste aangeduide eigenschappen
ongeacht. Elke korf met zijn veelzijdige inhoud van grote en kleine stukken
brood toont voldoende aan, op hoeveel manieren deze Mijn eerder genoemde
eigenschappen in het menselijk leven zouden kunnen worden uitgeoefend, indien
de mens niet zijn eigen levenskorf meestal meer met andere, wereldlijke dingen
zou hebben gevuld, waardoor dan geen plaats meer is voor Mijn brood en voor
Mijn geesteseigenschappen.
Er zijn er maar weinige, die denken
zoals de vrouw uit Syrophönizi, die op Mijn uitspraak: "Men moet Mijn
brood niet voor de honden werpen!" toch vol vertrouwen antwoordde, dat het
toch echter de honden is toegestaan om zich te verzadigen met de broodkruimels,
die de kinderen onder de tafel laten vallen, hetgeen met andere woorden wil
zeggen: Ook al zijn de zwakken en de nog onmondigen niet in staat zich te
voeden met de directe hemelspijs, dan zou het hun toch vergund zijn om uit het
afval dat te zoeken, wat bevorderlijk is voor hun momentele geestelijke
toestand.
Zulke gelovige zielen kwamen in die
tijd slechts sporadisch voor en tegenwoordig zijn ze helemaal hoogst zeldzaam
geworden.
Zoals Ik tegen al de heersende
meningen, hetzij wereldlijke of kerkelijke, moest vechten en - zoals Ik zelf
soms zei - minder verwachtte van de Joden dan van de heidenen, zo is het ook
tegenwoordig, waar weinig te verwachten is van diegenen die zich katholiek
noemen en menen het ook werkelijk te zijn, wanneer zij zich maar aan de voorgeschreven
gebruiken houden. Ja, juist zij, die het beste en vruchtbaarste veld voor Mijn
leer zouden moeten zijn, juist zij zijn de felste tegenstanders van al
datgene, wat hen uit hun zo aangename ingerichte godsdienstleer opwekt en
opofferingen en ontzeggingen eist waartegen zij niet zijn opgewassen, omdat hun
de morele kracht ontbreekt om de aangewende gebruiken en ideeën te overwinnen.
Zij lijken op de meeste toehoorders
uit die tijd. Overal zoeken zij Mij enkel in de kerken, maar niet op de weg des
levens, waar zij door daden moeten bewijzen, wat zij in de kerken vaak zo
plechtig beloven. Zij zijn ook hongerig gelijk de eerstgenoemden, maar laten
het hoofdprincipe van Mijn leer, de zeven korven, rustig staan en eten alleen
datgene, wat hun op dit moment het beste smaakt.
Wanneer Ik dit voorbeeld van de
spijziging van de vierduizend mensen met zeven broden en enkele vissen als
thema voor een zondagsprediking bij u naar voren breng, dan wordt hierdoor
tevens een waarschuwing gericht tot ieder persoonlijk alsook tot alle
toehoorders van Mijn woord, om zich niet tevreden te stellen met de
oppervlakkige indruk van Mijn woorden, maar de daarin verborgen liggende geestelijke
spijzen er uit te zoeken, zijn handelen hiernaar te richten en ook anderen tot
dezelfde beleving aan te sporen.
Dat Mijn toehoorders in die tijd
weinig vruchtbare akkers voor Mijn leer waren, wist Ik wel; Ik wist echter ook,
dat Ik niet enkel voor hun, maar voor de hele mensheid na hen sprak en
handelde. Ik bouwde niet alleen voor het heden, maar Mijn plannen reikten
verder. Als de plannen van een goddelijk, oneindig Wezen waren zij van eeuwige
duur en werking.
Zelfs aan de Farizeeën en
schriftgeleerden antwoordde Ik na hun vraag om een wonderteken, dat aan dit
geslacht geen teken van Mij wordt gegeven, hetgeen betekent dat daar, waar Mijn
zichtbare verschijning het grootste wonderteken was, geen ander, nog meer
bewijzend teken nodig was om Mijn Goddelijkheid en de waarheid en de eeuwige
duur van Mijn leer te bewijzen.
Wat Ik daar over de Farizeeën en
schriftgeleerden zei, geldt ook heden ten dage voor alle schijnheilige
kerkgangers en alle over de materie filosoferende geleerden van uw tijd. Ook
zij zullen geen tekenen zien, omdat zij het grootste teken, de stem van God en
Vader in het eigen hart niet willen erkennen.
Ondanks alle voortdurende ontdekkingen
van de wetten der natuur geloven veel van uw geleerden evenmin dat er ook een
wetgever moet zijn. Zij loochenen in hun discussies liever het bestaan van
eigen en andermans ik, dan dat zij toegeven door daadwerkelijke bewijzen het
bestaan van God te erkennen.
Ook in deze tijd woedt een
voortdurende strijd tussen ceremonie en geest, tussen bedrog en waarheid, die
alle gemoederen in beweging brengt. Alle sekten, alle gelovigen matten zich af
om het nieuwe wat opkomt te verbinden en te vermengen met het oude vertrouwde;
maar tevergeefs. Men kan geen twee heren dienen: het is of de materie, of de
geest! En omdat velen geen beslissing kunnen of willen nemen, heeft dat als
gevolg dat zij, - hoeveel Ik de mensen ook met geestelijk brood wil verzadigen
- op enkele uitzonderingen na van het bijkomstige genieten, ja dat najagen,
maar het eigenlijke, wezenlijke en geestelijke ware laten liggen.
Zo moeten de volgelingen van de
huidige tijd, net als die van toen, de overgebleven brokken van Mijn hemelse
leer of het geestelijke brood telkens weer verzamelen en dan bij andere
hongerigen hun geluk beproeven, tot uiteindelijk de zeven korven van Mijn goddelijke
eigenschappen leeg zijn en overgegaan in de grote levenskorf van de mensheid,
als ook van ieder mens afzonderlijk.
Zo gaat ook naar u de waarschuwing
uit: Leg u er op toe, om u Mijn zeven eigenschappen eigen te maken! Denk niet
te oppervlakkig over de geestelijke verzadiging door te geloven, als zou lezen
en luisteren reeds voldoende zijn! Daar is geen sprake van! Want ook naar u zal
Ik eens de verzamelaar zenden en het overgeblevene in korven doen en laten
bewaren voor betere en waardiger mensen, die eerder geschikt zijn om de
geestelijke inhoud te benutten, terwijl u - in de waan, reeds alles te weten -
niet eens de eerste trap van geestelijk inzicht hebt beklommen.
Streef er daarom naar Mijn directe
mededeling waardig te worden, zoals eens Mijn discipelen! Wordt ook u, net als
deze apostelen, verspreiders van Mijn woord! Strooi het uit, echter zo, dat het
niet op onvruchtbare bodem valt! Bedenk altijd, dat alles wat u nu in zo'n
overvloedige mate van Mij ontvangt, niet voor u alleen, maar door u ook eens
voor anderen bestemd is! De één of de ander zal gebeurtenissen doormaken,
waarbij hij het gelezene en gehoorde moet bewijzen; hij moet laten zien in
hoeverre hij het heeft begrepen en het zich heeft eigen gemaakt, om het ook zo
aan anderen door te geven, als Ik het hem deed toekomen.
Laat dus niets van Mijn broden over!
Verwerk ze geestelijk! Maak ze tot uw eigen ik, opdat u als levend wandelende
voorbeelden niet alleen door het woord, maar ook door daden kunt bewijzen, dat
liefde, geduld, deemoed, vergeving, volharding, opoffering en barmhartigheid de
grondvesten van uw geloof zijn, de zeven korven waarin u uw goede daden wilt
verzamelen om ze in eigen levenskorf als eigendom aan Diegene te overhandigen,
die u telkens met zoveel genade en zoveel licht uit Zijn hemel heeft overgoten!
Amen.
33
De 6e
zondag na Trinitatis
Over de
valse profeten
Matth. 7, 15-23: Wacht u voor de valse
profeten, die in schaapsvacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige
wolven. Aan hun vruchten zult gij ze kennen: men leest toch geen druiven van
dorens of vijgen van distels? Zo brengt iedere goede boom vruchten voort, maar
de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte
vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen. Iedere boom, die
geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo
zult gij hen dan aan hun vruchten kennen. Niet een ieder, die tot Mij zegt:
Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil des
Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here,
Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten
uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk
zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.
(10 april 1872)
Dit hele hoofdstuk gaat over
leefregels zoals zij, gegrond op Mijn leer, in acht genomen moeten worden,
opdat de mensen - en in die tijd vooral Mijn discipelen en toehoorders zouden
weten, hoe zij hun eigen godsdienstige geboden in de praktijk van het leven
moesten uitoefenen. Daar de uitleg van de mozaïsche wetten vooral in die tijden
niet naar Mijn zin was, moest Ik zelf komen om de geestelijke levensboom van de
aan de Joden overgeleverde godsdienst van verval te redden, opdat hij weer
vruchten zou dragen, die overeen komen met de wetten van Mijn geesteswereld.
Dus leerde Ik in dit hoofdstuk geduld
te hebben met de fouten van anderen, evenals de voorzichtigheid om Mijn leer
niet zonder voorbereiding bij een ieder op te dringen, voorts de milddadigheid
en liefde, welke de mensen overeenkomstig Mijn voorbeeld tegenover anderen
moeten beoefenen. U ziet het gebod van de naastenliefde in de diepste zin
verklaard en u wordt er ook op attent gemaakt dat Mijn eisen niet zo
gemakkelijk zijn, omdat de opofferingen voor Mijn liefdegeboden in
tegenstelling zijn met de verzoekingen van de wereld en de eigenliefde, die zo
gemakkelijk veld wint.
Ik verkondigde niets nieuws, maar
verklaarde Mijn discipelen en aanhangers het reeds bekende in zijn ware
betekenis, opdat ook zij in het vervolg aan de medemensen de ware inhoud van de
geboden konden meedelen. Ik moest daarbij allereerst de leraren en daarna de
leerlingen zekere maatregelen en kenmerken geven, waaraan de eerstgenoemden
hun ware weetgierigen en gelovigen, de laatsten echter hun leraren konden
herkennen en de valse leraren of profeten van de echte konden onderscheiden. In
enkele teksten is gezegd dat woorden niet voldoende zijn om een ander te
overtuigen, maar dat daden het bewijs moeten leveren, dat de leraar werkelijk
doordrongen is van de waarheid van zijn woorden.
Deze maatstaf om valse leiders van
echte te onderscheiden moet het oordeel van de toehoorders bij alle
gelegenheden als richtsnoer dienen, omdat zij anders, door dwaalleraren
misleid, op geheel verkeerde wegen zouden kunnen geraken.
Omdat Ik vooruit wist, dat na Mijn
heengaan ook anderen naast Mijn discipelen zouden gaan optreden, die onder de
dekmantel van Mijn liefdeleer slechts hun eigen voordeel wilden doen, maakte Ik
Mijn toehoorders hier destijds op attent. Ik zei hun ook vooruit wat het lot
van deze valse leraren zal zijn, evenals dat van diegenen, die op dergelijke
waanleringen hun geestelijk welzijn bouwen, wanneer geestelijke en fysieke
stormen hun levensschip in gevaar zouden brengen, waarin alleen diegene met
kalmte de toekomst tegemoet kan zien, die Mijn leer ook daadwerkelijk
uitoefent, hoe deze zich ook zou ontwikkelen. Ik vergeleek hen met mensen,
waarvan de een zijn huis op een rots en de ander zijn huis op zand had gebouwd.
De levensregels die Ik destijds aan
Mijn discipelen en aanhangers op hun weg vol doornen heb meegegeven, zijn op
alle tijden van toepassing, tot en met de huidige en de nog komende tijden;
want Mijn woorden zijn immers woorden van eeuwigheid. Zij kunnen nooit vergaan
of buiten gebruik geraken, omdat zij, eveneens gebouwd op de rots van Mijn
waardigheid, de tempel van Mijn geestelijke hemel uitmaken.
Net als daar geldt ook nu deze
waarschuwende roep. Hij zal zowel de leiders, als ook diegenen tot richtsnoer
dienen, die zich aan hun handen hebben toevertrouwd en van hen in benarde en
nog benardere komende tijden troost en hulp verlangen.
Er is reeds veel misbruik gemaakt van
Mijn liefdeleer en velen zijn ten prooi gevallen aan dwaalleraren; maar nu is
de bijl aan de boom gelegd, die de verdwaalden zo lang overschaduwde en
daardoor het eigenlijke, goddelijke licht verhinderde om tot hen door te
dringen.
Voordat Ik kom, moeten alle schaduwen
in geestelijk opzicht verwijderd worden; want Ik ben het Licht en Ik verdraag
geen schaduw. Mijn leer is gegeven om alle hoeken in de materiële en
geestelijke schepping te verlichten. Uw schijnleven heeft weliswaar licht- en
schaduwzijden, zoals uw aarde de dag en de nacht, - maar dit is noodzakelijk,
omdat u, zoals de gehele materiële wereld naast het werk ook rust moet hebben,
waarin de verbruikte krachten aangevuld en het organisme tot verdere
werkzaamheid gesterkt moet worden. Zo is het echter niet in de geestelijke
wereld! Daar bestaat geen nacht, behalve die welke de geesten zichzelf
bereiden. Daar is eeuwig licht, eeuwige warmte, eeuwige liefde en eeuwige
werkzaamheid.
Kijk maar eens naar uw ziel! Ook zij
slaapt niet, ofschoon zij aan een aards lichaam is gebonden, maar zij werkt dag
en nacht aan uw geestelijk lichaam om dat zo volmaakt mogelijk in het grote
hiernamaals te brengen.
Hetzelfde streven ligt in de hele
geestelijke schepping, en wat zich hier tegen wil verzetten vervalt in zijn
ondergang, zoals de huidige tijd u maar al te duidelijk laat zien.
Instellingen, hoe slim en welberekend zij ook opgezet en sedert eeuwen
onderhouden werden en hoeveel goeds zij ogenschijnlijk zouden verspreiden, zijn
toch slechts op zand gebouwde huizen, die de stortregens en stormen van Mijn
goddelijk waarheidslicht niet kunnen weerstaan.
Zoals kalksteen zich bij aanraking met
de levens - of zuurstof van uw atmosfeer oplost in een brij, waarbij zijn
compacte vorm verandert en als fijn stof, aan de winden overgeleverd in alle
richtingen verdwijnt zonder het geringste spoor van zijn vroegere vorm achter
te laten wanneer hij niet met zand vermengd als specie in een andere vorm tot
versteviging van een gebouw moet bijdragen -, zo zal het de aardse instellingen
ook vergaan. Omdat een dergelijk allang bestaand gebouw en diens beheerder niet
zo gemakkelijk aan de druk van de omstandigheden toegeven, roep Ik u allen
toe: "Hoed u voor de valse profeten, die in schaapsvacht tot u komen, maar
in hun binnenste verscheurende wolven zijn!"
Ik weet heel goed dat deze leer, die
nu direct door Mij aan u gegeven is, in het begin door velen bespot en verdacht
gemaakt zal worden en, wanneer het op deze manier niet lukt om hun doel te
bereiken, zij dan zullen besluiten deze leer van Mij als dekmantel te
gebruiken, om hun bestaan te rekken; maar dan geldt wat Ik eens tegen Mijn
discipelen zei: Aan hun daden zult u herkennen, of zij werkelijke, ijverige
uitvoerders van Mijn liefdeleer zijn of alleen maar haar verkondigers met het
woord.
Het is nergens zo noodzakelijk om op
zijn hoede te zijn als juist daar, waar deze valse profeten en valse uitleggers
van Mijn woord zien, dat al hun inspanningen mislukken en zij zich of moeten
bekeren of moeten ondergaan. Want zij zullen alle middelen aanwenden, die hen
naar hun vroegere glans en hun vroegere macht moeten brengen.
Daarom geldt hier wederom Mijn
waarschuwende roep: Wees listig als de slangen en eenvoudig als de duiven,
opdat u de misleiding van uw grootste tegenstander al van verre bemerkt en door
de eenvoud van uw hart alle gifpijlen van u en van uw medegelovigen kunt
afkeren. Mochten enkele u treffen, dan leiden ze u naar het leven in plaats van
naar het verderf.
Zoals het begin van dit hoofdstuk
hoofdzakelijk geldt voor u als gelovigen en vereerders van Mijn ware
liefde-woord, dat u geduld en zachtmoedigheid aanraadt, zo is ook de verdere
inhoud voor u geschikt, dat u uw aanhangers opmerkzaam moet maken op alle
gevaren, die hen in de chaos van de wereld bedreigen, waar naast het ware het
valse, naast het werkelijk zijn de schijn een voorname rol speelt, opdat zij
niet, misleid door valse leraren en profeten, u van bedrog beschuldigen.
Wees daarom ook voorzichtig als de
slangen en geloof niet blindelings iedereen die zich tot u wendt en om
hemelsbrood vraagt of - zoals in het evangelie staat - "Here, Here!"
tot Mij zal roepen! Zij hebben heel andere bedoelingen dan u te volgen; zij
willen alleen door u ervaren, wat voor hun doel dienstbaar zou kunnen zijn.
Lees dit evangelie heel vaak! Er
schuilt veel meer geestelijke, diepe waarheid in dan Ik u hier kan geven. Let
op dat wat gezegd is, opdat ook u uw huis niet op zand bouwt, maar op de vaste
rots van het vertrouwen! Anders gaat het u zoals zovelen, die bij het geringste
geestelijk of moreel onweer het evenwicht verliezen en niet weten, hoe hen te
raden en te helpen is.
Veel woorden en nog veel meer
geestelijke zaken geef Ik u in duizenderlei vormen. Nu ontvangt u in deze zondagspredikingen
als het ware de sleutel van Mijn woorden, die Ik eens aan Mijn discipelen en
Mijn eerste volgelingen heb gegeven.
En weet u, waarom dit alles gebeurt?
Zie, omdat Ik maar al te goed weet, hoe de tijdsomstandigheden in de toekomst
verder zullen gaan verlopen, waarin sterkte, zekerheid en een vaste volharding
steeds noodzakelijker zullen zijn! Bij menigeen zal beproefd worden, of hij
zijn geestelijk huis op de rots van Mijn geloofs- en liefdeleer heeft gebouwd
of dat hij zich slechts met het lezen en horen van Mijn woorden tevreden heeft
gesteld, wat overeenkomt met het huis op het zand. Zoals de wind het zand
verwaait of de regen het wegspoelt, evenzo wist de tijd de gehoorde of gelezen
woorden weg uit het geheugen.
De vaste bouwstenen voor Mijn en tot
uw toekomstig, geestelijk woonhuis zijn daden, - daden, uitgevoerd op grond van
de Gods- en naastenliefde. Alleen deze zijn blijvend, geven u rust en vrede en
schitteren als mooie voorbeelden voor anderen, die u aan uw goede werken zullen
herkennen als echte en niet als valse profeten en leraren, wier hart niet dat
van verscheurende wolven is, maar dat van goedmoedige lammeren en geen haat,
toorn, nijd, afgunst of wraak, maar slechts liefde ademt, liefde verspreidt en
weer liefde wil oogsten.
Zo zult u Mijn uitverkorenen worden,
die met Mijn woorden in de hand elke schaduwen twijfel verdrijven en het licht
van een grote, hoog boven u verheven geesteswereld zullen verspreiden, opdat er
bij Mijn wederkomst slechts één kudde en
één Herder moge zijn en uw woonplaats, de aardbol, weer tot een paradijs
omgevormd moge worden, hetgeen hij eens is geweest en hetgeen niet door Mij,
maar eens is verloren gegaan door de uit liefde geschapen mensen.
Neem dit ter harte en leef er zoveel
en zo vaak mogelijk naar. Alleen zo bloeit bij u rust en vrede, en alleen zo
bent u geschikt om ook aan anderen troost te geven. Amen.
34
De
gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester
Luc. 16, 1-13: Hij zeide ook tot Zijn
discipelen: Er was een rijk man, die een rentmeester had. Van deze werd hem
aangebracht, dat hij zijn bezit verkwistte. En hij liet hem roepen en zeide
tot hem: Wat hoor ik daar van u? Doe verantwoording van uw beheer, want gij
kunt niet langer rentmeester blijven. De rentmeester zeide bij zichzelf: Wat
moet ik doen? Want mijn heer ontneemt mij mijn rentmeesterschap. Spitten kan ik
niet, voor bedelen schaam ik mij. Ik weet, wat ik doen zal, opdat zij mij,
wanneer ik uit mijn rentmeesterschap ontzet ben, in huis zullen nemen. En hij
ontbood de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich. Hij zeide tot de
eerste: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? Hij zeide: Honderd vaten olie. Hij
zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, ga vlug zitten en schrijf
vijftig. Daarna zeide hij tot de tweede: En hoeveel zijt gij schuldig? Hij
zeide: Honderd zakken tarwe. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw
schuldbekentenis, schrijf tachtig. En de heer prees de onrechtvaardige
rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had, want de kinderen dezer wereld
gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen
des lichts. En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige
Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten. Wie
in het minste getrouw is, is ook in veel getrouw. En wie in het minste
onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig. Indien gij dus niet getrouw
geweest zijt ten aanzien van de onrechtvaardige Mammon, wie zal u dan het ware
goed toevertrouwen? En indien gij niet getrouw geweest zijt ten aanzien van het
goed van een ander, wie zal u het onze geven? Geen slaaf kan twee heren dienen,
want hij zal Of de ene haten en de ander liefhebben, Of zich aan de ene hechten
en de andere minachten; gij kunt niet God dienen en de Mammon.
(11 april 1872)
Dit evangelie gaat over een
onrechtvaardige rentmeester, die nadat zijn heer op de hoogte was gebracht van
zijn ontrouw, op zijn minst een achterdeurtje wilde openhouden, zodat hij niet
door nood gedwongen gedoemd zou zijn tot armoede of tot zware handarbeid om
zijn dagelijks brood te verdienen.
Ik vertelde deze
gelijkenis daarom aan de Farizeeën en schriftgeleerden, omdat zij het geld of
de Mammon het meeste aanhingen en, om het in grote hoeveelheid te verkrijgen,
zich geen middel schuwden om hun doel te bereiken.
Wat de onrechtvaardige rentmeester in
deze gelijkenis heeft gedaan, namelijk dat hij de schuldbrieven van zijn heer
door de schuldenaars voor de helft liet verminderen om zich bij hen weer in de
gunst te stellen, dat deden de Farizeeën met hun godsdienstwetten, doordat ze
het naleven ervan voor de rijken gemakkelijker maakten, wanneer deze daar goed
voor betaalden. Zo waren zij streng tegenover armen en inschikkelijk voor de
rijken, zoals het heden nog bij uw priesterschap toegaat.
De beleringen, die Ik Mijn discipelen
gaf: Mijn aanmaningen om zich door middel van de Mammon vrienden te vetwerven,
zodat zij in geval van nood geen gebrek zouden hoeven te lijden; daarna het
volgende vers: "Wie in het minste getrouw is, is ook in veel getrouw, en
wie in het minste onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig!";
verder: "Indien gij dus niet getrouw geweest zijt ten aanzien van de
onrechtvaardige Mammon, wie zal u dan het ware goed toevertrouwen?"; en
verder: "En indien gij niet trouw geweest zijt ten aanzien van het goed
van een ander, wie zal u het uwe geven?"; alsmede het volgende vers:
"Geen slaaf kan twee heren dienen; want hij zal Of de ene haten en de
ander liefhebben, of omgekeerd!", wat geestelijk ook betekent: "Gij
kunt niet God dienen en de Mammon!", - al deze verzen houden met maar
weinig verschil hetzelfde in; alleen het negende vers staat in schijnbare
tegenstelling met de volgende, omdat daar wordt aangeraden zich vrienden te
vetwerven door de Mammon, opdat in geval van nood de hand van een vriend ons
moge ondersteunen, terwijl er in de andere verzen juist meer op wordt gewezen,
dat men geen twee heren kan dienen en in het dertiende vers zelfs duidelijk is
gezegd: "Gij kunt niet God èn de Mammon dienen!" Want hoe kan iemand
vrienden verwerven met de Mammon en daarbij God dienen?
U ziet, hier bestaan naar het schijnt
tegenstrijdigheden; want God en de Mammon, dat betekent de materiële wereld,
haar schatten en haar genoegens, zijn toch zeker tegenovergestelde dingen en
het is volkomen natuurlijk dat degene, die de Mammon of de wereld aanhangt,
niet eveneens God kan liefhebben en Zijn leefregels kan volgen.
Om de tegenstrijdigheden op te lossen,
willen we deze verzen wat nader onderzoeken en proberen om ondanks al hun
schijnbare tegenstellingen het gemeenschappelijk bewegen naar één doel aan te
tonen.
Zie, wanneer Ik in deze gelijkenis zei
dat de slechte rentmeester de schuldbrieven van zijn heer aanmerkelijk liet
verminderen, dan betekent dat in geestelijke zin eigenlijk niets anders, dan
dat de fouten van een mens, die hij tegenover Mij als hoogste Wezen heeft
begaan, met het oog op zijn eigen natuur en de omstandigheden waarin hij leven
moet met meer mildheid worden bezien. Zou Ik zonder hier rekening mee te houden
uw daden beoordelen of zelfs bestraffen, dan zou het er met de hele mensheid
wel zeer slecht voor staan. Het einde zou dan een tweede vernietiging moeten
zijn van het hele mensengeslacht, zoals eens bij de zondvloed. Als Ik de mensen
weer opnieuw zou scheppen, dan moest Ik hen - wilde Ik niet dat zij in dezelfde
voetstappen zouden vallen - tot machines maken en niet tot vrije mensen.
Wanneer er gezegd wordt: "Maakt u
vrienden met behulp van de Mammon!", dan wil dat zoveel zeggen als:
verlicht de last van diegene die met zonde en gewetenswroeging beladen is! Laat
hem zien, dat zijn schuld tegenover Mij weliswaar groot is, maar van zijn kant
niet als onuitwisbaar moet worden gezien! Bewijs hem, dat de mens zonder de
wereld niet op aarde kan leven, maar dat hij met zijn medemensen moet leven;
alleen moet hij het goede bewerken zoveel in zijn vermogen ligt, hoewel hij
hierin door slechte invloeden kan worden gehinderd. Leer hem, dat Hij Mij niet
moet aanzien voor een allerhoogste, strenge Rechter, maar als een liefhebbende
Vader, die bij een misslag goed weet, hoeveel eigen schuld en hoeveel schuld
van de wereld in rekening moet worden gebracht!
Op deze wijze maakt u zelfs de last
van de verontrusten lichter en verzoent hen meer met de wereld, waaraan zij
zich misschien wilden onttrekken vanuit een te grote ijver. Doordat u hen, zo
troostend, goede
raad verleent, komt uw handelen
overeen met de woorden: "Maakt u vrienden met behulp van de Mammon!" Zo
wint u de harten van anderen die zich op andere wegen, misschien wanhopig, of
geheel in de armen van de wereld zouden hebben geworpen of aan God, aan de
eeuwigheid en zelfs aan het bestaan van hun eigen ziel zouden zijn gaan
twijfelen.
Het volgende tiende vers, dat zegt,
dat diegene die in het minste trouw is, het ook in veel zal zijn, betekent:
Wanneer een gelovige eenmaal heeft begrepen dat hij met zijn zwakke krachten de
wereld kan weerstaan, wanneer hij zich door haar niet laat verleiden, maar aan alles
slechts die waarde toekent, die het eigenlijk heeft, dan zal hij zich niet
laten verblinden door de glans van het materiële, en zouden de omstandigheden
hem eens op een hogere wereldlijke rang plaatsen, ook dan zal hij zijn trouw
met betrekking tot zijn grondprincipes bewaren, zoals hij het vroeger eveneens
heeft gedaan met geringe krachten en in een beperkt werkgebied.
Dat bevestigt ook het twaalfde vers;
want het "goed van een ander" betekent uw materiële en het
"onze" uw geestelijke bestemming. Zich geheel aan het een of het
ander overgeven, is natuurlijk alleen dan mogelijk, wanneer men het ene
helemaal terzijde stelt en slechts het andere aanhangt (hetgeen wil zeggen, dat
men geen twee heren kan dienen), terwijl het toch geoorloofd is dat men het ene
benut om in het andere zijn doel volledig te bereiken. Alleen zo is het
mogelijk, dat de mensen tot Mij naderen en hun geestelijke vervolmaking kunnen
nastreven, namelijk wanneer zij, weliswaar levend in de wereld en deze en al
haar rijkdommen en schatten benuttend, toch geen ander doel voor ogen hebben
dan door verstandig gebruik te maken van het hun toevertrouwde, de naasten en
door hen Mij zelf het meest te bewijzen, hoe zij Mijn twee liefdegeboden hebben
begrepen.
De hierop volgende gelijkenis van de
rijke man en de arme Lazarus moest Mijn toehoorders nog meer laten zien, wat de
gevolgen zijn wanneer men zich volledig aan de Mammon overgeeft, in plaats van
hem voor geestelijke doeleinden te benutten. Ze moest hen laten zien, dat op
deze wijze de één zijn loon reeds op aarde ontvangt, terwijl voor de ander de
vergelding wordt opgespaard voor een ander, en wel langer leven, en dat het ene
leven van korte duur is en het ander eeuwig zal zijn. De weg naar de zaligheid
zal voor de wereldgezinde net zo onmogelijk zijn - behalve wanneer het vanuit
zijn binnenste komt - als voor de goedwillige de terugkeer naar de wereld.
Dat de rijke in zijn kwelling gebeden
had om op zijn minst toch zijn broeders te redden, waarop Abraham hem
antwoordde, dat diegene, die niet gelooft in zijn religie en haar
grondstellingen, ook niet door de doden bekeerd zou worden, ook al zouden deze
op aarde terugkeren, wil zeggen, dat diegenen, die zich volledig overgegeven
hebben aan de wereld of de Mammon, er weinig acht op zouden slaan, zelfs
wanneer bovenaardse invloeden zich zouden doen gevoelen, omdat zij, zelf te
laag van zin, het bovenaardse allang beschouwen als iets dat niet bestaat en
het door daden en woorden verloochend hebben.
Uit het gehele evangelie over de
onrechtvaardige rentmeester komt dus naar voren, dat u mensen - en in het
bijzonder ook u, die Ik meer dan anderen wil binnenvoeren in Mijn
scheppingsgeheimen en in Mijn leer -, indien u voor uzelf vrienden en voor Mij
kinderen wilt verwerven, u de weg voor de ander vooreerst niet zwaarder mag
maken door te overdreven eisen en dat u zelfs voor uzelf, wanneer u faalt, het
aan Mijn genade moet overlaten in hoeverre Ik u uw fout wel of niet aanreken.
Het teveel strekt in geen enkel
opzicht tot nut, maar is overal alleen schadelijk. U moet de weg naar Mij toe
voor uzelf en voor anderen niet verzwaren, u moet niet Mijn geesten willen
zijn, terwijl u nog zwakke mensen bent! Dit streven kan uw menselijke natuur
niet verdragen. U kunt Mij toch volledig liefhebben, vol liefde zijn tegenover
uw naasten en midden in de bedrijvigheid van de wereld uw zedelijke reinheid
bewaren; u kunt Mij volledig dienen, zonder de wereld de rug te moeten
toekeren.
Ziet u dan niet, hoe Ik zelf de
wereldlijke gebeurtenissen benut om de mensheid geestelijk op te voeden? Ikzelf
veracht niet en kan niet haten, wat Ik zelf geschapen heb; alleen is dit het
verschil, dat heel het gedrag van de mensen, hoe slecht het van de een of
andere kant ook mag zijn, Mij toch moet dienen tot geestelijke vervolmaking van
Mijn kinderen en van de gehele mensheid.
Zoals Ik als hoogste Rechter en
Bestuurder te werk ga, zo moet ook u doen! U moet de omstandigheden,
gebeurtenissen en samenhangen die u op uw levensweg ontmoet, eveneens zo
benutten, dat u het meest door daden aan uw medemensen Mijn doel helpt
bevorderen. Dan is het niet nodig gestorvenen op te roepen - zoals de rijke in
de gelijkenis meende te moeten vragen - wanneer u als levenden de beste
zichtbare getuigen bent, dat de menselijke ziel temidden van het aards gewoel, indachtig
aan haar hoge opdracht, geen twee heren, maar slechts één Heer en wel de Heer
van het hele universum, namelijk Mij alleen kan dienen, zonder de
omstandigheden onbenut te laten, die er wijselijk alleen zijn om de belangrijke
opgave van de mensenkinderen te bespoedigen en glorierijk tot een einde te
brengen.
Zo ziet u in een gelijkenis, waarin de
ongerechtigheid als voorbeeld dient, hoeveel voordeel er zelfs uit
omstandigheden kan worden gehaald, die naar het schijnt slecht zijn, maar
waarvan het eindresultaat het heerlijkste is, waarnaar Ik als God, als Jezus
gestreefd heb en wat u, als Mijn kinderen mee moet helpen voltooien! Amen.
35
De 8e
zondag na Trinitatis
Het
verdriet van de Heer over Jeruzalem
Luc. 19,41-46: En toen Hij nog
dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over haar, en zeide: Och, of
gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het
verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden
een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het
nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u
geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God
naar u omzag. En Hij ging de tempel binnen en begon de kooplieden uit te
drijven, en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: En Mijn huis zal een
bedehuis zijn, maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.
(12 april 1872)
Reeds in de mededelingen over "De
geestelijke zon" vindt u uitgelegd, wat het wil zeggen: "En Jezus
weende!"
Daar is u getoond, dat deze woorden in
geestelijk opzicht het grootste verdriet van God uitdrukken, die aan Zijn
kinderen Zijn hele hemelrijk op hun aarde bracht, ja aan dezen hun Schepper en
Heer van alle werelden in zichtbare gestalte toonde, en hoe de verblinde mensen
Hem, die de uitdrukking van de hoogste liefde, deemoed en genade is, ondanks
alles niet erkenden. Zij behandelden Hem op de meest verachtelijke en pijnlijke
manier die een mens kan overkomen, zoals zij ook Zijn leer, de leer van liefde,
verzoening en vergeten, met voeten traden. Juist deze grote verblindheid van de
meesten van Zijn tijdgenoten was het, die de grote Schepper, zichtbaar
belichaamd als Jezus, tot tranen toe bewoog. Hij weende over het verval van de
hoofdstad van het joodse volk en voorzag diens volledige einde als zelfstandige
natie, waarbij tot in de verre toekomst ook aan het tegengestelde geestelijke
denken werd vastgehouden, dat deze eens door Mij tot het hoogste uitverkoren
natie tot op de huidige dag nog aanhoudt.
Het jubelen van Mijn discipelen, die
in Mijn intocht in Jeruzalem het hoogtepunt van Mijn zending meenden te
herkennen, stond de Farizeeën en schriftgeleerden niet aan en op de eis om Mijn
discipelen terecht te wijzen antwoordde Ik: "Laat hen jubelen; indien deze
zwegen, zouden de stenen roepen!"
Ik wilde deze misleide mensen daarmee
zeggen, dat wanneer het jubelen van Mijn discipelen zich zal omzetten in
verdriet, korte tijd daarna de stenen van de vetwoeste muren van hun stad en
hun tempel hun zullen tonen, dat zij Mij niet erkend hebben, toen Ik met de
vredespalm hun muren binnentrok. Zij erkenden noch de goddelijke Leraar, noch
Zijn hemelse leer en verlangden slechts naar wereldlijke glans en pronk en naar
een wereldlijke Messias, die hen nog meer moest sterken en bevestigen in hun
luxe leven en hun bedenkelijk genot.
Er waren na Mijn dood nog geen vijftig
jaren verstreken en Mijn waarschuwing ging reeds in vervulling. Het uitverkoren
volk had opgehouden als zelfstandige natie te bestaan. Zoals Ik eens uit de
tempel de verkopers en kopers verdreef, die van het bedehuis een marktkraam
hadden gemaakt, zo werden later de Joden uit Jeruzalem verdreven, omdat zij,
wat vroeger in de tempel gebeurd was, ook in de stad voortgezet hadden. Zij
hadden namelijk het geestelijk, hoger leven van de mens totaal vergeten en
hadden, puur werelds gezind, slechts genoegens, macht en rijkdom nagejaagd. Zo
vervulden zij zelf Mijn voorspelling, die Ik tot in het diepst bedroefd
uitsprak over de muren van Jeruzalem en hun tempel.
Zoals Ik in die tijd de afgedwaalde
mensen Mijn klaagwoorden heb toegeroepen, zo zou Ik ze ook nu het levende en
komende geslacht weer toe willen roepen; want Ik ben nu eveneens bedroefd over het
lot van zovele zielen, die Ik zelfs als God niet kan redden, omdat Ik hun de
vrijheid van handelen niet mag ontnemen.
Zo zie Ik ook nu, hoe het schip van de
mensheid met volle zeilen op rotsen en klippen aanstuurt, Ik voorzie het te
pletter slaan van al hun hoop en gedroomde gelukzaligheden, Ik zie, hoe vele
duizenden en nog eens duizenden pas laat, ja te laat zullen inzien, wat zij
hadden moeten doen, maar toch niet gedaan hebben. Ook tegen hen zou Ik willen
zeggen, zoals eens tegen Jeruzalem en zijn inwoners: "Mocht gij toch
verstaan wat tot uw vrede dient; want er zal een tijd komen, waarin u allen
bitter zult voelen, wat u niet beseft hebt in die tijd, toen u door Mijn zegen
en Mijn genade werd bezocht!"
Het weeklagen over het onvermijdelijk
lot van Jeruzalem zou Ik ook vandaag kunnen herhalen; want de dwaze mensheid
kent heden ten dage ook niet haar taak, het doel van haar geschapen zijn en het
doel van het huidige en toekomstige leven. Dus moet dan volgens een geheel
natuurlijk geestelijke weg de reactie ontstaan, die overeenkomstig Mijn
goddelijke wetten de geesten, zielen en wezens weer binnen die grenzen
terugwijst, waarbinnen zij alleen de graad van vervolmaking kunnen bereiken,
die Ik hen als hoogste doel heb gesteld.
Het is vaak triest voor een aardse
vader, wanneer hij ziet hoe zijn kinderen ondanks alle opoffering, liefde en
zorgzaamheid, die hij had aangewend voor hun geestelijke en morele opvoeding,
toch mislukken en de verkeerde weg inslaan in plaats van eens de troost en de
vreugde van zijn oude dag te worden en hoe zij hem met verdriet, zorgen en vaak
met schande vergelden, wat hij uit liefde voor hen heeft gedaan. Maar wat kan
hij, de teleurgestelde, nog doen? Hij kan de individualiteit van zijn kinderen
niet beheersen; zij zijn geestelijk vrij en kunnen denken en doen wat ze
willen. Zo ziet een ouderpaar vaak al zijn zo mooi opgebouwde verwachtingen een
voor een verdwijnen, als luchtkastelen in elkaar zakken, zonder daar ook maar
iets aan te kunnen doen.
Wat hier de wereldlijke ouders overkomt,
dat overkomt ook Mij op een nog intensiever wijze. Ik, de Schepper van het hele
universum, moet toezien hoe Mijn schepselen, die door Mij voor de hoogste
geestelijke waarde geschapen zijn, juist de verkeerde weg gaan, in plaats van indachtig
hun hoge afkomst - het geestelijke tegemoet te snellen; Ik moet toezien, hoe
het geestelijke met voeten wordt getreden, hoe er honend om wordt gelachen en
het als een hersenschim van dwaze, fanatieke schijnvromen wordt voorgesteld,
terwijl men het grove materiële genot van het wereldse leven als het hoogste
aanprijst; Ik moet toezien, hoe juist het uiterlijk kleed als hoofdzaak
beschouwd wordt en de geestelijke inhoud, die onder deze bekleding schuilgaat,
als niets wordt beschouwd.
Ook hier geldt, wat Ik eens tegen de
Farizeeën zei: Ook al zwijgen Mijn volgelingen en Mijn aanhangers, dan zullen
toch de stenen namelijk het hele materiële rijk van de natuur - spreken en de
mensen overal toeroepen: "Mens, wordt wakker uit de wereldse roes! U
tracht tevergeefs uw bestemming en uw Schepper te verloochenen! Ook al wilt u
geen geloof hechten aan Zijn nagelaten leer uit de tijd van Zijn zichtbare
levenswandel op aarde, ook al wilt u de stem in uw eigen hart tot zwijgen
brengen, die u als een soort "geweten" toch steeds weer toeroept en u
vermaant wanneer u dit alles wilt verloochenen, aanschouw de natuur!"
De meest ijverige denkers,
natuurvorsers en onderzoekers van de materie, allen komen tenslotte tot de
bevinding, en moeten ondanks al hun tegenstribbelen zover komen, dat hoog boven
de materie een grote geest leeft, die zowel de kleinste atomen als ook de grote
werelden tot één geheel verenigt en die, zoals uit al Zijn werken te zien is,
alleen een God van liefde, van genade en lankmoedigheid kan zijn en die - zoals
eens in de gelijkenis van de verloren zoon werd gezegd - meer vreugde heeft
over één teruggevondene dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen
troost nodig hebben.
"Er is één God!" Vanuit
alles schalt deze roep. Zelfs de aaneenschakeling van politieke en sociale
omstandigheden laten de opmerkzame waarnemer duidelijk genoeg zien, dat niet
altijd gebeurt wat de mens wil bereiken, maar dat zowel bij de afzonderlijke
mens, als ook bij hele volkeren de resultaten van dat wat men nastreefde vaak
heel anders zijn dan wat men hoopte. Overal laat deze macht van de Godheid zich
zien - liefdevol aan de liefhebbenden, toornend aan de vertoornden en
verzoenend aan de verzoenenden.
En zoals Ik eens tranen van goddelijk
verdriet over de blindheid van de bewoners van Jeruzalem vergoot, omdat Ik
voorzag, hoe deze verdwaalde kinderen zich allereerst aan Mij - lichamelijk -,
daarna aan Mijn leer - geestelijk - zouden vergrijpen en hoe zij uiteindelijk
zelf de dood zouden moeten smaken en voor altijd als natie ophouden te bestaan,
omdat zij het zelf niet anders hadden gewild, zo vervult ook nu zich Mijn hart
met droefheid over de blindheid van het mensengeslacht.
Overal laat Ik vonken van Mijn
hemellicht uitstrooien, overal weerklinkt Mijn Vaderroep: "Keer toch om,
gij misleiden! Hoor Mijn roep, hoor de stem van uw hemelse Vader, die u
waarschuwt, voordat de grote catastrofe aanbreekt - zoals eens over Jeruzalem
en haar inwoners! Hoor de stem, die u de ogen wil openen en u wil laten zien
hoe lichtzinnig u allen als dronkaards rond waggelt aan de afgrond van de
eeuwigheid en ieder ogenblik gevaar loopt om voor een lange tijd door deze te
worden verslonden. Onrijp en ontijdig zult u dan in die tijdloze ruimten
slechts door veel inspanningen en met de grootste moeite dat kunnen bereiken,
wat hier in dit aardse proefleven met zoveel minder moeite te verwerven
is!"
Zoals destijds de verwoesting van
Jeruzalem slechts kort na Mijn heengaan plaats vond, zo zal het ook nu niet
lang meer duren, voordat uw sociale verhoudingen, waarvan u gelooft dat zij
voor altijd zullen bestaan, ineen zullen storten.
Destijds ging het om de verwoesting
van één stad en één volk, nu gaat het om veel steden en veel naties, het gaat
om de hele aarde en de daarop levende mensheid.
Destijds hield na de verwoesting van
Jeruzalem, de joodse cultus over 't geheel genomen op en begon Mijn leer onder
de heidenen in plaats van onder Mijn volk, de Joden, de eerste vruchten te
dragen. Evenzo zullen de zogenaamde vertegenwoordigers van Mijn leer nu
ophouden hun zondige spel met Mijn woorden en met Mijn leer te bedrijven. Daar
vielen de muren van de tempel, die als het ware het volk van het heiligdom
scheidden; nu vallen de geestelijke muren. Wat tot nu toe het eigendom van een
kaste was, zal thans gemeengoed worden. Van de tempel bleef geen steen op de
andere staan, slechts verwoesting en gruwel kenmerkten de plaats, waarin de
grote God verkeerd en onbegrepen werd vereerd. De verwoeste ringmuren van de
stad waren de enige restanten, die aanduidden, dat daar de hoofdstad van een
volk stond.
Evenzo zal het nu in het geestelijke
toegaan. Men zal slechts met moeite kunnen herkennen, waar eens onder een
dekmantel van louter leugens de zuivere waarheid verborgen en begraven lag. De
duisternis zal wijken en niet de matte lamp van een tempelgewelf, maar de
almachtige zon van het geestelijke licht zal alles verlichten en alles
verwarmen. Op de ruïnes van waan en bedrog zal men de eeuwig groenende boom van
de hoop planten, die - steeds naar boven, naar het hemelrijk dat nimmer vergaat
omhoog groeiend - een symbool van de weg voor de overgebleven mensheid zal
zijn.
Daarom Mijn kinderen, omdat Mijn
genadelicht tevergeefs schijnt over de grote massa verdwaalden, hetgeen Ik met
bedroefde ogen en een bekommerd hart moet waarnemen, neemt u daarom het genadelicht
aan en bedenk, dat Ik u daarom onder zovele duizenden heb uitgekozen, om eens
na het verwoeste waangebouw van bedrog de eerste vaste bouwstenen te zijn van
de nieuwe tempel van een nieuw Jeruzalem!
Eens wandelde Ik zichtbaar onder Mijn
kinderen en zij herkenden Mij niet; nu echter, waar u Mij herkent of op zijn
minst de gelegenheid daartoe hebt - zij het door Mijn woorden, of door Mijn
werken -, om Mij als liefhebbende Vader te aanvaarden, probeert u nu dan
tenminste u van het algemene verval te redden, opdat u, wanneer de muren van
het vanouds gewende instorten, rechtop blijft staan! Bewijs door uw volharding
en uw vertrouwen, dat, ook al moet Ik nu weer tranen van verdriet storten over
veel verlorenen, er toch nog enkelen zijn, die de liefdeblik van de Vader weten
te begrijpen en te verstaan en die, ondanks het vele treurige, een
aanknopingspunt kunnen worden voor een toekomstige onuitputtelijke vreugde!
Wanneer anderen tranen van medelijden
verdienen, streeft u er dan naar, dat in Mijn geestelijke wereld tranen van
vreugde en zaligheid over u, uw gedrag en uw volharding worden vergoten, die
het grootste bewijs zullen zijn van uw overwinning! Amen.
36
De 9e
zondag na Trinitatis
De
gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar
Luc. 18,9-14: Hij sprak ook met het
oog op sommigen, die van zichzelf vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren en al
de anderen verachtten, deze gelijkenis: Twee mensen gingen op naar de tempel om
te bidden; de één was een Farizeeër, de ander een tollenaar. De Farizeeër stond
en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere
mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik
vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten. De tollenaar
stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij
sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig! Ik zeg u:
Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug.
Want een ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf
vernedert, zal verhoogd worden.
In verschillende evangeliën die Ik tot
nu toe verklaard heb kwamen gelijkenissen voor, waarin door voorvallen uit het dagelijkse
leven Mijn leer of eigenlijk alleen Mijn twee liefdegeboden toegelicht werden,
en waarvan nog verschillende zullen volgen.
Deze verklaringen hebben allereerst
ten doel om andere uitleggingen te voorkomen, zoals ook Mozes Mijn geboden in
tien andere nader omschreef, omdat de mensen maar al te vaak door zich slechts
aan de letter te houden in de waan verkeren en verkeerden, dat hetgeen niet
speciaal in de geboden vermeld staat ook niet verboden zou zijn.
Omdat Ik gedurende Mijn leven als
leraar de beperktheid van het begripsvermogen van Mijn discipelen en de overige
toehoorders wel kende, koos Ik vaker voorbeelden, gelijkenissen en
vergelijkingen van stoffelijk bestaande dingen met een geestelijke achtergrond,
om niemand in twijfel te laten, hoe hij Mijn leer moest opvatten en hoe hij de
hem reeds eerder gegeven kerkelijke geboden moest verstaan.
Hier in dit evangelie ziet u weer, hoe
Ik in het bijzonder de Farizeeën, die steeds in de eigendunk leefden als waren
zij beter dan het gewone volk, een gelijkenis gaf, die op hun fouten betrekking
had; want zij geloofden, dat, wanneer zij de religieuze gebruiken maar
onderhielden, zij alles gedaan hadden en de God van hun religie kon daarmee
tevreden zijn.
Ik vertelde hun over twee mensen van
wie de ene, die de wetten van zijn godsdienst door de verschillende gebruiken
ogenschijnlijk onderhield, met veel hoogmoed en verachting op een ander
neerkeek, die hij ver onder zich waande, omdat zijn beroep behoorde tot het
soort, dat destijds niet als het meest rechtschapen stond aangeschreven.
Wel, deze vergelijking van die ene,
die in zijn overmoedige trots geloofde nooit of slechts zelden gezondigd te
hebben, met de ander, die zich geheel deemoedig bewust is van zijn misstappen,
die door de menselijke natuur vaak zo gemakkelijk gesteund worden, - deze vergelijking
was geschikt om de grenzeloze trots van de Farizeeën te breken. Zij gaf Mijn
discipelen en toehoorders ook een verklaring over veel van Mijn daden, die
tegen de normale gebruiken van de Joden ingingen, opdat zij allen zouden inzien
wat voor verschil het maakt om een wet naar het woord of de letter te
onderhouden of om deze in geestelijke zin te verstaan en te volgen.
Als verklaring van dit voorbeeld zei
Ik tegen Mijn discipelen: "Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden,
doch wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden!"
In de volgende verzen van dit
hoofdstuk is tpt uitdrukking gebracht, dat niemand "goed" genoemd kan
worden dan God alleen, waarbij Ik Mijzelf als Mensenzoon niet uitzonderde. Ik
deed dit opzettelijk, opdat zij allen zouden horen en begrijpen, dat het woord
"goed" als eigenschap niet zo eenvoudig te verwerven en te verdienen
is en dat er veel, ja zeer veel bij komt kijken om op een dergelijke benaming
aanspraak te kunnen maken; want het woord "goed" heeft hier ook de
betekenis van het begrijp "zondenvrij".
In het verdere verloop van dit
hoofdstuk zei Ik bij de gelegenheid waarbij men de kinderen tot Mij bracht, dat
de mensen, indien zij aanspraak willen maken op Mijn rijk, moesten zijn als kinderen
wat betreft de eenvoud van hun hart, hun onschuld en het grenzeloze vertrouwen
in hun ouders. Want alleen diegene, die deze eigenschappen van het kind bezit,
zal door bidden en smeken de toegang tot Mijn rijk kunnen afdwingen, - om welke
reden het eerste vers van dit hoofdstuk zegt, dat men altijd moet bidden zonder
ophouden, hetgeen betekent dat men alles moet volbrengen met de blik gericht op
Mij en op Mijn twee enige geboden. Om dat echter te kunnen, moet men ook in
staat zijn om zijn lievelingsgewoonten, desnoods dat wat het moeilijkste te
missen is op te offeren, hetgeen Ik door het voorval met de overste nader
verklaarde; want van deze man verlangde Ik juist de opoffering van datgene wat
hem het meest na aan het hart lag.
De gelijkenis, dat een kameel
(scheepstouw) gemakkelijker door het oog van een naald gaat, dan een rijke in
de hemel komt, wil zeggen dat het eerste gemakkelijker te bewerken zou zijn -
ofschoon het tot de onmogelijkheden behoort -, dan dat een mens, die nog aan
wereldlijke dingen hangt in Mijn rijk der geesten zou kunnen komen; want alleen
wanneer al het wereldlijke aan het geestelijke doel onderworpen wordt, is de
ommezwaai van het wereldlijke niveau naar het geestelijke mogelijk.
Dat, wat Petrus bij dit voorval met de
overste ten slotte er toe bracht te zeggen, zij zouden Mijn discipelen zijn
juist omdat zij alles achtergelaten hadden en Mij gevolgd waren, laat
duidelijk zien hoe makkelijk de mensen hun gebrachte offers overschatten en de
beloning ervoor reeds op deze aarde verwachten, terwijl deze hen misschien pas
in het hiernamaals, in het bewustzijn van vervulde plicht, ten deel valt. Mijn
discipelen hadden daar dus een andere opvatting over, omdat zij allen nog sterk
onder de invloed van Mijn zichtbare persoonlijkheid stonden en daardoor niet
tot eigen rijping konden komen. Ja, toen Ik hen Mijn lijdensgeschiedenis
voorspelde, begrepen zij het niet; want zij geloofden dat, wanneer aan hén
reeds vanwege hun materiële opofferingen hier en daar zaligheden beloofd
werden, hoeveel temeer moest Ik, die zonder zonde en rein voor hun ogen
rondwandelde, deze deelachtig worden.
Zij waren blind zoals de blinde aan de
weg naar Jericho, zij hoorden Mij wel, maar zij begrepen de betekenis van Mijn
woorden niet. En zoals Ik deze blinde ziende maakte, omdat hij vast geloofde
aan de mogelijkheid door Mijn hand genezen te worden, zo werd ook hun
geestelijke blindheid met de uitstorting van de Heilige Geest genezen, en zij
begrepen en zagen toen pas in het volste licht, wat Ik hen in vele gelijkenissen
en beelden gedurende Mijn driejarige tijd als leraar gezegd had. Toen pas
begrepen zij wie Ik was, wat Mijn leer te betekenen heeft, en wat hun eigen
opdracht was.
Kijk, dit evangelie zegt u vanaf het
begin tot aan het eind met weinig woorden steeds hetzelfde! Het vertelt u hoe
moeilijk het "goed" of het "zonder zonde zijn" in het
dagelijkse leven is en hoeveel duizend verschillende afwijkingen de
offervaardigheid heeft. De letter van het evangelie drukt daarom niet alleen
het vermeende ene uit, maar de zin van het evangelie is er volledig op gericht
de menselijke verwaandheid te matigen, dat men beter zou zijn dan de ander.
Vandaar de verwijzing naar de deemoed, zoals zij in de tollenaar als deugd, dan
bij de overste als hoogst wenselijk, in het kind als onbewuste onschuld
verzinnebeeld, aan Mijn discipelen als toekomstige beloning beloofd werd en
door Mij als aards mens tijdens Mijn laatste lijdensweg als hoogste voorbeeld
werd voorgeleefd.
Zo ziet u de trappen van deemoed voor
u, het vernederen van de eigen natuur om het geestelijk hoogste standpunt te
bereiken, dat Ik als mens u toonde als eeuwig voorbeeld.
Geef acht op dit evangelie, waarin u
de diepste beleringen voor ogen staan in Mijn woorden en in Mijn eigen
levensweg! Geloof niet dat u reeds beter zou zijn, omdat Mijn woord u eerder
ten deel valt dan vele anderen en als het ware uit Mijn eigen mond verneemt hoe
men het moet opvatten en in praktijk brengen!
Ook onder u zijn nog velen zoals de
overste. Wanneer voor u het uur zal naderen waarin ook u het kostbaarste van
deze wereld, wat u tot nu toe met zoveel angst bewaard hebt, moet afstaan, wees
dan verzekerd dat velen van u treurig zullen zijn en zich uit de voeten zullen
maken, evenals de overste. Dan wordt de toetssteen aan uw menselijke natuur
gezet, hoeveel van het geestelijke u uit Mijn u in overvloed geschonken
hemelsbrood met uw eigen ik hebt vermengd en u hebt eigen gemaakt. Daarom gaat
ook naar u uit de roep van het eerste vers uit het evangelie: Bid zonder
ophouden, opdat u steeds voldoende kracht overhoudt om onder alle
omstandigheden en gebeurtenissen niet te wankelen, maar standvastig bij Mij te
staan; want alleen de volharders zullen in het hiernamaals hun wereldlijke
verliezen vergoed krijgen, de aarzelenden en twijfelenden echter niet!
Bid zonder ophouden, dat de hoogmoed
en trots u in ieder opzicht mogen verlaten en trek het kleed van de deemoed
aan! Word als de kinderen! Geloof vol vertrouwen in Mijn beloften; want dat,
wat Ik u nu zeg, is immers niets nieuws! Reeds meer dan duizend jaar geleden
werd het door Mij aan Mijn discipelen en gelovige toehoorders gegeven. Reeds
lang ligt het, zoals u zegt zwart op wit voor uw ogen; maar blind als de
bedelaar van Jericho ziet u het licht niet, dat uit deze woorden straalt. In uw
hart daartoe gedrongen roept ook u vaak tot Mij: "0 Heer, maak mij
ziende!" En degenen onder u, die zich net zo vertrouwensvol als de blinde
van Jericho aan Mijn handen toevertrouwen, vergaat het zoals in dit evangelie
staat: "Wie zonder ophouden vraagt en bidt, die zal Ik verhoren!",
want ook bij hen zal, evenals bij de blinde, hun geloof helpen.
In deze zondagprediking ontvangt u nu
zoveel licht uit Mijn hemelen, dat het onmogelijk lijkt, dat u over de
eigenlijke zin van Mijn woord, zoals het eens werd gesproken, nog enige twijfel
kunt koesteren en verder hoe het in praktijk gebracht moet worden, en dat nu
zelfs in de sociale en politieke ontwikkeling van uw hele werelddeel, het
eindresultaat, de uiteindelijke vergeestelijking van de menselijke ziel, dichterbij.komt.
Ik voorzei Mijn discipelen Mijn lijden
en Mijn dood, maar zei hen echter niet, dat juist dit lijden en deze dood de
grootste triomf, de grootste overwinning van het geestelijke over de menselijke
natuur zou zijn en blijven. Ik verzweeg het, omdat zij Mij niet begrepen zouden
hebben; maar nu verkondig Ik het vrijuit, dat alles er op aanstuurt om tot
rijping te brengen, wat Ik in die drie jaar van onderrichten heb uitgezaaid.
Mijn leer zal ondanks alle bloedige en afschuwelijke gebeurtenissen, die zij
gedurende vele eeuwen als dekmantel moest dienen, tenslotte toch overwinnend
tevoorschijn komen, wanneer de mensheid door lijden en droefenis gedwongen zal
zijn om zich van alle vuiligheid te ontdoen, die haar nog aankleeft.
Wat toen met Mij gebeurde - het lijden
en strijden en zelfs de dood, die echter door de opstanding en de hemelvaart
tot overwinning werd gekroond - dat gebeurt nu met de mensheid. Wat Ik destijds
als mens leed, zal nu de mensheid moeten lijden.
Het wereldlijke moet bespot, veracht,
gekruisigd worden, wil het geestelijke in de mens opstaan, wil enige benadering
van Mijn geestesrijk mogelijk worden!
Ik ging in die tijd door Mijn
voorbeeld voorop en nu moeten de mensen navolgen. Welzalig diegene, die reeds
vroeg de hand uitsteekt en afwerpt, wat als wereldlijke ballast zijn opgang
naar hogere geestelijke sferen hindert! Hij wint vooraf veel, en diegenen die
te diep in de materie vastzitten en Mijn roep om wakker te worden niet willen
vernemen, zal het vergaan als de muren van Jericho, die bij de bazuinstoten
ineenstortten. Zij zullen eveneens niet aan hun vernietiging ontkomen, omdat
zij, als enkel materie, niet in het geestelijke rijk kunnen worden opgenomen.
Niet voor niets zijn deze
drieënvijftig predikingen aan de mensheid bekend gemaakt. Zij zijn gegeven voor
u en voor al degenen, die eens dorstig naar het levenswater zullen snakken.
Allen zullen zien welke volheid van liefde, waarheid en levenswarmte in de door
Mijn discipelen opgetekende evangeliën verborgen ligt, waarvoor echter tot nu
toe het geestelijke begrip bij het merendeel nog ontbrak.
Ik zend u deze verklaringen om de
evangeliën, die afgesloten zijn met meer dan zeven zegels, voor u te openen en
door deze boeken de weg naar Mij en Mijn hemelen te bereiden. Willen zij nuttig
zijn, dan moeten zij niet alleen gelezen, maar gedurende het leven in praktijk
gebracht worden, opdat diegenen in volle mate rust, vrede en troost vinden, die
zich tot doel gesteld hebben om Mijn kinderen te worden. Amen.
37
De 10 e zondag
na Trinitatis
De
genezing van een doofstomme
Marc. 7, 32-37: En zij brachten tot
Hem een dove, die moeilijk sprak, en smeekten Hem deze de hand op te leggen.
Hij nam hem terzijde, buiten de schare, en stak zijn vingers in zijn oren,
spuwde, raakte zijn tong aan, en Hij zag op naar de hemel en zuchtte en zeide
tot hem: Effata, dat is: word geopend! En zijn oren werden geopend en terstond
werd de band zijner tong los en hij sprak goed. En Hij gebood het hun niemand
te zeggen. Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het
ruchtbaar. En zij waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Hij heeft
alles wèl gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken.
(17 april 1872)
De snelle
genezing van een doofstomme, waarvan deze verzen spreken, was één van die
daden, waarmee Ik van tijd tot tijd Mijn leer moest bekrachtigen, opdat Mijn
discipelen, evenals het volk dat Mij volgde, ook door daden werden overtuigd,
dat Mijn woorden van goddelijke afkomst zijn. Ook moesten deze daden bevestigen
en bewijzen, dat Mijn aanwezigheid op uw aarde een hogere missie was dan die
van een profeet of een ziener. Want het volk, door de schijnbare wonderwerken
van de Essenen en magiërs er aan gewend geraakt om wonderbare dingen voor hun
ogen te zien verrichten, die het niet kon begrijpen, schreef maar al te
gemakkelijk de een of ander een naam of kracht toe, die hem niet eigen was, om
welke reden Ik hoofdzakelijk alleen genezingen of dergelijke wonderen ten
uitvoer bracht, die zulke goochelaars en magiërs onmogelijk konden verrichten.
Wat de daad van genezing, zoals Ik
deze verrichtte, op zichzelf betreft, heeft hij een diepere, geestelijker zin
dan alleen die, dat Ik een doofstomme genas opdat hij daarna over Mij en Mijn
wonderkracht zou spreken. Ik had dergelijke aanbevelingen niet nodig, immers –
zoals één van de verzen duidelijk zegt - verbood Ik zowel de genezene als de
getuigen om deze daad verder te vertellen. Dit werd echter slechts zelden
opgevolgd; want juist door het verbod ontwaakt de drang om te zondigen nog
sterker. Ook Mijn apostel Paulus ondervond dit toen hij zuchtend zei: "Zou
de wet er niet zijn, dan was er ook geen lust om er tegen te zondigen!"
Hij bekende in deze woorden de zwakte van de menselijke natuur en waarschuwde tegelijkertijd
voor de te grote zekerheid een zekere kracht te hebben verworven, opdat men
niet onverhoopt des te dieper zou vallen.
Wat het begrip betreft voor de
geestelijke betekenis van deze genezing van een doofstomme voor u allen, dan
moet u de woorden" doof' en "stom" goed voor ogen houden en
daarna uit de gegeven verklaring de geestelijke conclusies trekken.
De handeling werd als grondslag voor
een zondagprediking genomen, om u dichter naar Mij toe te trekken. Want u moet
weten dat bij elk woord dat Ik sprak, en nog meer bij elke handeling die Ik
tijdens Mijn leven op aarde verrichtte, het hoofddoel verreweg meer op het
geestelijke vlak lag dan bij de daad op zich, de gelegenheid of de
omstandigheden, waaronder Ik Mijn leer verkondigde aan het volk dat Mij volgde.
Elk woord van Mij uit had een verstrekkender betekenis dan de toehoorders toen
vermoedden en ook de meeste bijbelverklaarders en -vorsers heden ten dage nog
gevonden hebben.
Daarom moet Ik ook hier deze beide
woorden" doof' en "stom" wat nader verklaren, opdat wij door de
geestelijke overeenkomst gemakkelijker te weten kunnen komen, wat nu heden
Mijn doel dient, en wat destijds reeds in Mijn woord "Effata" en in
de handelwijze, evenals in de persoon aan wie Ik de handeling voltrok, besloten
lag. Want het was geen toeval, dat een doofstomme op deze bijzondere wijze door
Mij genezen moest worden, terwijl Ik bij andere gelegenheden blinden, lammen,
melaatsen en anderen alleen door Mijn woord of door het opleggen van Mijn
handen de gezondheid teruggaf.
Zie, om dit alles geestelijk op te
vatten en te begrijpen moeten wij deze beide woorden "doof' en
"stom" nader beschouwen, waaruit het verdere zich dan vanzelf laat
verklaren.
"Doof' zijn is een toestand,
waarbij de innerlijke geestesmens een zintuig armer is en daardoor veel van de
genoegens en geestelijke invloeden van de buitenwereld moet missen, die de
gezonde mens door het gehoor van alle kanten toestromen. Deze laatste wordt
daardoor bewezen, dat zelfs in het vibreren van de materie, dat het geluid voortbrengt,
meer groots en geestelijks ligt dan hij vermoedde. Want de indrukken van het
geluid vormen, van het zachtste geruis tot aan de hoogste harmonie van de
muziek of tot de nog hogere uitdrukking van alle geestelijke begrippen in het
woord, een grote stijgende reeks van genietingen, verklaringen en
verkondigingen van Mijn goddelijkheid en eeuwigheid in de hele materiële
schepping, die allemaal voor de doven vreemd en niet verklaarbaar zijn, evenmin
als kleuren voor blinden, vooral wanneer deze gebreken vanaf de geboorte
bestaan.
"Stom" is weer het
tegenovergestelde van "doof'. Terwijl namelijk bij de dove de innerlijke
mens door het niet horen van duizenderlei invloeden van buitenaf wordt beroofd,
zo moet omgekeerd de stomme, beroofd van het spraakvermogen het gebrek voelen,
de invloeden die de hem omgevende buitenwereld op hem uitoefent niet te kunnen
uiten; hij kan anderen datgene wat zich in zijn binnenste afspeelt door de
invloeden van buiten, niet meedelen door middel van het grootste en meest omvattende
werktuig, de stem en het spraakvermogen. In het gunstigste geval staan hem,
naast gebaren en tekenen, ongearticuleerde geluiden ten dienste.
Zoals Ik in een ander woord u reeds
zei, dat wederkerige mededelingen een hoofdbehoefte, ja een noodzakelijk middel
zijn tot vooruitgang op de geestelijke weg, zo spreekt het vanzelf dat diegene
die stom is een enorme hoeveelheid genietingen moet ontberen, waarvan hij zich
dan pas bewust wordt, wanneer hij dat, wat hij van buiten ontvangen heeft door
het mee te delen weer zou willen terugstralen.
Nadat Ik u de betekenis van deze beide
woorden en de nadelen van het verliezen van de ene of de andere van deze
eigenschappen nader verklaard heb, kunt u zich een goede voorstelling maken van
die schepselen en mensen, die niet alleen het ene of het andere zintuig, maar
beiden moeten missen.
Het voelen of de opname van de van
buitenaf komende harmonieën en het weergeven van de hierdoor op de innerlijke
mens voortgebrachte indrukken ontbreken. In dit gebrek ligt een enorme rem voor
de vooruitgang in het geestelijke; want wie alleen door andere middelen dan
door het gehoor het buiten hem liggende kan opnemen en het opgenomene
nauwelijks weer kan meedelen, die mist in Mijn grote schepping veel, wat
anderen, zonder het te weten, rijkelijk in de schoot valt.
Niet zonder reden smeekte het volk Mij
destijds om deze doofstomme te genezen. Dit kwam voort uit de gedachte, dat
ook hij Mijn woord moest vernemen, en dat hij zo, wanneer zijn innerlijk met
een nooit vermoede grote geestelijke rijkdom gevoed zou zijn, zijn en ook Mijn
opdracht op aarde zou kunnen begrijpen.
Hoeveel mensen hebben nu hun
geestelijke oor nog voor Mijn schepping en Mijn leer gesloten, en voor hoevelen
is tot nu toe Mijn hele schepping nog een stom, bijeengeworpen mengsel van stof
en materie, wier wetten naar hun mening alleen van het toeval afstammen. Hoe
velen roep Ik toe: "Effata!", wat betekent: "Doe uw oren open,
hoor de jubelzang van de hele natuur, die van het laatste atoom tot aan de grootste
centraalzon slechts liefde predikt! Maak uw oren open en hoor de geestelijke
diepte, die u in Mijn leer werd gegeven om u tot iets hogers, tot iets groters
op te voeden, dan tot vegeterende kruiden- en vleesetende dieren, die alleen
maar met meer intelligentie begiftigd zijn dan de anderen!"
Hoe velen roep Ik dit alle dagen,
ieder uur, ja elk ogenblik toe en iedere gemoedsbeweging, elk idee, dat toch
niet het produkt kan zijn van stof of materie, laat hen duidelijk zien, dat in
de lichamelijke diermens een geestelijk, hoger mens verborgen ligt, die de
uiterlijke mens zo moet vergeestelijken, dat hij een waardige omkleding van het
innerlijk wordt en een schepsel, dat zijn Schepper tot eer strekt.
En zie, duizenden hebben zichzelf tot
doofstomheid verdoemd. Zij begrijpen niet, welk een grote schat aan geestelijke
zaligheden in Mijn natuur op hen wil inwerken; zij zijn koud of stom voor deze
indrukken. Alle geestelijke harmonieën gaan ongemerkt aan hun oren voorbij en
hun innerlijk is leeg of alleen gevuld met indrukken, die uit de laagste sferen
van de materie of de zinnelijkheid afkomstig zijn en hen van mens tot dier
verlagen.
Hun innerlijk is leeg en omdat zij
niets geestelijks kunnen geven, ontvangen zij ook niets van anderen. Voor hen
regeert alleen de materie en het geestelijke is een produkt van een verdwaasd
brein.
Door de woorden, die Ik u reeds sinds
verscheiden jaren doe toekomen, roep Ik Mijn verdwaalde kinderen het
"Effata" toe, leg Ik Mijn vingers in hun oren om hen nog te redden zo
lang het nog mogelijk is en voordat de hele natuur met bazuinstoten in plaats
van met zachte harmonieën in hun oren zal schallen, wat zij via een vreedzame
weg niet willen verstaan.
Ik heb de mensen niet geschapen om doof
te zijn ten opzichte van al Mijn werken, en Ik heb Mijn schepping niet met
zoveel wonderen uitgerust om voor Mijn geestelijke wezens een stom boek te
zijn.
Niets is en zal doofstom zijn in Mijn
hele natuur! Alles wat leeft moet de stem van zijn Schepper, zijn Vader
vernemen. Want Hij wil met de indrukken van Zijn scheppingen de ziel van de
geschapen wezens zo vervullen, dat in de mededeling van wat wordt aanschouwd,
gevoeld en gehoord de hele zaligheid van het bestaan ligt.
Mijn natuur moet niet stom zijn; want
"stom" is zoveel als geestelijk dood. Jubelend zal alles getuigen dat
het leeft, dat het zich in het leven verheugt en dat het in alle scheppingen
van de uiterlijke wereld zijn Schepper, zijn liefhebbende Vader weer herkent!
Zo zal de materiële schepping de basis van het geestelijke zijn en de
geestelijke schepping het materiële vergeestelijken!
Niets in de wereld zal doof of stom
zijn, en allerminst de mens, die als laatste produkt van de materiële schepping
op deze aarde Mijn evenbeeld in zich draagt!
Zoals Ik aan de doofstomme het gehoor
teruggaf, opdat hij zou horen, wat en hoe alles in de natuur Mij looft en
prijst, zo moest hij ook niet meer stom zijn, opdat hij met deze jubelzang zou
kunnen instemmen en Mij als zijn Heer, maar tevens als zijn liefhebbende Vader
zou kennen.
Laat u ook genezen zoals Ik de
doofstomme genas, opdat u, niet doof voor Mijn woorden, de anderen met de macht
van een stem vol overtuiging luid kunt verkondigen, dat die daden en wonderen,
die Ik meer dan duizend jaar geleden verrichtte, geestelijk alleen wilden
aanduiden, wat Ik met de hele mensheid van plan was toen Ik haar schiep en toen
Ik de mensen op deze aarde als rentmeesters aanstelde!
Ik wilde geen doven en geen stommen,
maar wezens voor Mijn rijk opvoeden, die open geestesoren en spraakzame tongen
zouden hebben om Mij en Mijn schepping te verstaan en luid te verkondigen:
"Hosanna in den hoge! Heil aan Hem, die ons deze buitengewone genade gaf
om Hem te verstaan, en ons daarnaast ook de middelen verschafte, om het
verstane weer te geven, opdat het niet alleen voor ons, maar voor allen die
Zijn kinderen willen worden gemeengoed zal zijn!"
Zo wens Ik, dat u Mij de dagelijkse
lof toezingt, zodat u de hele wereld door woord en daad bewijst, dat u tijdens
Mijn lessen noch doof, noch stom bent geweest!
Neem dit ter harte voor uw heil,
alsook voor het welzijn van uw naasten! Amen.
38
De 11 e
zondag na Trinitatis
De
gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
Luc. 10,25-37: En zie, een wetgeleerde
stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige
leven te beërven? En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe
leest gij? Hij antwoordde en zei de: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit
geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw
verstand, en uw naaste als uzelf. En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist
geantwoord; doe dat en gij zult leven. Maar hij wilde zich rechtvaardigen en
zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker
mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in handen van rovers, die hem
niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem
halfdood lieten liggen. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze
zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. Evenzo ging ook een Leviet langs
die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij. Doch een
Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd
hij met ontferming bewogen. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden,
goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem
naar een herberg en verzorgde hem. En de volgende dag stelde hij de waard twee
schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan
zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis. Wie van deze drie dunkt u, dat de
naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? Hij zeide:
Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij
evenzo.
(10 april 1872)
Deze verzen vertellen u de gelijkenis
van de Samaritaan. Met dit overtuigende beeld wilde Ik de Farizeeër op zijn
vraag: "Wie is mijn naaste?" laten zien, wie deze zou zijn en hoe het
tweede liefdegebod "Gij zult uw naasten liefhebben als uzelf!" - in
geestelijke zin moet worden verstaan.
De mensen maakten en maken te allen
tijde tussen mensen -, broeder - en naastenliefde, welke allemaal in één
liefde samenvloeien, een groot onderscheid, waarover Ik u lange tijd geleden
een uitvoerige openbaring heb gegeven die hier ingevoegd zou kunnen worden, als
hier geen andere verklaring mogelijk was.
Daar men echter in die tijd, toen Ik
deze gelijkenis gaf, door het onderscheid tussen standen en kasten, als ook
door de opvattingen van de mensen ver verwijderd was van wat Ik onder "Heb
uw naasten lief
als uzelf!" wilde laten verstaan
- wat ook uit het antwoord van de Farizeeër naar voren komt, die eerst moest
vragen: "Wie is dan eigenlijk mijn naaste?" - was het dus volkomen
logisch, dat Ik vanuit deze gegronde reden een voorbeeld moest opstellen om te
laten zien, wie eigenlijk de naaste van ieder mens is. In alle toekomstige
tijden bestaat er over het begrip "naaste" en over de uitoefening van
de liefde tot de naaste geen twijfel meer, want met welwillendheid alleen, of
met vrome wensen is de naaste, de mensheid en Ikzelf het minst geholpen.
Hoeveel er al over dit tweede
liefdegebod geschreven en gesproken werd, toch hebben slechts een gering aantal
mensen eigenlijk begrepen, wat de naastenliefde en wie de naaste is.
De algemene conclusie is meteen
gemaakt: "De mensheid is mijn naaste, en door het gebod, dat ik mijn
naaste moet liefhebben als mijzelf, is ook de maatstaf van de liefde
bepaald!"
Geheel juist, zeg Ik; maar nu komt het
er op aan: "In hoeverre is de mensheid of ieder mens mijn naaste en wat
betekent: zichzelf - echter wel te verstaan - in juiste mate liefhebben?"
In deze beide begrippen ligt de
sleutel tot Mijn rijk, waarom Ik uit alle denkbare geboden juist dit gebod van
de naastenliefde tot tweede hoofdgebod gemaakt heb en niet alleen voor uw
aarde, maar voor alle werelden en zelfs voor het grote geestesrijk.
Het is derhalve vooral het gebod van
de liefde, omdat er zonder liefde geen warmte, zonder warmte geen leven en
zonder leven geen schepping bestaat - hoe men zich die ook denkt. De liefde is
de eerste drang, die tot werkzaamheid aanspoort; de werkzaamheid brengt overeenkomstig
warmte voort. De warmte - als uitdrukking voor beweging, vibreren - geeft zich
te kennen als leven, en leven is ontstaan, bestaan en vergaan als zichtbaar
teken van het leven of de schepping in haar volledige omvang.
De liefde veredelt alle wezens, die
haar voelen en aan anderen geven. Zonder liefde zou er geen geestelijke
maatstaf voor het handelen zijn en zonder liefde zou noch Ik bestaan, noch iets
dat geschapen is, dat duurzaam zou kunnen worden.
Nu, zoals de liefde in Mij Mijn
geesten, de levende wezens en zelfs de materie schiep en ze allen met dezelfde
gloed omvat, ze voedt, in stand houdt en leidt tot het grootst mogelijke
geestelijke doel, tot toonbeeld van de hoogste liefde, - evenzo moet ook de
mens zijn omgeving, de wereld waarin hij moet leven, met dezelfde liefde omvatten.
Al het geschapene, uit liefde en door Mijn goddelijke liefde voortgebracht, zal
een voortdurend bewijs zijn, dat Ik pas dan een liefhebbende Vader ben, wanneer
Mijn geschapen wezens, Mijn naasten, hun plicht, hun opdracht zo volbrengen,
zoals Ik Mij dat gedacht heb en zoals Ik haar vanuit een vrije impuls en niet
door dwang ten uitvoer gebracht wil hebben. De vrije wil veredelt het schepsel,
in tegenstelling tot het door instinct geleide wezen, dat zo handelen moet en
niet anders kan.
Deze zich over alles uitspreidende
liefde zal de maatstaf voor de mensenliefde zijn, die in de borst van ieder
mens haar woonoord moet opslaan en als blijvend gedenkteken van een hogere
afkomst ook alle gedachten, woorden en daden op haar zal afstemmen. Deze liefde
moet echter ook, evenals die van Mij, geen ander doel kennen dan alles te doen ten
bate van zijn medemensen en alle met hem levende wezens, waarbij men wat de
naaste wenst natuurlijk niet altijd hoeft in te willigen, maar hem ook menig
ding moet ontzeggen, als het toestaan misschien schade in plaats van nut zou
kunnen brengen.
Let op Mij! Ik heb u mensen allen
lief, Ik heb u lief met een liefde, die u niet begrijpen, niet bevatten en niet
beantwoorden kunt, en toch zeg Ik niet op alle vragen, waarmee u Mij
overstelpt: "Ja!", maar meestal het tegenovergestelde "Nee!"
En waarom? Omdat u vaak dingen wenst, die schadelijk voor uw geest zouden zijn!
En wanneer deze weigering dan lijden en strijd, ongelukken en sterfgevallen
over u en de uwen meebrengt, dan is zij toch puur een uitvloeisel van liefde,
de liefde van uw hemelse Vader, die terwille van u alles geschapen, terwille
van u zoveel heeft verdragen en u steeds uw ondankbaarheid, bespotting en
verloochening met zegen vergeldt.
Hier ziet u hoe de liefde moet worden
opgevat, wil zij het goede en niet het kwade bewerken. Zo moet ook u uw mensen
- of naastenliefde opvatten! Zoals een vader op aarde zijn onmondige kinderen
niet alles toestaat, wat zij in hun onverstand van hem verlangen, maar altijd
het hogere doel van de opvoeding voor ogen houdt, evenzo zult ook u pas goed
doen aan uw naaste, wanneer u overtuigd bent, dat naar uw inzicht niet een
slechte gewoonte gevoed of uw naaste in het nietsdoen gesterkt wordt, in plaats
van dat hij er aan gewend raakt om te werken.
Dit is de liefde, waarmee Ik vanuit
Mijn wijsheid Mijn werelden bestuur. Evenzo moet ook u met uw verstandelijk
vermogen de drang om goed te doen bedwingen en regelen, opdat niet het
tegenovergestelde resultaat het gevolg is van uw, weliswaar edele wil.
Het tweede punt ter overweging is:
"Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf!"
Nu, ook hier zijn net zoveel inzichten
mogelijk, als er geestelijke niveaus van de menselijke natuur zijn, die vanaf
de verloochening van eigenliefde, kan stijgen tot aan de hoogste vorm van
egoïsme, - en zo ontstaat de vraag:
"Wanneer is mijn eigenliefde de
juiste, zodat hij nuttig is voor mij en anderen?"
Alleen na beantwoording van deze vraag
weet men, welke liefde en hoe zij aan anderen bewezen moet worden! U ziet, dat
strikt genomen de woorden "liefde" en "zichzelf', totaal andere
begrippen blijken te zijn dan men bij hun oppervlakkige beschouwing zou denken.
De betekenis van eigenliefde moet u
eerst duidelijk voor ogen staan; u moet weten, hoe en wat u van uzelf moet
liefhebben, om dan na deze kennis uw liefde op anderen te kunnen overdragen of
om de liefde, waarmee u anderen moet behandelen precies te kunnen beoordelen.
In ieder mens is de drang gelegd om
zijn leven te behouden, het te verlengen en zo aangenaam mogelijk te maken.
Deze noodzakelijke drang tot behoud van het uiterlijk omhulsel of de omkleding
van de geestelijke zielemens moest diep in hem gelegd en ingeplant worden,
opdat hij niet bij de geringste conflicten tijdens zijn aardse levensloop op de
gedachte komt deze hinderlijke drang te onderdrukken en zich nog voor het
rijpen van de innerlijke mens van zijn lichaam te ontdoen.
Deze levensdrang is zo machtig en
noodzakelijk, dat alleen mensen, die al het geestelijke verwerpen, die geen
geloof of godsdienst in de ware zin hebben of door verkeerde wereldopvattingen
of geestelijke storingen in hun levensorganisme verzwakt zijn, er toe kunnen
komen om de zo diep gewortelde liefde om te leven te vernietigen en zelf aan
hun bestaan eerder een einde te maken dan bepaald was volgens het plan van Mijn
goddelijke, overal geldende geboden.
Zulke zielen van zelfmoordenaars
zullen in het hiernamaals een met veel moeilijke omstandigheden gepaard gaande
weg tot rijpheid af te leggen hebben, omdat zij onrijp uit deze wereld zijn
gegaan en eveneens onrijp in een andere zijn binnengetreden.
De tweede vorm van eigenliefde is een
hogere, namelijk de drang tot behoud en vervolmaking van het geestelijke. De
mens probeert zijn geestelijke "ik" zoveel mogelijk gelijk te maken
aan Diegene, die deze vonk van het goddelijk bewustzijn in hem heeft gelegd en
hem daarmee ver boven de materie verheven en aan de grens van twee werelden
heeft geplaatst, zodat hij naast zijn lichamelijk omhulsel tot de materie en
naar zijn geest tot de geesteswereld behoort.
Zowel in het materiële als in het
geestelijke wezen van de mens kan een gebrek of een overvloed aan eigenliefde
aanwezig zijn.
Het gebrek aan materiële eigenliefde
wordt kenbaar door levensmoeheid, waarbij de lichamelijke levensdrang zo
gering wordt, dat de mens vaak vanwege onbeduidende onaangenaamheden van het
aardse leven zijn lichamelijke leven vernietigt. Deze toestand wordt vaak
teweeggebracht door een verkeerde opvoeding, door het niet geloven in een God
of in het voortleven van de ziel, of door geestelijke storingen.
Tegenover dit extreem gebrek aan
eigenliefde staat dan weer een overmaat aan zelfzucht. Een dergelijk mens, dat
zijn lichamelijke welzijn het hoogst acht, wil zich alleen wijden aan dat, wat
het laagste egoïsme is. Hij grijpt alle middelen aan om zijn doel te bereiken.
Er bestaat voor hem niets anders dan zijn eigen "ik", en hij is,
iedere band van de naastenliefde verloochenend, steeds maar alleen zijn eigen
naaste. Deze mensen staan op de onderste geestelijke trede; want zij onttrekken
zich aan iedere strijd en aan alle opofferingen. Zij willen alleen genot, en
wel slechts voor zich alleen, en alle middelen - geoorloofde of ongeoorloofde,
wettelijke of onwettelijke, goddelijke of duivelse - worden aangegrepen, als
zij maar hun nagestreefd doel bereiken. Zulk een eigenliefde sluit alle
naastenliefde volledig uit.
Eigenliefde kan ook bestaan, wanneer
de mens slechts omwille van zichzelf zijn innerlijk zo wil uitbeelden, zo wil
vervolmaken, dat zelfs zijn lichaam hem tot last wordt en hij zich er zo
spoedig mogelijk van vrij zou willen maken.
Hier heeft u de beide extremen: gebrek
en overvloed aan eigenliefde, hetzij in het materiële, hetzij in het
geestelijke wezen van de mens. Wil men echter een middenweg aanhouden, waar
noch het ene noch het andere extreme te dicht genaderd mag worden, dan ontstaat
de vraag hoe het met de naastenliefde staat, die zich toch moet schikken naar
de eigenliefde.
Ook hier geldt hetzelfde, wat Ik reeds
in het begin verklaarde: De gematigde, door het verstand geleide liefde, die
het eigenlijke geestelijke doel van de mens en het doel van zijn aardse
levensloop steeds voor ogen heeft, deze liefde zal de eigenliefde in zulke
banen leiden, dat het lichaam niet onder invloed van de geest en de geest niet
onder die van het lichaam lijdt of geheel verkommert. De mens moet steeds bedenken,
dat ook zijn lichaam hem als een goed werd toevertrouwd, en zoals hij eens van
zijn ziel rekenschap zal moeten geven, zo zal ook de vraag naar hem uitgaan:
"Hebt u uw lichaam voor het doel gebruikt, waartoe het bestemd was, of
hebt u het misbruikt?" Zo zal de rekenschap, die de mens over zijn geest
en de aan hem toevertrouwde talenten heeft af te leggen, samenvallen met die,
welke hij over het materiële leven heeft af te leggen.
Beiden, geest en lichaam moet u zo
gebruiken, zo opvoeden en ze zo beheersen, dat alle handelingen alleen gesteld
worden met het oog op Mij, de Gever en zo het stempel van de goddelijkheid
dragen. Deze manier van denken, van handelen en van werken moet ook de maatstaf
zijn voor de manier waarop u uw liefde aan de naaste zult geven! Deze liefde
zal aan de naaste al het goede geven, in zoverre het met Mijn eigen morele
grondbeginselen overeenkomt.
De mens moet allereerst bij zichzelf
herkennen, tot welke prestatie hij in staat is, alvorens dit prestatievermogen
bij anderen te meten. Hij moet allereerst bij zichzelf het goede van het kwade
leren onderschei
den. Hij moet leren wat de geest en
wat het lichaam tot nut strekt of schaadt, voordat hij uit blinde liefde
datgene aan anderen verleent, wat hen slechts naar de ondergang en niet naar
een hoger doel leidt.
Breng daarom eerst uw eigenliefde op
orde! Houd daarin de juiste maat en het goede gewicht, en de juiste liefde voor
uzelf zal u het best tot de naastenliefde voeren! Want alleen daar, waar duidelijke
opvattingen heersen kunnen ook volwaardige daden het resultaat zijn; anders
loopt u tastend in de duisternis rond en miskent of misbruikt u uw liefde tot
schade voor anderen. Overal in de gehele wereld zijn de extremen schadelijk en
leiden tot niets: zowel in liefde als in haat, in geven als in weigeren, in
spreken als in zwijgen.
Gedenk daarom bij iedere handeling uw
hogere bestemming en vergeet daarbij niet dat u mensen en geen goden bent, en
dat zowel te grote liefde als ook te geringe liefde voor zichzelf tot even
slechte resultaten leidt, als te hoog of te laag gespannen begrippen van de
naastenliefde, die de naaste eerder schaden dan dat zij tot nut kunnen
strekken.
Ken allereerst uw eigen zwakheden, om
toegeeflijk tegenover de anderen te zijn! Beproef, of de inwilliging van een
verzoek bij u iets goeds of iets slechts zou opleveren, en regel daarnaar uw
liefdegaven, uw opofferingen ten opzichte van uw naaste! Nergens kan zoveel
schade worden aangericht, als met een letterlijk opgevat begrip van
naastenliefde.
Zie, Ik ben uw naaste en Ik doe alles,
opdat u Mijn naasten, Mijn broeders en zusters, ja, Mijn kinderen zult worden;
en toch ben Ik ondanks alle liefde en wijsheid niet zo toegevend om de mensen
alles te geven, wat zij vaak in hun onmondigheid van Mij verlangen, omdat Ik
als geest, en wel als hoogste Geest, het beste weet wat het meest heilzame is
voor Mijn kinderen, Mijn geestelijke broeders en zusters, en omdat ik hen wil
opvoeden en niet verwennen.
Neem daarom een voorbeeld aan Mij, hoe
Ik Mijn hele schepping bijeen houd en haar delen gemeenschappelijk tot het
grote doel van de verlossing uit de materie leid en u zult zeker de juiste weg
vinden tussen geven en nemen, tussen toestaan en weigeren! Dan pas zal het
tweede grote liefdegebod de eigenlijke geestelijke uitdrukking niet alleen in
het woord, maar ook in de daad vinden, wanneer u dat aan uw naasten doet, wat u
- zou u in de positie en de omstandigheden van uw medemens verkeren - voor
uzelf als geestelijk wezen voor het beste zou hebben gehouden.
U moet het geestelijke steeds hoog
houden, ja hoger dan al het andere en daarin het begin- en uitgangspunt van al
uw handelen zoeken, opdat deze met Mijn grote scheppingsgedachten overeenstemmend,
u veredelen en verheffen en u Mij daardoor telkens meer als uw liefdevolste
Vader van vreugde doet stralen en als dat erkent wat Ik voor u allen zou willen
zijn, namelijk uw geestelijke Aanvoerder, Leider en Vader. Amen.
39
De 12 e
zondag na Trinitatis
De
genezing van de tien melaatsen
Luc. 17,5-19: En de apostelen zeiden
tot de Here: Geef ons meer geloof. De Here zeide: Indien gij een geloof hadt
als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en
in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen. Wie van u zal tot zijn knecht, die
voor hem ploegt of het vee hoedt, als hij van het land thuiskomt, zeggen: Kom
terstond hier aan tafel? Zal hij niet veeleer tot hem zeggen: Maak mijn
maaltijd gereed, schort uw kleren op en bedien mij, tot ik klaar ben met eten
en drinken, en daarna kunt gij eten en drinken? Zal hij de knecht soms danken,
omdat hij deed wat hem bevolen was? Zo moet ook gij , nadat gij alles gedaan
hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn onnutte knechten; wij hebben slechts
gedaan, wat wij moesten doen.
En het geschiedde gedurende Zijn reis
naar Jeruzalem, dat Hij dwars door Samaria en Galilea trok. En toen Hij een
zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die op een
afstand bleven staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb
medelijden met ons! En Hij zag hen aan en zeide tot hen: Gaat heen, toont u aan
de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd
werden. En één van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met
luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor Zijn
voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En Jezus antwoordde en
zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er
dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling?
En Hij zeide tot hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.
(14 april 1872)
In deze verzen wordt verteld, hoe Ik
door Mijn wil tien melaatsen genas. Toen zij zich gesterkt door het geloof in
Mijn woorden aan de priesters wilden tonen, verdween de melaatsheid bij het
binnengaan van de tempel; want belast
met melaatsheid zou de toegang tot de tempel voor hen verboden zijn geweest. Om
gezondheidsredenen hield iedereen zich, ook buiten het Godshuis, ver van mensen
die door dergelijke ziekten geplaagd werden.
Deze daad was een bewijs wat een vast
geloof en een onwrikbaar vertrouwen vermogen, wanneer de ziel volledig erdoor
beheerst wordt. Ik wilde door dit voorbeeld deze kracht tonen en zei tegen Mijn
discipelen - in hetzelfde hoofdstuk, vers zes - de woorden: "Indien gij
een geloof hebt als een mosterdzaad en zegt tot deze moerbeiboom: "Word
ontworteld en in de zee geplant!" dan zal hij u gehoorzamen!"
Wat deze woorden geestelijk betekenen,
liet Ik kort nadien zien door de genezing van deze tien mannen. Zo volgde de
praktijk de theorie op de voet, opdat Mijn discipelen de kracht van het geloof
bij anderen konden waarnemen, die henzelf bij zo veel gelegenheden ontbrak.
Daar Ik u
dit voorbeeld van het vaste geloof als zondagprediking geef, willen wij het
woord "geloven" een beetje beter onderzoeken, opdat u en vele anderen
leert verstaan, wat" geloven" eigenlijk is. Want ook dit woord is één
van die woorden, die in veler mond ligt, maar in weinig harten. ,
Ik moet beginnen met deze verklaring,
anders begrijpt u de gelijkenis van de moerbeiboom niet, die Ik aan de
discipelen gaf, - en nog minder Mijn handelen met de tien melaatsen. Hebt u
begrepen, wat Ik onder "geloof" versta, dan pas kunnen wij overgaan
tot zijn betrekking op u, zowel op de huidige, als op de komende toestanden,
waarbij ook gedacht zal worden aan de ene Samaritaan, die terugkeerde om Mij te
danken.
Alles heeft zijn natuurlijke gevolgen!
Wie een huis bouwt begint niet bij het dak, maar bij de fundamenten. Wanneer
deze stevig zijn, rust ook het dak op een vaste basis. Zoals het in het
materiële is, zo is het ook in het geestelijke leven! Vandaar de vele
verklaringen die Ik u geef; vandaar de vele belichtingen van vaak één en
hetzelfde onderwerp, opdat u uw geestelijke oren en ogen opent en het u niet
vergaat als een mens, die aan iets denkt en zich daarbij niet bewust is, hoe
gedurende deze tijd vele duizenden wonderen van Mijn schepping zich op het
netvlies van zijn ogen afspiegelen, omdat zijn elders werkzame wil daaraan geen
aandacht schenkt.
In de vorige prediking lichtte Ik de
eigenliefde en de naastenliefde toe. In deze zult u de ware betekenis van het
woord "geloof' ervaren, het woord, dat zo vaak misbruikt en zeker door het
grootste percentage niet in zijn diepst geestelijke betekenis wordt opgevat.
Zie, destijds wisten Mijn discipelen
niet wat "geloof" eigenlijk is. Ik moest het hun begrijpelijk maken,
terwijl Ik hen zichtbaar en persoonlijk leidde en voor hen wonderen deed, - en
toch begrepen zij de betekenis van het woord "geloof' niet. Gelooft u
misschien, u die bijna dagelijks zoveel hemelsbrood van Mij ontvangt, dat u
weet wat "geloof' wil zeggen? Ik moet u zeggen: u begrijpt dit woord net
zo min en u laat dagelijks ieder uur zien, dat u zeer weinig geloof bezit,
ofschoon u meent toch sterk in het geloof te zijn, ook al bent u zwak in het
liefhebben. Het doel van Mijn woorden zal zijn om u dit te bewijzen.
Wat betekent "geloof' eigenlijk?
Welnu, de
meesten van u zullen om een antwoord verlegen zitten of het zal als volgt
uitvallen: "Ik geloof, wil zoveel zeggen als: ik ben overtuigd, dat dit of
dat werkelijk zo is, zoals men het mij zei of leerde." - "Geloof
stoelt op de autoriteit van diegene, die mij dit of dat zegt." "Ik
geloof het, omdat diegene, die het mij zegt, daarvan overtuigd moet zijn."
Dergelijke en soortgelijke antwoorden
zult u overal te horen krijgen, die echter allen op één punt neerkomen en
slechts altijd te kennen geven, dat dit geloof op zulke wankele voeten staat,
dat de lichtste windstoot het omwerpt of te gronde richt.
Een dergelijk geloof heb Ik nooit
bedoeld. Want het geloof dat Ik Mijn discipelen in de hierboven aangevoerde
gelijkenis - vers zes verklaarde, door te zeggen: "Wanneer gij gelooft,
dan zullen de bergen zich verheffen!", dit geloof betekent iets heel
anders dan wat men gewoonlijk aanneemt, wanneer er bijvoorbeeld gezegd wordt:
"Het geloof maakt zalig!" Dat geloof betekent een geheel andere
toestand, dan ooit door een geloof werd bereikt, zoals de priesters het aan het
volk leren. Ik betwijfel ten zeerste, of met het aangeleerde geloof ooit iemand
zalig geworden is, wanneer hij het niet heeft opgevat naar Mijn betekenis, maar
naar die van de priester.
Dus het geloof, dat Ik Mijn discipelen
leerde, en dat Ik hen door de genezing van de tien melaatsen wilde laten zien
en begrijpen, is een veel machtiger kracht in de geestelijke wereld, dan u
gelooft en verondersteld; want dit geloof is de vaste overtuiging, dat dit of
dat onherroepelijk moet gebeuren, zoals het zich bij Mijn woord voordeed. Dit
geloof is een ingrijpen in Mijn macht, een deel hebben aan Mijn almacht, dat Ik
graag toesta aan die kinderen, die deze naam waarachtig verdienen, die echter ook
- begrijp dat goed - deze geweldige kracht nooit zullen misbruiken, omdat zij
maar al te duidelijk en helder inzien, hoe groot dit geschenk is van de kant
van de almachtige Schepper, dat alleen een liefhebbend kind als geschenk van
zijn Vader kan ontvangen.
Dit geloof was het, dat de tien
melaatsen zo zeer begrepen hadden, dat zij, hoewel nog belast met de ziekte,
rustig naar de priesters gingen, er vast van overtuigd dat Mijn woord - als
goddelijk woord - niet zou kunnen bedriegen en in vervulling moest gaan, omdat
Ik het wilde en zij het geloofden en er volledig op vertrouwden.
Deze manier van geloven, wie van u
bezit die? Leg de hand op uw hart en ondervraag uzelf, en het zal u vergaan
zoals Mijn discipelen! De bekentenis zal zijn: "Een dergelijk geloof
begrijpen wij niet! Een dergelijk geloof, zo'n vaste, onwrikbare overtuiging,
zo'n vast vertrouwen in uw goddelijke beloften ontbreekt ons volledig; wij
zijn daartoe niet in staat!"
En Ik antwoord u: "Ja, Ik weet
dat u nog lang niet in staat bent tot zo' n geloof; anders zou u de zaligheid -
in de betekenis van: geloof maakt zalig - in u bespeuren, wanneer u met
goddelijke macht uitgeruste goden zou zijn in menselijke lichamen. Welk een
groot werkterrein zich dan voor u zou openen, hoeveel goeds u dan zou kunnen
verrichten en hoe verheven u boven de banale bezigheden van de gewone wereld
zou staan, dat kunt u niet begrijpen. Dan zou dat woord vervuld zijn; want een
dergelijk geloof maakt u zalig, overgelukkig en tevreden. U zou het langzame
opgaan van uw "ik" in het Mijne waarnemen, wanneer u zich met zo'n
macht uitgerust zou voelen, zoals zij ten dele aan de eerste mensen verleend
was, maar door henzelf weer werd verspeeld.
Dit geloof, deze vaste overtuiging was
en is het, wat bij Mijn discipelen ontbrak en die ook u en alle mensen
ontbreekt; en juist daarom wil Ik u dit geloof op het hart drukken, dat
gebaseerd is op de liefde tot Mij, opdat ook u daar naar zult streven. Want
ofschoon het niet zo gemakkelijk is te bereiken, omdat er veel beheersing en een
grote reinheid van zeden voor nodig is, kunt u deze toch ten dele en in
momenten van hoogste begeestering deelachtig worden, wanneer u de grondgedachte
van dit machtige werktuig van Mijn goddelijke macht en liefde eenmaal hebt
begrepen.
U heeft de uitspraak "Ik
wil!" nog niet begrepen; want deze uitspraak baseert zich op het geloof
dat datgene wat men wil, ook gebeuren moet. Deze macht van wilskracht is dat
geloof, dat bergen verzet, dat zelfs aan de natuur haar meest geheime wetten
afdwingt en waardoor veel mogelijk is, wat tot nu toe tot de onmogelijkheden
wordt gerekend.
Alleen - alles wat u wilt, moet ten
eerste tot geestelijke doeleinden en ten tweede slechts door Mij en Mijn macht
gewild worden; want zónder haar bent u onmachtig en alleen mét haar almachtig!
Want wat is het anders bij het
magnetisme dan de wilskracht of dit geloof, dat vast en onwrikbaar op Mij
vertrouwend, door het opleggen van de handen binnen korte tijd de kwaal
geneest, die anders een lang verloop zou hebben!?
Dit geloof alleen verzacht alles!
Niet, dat het teweegbrengen buiten het bereik van de natuurwetten zou liggen,
neen, maar deze wetten die zich tot nu toe aan de menselijke macht onttrokken
hebben, worden dienstbaar aan de mens en gehoorzamen hem als geestelijk wezen,
als afstammeling van Mij, terwijl zij de materiële mens met zijn gepieker en
zijn onderzoeken versmaden.
Zodra dit geloof zich echter in het
mensenhart geeft ingeburgerd zal ook hetgeen als tweede in het evangelie wordt
vermeld, namelijk de dankzegging en de erkenning voor het ontvangen geschenk
van boven, plaats hebben.
In het evangelie staat in het
vijftiende vers: "Eén van de tien die genezen waren keerde terug en dankte
Mij."
Om de Joden op de juiste wijze te
laten voelen wat ondank voor ontvangen weldaden betekent, moest het juist een
Samaritaan zijn; want de Joden beschouwden deze stam van het joodse volk als de
meest verachtelijke, van wie zij geloofden dat zij alle slechte, en geen goede
eigenschappen bezaten.
In het vorige evangelie was het al een
Samaritaan, die de Farizeeën en priesters tot voorbeeld moest dienen, dat men
mensen niet moet verachten, van welke stam of van welke afkomst zij ook mogen
zijn. Ook deze keer moest weer een uit deze verachte stam de trotse en zich
beter dunkende Joden beschamen en hen bewijzen dat niemand, noch tollenaar,
noch Samaritaan, zo slecht is, dat hij de naastenliefde niet zou kunnen
beoefenen en dat men bij hem niet ook goede, ja, vaak zelfs betere
eigenschappen zou kunnen aantreffen, dan bij vele zich hoogroemende standen, -
een voorbeeld voor de huidige tijden, waarin menigeen op zijn medemensen
neerziet zoals de Farizeeër op de tollenaar of een Jood op een Samaritaan.
Dat van de tien melaatsen slechts één
en wel diegene terugkeerde, van wie men het minste verwachtte, laat zien dat
het ware geloof alleen in hem wortel geschoten had en hij, overmand door de
genade van de Heer, niet anders kon dan de eer brengen aan Diegene, van wie
deze genade was uitgegaan.
Zo zal het ook zijn met de genadegaven
in het leven van alle mensen. Alleen zij zullen zich kunnen verheugen op de
mooie resultaten van hun vast geloof op Mij en hun eigen wilskracht, die frank
en vrij de woorden van het tiende vers belijden, die luiden: "Zo moet ook
gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn onnutte
knechten; wij hebben slechts gedaan, wat wij moesten doen!"
Ik liet bij deze genezing toe, dat
naast het standvastig geloof van de genezenen toch ook de grotere eigenschap,
de dankbaarheid voor de ontvangen weldaden niet vergeten werd. Een ontvangen
weldaad zonder een gevoel van dankbaarheid jegens de gever is een halve, ja
vaak helemaal geen weldaad. In plaats dat een verleende genade de bedeelde
deemoedigt, maakt het achterwege laten van het danken hem trots. Het eerste is
een teken van liefde, het andere een teken van haat; het eerste is een openlijk
bekennen van de eigen onmacht, het tweede een betreuren dat de omstandigheden
het vereisen om anderen dankbaar te moeten zijn; het eerste is van hemelse, het
tweede van helse aard.
Zo wilde Ik in deze handeling de
nadenkende onderzoeker van deze daad nog na duizenden jaren in zijn geheugen
terugroepen, dat de macht van het geloof, hoe mooi zij ook kan zijn tot in haar
hoogste ontwikkeling, toch niets voorstelt, wanneer zij niet vóór zowel als ná
de daad door de blik naar boven eerst haar eigen onmacht laat zien en daarna de
almacht van Hem, die de mens als nietige aardworm in de schepping kan uitrusten
met zulke krachten.
Bij die mens, die zich van zijn goddelijke
oorsprong bewust is en zijn blik alleen naar boven richt en alles wat van
daaruit geschonken wordt weer deemoedig en dankend op het altaar van de liefde
neerlegt, bij zo'n hart zal de kracht van zijn willen door Mijn wil versterkt
worden. In een dergelijk hart leeft als een vrucht van de overtuiging het ware
geloof, hetwelk de mens door het bewustzijn van de kracht de zaligheid geeft,
die alleen een kind kan genieten, wanneer het de macht van zijn liefhebbende
Vader erkent en zich deze waardig voelt.
Streef naar deze waardigheid! En waar
dan dankbaarheid is, daar zal ook het volbrengen van het gewilde uw wensen
bekronen!
Neem
dit evangelie dus op als een wegwijzer door het labyrint van het leven. Bouw op
een solide, vaste grond, en het dak dat daarna het hele huis onder zijn
bescherming zal nemen, zal Mijn geesteswereld zijn, onder wiens bescherming u,
al naar de maat van uw geloof, van trap tot trap over hogere wezens gesteld
zult worden en hen kunt bijbrengen, wat Ik u tijdens uw levens - en proeftijd
vaak liet voelen, namelijk de oneindige liefde als Vader en de oneindige macht
als kinderen, wanneer u geleerd hebt om vast te geloven en te vertrouwen. Amen.
40
De 13e
zondag na Trinitatis
De
waarschuwing van de Heer voor aardse zin
Matth. 6, 24-34: Niemand kan twee
heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan
de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen en Mammon.
Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken,
of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan
het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleding? Ziet naar de vogelen des
hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren, en
toch voedt uw hemelse Vader die; gaat gij ze niet verre te boven? Wie van u kan
door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen? En wat zijt gij bezorgd
over kleding? Let op de leliën des velds, hoe zij groeien: zij arbeiden niet en
spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet
bekleed was als een van deze. Indien nu God het gras des velds, dat er heden is
en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleed, zal Hij u niet veel meer
kleden, kleingelovigen? Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij
eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar
al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet,
dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn
gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. Maakt u dan niet
bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen
hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
(20 april 1872)
Deze verzen geven gedragslijnen voor
het leven van Mijn leerlingen. Letterlijk genomen hebben zij een heel speciaal
karakter, doordat zij, aangepast aan het leven van Mijn discipelen, hen
vertrouwen voor de toekomst moesten geven, wanneer Ik niet meer onder hen zou
vertoeven.
Het volledige zesde hoofdstuk bevat
maatregelen voor het toekomstige beroepsleven, dat Mijn discipelen tegemoet
gingen. Het waren de laatste vaderlijke vermaningen die Ik hun gaf, opdat zij
Mijn woorden in hun geestelijke betekenis en niet letterlijk leerden opvatten,
wat vaak gebeurde; want het moest eerst voor hen zelf duidelijk zijn, voordat
zij anderen konden onderwijzen en leiden op de weg naar het ware inzicht.
Zo bevat dit hoofdstuk uitvoerige
uiteenzettingen over de vorm en wijze hoe men aalmoezen moet geven, hoe men
moet bidden en de kerkelijke gebruiken geestelijk en tot nut voor de ziel moet
houden. Verder wordt er de eigenlijke waarde van de tijdelijke, materiële en
van de eeuwige geestelijke goederen getoond en de manier, hoe men de zorgen
voor het dagelijkse brood met het vertrouwen op Mij kan verbinden. Het laatste
was een belangrijk punt, omdat Mijn discipelen na Mijn heengaan tussen de Geest
en de wereld, of zoals het daar geschreven staat, tussen God en de Mammon
hadden te kiezen.
Mijn discipelen verlieten alles wat
hen verbond met de wereld en volgden Mij, de wereldlijke goederen en banden
opofferend aan de geestelijke goederen. Het was dus vanzelfsprekend dat, nadat
Ik hen Mijn heengaan zo vaak voorzegd had, in hen de gedachte opkwam: "Wat
zal er van ons worden? Het is waar, in Zijn nabijheid hadden wij nergens voor
te zorgen; maar wanneer Hij niet meer onder ons zal zijn, - wat dan?"
Op deze vaak bij hen opkomende
gedachte moest Ik hun antwoorden, om hun opgewonden gemoederen niet alleen
tijdens Mijn leven op aarde, maar ook voor latere tijden te kalmeren, opdat ook
de zorg om voeding en kleding niet zo zwaar op hen zou drukken, waaronder hun
geestelijke opdracht aanzienlijk geleden zou hebben. Vandaar de vaderlijke
woorden, vandaar de verwijzing naar de leliën des velds en daarop, dat de
liefhebbende Vader in de hemel niets vergeet van wat Hij geschapen heeft en Hij
vanuit dit principe ook hen, de uitverkorenen voor het hoogste doel, niet in
de steek zal laten!
Al deze woorden, gesproken tot Mijn
discipelen, hadden voor hen in de omstandigheden waarin zij leefden, een
letterlijke betekenis, maar zijn voor u en alle toekomstige geslachten
geestelijk op te vatten; want u leeft onder andere omstandigheden en u hoeft
zich niet van alles te ontdoen om Mij geestelijk op de aangegeven weg te
volgen.
Toen Ik destijds zei: "Men kan
geen twee heren dienen!", wilde Ik daarmee zeggen, dat men onmogelijk twee
verschillende dingen met dezelfde graad der liefde kan omvatten. "Of God
of de Mammon dienen" wil zoveel zeggen als: ofwel het ene of het andere
als hoogste doel voor ogen hebben; want "dienen" betekent: zich met
zijn hele ziel overgeven aan wat men boven alles liefheeft.
In deze betekenis geldt dit woord ook
voor u en voor het nu levende en komende mensengeslacht. Wie volledig voor de
wereld en haar genoegens leeft, slechts streeft naar bevrediging daarvan en
alle middelen aanwendt om dat te verkrijgen, wat hem als het belangrijkste
toeschijnt - namelijk het tijdelijk welzijn - die kan van God en van de
geestelijke goederen natuurlijk maar een middelmatig begrip hebben en dit
begrip zal hij steeds ondergeschikt maken aan de andere begrippen, omdat
alleen het wereldlijke belang en niet het geestelijke zijn hoogste doel, zijn
enige wens is. In dit opzicht is de stelling: "Men kan niet God èn de
Mammon dienen" waar.
Om echter de Mammon, de wereldlijke
goederen voor geestelijke doeleinden te benutten en er geen grotere waarde aan
te geven dan hij werkelijk heeft, om hem voor eigen nut en voor het welzijn van
zijn medemensen te gebruiken, vooral wanneer Ik sommigen met bijzondere aardse
goederen begiftigd heb, dat is een andere zaak!
Er waren ook rijken, vermogenden en
hooggeplaatsten, die desondanks alleen Mij aanhingen en de wereld zo
beschouwden, als Ik het wenste. De hun toevertrouwde goederen waren daarom
alleen middelen tot het doel, maar niet uitsluitend het enige einddoel van al
hun streven.
Daarom is voor deze stelling:
"Men kan geen twee heren dienen!" het juiste begrip uiterst
noodzakelijk.
Ook de overige woorden van troost, die
Ik tot Mijn discipelen sprak, zijn niet letterlijk op te vatten; want onder de
huidige levensomstandigheden is het zelfs plicht van een ieder om voor de
aardse behoeften te zorgen. Alleen moet deze zorg niet zo ver gaan, dat zij een
mens verhindert zijn geestelijk doel na te streven en zijn medemens goed te
doen!
Het is wel waar: "De vogels
zaaien niet, zij oogsten niet en zij verzamelen niet in schuren en de Vader in
de hemel zorgt voor hen"; maar de dieren zijn onmondig en het instinct zorgt
voor hun behoud, waardoor de hongerigen naar het voedsel en de dorstigen naar
de bron
geleid worden. De meeste dieren hebben
ook slechts voor zichzelf of voor hun kleine familie te zorgen en voor deze
laatsten maar een korte tijd.
Zo is het niet bij de mens. Hij is
vrij. Niet de stem van de natuur, maar zijn geest drijft hem ertoe om door
middel van het verstand zijn situatie dermate te verbeteren, dat hij niet door
zorgen voor zijn lichaam gestoord wordt om aan zijn geestelijk "ik"
te werken. Hij moet dus voor zijn toekomst zorgen, voor zichzelf en zijn
familie, omdat deze een langere voorzorg vraagt dan die van de dieren.
Het hoofddoel van zijn leven moet in
ieder geval het Rijk Gods en zijn hogere, geestelijke bestemming zijn, die na
dit korte proefleven in het hiernamaals eeuwig geldt. Het is dus zijn plicht om
de hem toevertrouwde geschenken - de talenten en de aardse goederen - zo te
gebruiken, dat hij nooit zijn geestelijk kleed voor de eeuwige levensduur er
bij inschiet.
Er wordt hier wel gezegd: "Maak u
niet bezorgd om de dag van morgen; want iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen
kwaad!"; maar dit woord was voor Mijn discipelen in andere zin gesproken,
dan het nu voor u moet worden uitgelegd. Het wil - zoals ook alle voorgaande
verzen - slechts zoveel zeggen, dat de mens zijn zorgen niet te ver moet laten
gaan en niet in de raderen van het noodlot of in de goddelijke leiding van de
enkeling moet ingrijpen, omdat zijn terrein hier ophoudt.
Gij mensen moet uw zorgen en
inspanningen slechts zoveel ruimte geven, als zij door Mijn leer, door Mijn
woord goedgekeurd worden en resultaat beloven. Dan zijn zij gerechtvaardigd,
maar ook niet te groot; want steeds zult u het kleinere, Ik echter het grotere
deel van uw wensen te vervullen hebben. Wanneer u daarbij nog bedenkt, dat uw
inzicht als eindige wezens altijd begrensd, het Mijne als dat van de almachtige
Heer en Schepper echter onbegrensd is, dan moet u ook inzien, dat het door
vurig smeken gewenste niet altijd kan worden vervuld, maar dat Ik het vaak moet
weigeren omdat Ik verder zie dan u.
U ziet uit de verklaring van deze
verzen, hoeveel misverstand door eenzijdige opvatting van deze destijds heel
anders bedoelde woorden veroorzaakt kan worden. Destijds waren zij aangepast
aan het op handen zijnde levens beroep en aan de sociale positie van Mijn
discipelen; heden ten dage zijn zij weliswaar ook waar - want uit Mijn mond
kan immers alleen waarheid komen -, maar haar geestelijke betekenis moet meer
de leidraad van uw doen en laten zijn. De aan Mijn eerste discipelen gegeven
woorden van troost moeten Mijn huidige, misschien laatste discipelen, totaal
anders voorkomen.
Alles wat Ik sprak blijft waar; maar
het geestelijke standpunt van een ieder motiveert het begrip van de waarheid.
Wanneer het steeds aan de eigen omstandigheden aangepast en op Mij betrokken
wordt, dan kan zij die resultaten opleveren, die Ik eens bedoelde en die Ik nu
bij deze geestelijke verklaring weer bereiken wil. Ik herhaal hier, dat het
juiste begrip van Mijn woorden - die, omdat zij van Mij afkomstig zijn, van
eeuwige duur en eeuwige schoonheid moeten zijn - u dingen openbaart, die u vaak
in bepaalde momenten vermoedt, maar waarvan u de sluier nooit volledig kunt
verwijderen.
Leg u er dus op toe het geestelijke
inzicht te verkrijgen, opdat het licht dat bij u binnenstraalt in zijn
volledige sterkte uw ziel kan verlichten, verwarmen, opwekken en met Mijn Geest
kan verbinden! Dan is het ogenblik gekomen, waarop de dekmantel van de
materiële schepping niet meer voor uw ogen bestaat, waarop zij geweken is voor
het geestelijke oog en u overal slechts het geestelijke laat zien en Mij als
Heer van het geestelijke, als eeuwig liefhebbende Vader.
Daar bloeit voor u de vrede en de
rust, als einddoel van alle terechte en ijdele zorgen; daar is de vergelding
voor alle bittere belevenissen, de beloning voor al het eerlijk verdiende; daar
zijn de laatste bouwstenen van de materiële wereld tot de eerste van de
geestelijke omgevormd, waarop de volledige, grote bouw van een nimmer
eindigende geesteswereld rust. Aan de materiële dingen wordt hun geestelijke
plaats gewezen en aan de geestelijke wezens de voor verdere loutering nodige
weg, opdat zij -van trede naar trede, van werelden naar werelden, van zonnen
naar zonnen omhoog stijgend -, steeds meer vermogens ontvangen, steeds meer
zaligheden genieten en als einddoel van alle moeiten uiteindelijk die trap
bereiken, waar de Vader als de ene Herder door Zijn kinderen, als de ene kudde,
omringd wordt, waarvan het bijeenbrengen in het stoffelijk leven is begonnen
en in de geestelijk hoogste gebieden eindigt.
Dat is uw bestemming, en dat is het
doel van al Mijn openbaringen die Ik u geef! Ik doe, zoals u ziet en wel kunt
vermoeden, alles wat in Mijn vermogen ligt. Het ligt alleen aan u om Mijn vele
woorden zo op te vatten, zoals Ik, omdat Ik geest ben, ze alleen bedoeld kan
hebben.
Leg u er op toe het te begrijpen en
het eindresultaat zal u bewijzen, dat alleen via deze weg een Vader Zijn
kinderen naar zo'n doel kon leiden! Amen.
41
De 14e
zondag na Trinitatis
De
opwekking van de jongeling te Naïn
Luc.
7, 11-17: En het geschiedde kort daarna, dat Hij reisde naar een stad, genaamd
NaÏn. En Zijn discipelen reisden met Hem, en een grote schare. Toen Hij dicht
bij de stadspoort gekomen was, zie, een dode werd uitgedragen, de enige zoon
zijner moeder, die weduwe was, en veel volk uit de stad was bij haar. En toen
de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot
haar: Ween niet. En naderbij gekomen raakte Hij de baar aan - de dragers stonden
stil - en zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! En de dode ging overeind zitten
en begon te spreken, en Hij gafhem aan zijn moeder. En vrees beving hen allen
en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot profeet is onder ons opgestaan,
en: God heeft naar Zijn volk omgezien. En dit gerucht over Hem verbreidde zich
in het ganse joodse land en de gehele omtrek.
(22 april 1872)
Hier hebt u weer een van die
wonderdaden, die het volk en Mijn discipelen moesten sterken in het geloof, dat
Ik niet slechts een gewoon mens, niet slechts een profeet, maar iets groters
moest zijn, opdat zij allen langzamerhand gewilliger Mijn wegen zouden inslaan
en zich gemakkelijker zouden laten leiden.
Ook de Esseeën wekten doden op; het
"hoe" echter heb Ik u reeds in het Grote Johannes Evangelie bekend
gemaakt. Wanneer Ik een wonder wilde verrichten, was altijd de omstandigheid in
aanmerking te nemen, dat Mijn wonderen anders bewerkstelligd waren dan de
wonderen van anderen. Alleen langs deze weg en alleen door de meest afdoende
bewijzen kon Ik dit volk, dat in de mozaïsche leer en ceremoniën was
vastgelopen, iets beters leren.
Een dodenopwekking zoals bij de
jongeling te Naïn was bij hen nog niet voorgekomen; vandaar hun terechte
verbazing over Mijn macht over leven en dood, die zij nog niet bij mensen
hadden gezien.
Zo voedde Ik Mijn discipelen op en
velen uit het volk, ook heidenen, om Mijn geloofs- en liefdeleer door te geven.
De echtheid van Mijn woorden en het belang van Mijn zending, de reden waarom Ik
op deze aarde kwam, en wat het doel en de bestemming van Mijn aardse loopbaan
als mens was, dat alles bewees Ik hen nu eens door gelijkenissen, dan ,weer
door toespraken, dan weer door wonderen. Weinigen begrepen Mij; maar toch was
het zaad in hun harten gelegd, dat langzamerhand opkwam en, ofschoon spaarzaam,
toch vruchten begon te dragen. Overal paste Ik Mij aan de omstandigheden aan;
of Ik hield geweldige toespraken of Ik verrichtte wonderdaden, die er toe
moesten bijdragen om de Mensenzoon als dat te verkondigen, wat Hij eigenlijk
was.
De wonderdaad van de opwekking van de
jongeling te Naïn moet, wil zij als prediking van nut zijn, echter geestelijk
worden opgevat. Wij moeten de daad van het natuurlijke ontdoen om zijn voor
altijd geldende betekenis te ontdekken, opdat u erkent dat in iedere daad uit
Mijn leerjaren iets verborgen ligt dat geldt voor alle eeuwigheden.
Hier in dit evangelie heeft u een
eenvoudige begrafenis van een dode voor u, waarbij een wenende moeder de
doodskist volgde van haar geliefde, enige zoon. Een gewoon voorval, dat u
dagelijks kunt tegenkomen - of in eigen familie of bij vrienden en bekenden.
Overal zult u een onbeweeglijk lijk en een wenend gevolg aantreffen.
Om dit natuurwettelijk gebeuren in het
menselijk leven geestelijk te verklaren, moet u ook dat wat aan een begrafenis
vooraf gaat geestelijk leren begrijpen.
Zie, ieder sterfgeval is een overgang
van het ene extreme naar het andere, van het leven naar de dood, een
verandering van het vaste lichaam in eenvoudige elementen, een afscheiding van
het geestelijke van het materiële of, wanneer u het nog beter wilt uitdrukken,
het begin van het geestelijke en het einde van het materiële leven.
Er bestaat in de schepping een
materieel schijnbare en een geestelijk werkelijke dood. In zoverre is een
begrafenis of als een begraven van het geestelijke in de mens of als een
verlaten van al het wereldlijke aan te zien.
Hier in dit geval beweent een moeder
haar enige zoon en volgt zijn doodskist. Ik trad op deze treurige pijnlijke
scène toe. Ik had medelijden met de moeder. Ik liet de dragers stoppen en wekte
haar zoon op, opdat hij nog verder de steun zou blijven van zijn moeder die hem
zo liefhad.
Deze handeling wil geestelijk het
volgende zeggen: Nu en nog vaak zullen ouders wenen over hun kinderen, die een
verkeerde richting zijn ingeslagen. Zij zullen treuren, wanneer zij zien hoe
dezen - ongeacht hun moeiten en zorgen - evenals een stoffelijk lijk niets
geestelijks meer in zich bergend, slechts de wereld en haar genoegens achterna
lopen en zo de geestelijke dood tegemoet gaan.
Menigmaal ga Ik naar dergelijke
wenende en treurende ouders toe bij zulke omstandigheden, waar de vader en
moeder helaas te laat moeten toegeven, dat zij zelf ook schuld dragen aan de
vroege, geestelijke dood van hun kind en roep de in zonde en slechte gewoonten
verzonken kinderen weer terug tot leven, tot geestelijk leven, doordat Ik hen
de gevolgen van hun levenswandel op de meest bittere manier laat proeven. Ik
wek hen op door lijden en ziekten, verstoor hun lichamelijke gezondheid en hun
wereldse relaties en geef op deze manier het tot lijk geworden kind het
geestelijke weer terug, opdat het opnieuw het verlorene kan beginnen terug te
winnen, en zo door een berouwvolle omkeer het zelfverwijt van zijn ouders verzacht
en hun geweten verlicht.
Zulke begrafenissen komen dagelijks
zowel in het gewone als in het geestelijke leven voor. Op uw aarde is momenteel
meer ontbinding dan geestelijk leven aanwezig; bijna de hele mensheid ligt in
materiële lusten begraven, als het ware onbeweeglijk in de doodskist van
wereldse zorgen en geneugten. En de weinigen, die nog geestelijk leven
bezitten, zijn de rouw dragenden, die achter deze doodskist voortgaan en tot
Mij om hulp en redding smeken, omdat zij de doden, hun naasten, betreuren en
beklagen - en toch niet kunnen redden.
Deze begrafenis, zowel in het klein
als in het groot, alsook het weeklagen van de weinige beteren noopt Mij tot
deze doodskist toe te treden en de slapenden of de schijnbaar doden op te
wekken, zodat zij voor het geestelijke leven niet verloren gaan. Ik wek zowel
mensen afzonderlijk als ook hele volken op door gebeurtenissen en ongelukken
van allerlei aard en laat hun de gevolgen van hun verkeerde levenswandel
voelen, omdat zij het geestelijke totaal verwaarlozen.
Zie, deze grote begrafenis trekt
langzaam voort naar de plaats, waar de ontbinding van het stoffelijk lichaam
plaatsvindt. De zieletoestand van veel mensen, evenals de politieke situaties
van de volkeren, begint tot bederf over te gaan en er openbaart zich een
algemeen ontbindings -, reinigings - en af scheidingsproces, zoals bij ieder
lichaam gebeurt, dat door het leven is verlaten en, onderworpen aan de
natuurwetten, weer voor andere ontwikkelingen als grond - en als voedingsstof
moet dienen.
Midden in dit algemeen
oplossingsproces van de hele mensheid, die - figuurlijk gesproken -levenloos in
de doodskist van werelds genot ligt, treed Ik naderbij, laat door Mijn boden en
schrijvers nieuw leven, nieuwe kracht en een nieuwe geest in de slagader van de
menselijke ziel stromen en roep de ingeslapen wereldmensen, evenals eens de
jongeling te Naïn, toe: "Jongeling! Ik zeg u, sta op!"
De mensheid, zoals zij nu is, lijkt
vanwege de korte duur van haar proefleven op een jongeling, die zijn opdracht
nog lang niet vervuld heeft. Ook de mensheid moet naar de volwassenheid en
later naar de ouderdom overgaan, opdat zij rijp wordt en zich gereed maakt om
haar oude kleren van halfvergane wereldopvattingen uit te trekken en een
geestelijk, onvergankelijk kleed aan te trekken, dat boven dit korte aardse
leven uit ook voor het andere, grotere leven geschikt is. Deze tot ontbinding
overgaande mensheid roep Ik toe: "Sta op, want u bent niet geschapen om de
langdurige weg van de materie te gaan, maar de kortere van de geest! Sta op en
sla acht op Mijn roep, voordat het totale verval van alle sociale banden u al
te bitter zal leren, dat er nog een heel andere wereld is dan die, waaraan u
tot nu toe gedacht hebt, en die slechts uit louter speculatie, bedrog en
machthebberij bestaat!"
Zie, ook nu doet deze toestand van
ontbinding Mij verdriet, net zoals toen. Ik heb verdriet om de betere leed
dragenden, maar ook om de doden, die - omdat zij Mijn woord niet kennen - het
verval, het geestelijke ontbindingsproces onherroepelijk ten deel zullen vallen
en de lange en zware weg tot erkenning van binnen uit vrijwillig moeten
aanvaarden. Het doet Mij verdriet om de mensheid als lijk voor Mij te zien,
daar Ik toch immers bij de schepping van de mensen ieder een geestelijke vonk
van Mijn eigen wezen als bruidsschat gaf. Later door Mijn afdalen op uw aarde
heb Ik niet alleen deze vonk weer tot werking
gebracht, maar heb Ik jullie mensen boven zoveel andere schepselen
uitverkoren - hetgeen Ik door verdeemoediging en opoffering betalen moest -, om
Mij niet alleen te erkennen als hoogste Geest, maar ook als Vader en om met Mij
en door Mij mee te werken aan de verdere ontwikkeling van andere werelden, aan
wie u dan nieuwe zaligheden
en nieuwe waarheden moogt brengen. Het
doorgeven hiervan zal uzelf nog grotere zaligheden brengen, en u zult als
kinderen van Mijn liefde dan ondervinden wat het wil zeggen om de bevoorrechten
te zijn van de almachtige Schepper en Heer van het hele universum!
Daarom heb Ik met deze begrafenisstoet
zo te doen, en daarom klinkt door Mijn woorden en hemelse gaven, welke Ik op u
en de hele mensheid al jaren lang laat neerstromen, steeds de oproep: "Sta
op, ontwaak voor het geestelijke, voor het eeuwige leven; want alleen daar is
de verlossing van uw eigen bestaan! Daar alleen is het begin en het einde van
het menselijk geslacht! U hoeft u niet zoals het stoffelijk lichaam op te
lossen, om andere vormen, wezens en dingen toe te behoren! Neen, u zult uw
eenvoudige oorsprong wel indachtig, als onmondige zielen de knapen -, jeugd -,
en volwassen leeftijd doormaken, om op oudere leeftijd met het bewustzijn van
zuivere daden en met verheven gevoelens in die wereld over te kunnen gaan, waar
geen ontbinding van het wereldlijke meer voorkomt, maar waar alles geest, alles
liefde, alles licht is, waar alles warmte en eeuwig leven ademt, waar geen leed
dragenden, maar louter vrolijke, jubelende geesten zijn! Zij zullen met en door
u naar het grote einddoel, naar Mijn oneindig geestenrijk worden geleid, en Ik
zal als Vader van Mijn kinderen de ontwaakten naar de eeuwige lichtbron van het
leven leiden. Dan pas zullen zij Mij als Vader volledig begrijpen."
Deze opstanding uit de materiële, de
wereldlijke doodskist, is het doel van Mijn woorden, zoals Ik eens met Mijn
wonderdaden, woorden en gelijkenissen eveneens de toenmalige wereld wilde
beschermen en voorbereiden, zodat zij geestelijk niet zou ontbinden.
In die tijd waren de profeten, Mijn
discipelen en verdere gelovigen de leed dragenden; heden ten dage bent u het,
aan wie Ik het woord van heil en eeuwig leven heb gegeven, opdat ook u zoveel
mogelijk aan het reddingswerk kunt bijdragen!
Werk met dat doel binnen uw eigen
familiekring! Laat daar geen dood of ontbinding ontstaan! Zaai de zaden van het
leven, die Mijn geestelijke wind daarna in de door lijden en ongelukken
toebereide harten zal voeren, zoals de herfststormen de materiële zaden op de
te bevruchten velden, opdat ook daar het feest van de opstanding zich moge
herhalen! Dan zal van het hele levenloze lichaam van de mensheid niets dan de
doodskist, de wereld zelf overblijven, die zich dan - wil zij de mensheid tot
nut strekken - door de invloed van de vergeestelijkte mensheid eveneens moet
vergeestelijken. Zo zal het paradijs van vroeger weer ontstaan, waarin de mens,
als geestelijk schepsel uit Mijn scheppende hand voortgekomen, weer geestelijk
heer over al het gedierte en zelfs over de elementen is, - waartoe alleen de
levende, en niet de dode "jongeling te Naïn" in staat is. Amen.
42
De juiste
sabbatviering
Luc. 14, 1-6: En het geschiedde, toen
Hij op een sabbat in het huis van een der hoofden van de Farizeeën kwam om
brood te eten, dat zij nauwkeurig acht op Hem sloegen. En zie, er stond een
waterzuchtig mens vóór Hem. En Jezus antwoordde en zeide tot de wetgeleerden en
Farizeeën, zeggende: Is het geoorloofd op de sabbat te genezen of niet? En zij
hielden zich stil. En Hij vatte hem bij de hand en Hij genas hem en liet hem
gaan. En Hij zeide tot hen: Als een zoon of een os van iemand van u in een put
valt, wie zal hem er dan niet terstond uittrekken (ook) op de sabbatdag? En zij
waren niet in staat iets daartegen in te brengen.
(23 april 1872)
Het begin van dit evangelie gaat over
de genezing van een waterzuchtige, en wel in het huis van de overste der
Farizeeën en op een sabbat, waarop naar de strengste voorschriften van de Joden
niets meer gedaan mocht worden, dan het nakomen van kerkelijke gebruiken en
ceremoniën.
Dat deze genezing zich onder de
aangegeven omstandigheden voordeed, had zijn goede reden. Deze overste was
weliswaar een aanhanger van Mijn leer, maar toch vatte hij de voorschriften van
de tempel slechts in de letterlijke zin op; ook luisterde hij graag naar Mij,
wanneer Ik maar niets ondernam wat in strijd was met zijn opvattingen en met
zijn waardigheid als Farizeeër. Daarom liet Ik toe dat, terwijl Ik bij hem aan
tafel zat, er een met waterzucht belaste man de kamer binnentrad en Mij smeekte
hem te genezen van zijn ziekte.
Dat Ik hem genas, laat het evangelie
zien. Maar omdat Ik hem juist op een joodse sabbat genas, was dat een steen des
aanstoots. Juist daardoor wilde Ik de Farizeeën laten zien, hoe slecht zij hun
eigen voorschriften begrepen en hoe verkeerd zij deze het volk bijbrachten.
Vandaar de opmerking, waarop Ik zei:
"Als uw os of ezel op sabbat in een put valt, dan trekt u hem er immers
uit, omdat uw eigen belang het nu eenmaal eist; maar om op sabbat een goede
daad aan anderen of voor anderen te verrichten, dat beschouwt u als
zonde!"
Ik wilde hen daardoor bewijzen, dat
weldaden en goede handelingen de voorgeschreven feestdag of sabbat niet
ontheiligen, maar hem eerder heiligen dan de vele nutteloze gebruiken en
ceremoniën die gedachteloos uitgevoerd worden.
Bij het joodse volk waren dergelijke
misstanden veelvuldig aan de orde. Ofschoon zij de wetten van Mozes en de
profeten hadden, wisten zij hun woordelijke inhoud niet geestelijk te
verklaren. Zij werden door de Farizeeën en schriftgeleerden in de waan van de
letterlijke opvatting gesterkt, omdat de laatsten er veel belang bij hadden de
wetten zo uit te leggen en omdat het niet veel moeite kostte om een jood in de
letterlijke zin te zijn.
Vandaar Mijn komst juist temidden van
dit volk, dat reeds lang een religie bezat, die als onderbouw voor Mijn leer
het meest in aanmerking kwam. Het kwam er alleen maar op aan de oude wetten
niet omver te werpen, maar om ze weer gereinigd aan het joodse volk terug te
geven, ze geestelijk te verklaren en op deze wijze de menselijke waardigheid te
redden, die bijna op het punt stond om onder te gaan in louter ceremoniële
gebruiken van de tempel en in egoïstische wereldse geneugten.
Gedurende de drie jaren dat Ik
onderricht gaf hield Ik dit doel voor ogen. Ik zocht gelegenheden op of liet
zulke toe, die aanleiding gaven de valse opvattingen en vooroordelen van de
Joden te bestrijden.
Zo was ook de viering van de sabbat
een kwestie, waaraan Ik als stichter van Mijn goddelijke en enige ware religie
niet onverschillig voorbij kon gaan. Om een einde te maken aan deze
vooroordelen begon Ik juist in het huis van een overste der Farizeeën daartegen
te handelen, opdat deze handeling aanleiding zou geven tot een discussie. Omdat
nu de Farizeeën de eersten wilden zijn en meenden alles beter te weten en
begrijpen dan anderen, daarom moesten zij als eersten van hun onjuiste
begrippen gereinigd worden, wilde het volk ooit nog zuivere wijn geschonken
worden. Daarom verrichtte Ik deze genezing juist voor hun ogen en antwoordde
hen, dat zij wel verstommen moesten, zoals de verzen 5 en 6 laten zien.
De oversten van de tempel hadden een
heel andere visie op het bewijzen van weldaden, zodat Ik Mij meerdere malen
genoodzaakt zag hun de woorden over de naastenliefde in voorbeelden en
gelijkenissen nader uiteen te zetten; want volgens hun opvattingen moesten
weldaden alleen bewezen worden aan de tempel en aan hen persoonlijk. Al het
andere wat aan mensen werd gedaan, was voor hun de aandacht niet waard.
Reeds in die tijd werd de viering van
de wekelijkse rustdag elke week verkeerd opgevat; en heden ten dage wordt deze
dag evenmin juist gevierd of - met andere woorden gezegd - aan de geestelijke
vorming gewijd als toen. Het is daarom ook nu niet verkeerd wanneer Ik,
aansluitend op deze daad van genezing op sabbat, enige opmerkingen vastknoop
over de viering van deze dag en u laat zien, dat ook u nog ver verwijderd bent
om deze dag zo te vieren als Mozes het bedoeld heeft en Ik zelf graag zou zien
dat het begrepen wordt.
In de wereld, zoals zij was en nog is,
zijn er steeds mensen die bevelen en mensen die gehoorzamen. Van oudsher
gebeurde dat de mensen die bevelen vaak alleen hun eigen belang in het oog
hielden, misbruik maakten van hen die gehoorzamen en hun te weinig rust en te
weinig tijd gunnen, ook maar éénmaal in de week het tijdelijke aan de kant te kunnen
zetten om of een woord van geestelijke betekenis te horen of een diepere
beschouwing te houden over de ware grond van hun eigen bestaan en te denken aan
wat zij als mensen zijn of wat zij als met de goddelijke geest begiftigde
wezens moeten worden.
Dit was de reden, waarom Mozes dat,
wat de machtigen niet vrijwillig willen, als van God bevolen in zijn wetten
neerschreef. In de figuurlijk geschreven scheppingsgeschiedenis liet hij de
hoogste Heer en Schepper zelf na zesdaagse arbeid de zevende dag als de dag van
rust instellen.
Deze verordening, die voor het behoud
van de morele waarde van de mens noodzakelijk was, is ook door andere volkeren
overgenomen en bestaat nu bijna overal. Ook al was de week toentertijd anders
ingedeeld dan in de huidige tijdrekening, toch is er altijd een dag in de week
vastgesteld, die bestemd is om uit te rusten na lichamelijke inspanningen, om
in zichzelf te keren en na te denken over de geestelijke opdracht van de mens.
Wat de Joden teveel deden, omdat zij
door letterlijke opvatting van hun wetten te ver gingen, dat is bij de
christelijke volkeren reeds sinds lange tijd omgekeerd het geval. Terwijl bij
de eersten de heiliging van de hele dag als streng gebod bevolen was, is het
voor de christenen voldoende zo nu en dan naar de kerk te gaan; de overige tijd
wordt met vermaak, brasserij en feesten doorgebracht. Op zon - en feestdagen
wordt over het algemeen méér slechts gedaan dan gedurende de hele week, waar
wegens werkzaamheden en gebrek aan middelen de nodige tijd en gelegenheid
ontbreekt.
Wat de Farizeeën bij de Joden deden,
dat zetten de christelijke priesters later voort. Zij dachten slechts aan hun
eigen aanzien en macht. De Farizeeën plaatsten de tempel als voornaamste voorop
en de christen priesters hun kerk. Bij de eersten breidde de wijding van de
feestdag zich uit tot 24 uur - ook buiten de tempel moest de feestdag nog in
acht genomen worden -, bij de christenen beperkt zij zich slechts tot enige
uren in de kerk. De meeste mensen menen Mij tevreden gesteld te hebben, omdat
zij een paar uur in de kerk zaten, stonden of droomden, nietszeggende gebeden
aframmelden of gemoedelijk ingeslapen een natuurlijk stilzwijgen onderhielden
tegenover de preek van de priester. Daarmee is misschien de eerzucht van de
priester gestreeld, daar zij de kerk vol menselijke lichamen zien; maar de
zielen van deze mensen houden zich of met helemaal niets bezig of met geheel
iets anders dan met dat, wat de kerk of Mijn door Mij gestichte religie
vereist.
Zo grijpt het misbruik steeds meer om
zich heen, en nu begint men er zelfs mee deze dag ook niet meer als rustdag te
laten gelden, doordat men het geweten van diegenen die gehoorzamen weet te doen
zwichten voor geld, waarbij men het weinige dat zij nog geloven wegredeneert
zonder hen daarvoor iets beters te geven.
Zo gaat het verval stap voor stap
voort. Degenen die bevelen geloven daardoor winst te hebben geboekt, omdat hun
eigenbelang nu vrijwillig door de arbeidende klasse ondersteund wordt, die eveneens
weer uit eigenbelang werkt. Maar zij vergissen zich geweldig! Zij zullen zien
waartoe het zal leiden, wanneer men de minderbedeelden de weinige geestelijke
elementen, die ook de machtigen totaal vreemd zijn geworden, afneemt en door
vermeerdering van de winst zijn zonde vergroot. Zij verachten alles wat
betrekking heeft op Mij en op Mijn leer. En dit voorbeeld wordt ook door de
ondergeschikten nauwgezet nagevolgd. Zo zegeviert het materiële uiteindelijk
over het geestelijke, totdat Ik de omstandigheden zo zal laten verlopen dat de
machthebbers de vruchten van hun egoïsme - die totaal anders zullen uitvallen,
dan zij zich voorgesteld hebben - moeten oogsten.
De zon - en feestdag moet een zekere
rem zijn. Het moet een dag zijn waarop de machtigen aan de minderen een blijk
van waardering voor hun verrichte arbeid moeten geven. En voor hen die
gehoorzamen moet de zon - en feestdag een dag zijn, waarop zij zich zullen
herinneren dat één dag ter overdenking van de eigen geestelijke bestemming niet
teveel is; het moet de dag zijn waarop we de werkzaamheden laten rusten.
Op deze dag spreekt Mijn natuur haar
eeuwige, zelfde taal tot alle harten: "Vergeet naast al uw werkzaamheden
de Schepper niet, die zoveel heerlijks en wonderbaarlijks op deze aarde heeft
geschapen, om u er telkens aan te herinneren dat u niet alleen voor deze wereld
bestemd bent, dat uw arbeid niet altijd materieel, maar ook geestelijk moet
zijn! Erken Diegene, die u, zwakke kinderen, met zoveel liefde en geduld leidt
en die u midden tussen de heerlijkheden plaatste, die u minstens één dag in de
week uw zware arbeid willen doen vergeten!"
Volgens de scheppingsgeschiedenis van
Mozes stelde Ik zelf als Schepper de rustdag in op de zevende dag. Hij was er
als het ware het beeld van, hoe Ik, nadat Ik Mij met de materie had
beziggehouden, op de zevende dag de Geest liet binnengaan in het tot dan toe
starre omhulsel. En deze dag, waarop Ik de materie tot iets geestelijks
verhief, was de dag van de viering of van de wijding. Daarom moet hij ook door de
mens gevierd worden, wanneer hij - evenals Ik - zes dagen gewerkt heeft.
Op de zevende dag moet de mens zijn
week overdenken, om daarin de geestelijke gedachte waar te nemen, die hem
leidde om zulk werk tot stand te brengen. Deze dag moest een dag worden van
viering in geestelijk opzicht, waarop hij moet erkennen, dat zijn wekelijkse
werkzaamheden en zijn eigen bestaan niet een materiële, maar een geestelijke
basis hebben, die hij zich juist op deze dag meer dan op andere dagen moet
herinneren. Op deze dag, waarop geen plicht en geen arbeidsuur hem tot
materieel handwerk dwingt, moet hij zich Mijn schepping herinneren, Mijn leer,
Mijn liefde en Mijn opoffering voor hem persoonlijk als ook voor de hele
mensheid.
Deze dag zal daarom voor hem een
gewijde dag worden, omdat hij op deze dag het materiële aflegt en het
geestelijke, verheven en grootse doel, dat hij en de hele schepping moeten
bereiken, dichter kan naderen.
Zo moet ieder mens de zondag vieren
als een gedenkdag aan Mijn liefde en aan alles, wat Ik voor hen gedaan heb. Dan
zal van deze dag een zacht, religieus gevoel uitgaan over alle werkdagen,
waardoor ook de meest materiële arbeid geheiligd wordt. Zo kan de mens op alles
wat hij doet en tot stand brengt het stempel van zijn eigen goddelijkheid drukken.
Zo moet de zondag en rustdag door u
begrepen en gevierd worden. U moet zich steeds herinneren, dat er eens zo'n dag
voor Mij geweest is en dat iedereen dan een dergelijke feestdag zal beleven,
wanneer hij ontdaan van het materiële omhulsel, in de andere, eeuwige wereld
aankomt als vergeestelijkt zielemens en als herinnering het bewustzijn
meeneemt, op al zijn materiële werkzaamheden het stempel te hebben gedrukt van
een grote mensengeest, die hem veredelde en die hij waardig was.
Daarom
moet ook u deze rustdag in een hogere, geestelijke betekenis zien. Zie het
geestelijke licht schijnen door de harde korst van de letter heen! Dit is het
wat zalig maakt. Vergeestelijk alles, uw omgeving, uzelf, uw daden en uw
woorden!
Niet alleen de zevende, maar elke dag
waarop u geestelijk voorwaarts schrijdt zal dan voor u een zon - en feestdag
zijn, die, zoals de zon, waarnaar deze dag bij u genoemd is - licht, warmte en
leven over u en uw omgeving zal doen uitstromen. Iedere dag zal een dag van
feest of van zaligheid worden, wanneer u - uw Schepper waardig en uw doel
duidelijk herkennend - stap voor stap voorwaarts schrijdt, totdat u de eeuwige, nooit eindigende feestdag, de
feestdag van de eeuwige zaligheid in die ruimten ten deel valt, waarin iedere
dag een gewijde dag en een dag van vrede is, wals een liefhebbende Vader reeds
eeuwigheden geleden deze voor Zijn kinderen bereid heeft. Amen.
43
De 16e
zondag na Trinitatis
Het
grootste gebod
Matth. 22, 34-40: Toen de Farizeeën
gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij
bijeen, en één van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken: Meester,
wat is het grote gebod in de wet? Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God,
liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw
naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de
profeten.
(24 april 1872)
Over het antwoord, dat Ik de Farizeeër
gaf op zijn vraag: "Wat is het voornaamste gebod?", is u reeds veel
gezegd en het is eigenlijk niet nodig om hier verder nog meer te zeggen over de
beide liefdegeboden: "Heb God lief boven alles en uw naaste als
uzelf!" Maar omdat het hier speciaal in een zondagprediking aangehaald is
om te laten zien hoe de Farizeeën en schriftgeleerden Mij op de proef stelden
om een aanklacht tegen Mij te kunnen vinden - omdat Mijn doen en laten evenals
Mijn waarheden hen tot last waren -, gaan we deze twee geboden dus aan een
nadere beschouwing onderwerpen. Ik zal u zowel de toenmalige stand van zaken,
als ook hun analoge geestelijke situatie in de huidige tijd wat nader
uiteenzetten, zodat u de samenhang van Mijn woorden en daden in die tijd
gemakkelijker kunt afstemmen op de huidige gebeurtenissen.
Zie, tijdens Mijn leven op aarde was
de priesterkaste net zo eer - en hebzuchtig als zij in alle latere
tijden is geweest, en wie haar macht wilde verminderen of geheel vernietigen
was natuurlijk een vijand van de kerk, omdat hij een vijand van de priesters
was en het volk van hen wilde afkeren, hetgeen zij dan vooral met betrekking
tot hun macht en het meest aan hun geldzakken gemerkt zouden hebben. Zo gauw er
dus een leraar optrad, zoals Ik het deed, die zij vanwege zijn duidelijke taal
weinig tegenspraak konden bieden, waren zij er alleen op uit om hem onder een
of ander voorwendsel als een gevaarlijke opruier tegen de bestaande politieke
instellingen ter bestraffing aan de overheid uit te leveren, hetgeen hen ook
lukte toen de tijd van Mijn zending op aarde ten einde liep. Zo vaak zij het
vroeger probeerden, ontweek Ik persoonlijk aan hun geplaatste valstrikken en
op hun netelige vragen antwoordde Ik met welbedachte woorden.
In dit hoofdstuk vindt u verscheidene
vragen, verscheidene pogingen om Mij in conflict te brengen met de overheid,
opdat zij hun doel konden bereiken zonder dat het de schijn zou hebben, dat zij
de veroorzakers van Mijn gevangenneming waren, omdat zij bang waren voor het
volk dat Mij aanhing en volgde. Vandaar zulke vragen als die over de belasting,
en meer anderen van die aard. Ook de vraag van een schriftgeleerde: "Wat
is het voornaamste gebod?" was als een valstrik bedoeld; want deze
vragensteller verwachtte van Mij een antwoord, waaruit men een minachting voor
de bestaande wereldlijke wetten kon afleiden, waardoor de dienaren en knechten
van de stadhouder een gegronde reden zouden hebben om Mij aan het gerecht uit
te leveren. Omdat Ik echter hun gedachten en bedoelingen vooruit wist, was Ik
goed op Mijn hoede om hen niet voor de tijd aanleiding te geven tot
leugenachtige beschuldigingen. Mijn antwoord hield datgene in wat al lag
besloten in hun wetten, alleen was Mijn uitleg van deze wetten anders dan die
van hun en verschilde ook de toepassing van deze wetten, dus de manier zoals Ik
wilde dat ze werden nageleefd.
De mozaïsche wetten bevatten eveneens
de beide enige en belangrijkste wetten. Maar de interpretaties en verklaringen
van de priesters en schriftgeleerden maakten ze bij het volk alleen van die
kant toegankelijk, van waaruit voor de geestelijke mens maar weinig naar
buiten straalde en het moeilijk voor hem werd om zijn juiste positie tot Mij en
zijn naasten, als ook tot de gehele schepping te ontdekken, een verhouding die
ook nu nog door weinigen in die zin opgevat wordt, zoals ze volgens de geest
zou moeten zijn. Destijds hield het volk zich aan de letter, en nu, na meer dan
duizend jaar, kleeft het nog steeds angstig daaraan vast zoals een vlieg aan
een lijmband, die graag vrij zou willen zijn maar de nodige kracht niet heeft
om zichzelf vrij te maken.
Ofschoon Ik de Farizeeër deze twee
enige geboden als de grootste aanduidde, begreep hij ze net zo min als het
antwoord op Mijn vraag: "Wat dunkt u van de Christus?" Dit antwoord
was ontleend aan een psalm van David en toonde hun in het vooruit, dat alles
Mij als Heer der schepping, ten slotte toch onderdanig en tot een voetbank
wordt, waarop Mijn voeten zullen rusten, dat wil zeggen waarop Mijn leer als
gebouw zal worden opgericht.
Wat het wil zeggen "God boven
alles liefhebben", begrepen destijds en begrijpen vandaag de dag nog velen
niet; en wat "Zijn naaste liefhebben" betekent - een aanvullend gebod
op het eerste -, is vele mensen evenmin duidelijk.
Zie, "God boven alles liefhebben"
is een zin, die eenvoudig uit te spreken, maar niet zo eenvoudig te begrijpen
en nog moeilijker in praktijk te brengen is! Eerst moet Ik weer vragen:
"Waarom moeten de mensen God dan boven alles liefhebben?" - Deze
vraag moet eerst beantwoord worden, voordat over liefde en haar grootte
gesproken kan worden.
Nu, wanneer u deze vraag met een
nuchter verstand bekijkt, dan volgt daaruit een andere vraag, namelijk:
"Waarom moet Ik God dan liefhebben?" Hier moet men in aanmerking
nemen, dat de koel oordelende mens als volgt zal antwoorden: "Wanneer ik
eens goed nadenk, vind ik geen reden om een God lief te hebben, ten eerste
omdat ik iets onzichtbaars niet kan liefhebben, en ten tweede omdat ik die God,
die mij schiep geen dank verschuldigd ben.
Toen Hij mij schiep, heeft Hij mij
niet gevraagd of ik er wel of niet mee akkoord ging! Hij heeft daarbij alleen
Zijn eigen plezier van het scheppen voor ogen gehad, maar er niet naar
gevraagd, of ik dan als geschapen wezen met mijn toestand en mijn positie, die
Hij mij onder de andere wezens aangewezen heeft, werkelijk tevreden ben, en of
ik mij er gelukkig voel."
Uit deze conclusie komt naar voren dat
er van de kant van de mensen totaal geen verplichting zou bestaan om zijn
Schepper lief te hebben, zelfs wanneer Hij hem in de gelukkigste omstandigheden
geplaatst zou hebben, en nog minder wanneer in aanmerking wordt genomen met
hoeveel tegenspoed, lijden en conflicten de mens van zijn geboorte tot aan zijn
dood te kampen heeft. Daarvoor zouden de mensen God moeten liefhebben, en
daarbij nog boven alles? Dat zou toch wat teveel gevraagd zijn! Zo menig mens
zou tegen zijn Schepper willen zeggen: "Wanneer U mij niet als mens
geschapen had, dan zou U nog eerder aanspraak op mijn liefde kunnen maken; maar
onder deze trieste levensomstandigheden moet ik wel onnozel zijn om Diegene
lief te hebben, die mij materieel gezien in velerlei opzicht onder het dier
geplaatst heeft en die mij alleen de bekwaamheid verleende om mijn situatie
goed te kunnen beoordelen en betreuren!"
Kijk, Mijn kinderen, zo oordeelt, en
niet ten onrechte, de verstandsmens, bij wie de koude werkelijkheid - dat wil
zeggen datgene, wat hij voor zich ziet, voor de hand ligt en met zijn zintuigen
kan waarnemen - de hele wereld uitmaakt. Een dergelijke denkwijze was sinds het
ontstaan van de mensheid altijd al bij enkelen het principe van hun handelen,
en tegenwoordig verkondigen uw geleerde materialisten dergelijke dingen zonder
blikken of blozen en vinden een groot publiek, bij wie hun opvattingen aanslaan
en bijval vinden.
Wanneer Ik dus het gebod: "Gij
zult God liefhebben boven alles!" in deze prediking weer aanhaal, dan
gebeurt dit om het grootste deel van de mensen te wijzen op hun verkeerde
opvattingen over Mij en de wereld - met de daarmee samenhangende foutieve
gevolgtrekkingen en omwille van hen, die nog waarde hechten aan iets anders en
meer willen zijn dan slechts vereerders van de vergankelijke materie, en die
voelen dat er zich nog iets beters en diepers in hun innerlijk beweegt en hen
tot geestelijk leven aanspoort.
Wanneer Ik een gebod gegeven heb, dan
moet er toch een reden voor zijn, waarom het gebod uitgevoerd en nagevolgd moet
worden. Zo moet er dus ook een reden bestaan, waarom Ik dit gebod van de liefde
aanwees als het voornaamsteen grootste gebod in Mijn schepping, en waarom het
tot haar voortbestaan, samenhang en vervolmaking werd ingesteld.
Nu zie, bij ieder gebod kan
gemakkelijk beoordeeld worden, wat de beweegreden was om het gebod zo en niet
anders te geven, en of het gebod uit liefde, dus ten goede van anderen, of
slechts uit eigenbelang voor de wetgever zelf werd gegeven.
Wanneer Ik
nu als Schepper de door Mij geschapen en op Mij lijkende wezens als eerste
gebod de liefde voorschrijf, die zij tegenover hun Schepper moeten hebben, dan
is het toch duidelijk, dat men de reden of het waarom van dit gebod ook in Mijn
verordeningen herkennen moet, en men begrijpt dat overal - wat er ook mag
gebeuren - de liefde aan ten grondslag
ligt.
Wat is dan eigenlijk
"liefde"?
Zie, ook dit begrip moeten wij verklaren,
om de grootte daarvan beter te kunnen beoordelen!
Liefde is niets anders dan een zekere
genegenheid voor een bezield of een onbezield voorwerp. Deze genegenheid is
voorwaarde voor de instandhouding van dit voorwerp in de mate waarin het een
beroep
doet op onze liefde. Onder levende
wezens is liefde een genegenheid of een aangetrokken worden tot andere wezens,
die vanwege hun eigenschappen gevoelsmatig harmoniëren. Bij de mensen komt
daar nog bij, dat diegene, die liefde geeft, ook weer liefde ontvangt. De
liefhebbende zou met het geliefde wezen zijn gezindheid en gevoel willen
blijven uitwisselen en, weer liefde van hem terugontvangend, zich als het ware
met hem verenigen en een geestelijke eenheid uitmaken. De liefde, welke geen
ander doel heeft dan de geliefde zo gelukkig mogelijk te zien, is voorts de
eigenschap die ons geschikt maakt om de geliefde alles te geven en niets voor
onszelf te houden dan alleen het bewustzijn, hem zo gelukkig gemaakt te hebben
als onze krachten het toelieten.
Welnu, wanneer de mens deze liefde van
de kant van zijn God, Schepper en Heer begrepen en verstaan heeft, dan is het
gebod van de liefde voor hem ook gemakkelijk te begrijpen, dat hem gebiedt om
de God, die alles gegeven heeft om Zijn schepselen gelukkig, ja eeuwig zalig te
maken, ook met zijn hele ziel en met alle kracht, die in zijn vermogen ligt
lief te hebben.
Hoe bewijst God echter de mensen deze
liefde, die Hij voor hen ingezet heeft om zijn menselijke liefde zo aan te
sporen, dat zij boven al het aardse, zichtbare en onzichtbare uit, de Schepper
van het grote universum boven alles leert lief te hebben?
Zie, hier zijn twee wegen, die de mens
de liefde van zijn Schepper kunnen bewijzen en duidelijk maken: de geestelijke,
onzichtbare in hem wonende wereld, en de materiële, zichtbare, hem omgevende
wereld. Beide wegen, ofschoon verschillend in hun manier van uitdrukken,
leiden naar hetzelfde doel, namelijk de Schepper als liefhebbende Heer en Vader
te kennen.
Laten we allereerst de eerste weg
bekijken.
In vroegere
tijden, toen men de natuur minder kende, werd door de geleerden zo menig begin
van het oneindige zowel in het groot als in het klein onthuld. In die tijd was
het de innerlijke mens, die de van geest vervulde wetgevers, zoals Mozes en de
profeten en zieners bezighield. Zij maakten de mens attent op hun innerlijk en
stelden dat als gebod in, wat eigenlijk uit eigen beweging moest gebeuren.
Destijds bestond dit gebod van de
liefde voor de mensen echter niet als liefdegebod, maar als wet. Daarom vroeg
de Farizeeër dan ook, wat het voornaamste gebod zou zijn, omdat hij dit gebod
niet zo belangrijk achtte en misschien geloofde van Mij een antwoord te
krijgen, dat wees op een burgerlijke wet. Want liefde, zoals Ik die gebood, was
deze Farizeeër en ook vele andere mensen in die tijd vreemd, zoals ook nu nog
de liefde, wanneer zij iets anders betekent dan slechts liefde voor zichzelf,
voor miljoenen levenden ondanks alle duidelijkheid een onbekend iets is.
Om dit gebod van Mijn grote schepping
van kracht te doen zijn, daalde Ik zelf naar uw donkere aarde af en toonde u
door woord en daad wat liefde tot God en wat liefde tot de naasten is. Zo
bracht Ik de mens uit zijn materiële gerichtheid en verhief hem tot een
geestelijk schepsel, dat weliswaar de wortels, zijn voeten op aarde, in de
stofheeft, maar zijn hoofd of de geestelijke bloem in regionen opheft, die met
materie niets te maken hebben.
Zoals Ik aan diegenen die met Mij
leefden de liefde tot God uitlegde, zo liet Ik hen ook in vele gelijkenissen, woorden
en daden zien, wat naastenliefde eigenlijk is, hoe zij begrepen en beoefend
moet worden; Ik toonde hen hoe het tweede gebod, dat van de naastenliefde,
alleen dan vervuld kan worden, wanneer men het eerste volledig in geestelijke
zin heeft opgevat en hoe omgekeerd de liefde tot God alleen dan echt en zuiver
is, wanneer zij ten opzichte van de naaste en de hele, de mens omgevende wereld
als broederliefde wordt uitgeoefend.
De tweede weg, om de liefde Gods door
de natuur te bewijzen en in haar Gods taal bij iedere stap waar te nemen, was
aan latere eeuwen voorbehouden, ofschoon ook in de tijd van Mijn aardse leven
en nog vroeger de priesterkasten al met de geheimen van de natuur vertrouwd
waren, even goed, als er nu maar weinigen zijn. Lang bleef deze stem, door
welke Ik de mensen vele duizenden bewijzen van Mijn allesomvattende liefde
wilde geven, onopgemerkt. Ook nu is het slechts aan enkelen voorbehouden deze
stem bij hun onderzoekingen te vernemen. Helaas kennen de meesten die in het
gebied van de natuurwetenschap rond wroeten alleen de materie en haar door Mij
opgelegde wetten, in plaats van de zachte roep der liefde te vernemen, die hen
vanuit ieder atoom tegemoet waait, omdat juist in ieder atoom een adem van
liefde van Mijn goddelijke Ik verborgen ligt, dat eveneens wacht op zijn
verdere ontwikkeling volgens de wetten der liefde.
Voor u, die nu leeft, was het de
telescoop, die de verre ruimtes voor u ontsloot; het was de microscoop, die u
het wonder van het kleine onthulde. Door beide instrumenten kunt u zelf de
oneindigheid en de oneindige Zelf wel vermoeden, maar niet begrijpen.
Beide wetenschappen, de astronomie en
de natuurwetenschap, zijn de mens gegeven om zijn trots te dempen, zijn
verwaandheid uit de weg te ruimen en hem toch als geest boven alle ruimten te
verheffen, omdat zij het eindige de mogelijkheid gaven om het oneindige te
beseffen en te vermoeden.
Beide wetenschappen zullen naar de
liefde tot God leiden, de liefde tot God naar de menselijke waardigheid en de
menselijke waardigheid naar de naastenliefde, die vervolgens weer naar Diegene
terugleidt, die alles zo geordend heeft, dat ieder vonkje van liefde zijn
kringloop voleindigen kan, daar het, van Mij als God uitgegaan, weer naar Mij
terugkeert.
Zo zal de liefde tot God dan vanzelf gestalte
krijgen in de harten van de mensen en haar uitdrukking vinden in de
naastenliefde, doordat deze op de eerstgenoemde gegrond de kringloop bespoedigt
en zo beide wetten, waaruit alles voortgekomen is en waarnaar alles probeert
terug te keren, de belangrijkste, maar ook de enige ware blijken te zijn. Dus
zijn deze wetten de voornaamsten; want zij zijn op liefde gebouwd, op de
geneigdheid van het gelijke tot het gelijke en kunnen slechts harmonie, dat
wil zeggen rust, gelukzaligheid en verrukking brengen.
Ook al heeft de mens op zijn levenspad
zo menige strijd en bitter lijden te verdragen, dan ziet de geestelijke
zielemens daarin toch niet de gevolgen van materiële of sociale omstandigheden,
maar ziet hij er de scholing in naar een hoger leven. De verzoekingen van de
materiële wereld moeten eerst overwonnen zijn, voordat de geestelijke in haar
volledige omvang verstaan en begrepen worden. Zo zijn strijd en lijden voor een
kind van God slechts een aansporing om voorwaarts te gaan en niet een reden om teleurgesteld
te zijn; zo voelt het zich in de strijd met de materiële wereld verheven en als
geestelijk kind van een hem eeuwig liefhebbende Vader sterk genoeg, om hen te
overwinnen, zoals Ik u als Jezus tot grotere versterking een stralend voorbeeld
heb gegeven.
Vanuit dit bewustzijn begrijpt de mens
waarom hij God boven alles - namelijk ver boven iedere andere neiging uit -
moet liefhebben, hoe hij de liefde tot God bijgevolg als het hoogste moet
achten en alleen aan haar moet voldoen, en waarom hij zijn naaste, eveneens een
uit Gods hand voortgekomen geestelijk wezen, evenwel als zichzelf moet
liefhebben, dus hem zo moet achten als hijzelf, als Gods evenbeeld, wenst
aangezien en geacht te worden.
Zo moet u Mij als God liefhebben en
deze liefde aan de naaste bewijzen, opdat u de ware afstammelingen van Diegene
moogt zijn, die in alles zo vele wonderen gelegd heeft. Dan zal u duidelijk
worden, dat een wereld alleen dan kan bestaan, wanneer liefde haar grondwezen,
liefde haar bestaans - en vervolmakingsdrang is.
Dat is, wat Mijn twee wetten u
verkondigen, wat zij u vanaf de wieg tot aan het graf in duizend vormen en
omstandigheden zeggen en wat zij ver boven dit aardse leven uit telkens zullen
herhalen, dat er zonder liefde geen Vader kan zijn, maar zonder liefde ook geen
kinderen zouden kunnen bestaan. Amen.
44
De 17e
zondag na Trinitatis
De
genezing van een verlamde
Matth. 9, 1-8: En in een schip gegaan
zijnde, stak Hij over en Hij kwam in Zijn eigen stad. En zie, men bracht een
verlamde, op een bed liggende, tot Hem. En daar Jezus hun geloof zag, zeide Hij
tot de verlamde: Houd moed, Mijn kind, uw zonden worden vergeven. En zie,
sommige der schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Deze lastert God. En daar
Jezus hun overleggingen kende, zeide Hij: Waarom overlegt gij kwaad in uw hart?
Want wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden worden vergeven, of te zeggen:
Sta op en wandel? Maar, opdat gij weten moogt, dat de Zoon des mensen macht
heeft op aarde zonden te vergeven - toen zeide Hij tot de verlamde: Sta op,
neem uw bed op en ga naar uw huis. En hij stond op en ging naar huis. Toen de
scharen dit zagen, vreesden zij en zij verheerlijkten God, die zulk een macht
aan de mensen gegeven had.
(25 april 1872.)
Dit evangelie vermeldt weer
verschillende wonderen die Ik verrichtte en vertelt hoe Ik afhandelde met de op
- en aanmerkingen van de Farizeeën, die Mijn leer - en handelwijze telkens
bekritiseerden.
Reeds het eerste wonder aan de
verlamde stoorde hen in hun priesterlijke ijver, omdat Ik, voordat Ik het wonder
van de genezing verrichtte, tegen de zieke zei: "Uw zonden zijn u
vergeven!" Ik vergaf de lamme zijn zonden vanwege zijn geloof of anders
gezegd vanwege de vaste overtuiging, die hij en zijn verwanten en bekenden
bezaten en vervolgens vergaf Ik hem zijn zonden, omdat hij - zoals de meeste
zieken die zich de kwaal zelf op de hals halen, omdat zij tegen hun natuur
zondigen - daar nu de gevolgen van moest dragen.
De Farizeeën en Hogepriesters
geloofden, dat alleen zij het recht hadden om zonden te vergeven; vandaar hun
opwinding. Maar Ik wilde hen laten zien, dat Ik niet alleen de zonden kan
vergeven - en dat in zijn meest ware betekenis - maar dat Ik ook de macht bezit
om de gevolgen van de zonde te genezen, hetgeen zij niet konden.
De reden van hun haat en nijd was, dat
Ik het volk door zulke treffende voorbeelden van wonderdaden voor Mij won en
het langzamerhand van hen verwijderde.
Het was in die tijd nodig om Mijn
woorden door zulke daden te bewijzen en kracht bij te zetten. omdat de grote massa
van het volk nog niet op dat religieuze ontwikkelingsniveau stond op grond van
geestelijke bewijsvoeringen alleen op de rechte weg van het heil te kunnen
belanden. En zo ziet u in dit gedeelte van het evangelie hoe Ik ernaar streefde
de geestelijke ziekten en verkeerde opvattingen van Mijn omgeving te verbeteren
en hoe Ik telkens door daden datgene als waar bewees, wat Ik hen zojuist
geleerd had. Onder de priesters van het joodse volk bestonden in die tijd zeer
veel vooroordelen, die Ik eerst moest opruimen, wilde Ik Mijn leer algemeen
ingang doen vinden; want voor Mij waren alle mensen gelijk, allen hadden door
de in hen gelegde goddelijke geest recht op Mijn kindschap.
Ik moest de verkeerde geestelijke
opvattingen door Mijn woorden weerleggen en als bewijs van Mijn macht de
lichamelijke ziekten door de daad wegnemen. Vandaar dat u ziet, hoe Ik en Mijn
discipelen vaak juist het tegendeel deden van wat de godsdienstige ceremoniën
van de Joden voorschreven, opdat het volk er daardoor op attent werd gemaakt,
dat de navolging van de tempelwetten naar de letter nog geen godsdienst, nog
niet datgene was wat Mozes, de profeten en Ik wilden.
Zo werkte Ik eraan om alle verkeerd
opgevatte gebruiken tot hun juiste waarde terug te voeren om plaats te maken
voor Mijn zuivere geestelijke leer. Daarom sprak Ik de woorden: "Zij die
gezond zijn hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn!" -
"Barmhartigheid wil Ik en geen offerande!" - en bij de opmerking
aangaande het vasten: "Kunnen soms bruiloftsgasten treuren, zolang de
bruidegom bij hen is? Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen
weggenomen wordt en dan zullen zij vasten!" - "Niemand zet een niet
gekrompen lap op een oud kledingstuk!" - "Men doet geen nieuwe wijn
in oude zakken!" enzovoort.
Uit dit alles ziet u, hoe Ik door alle
mogelijke middelen, door woorden en gelijkenissen de oude vooroordelen
bestreed, opdat Mijn leer als geestelijk erkend zou worden en men zou inzien,
dat zij niet te vervangen is door ceremoniën en geloop naar de tempel en de
spreuk bewaarheid zou worden: "Wie Mij wil aanbidden, die moet Mij in
geest en in waarheid aanbidden!"
Ook Mijn discipelen herinnerde Ik
daaraan. Ik toonde hen de vele verdoolde kinderen en zei hun dat de oogst
groot, maar de arbeiders weinig zijn. Daarom vermaande Ik hen: "Bid de
Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzendt in Zijn oogst!"
Zie, Mijn kinderen! Bij de genezing
van de lamme zei Ik vooraf tegen hem: "Uw zonden zijn u vergeven!"
Zijn ziekte was ontstaan door zonden tegen zijn eigen organisme. Ik vergaf hem
die zonden; want hij
wist niet, dat hij zich dit kwaad door
de jacht naar zinnelijke lusten zelf had aangedaan. Ik zei ook niet tegen hem:
"Ga heen en zondig niet meer!"; want hij was er nog ver van
verwijderd deze zonden te kunnen begrijpen en betreuren.
Zijn plotselinge genezing enkel door
een woord van Mij zou hem tot dieper nadenken aansporen en hem bewijzen, dat
niet datgene wat hem aanvankelijk zoveel plezier en later zoveel lijden
veroorzaakte het eigenlijke leven van de mens uitmaakt, maar dat er nog iets
hogers, geestelijkers in de mens is, dat hem naar mooiere regionen wil brengen,
waarin andere genietingen dan louter smadelijke prikkelingen der zinnen
hoofdzaak zijn.
Met Mijn woorden wilde Ik deze zieke
verlamde verheffen en de trots van de Farizeeën vernederen, zodat zij hun
onmacht zouden voelen, daar zij niet bij machte waren hun woorden een
dergelijke kracht te geven. Woorden sterven weg, maar de daad spreekt voort! Zo
waren Mijn opmerkingen, die Ik bij verschillende gelegenheden maakte, er op
gericht om het opgeblazen, trotse mensenverstand op zijn grenzen te wijzen,
opdat hij zich deemoedig zou buigen voor de hoge macht van de Geest.
Alles wat Ik destijds bij deze
gelegenheid gezegd en gedaan heb, vindt heden en in alle tijden zijn
toepassing. Lammen, blinden, kreupelen, ja doden zijn er overal, waarheen het
oog zich ook mag wenden. Overal heerst meer duisternis dan licht, hoogstens
schemering. Ook nu zijn er velen, die geestelijk kreupel of verlamd zijn
vanwege de verkeerde gerichtheid van hun ziel, die zich vastklampen aan de
dingen van vergankelijke aard en het geestelijke volledig verachten en
verwaarlozen. Het gevolg van deze geestelijke verlamming is een verkeerde
opvatting over materie en geest. Dit zijn de zonden die Ik hun dag in dag uit
vergeven moet, wil het grootste deel van de mensen niet te gronde gaan.
Ook nu gebeuren er in de wereld veel
wonderen; maar de mensen nemen die niet als zodanig aan. Zij proberen met hun
verstand alle natuurlijke gebeurtenissen en alle politieke voorvallen naar
geheel
normale oorzaken terug te voeren en
bemerken daarbij niet, hoe Ik zelf hen uit de knoop help, wanneer zij zich door
hun eigenzinnigheid in een labyrint van hypothesen en noodlottige
gebeurtenissen verwikkeld hebben.
Maar, zoals Ik eens zei, dat Ik de
zieken en niet de gezonden opzoek, zo gebeurt het ook nu. De zieken, zwakken,
lammen, blinden en de met allerlei kwalen belaste zielen zoek Ik op en doe Mijn
best om hen te genezen, doordat Ik hun eigen zonden tot hun school maak,
waaruit zij mogelijk gesterkt en krachtig vandaan zullen komen. Menigeen genees
Ik, omdat hij een vast geloof heeft. Ik breng hem in omstandigheden, die hem
tijd geven om over zijn levensloop en over zijn dwalingen na te denken en ze te
verbeteren.
Ook u, die veelal reeds beter inziet,
wat Ik eigenlijk met de mensen wil bereiken en waartoe Ik hen uitverkoren heb,
moet Ik vaak zonden vergeven, omdat u er zich nog niet geheel van bewust bent
waar de vele conflicten vandaan komen, die uw bestaan verbitteren. Ik kan tegen
u nog niet zeggen, wat Ik tegen de echtbreekster zei: "Ga heen en zondig
niet meer!"; want niet allen zijn zo ver tot inzicht gekomen, dat zij
ondanks de beste wil en de grootste opoffering slechts onnutte knechten Zijn.
Ook nu zucht menigeen onder de druk
van het kennen van zijn zwakheden. Zo hoeft hij zich, evenals de zieke in het
evangelie, alleen tot Mij te wenden met het vaste geloof, dat Ik hem zal
genezen en hij zal spoedig in zijn binnenste de stem horen, die hem toeroept: "Uw
zonden of dwalingen zijn u vergeven! Neem uw bed op en ga naar huis!" Dat
wil zeggen: "Verlaat je niet op anderen, niet op toekomstige
gebeurtenissen en betere omstandigheden, maar werp de zwakheden, in wier bed u
tot nu toe gelegen hebt, van u af! Neem uw verkeerde opvattingen en dwalingen
op uw schouders, draag ze en ga met stevige pas uw vervolmaking tegemoet! Uw
opvattingen en dwalingen, waarop u tot nu toe als een zieke hebt gelegen,
zullen u op uw weg vooruit niet hinderen, daar het u nu lichter is geworden, en
u zult ze dan ook al gaande weg volledig kwijtraken! U moet alleen de zaken
omkeren. Vroeger lag of rustte u op hen, nu moet u ze, welbewust van hun
betekenis, zelf op uw schouders nemen, zonder dat zij u als gevolg van hun
gewicht tot last mogen worden!
Zo moet ook u, die Ik vanuit velen
bevoorrecht en met Mijn leer vertrouwd gemaakt heb, met de genezing bij uzelf
beginnen. Daartoe zend Ik u die omstandigheden, waaronder uw zielekracht
beproefd en geoefend moet worden; want ook nu moet Ik de zieken opzoeken. Ik
moet hen helpen, opdat zij als ze genezen zijn tot goed voorbeeld kunnen dienen
voor anderen.
Ook Ik kan op een oud zondenkleed geen
nieuwe lap vastmaken en geen nieuwe wijn in oude zakken doen. Beide dingen
houden dan geen stand. Het kleed scheurt en de zak barst. Allereerst moet dus
het oude kleed of de oude zak opzij gelegd worden, de oude Adam moet
uitgetrokken worden, wil de nieuwe er voor in de plaats komen. Vooraf moeten de
zonden, de veroorzakers van het kwaad, vergeven, dat wil zeggen uitgeroeid
worden - pas dan kan de voormalige zieke als genezen zijn weg moedig verder
gaan. Bij dit alles moet echter elk woord, elke daad en iedere gebeurtenis
bijdragen om de arbeiders te vermeerderen, die voor de oogst nodig zijn.
Ik zei al eens: "Velen zijn
geroepen, doch weinigen uitverkoren!" Er zijn nog vele kreupelen, blinden
en lammen. Zij moeten allen gezond worden. Daartoe zijn bekwame arbeiders nodig
in Mijn wijngaard, en deze arbeiders moeten tegen iedere arbeid opgewassen zijn,
willen zij hun dienst vervullen. Ditis pas dan mogelijk, wanneer ook zij de
school van kennis en inzicht, die zij anderen willen bijbrengen, doorlopen
hebben.
Zo vormt zich voor hen een ketting van
beproevingen, lijden en strijd, die als laatste resultaat zullen hebben het
afleggen van aangewende gewoonten, en de vernieuwing met het kleed van de
goddelijke
waarheid, opdat ook zij allen de roep
kunnen volgen: "Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis!"
U was allen ziek, min of meer verlamd.
Ik heb u de middelen ter genezing voldoende aangereikt. Wanneer u volledig
genezen zult zijn, dan zult u de arbeiders zijn voor de oogst, die binnenkort
in grotere mate dan tot nu toe bewerkt moet worden.
Streef er daarom naar, dat ieder van u
zijn plicht, zoals Ik die van hem kan en mag verlangen, op zijn plaats getrouw
vervult, daar het bij u aan geneesmiddelen niet ontbreekt! Amen.
45
De 18e
zondag na Trinitatis
De
gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal
Matth.22, 1-14: En Jezus antwoordde en
sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide: Het Koninkrijk der hemelen is
gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. En hij zond
zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet
komen. Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt de
genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten
zijn geslacht en alles is gereed; komt ter bruiloft. Maar zij sloegen er geen
acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De
overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen. En de koning
werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak
hun stad in brand. Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed,
maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten der
wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft. En die slaven gingen
naar de kruispunten der wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel
slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen. Toen
de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand,
die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier
gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de
bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste
duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. Want velen zijn
geroepen, maar weinigen uitverkoren.
(26 april 1872)
Hier ligt de gelijkenis van een
bruiloft voor u, waarmee Ik de Farizeeën hun eigen intriges en de gevolgen
daarvan duidelijk wilde maken; want zij leefden steeds in de waan, dat niemand
hun streken doorzag. Ik, die probeerde hen tot betere inzichten te brengen, verhulde
bij veel gelegenheden Mijn woorden en vermaningen, die Ik tot hen richtte, in
gelijkenissen die voor de Farizeeën wel, maar voor het volk niet altijd
begrijpelijk waren. Ik wilde hun autoriteit, hun aanzien bij het volk
niet helemaal te niet doen, zolang zij nog voor verbetering vatbaar waren.
Omdat Ik echter altijd de spijker op de kop sloeg, groeide hun woede
tegen Mij steeds meer, totdat hun uiteindelijk, zoals het bestemd was,
gelegenheid en macht gegeven werd om aan Mij te vervullen wat de profeten reeds
lang geleden voorzegd hadden en wat Ik ook Mijn discipelen als Mijn
toekomstig lot en einde geprofeteerd had.
Hier nu, in deze gelijkenis, vergeleek
Ik het hemelrijk of de Vader in de hemel met een koning, die voor het
feestmaal van zijn zoon uitnodigingen liet uitgaan aan vrienden en bekenden,
maar overal een ontwijkend of afwijzend antwoord ontving. De hierover
vertoornde koning nam wraak op hen door hun have en goed te laten verbranden en
henzelf te doden.
Bij de tweede uitzending van zijn
knechten liet hij iedereen uitnodigen, die zij op de straten en pleinen zouden
vinden en de knechten brachten goeden en slechten naar de tafel van de heer.
Onder deze binnen gebrachte gasten bevond zich er ook één, die geen
bruiloftskleed droeg. Toen hij niets ter verontschuldiging kon antwoorden, werd
hij naar buiten geworpen in de buitenste duisternis om daar voor zijn fout te
boeten. En het einde van de gelijkenis waren de belangrijke woorden:
"Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren!"
Dat
is de inhoud van deze gelijkenis. Om ze echter geestelijk te kunnen begrijpen,
moeten we alle aangevoerde omstandigheden onderzoeken, totdat wij aan de
eigenlijke geestelijke betekenis van de gelijkenis komen en ons haar toepassing
duidelijk wordt voor die tijd, voor nu en ook voor de toekomstige. U moet
altijd bedenken, dat in de woorden uit Mijn mond een diepere betekenis ligt,
dan de toehoorders destijds dachten en ook vele lezers in de huidige en
toekomstige tijd zullen vermoeden. Wij zullen daarom allereerst met de vorm van
deze gelijkenis beginnen, opdat u ziet, hoe alles zijn diepe, geestelijke
betekenis heeft, wanneer het geestelijk belicht voor het innerlijke oog van de
zielemens geplaatst wordt.
Ik vergeleek het hemelrijk met
een koning, die voor zijn zoon een bruiloftsmaal wilde geven. Zie, dit
vergelijk betekent in de diepste zin de toekomstige volledige vermenging of
vereniging van de materiële met de geesteswereld of de oplossing van de
materie en de bevrijding van de in de materie opgesloten geest, om zijn
vereniging met de Hogergeplaatste te verwezenlijken.
Het eerste beeld - een bruiloft -
betekent de vereniging van twee tot één geestelijk wezen, ook al zijn ze
gescheiden in twee lichamen. De bruiloft is het beeld van de hoge of hoogste
tijd, waarin gelijkgezinden elkaar vinden en verenigd dat volbrengen, wat voor
de enkeling niet mogelijk geweest zou zijn.
Voor deze vereniging of bruiloft, die
- zoals gebruikelijk - op aarde met een bruiloftsmaal gevierd wordt, was
iedereen uitgenodigd die waardig geacht werd voor deelname; de gelijkenis
vertelt echter, dat de genodigden weigerden deel te nemen aan het
bruiloftsmaal.
Zie, dit bruiloftsmaal betekent de
hele periode vanaf de schepping van de mens tot aan de zondvloed. De aarde,
pronkend in haar bruiloftskleed, nodigde alle mensen uit voor een geestelijke
vereniging. Als stoffelijk beeld van het vreugdevolle ontwikkelingsproces van
de hele schepping wilde zij de geestelijke wezens, de mensen tot dit
vreugdefeest aantrekken. De mensen echter, die de zinnewereld en haar geneugten
meer aanhingen dan het geestelijke, letten niet op de uitnodigingen en de
oproep om zich naar het hogere te richten, maar zij gaven de voorkeur aan het
lagere. En dus moest, opdat de vereniging van Mijn geestenrijk met de materie
toch zou geschieden, de zondvloed een einde maken aan de hele toen levende
mensheid en juist die mensen treffen, die Ik met alle voortreffelijke
eigenschappen uitgerust had en door alle mogelijke middelen liet onderrichten
en opvoeden.
N a deze catastrofe ging naar de
overgebleven nakomelingen in latere tijden weer een uitnodiging uit om zich
gereed te maken voor het feest van vereniging, en de toen levende mensheid
verlangde, geschrokken van het vroegere gericht, maar ook door een innerlijk
gevoel gedreven, naar een vereniging van het geestelijke, van het in het
lichaam gebondene met de hogere regionen van de geestelijke wereld. Dit
verlangen werd evenwel niet duidelijk ontwikkeld en werd door verschillende
mensen verschillend uitgelegd; daarom kwamen, zoals de gelijkenis zegt, goeden
en slechten naar deze bruiloftstafel.
Zo, vervolgt de gelijkenis, bevond
zich onder deze genodigden ook een mens, die geen bruiloftskleed droeg en
daarom in de buitenste duisternis geworpen werd. Dit wil zoveel zeggen als:
Allen die op zijn minst een drang naar geestelijke verbetering ondervonden,
verkeerden in de zoete hoop hun wensen, hun ideeën vervuld te zien. Zij waren
allen vol vreugdevolle hoop, dat wil zeggen een ieder trok - figuurlijk
gesproken - het beste wat hij had, als bruiloftskleed aan. Zo droegen de goeden
hun innerlijke liefde, hun innerlijke ware streven om steeds zuiverder en beter
te worden openlijk ten toon, ja zelfs de minder goeden en zelfs de slechten
tooiden zich naar buiten toe met het kenteken van de vromen, omdat zij zich
toch beter wilden doen voorkomen dan dat zij werkelijk waren.
Alleen een enkeling, zoals de
gelijkenis zegt, bekommerde zich noch om het zijn, noch om de schijn. Hij wilde
zich vertonen zoals hij was, maar wilde ook aan deze vereniging deelnemen,
vooropgezet, dat zij overeen zou komen met zijn opvattingen. En deze enkeling,
die Mij, de Koning, zo brutaal het hoofd wou bieden, is niemand anders dan de
door Mij sinds lang verstoten geest Lucifer of satan, die als gepersonifieerd
kwaad principe de tegenpool van Mijn eigen Ik uitmaakt. Nu, deze kwade, met
opzet meest kwade geest werd in de buitenste duisternis gestoten, waarin
gejammer en tandengeknars is, of - met andere woorden gezegd - waarin hij,
overgelaten aan de duisternis van zijn eigen gemoed, zo lang mag wachten,
totdat een in hemzelf opkomende verbetering zijn terugkeer mogelijk maakt.
Wat nu de satan als persoon is, dat vertegenwoordigt op uw aarde dat soort mensen, dat goed op de hoogte is van het goede en het edele, doch wetens en willens het slechte liefheeft en uitvoert. Met de aanduiding "goeden en slechten", die aan de bruiloftstafel zaten zijn al diegenen bedoeld die zondigen, omdat zij t