Predikingen van de Heer
Door het innerlijk Woord ontvangen en opgeschreven door
Ginnekenweg
124,4818 JK Breda, Tel.: 076-226700.
Oorspronkelijke
titel: 'Predigten des Herrn, durch das Innere Wort erhalten und
niedergeschrieben von Gottfried Mayerhofer', Lorber- Verlag, BietigheimIWurtt.
Copyrights
@ 1990 Uitgeverij De Ster - Breda ISBN 9065562028 NUGI 632
Wie was
Gottfried Mayerhofer?
Inleidend
woord
Eerste
Advent
Tweede
Advent
Derde
Advent
Vierde
Advent
Kerstmis
De
Zondag na Kerstmis
De
eerste Zondag na Epifanie
De
tweede Zondag na Epifanie
De derde
Zondag na Epifanie
Zondag
septuagesima
Zondag
Sexagesima
Zondag
Estomihi
Zondag
Invocavit
Zondag
Reminiscare
Zondag
Oculi
Zondag
Laetare
Zondag
Judica
Palmzondag
Paaszondag
Zondag
Quasimodo
Zondag
Misericorda Domini
Zondag
Jubilate
Zondag
Cantate
Zondatg
rogate
Zondag
Exandi
Pinksterzondag
Zondag
Trinitatis
De le
Zondag na Trinitatis
De 2e
Zondag na Trinitatis
De 3e
Zondag na Trinitatis
De 4e
Zondag na Trinitatis
De 5e
Zondag na Trinitatis
De 6e
Zondag na Trinitatis
De 7e
Zondag na Trinitatis
De 8e
Zondag na Trinitatis
De 9e
Zondag na Trinitatis
De 10e
Zondag na Trinitatis
De 11e
Zondag na Trinitatis
De 12e
Zondg na Trinitatis
De l3e
Zondag na Trinitatis
De 14e
Zondag na Trinitatis
De 15e
Zondag na Trinitatis
De 16e
Zondag na Trinitatis
De 17e
Zondag na Trinitatis
De 18e
Zondag na Trinitatis
De 19e
Zondag na Trinitatis
De 20e
Zondag na Trinitatis
De 21e
Zondag na Trinitatis
De 22e
Zondag na Trinitatis
De 23e
Zondag na Trinitatis
De 24e
Zondag na Trinitatis
De 25e
Zondag na Trinitatis
De 26e
Zondag na Trinitatis
Nawoord
van de Heer
Wie was Gottfried Mayerhofer (1807-1877)?
Na de mysticus en profeet Jakob Lorber (1800-1864) was Gottfried Mayerhofer
één der eersten, die het "Innerlijke Woord" in zich hoorden en
opschreven voor de mensheid.
De meeste en belangrijkste openbaringen, die Mayerhofer langs deze
inspiratieve weg ontving staan in de volgende, bij het Lorber Verlag te
Bietigheim (Duitsland) in de oorspronkelijke taal verschenen werken:
"Lebensgeheimnisse", "Schöpfungsgeheimnisse", en vooral het
hier voor U liggende, thans in de Nederlandse taal verschenen "Predikingen
van de Heer".
Gottfried Mayerhofer werd in 1807 in München geboren als zoon van een hoge
Beierse officier. Na beëindiging van zijn studie, die voornamelijk was
gebaseerd op wiskunde, begon ook hij aanvankelijk een militaire loopbaan. Toen
de tot koning van Griekenland gekozen Beierse prins Otto in 1833 naar Athene
verhuisde, volgde Mayerhofer hem als majoor "à la suite". In Athene
huwde hij dan met Aspasia d'Issay, dochter van een groothandelaar.
Het verblijf in Athene was evenwel slechts van korte duur. Toen in 1837
Mayerhofers schoonvader zijn groothandelsbedrijf verplaatste naar Triëst,
besloot Mayerhofer na lang aarzelen, op aandringen van zijn vrouw die erg aan
haar vader hing, eveneens naar Triëst te verhuizen. Daar de Griekse regering
geen uitkeringen naar het buitenland uitbetaalde, was deze verandering van
woonplaats in zoverre voor Mayerhofer onaangenaam, dat hij nu financieel geheel
afhankelijk was van het vermogen van zijn vrouw.
In Triëst leefde Mayerhofer veertig jaar tot aan zijn dood in 1877. In deze
tijd wijdde hij zich aanvankelijk het meest aan zijn lievelingsstudies, muziek
en schilderen. Maar mettertijd trad bij hem zijn belangstelling voor
geestelijke dingen steeds meer op de voorgrond.
Deze hang naar het religieuze en geestelijke kreeg rijke voeding door het
lezen van de geschriften van Jakob Lorber, welke boeken hij in Triëst leerde
kennen. Hoe meer hij zich verdiepte in de werken van deze Oostenrijkse
mysticus, die hij persoonlijk nooit heeft leren kennen, des te meer groeide
zijn geestdrift voor de openbaringen van het Innerlijke Woord en steeds meer
verinnerlijkte zich zijn wezen en nam hij toe in deemoed. Dank zij deze
verinnerlijking werd Mayerhofer al spoedig steeds meer geestelijk gerijpt. In
maart 1870 vernam hij voor de eerste keer in zich de Stem van de Heer. Deze
diende hij als een getrouwe "schrijfknecht" zeven jaar lang, tot aan
zijn dood in 1877.
De manier, waarop zich meestal het Innerlijke Woord bij Mayerhofer
voordeed, is opmerkelijk. Gewoonlijk stonden, voordat Mayerhofer de drang in
zich voelde tot schrijven, de te behandelen stukken in de vroege morgen in
beelden van heerlijke helderheid voor zijn geestelijke oog. Bij het dan
schriftelijk weergeven van wat hij had aanschouwd vertroebelde helaas - wat
Mayerhofer zelf steeds betreurde - deze helderheid van het gezicht zeer. In
deze omstandigheid is ook wel een van de oorzaken te zoeken, die leidde tot de
stilistische onvolkomenheden van de geschriften van Mayerhofer.
Tot slot willen we enige verklaringen betreffende het Innerlijke Woord van
Mayerhofer zelf weergeven, die hij in een brief aan zijn vriend richtte. Zij
luiden: "Dat u persoonlijk de laatste boodschappen niet zo aanspraken als
die over "Licht, Leven en Liefde", daarbij moet u er aan denken, dat
mijn vrienden hier (in Triëst; de uitg.) niet allen op gelijke trap van
geestelijke ontwikkeling staan en ook met u zelf niet kunnen worden vergeleken.
De Heer geeft mij in Zijn genade vaak slechts dat, wat enerzijds voor mijn
vrienden hier begrijpelijk is, anderzijds misschien ook eens - wie weet
wanneer en door wie - in regelmatige volgorde voor een trapsgewijze
geestelijke ontwikkeling zal moeten dienen. En zo komen vaak dictaten door, die
niets nieuws zeggen, maar slechts datgene wat al eerder werd ontvangen in een
andere vorm weergeven; want ik ben steeds volkomen passief bij zulke mededelingen,
weet hoogst zelden waarom het gaat. Er grijpt mij gewoonlijk een niet te
verklaren onrust aan, ik moet dan aan mijn schrijftafel gaan zitten, en pas
wanneer ik de pen ter hand neem, verneem ik wat de Heer wil, en ook dan weet ik
noch begin, noch voortzetting, noch einde; ja, niet één woord vroeger dan het
andere. Zo bijvoorbeeld zegt Zijn Woord mij: "Neem het evangelie van
Johannes, hoofdstuk 3 :7". Ik, die
in de Bijbel niet het minst thuis ben, weet dus niets van de inhoud van dit
hoofdstuk, noch van het vers, zoek het op, ga zitten en schrijf wat mij
daarover wordt gedicteerd.
Zo ontstaan mijn dictaten, willoos, zonder te weten waarom en waartoe, zo
gebeurt het en niet anders".
Deze uiteenzettingen van Mayerhofer laten zien, dat het bij zijn
opgeschreven stukken om werkelijke inspiratie gaat en niet om werkstukken van
zijn eigen fantasie. Dat toont het originele handschrift van Mayerhofer ook
uiterlijk; want het is uiterst snel en zeer vloeiend geschreven en bevat
slechts uiterst zelden een kleine verbetering van de hand van Mayerhofer.
Om de lezer een gemakkelijk
vergelijken met de ten grondslag liggende bijbelteksten mogelijk te maken,
hebben we in deze uitgave elke prediking laten voorafgaan door de betreffende
bijbeltekst. De nadere aanduidingen van de zondagen zijn de wekelijkse
benamingen, zoals die ten tijde van Mayerhofer gebruikelijk waren.
Wie meer
zou willen weten van de Nieuwe Openbaringen, die werden ontvangen door Jakob
Lorber en Gottfried Mayerhofer, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting
voor het Nederlandse taalgebied, Burg. de Millylaan 1, 7231 DP Warnsveld, tel.
0575021803.
(Ontvangen
van de Heer door Gottfried Mayerhofer in Triëst, 22 nov. 1871).
Reeds
sinds vele jaren wordt er in de kerken iedere zondag een evangelie uit de
geschiedenis van Mijn aardse leven aan de bezoekers voorgelezen en, al naar het
geestelijke standpunt van de predikant, de toehoorders uitgelegd.
De tijd
nadert, waarop in de hele christelijke cultus een verandering zal optreden en
misschien de meeste van de tot nu toe in zwang zijnde gebruiken en
plechtigheden zullen worden opgeruimd, zodat bij de samenkomsten van een
christelijke gemeente alleen de prediking overblijft of de uitleg van Mijn
evangelie, dat Ik u heb nagelaten.
Ik wil
daarom door Mijn schrijver voor alle tegenwoordige en toekomstige echte
navolgers en vereerders van Mijn Woord, een reeks bijbelteksten uit het Nieuwe
Testament nader verklaren, zoals ze eigenlijk in hun diepste betekenis moeten
worden begrepen, zoals ze echter tot nu toe nog door niemand uitgelegd en
verduidelijkt werden, opdat geen valse en verkeerde uitleg aanleiding geeft tot
afgoderij en het aanbidden van dingen, die hoogstens vereerd moeten worden,
maar niet aanbeden.
Deze
reeks teksten uit de evangeliën, die u Mijn woorden weer voor de geest brengen,
moeten zo uitgelegd worden als zij op uw levenswandel van toepassing zijn en
moeten u daarnaast aantonen, hoe deze woorden, die bijna tweeduizend jaar
geleden werden uitgesproken, in vervulling gaan; want daar sprak Ik reeds:
"De wereld met al wat er op staat zal vergaan, maar Mijn woorden zullen
eeuwig duren!"
Amen.
1
Eerste Advent
De tekenen van de toekomst
Luc. 21,
25-26: En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde
radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding,
terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de
wereld komen, want de machten der hemelen zullen wankelen.
(23 nov.
1871)
Dit is de
eerste evangelietekst waarmee het kerkelijk jaar gewoonlijk begint. Het wordt
de gelovigen alle jaren voorgelezen, alle jaren uitgelegd, - zus of zo - zoals
het de predikant voor zijn bedoelingen uitkomt. Hoewel menigeen over tekenen en
wonderen spreekt, weten maar weinigen waaruit deze tekenen bestaan en op welke
manier zij de komende tijd zullen verkondigen. De meeste predikanten zoeken hun
uitleg van deze tekst bij de politiek van de landen en willen zo geestelijke
zaken door profane verklaren, terwijl het omgekeerde moet gebeuren, want de
wereldse gebeurtenissen zijn het gevolg van geestelijke omwentelingen.
Zie, Mijn
kinderen, toen Ik indertijd over de tekenen sprak en de Joden de verwoesting
van hun tempel voorspelde, geloofden weinigen van hen in Mijn uitspraken omdat
zij Mij niet kenden. Thans, nu Ik u hetzelfde toeroep, zijn er even zoveel
twijfelaars en ongelovigen, die de tekenen van elders verwachten, als vanwaar
zij werkelijk zullen komen.
In die tijd voorzegde Ik de ondergang van de tempel van
Jeruzalem en het einde van de joodse stam als zelfstandig volk. Ik profeteerde
hen, dat de manier en de wijze waarop zij hun religie onderhielden, juist het
tegenovergestelde was van wat Mozes en de profeten hen wilden geven en dat aan
deze manier van zien en praktische uitoefening een einde gemaakt moest worden,
en wel door de eigenlijke uitleg, waarvoor Ik gekomen was en ook Mijn leven
voor deze leer had gegeven.
Zij
wilden geen afstand doen van wat zij als geloof en religie al zo lang gewend
waren. Voor hen gold de tempel te Jeruzalem als vertegenwoordiger van het
geestelijk gebouw van de godsdienst. Daar het echter in deze tempel zo heilloos
toeging en de godsdienst zo gepredikt werd als het bij de priesters en
Farizeeën paste, moest, wilde de mensheid niet in het moeras van haar meest
slechte hartstochten ondergaan, deze materiële tempel vallen. Pas op zijn
ruïnes kon een andere, geestelijke, eeuwig durende tempel gebouwd worden,
waarvoor Ik gedurende Mijn aardse leven de grondsteen heb gelegd.
Reeds
vanaf die tijd, evenals na Mijn heengaan tot aan Mijn a.s. wederkomst, ontbrak
en ontbreekt het niet aan tekenen als vermaningen tot bekering; alleen leek
het nimmer de tijd te zijn om de tegenwoordige tempel, namelijk Rome en haar
handelwijze, te vernietigen. Ook al werd bij veel mensen in betere momenten
door een lichtstraal van de toekomst hun hart verlicht, in Rome bleef het
duister en in plaats van lichter werd het steeds donkerder.
Wat eens
in Jeruzalem gebeurde, waar de gewapende macht van de Romeinen lange tijd de
godsdienst van de Joden en hun gebruiken eerbiedigde en vrij liet, dat gebeurde
ook tot op de dag van vandaag, waar de machthebbers met het zwaard in de hand
de ongepastheid in Rome, hoewel zij die kenden, niet wilden tegengaan, maar
haar voor hun eigen belangen uitbuitten. Alleen, zoals eens de Joden door hun
overmoed en hun zucht naar oproer de val van de tempel en de ondergang van hun
eigen bestaan dichterbij brachten, zo zal ook nu het gebouw van de onfeilbare
op de stoel van Petrus te Rome, door de overmoed en blindheid van zijn eigen
medewerkers vallen en weer, zoals vroeger, voor Mijn leer plaats moeten maken.
Wat bij
Mijn eerste komen als mens in deze wereld gebeurde, zal weer plaatsvinden. Er
zullen tekenen zijn. Zalig zij die ze verstaan en ze voor hun eigen en voor het
heil van de medemensen zullen benutten! Wat Ik voorzegd heb zal, in geestelijke
zin, met dezelfde symptomen beginnen - en is eigenlijk al sinds lang begonnen -
zoals eens tijdens Mijn aardse levenswandel. Oorlogen en revoluties,
vervolgingen van Mijn aanhangers, bange verwachting van de dingen die komen
zullen, allerlei ziektes, waren de voorboden in die tijd; en ook nu zullen zij
niet ontbreken. Niet dat Ik deze zend, maar dit lot bereiden de mensen zich
helemaal zelf door hun niet verstaan van Mijn goddelijke woorden, die steeds
hetzelfde zullen blijven. Ook nu waait de wind van de geestelijke vrijheid en
doordringt alle menselijke harten. De reeds lang met voeten getreden
mensenrechten willen tot hun recht komen, willen geëerbiedigd worden en niet,
zoals reeds meer dan duizend jaar, alleen door een sekte of kaste - namelijk
die van de sterkste - met voeten getreden worden.
Men zegt
ook wel: "De worm kronkelt zich wanneer op hem getrapt wordt!" Welnu,
de geestelijke en profane machthebbers hebben de worm lang genoeg vertrapt,
wilden hem helemaal aan zich onderdanig en gehoorzaam maken en de menselijke
waardigheid pas bij henzelf
laten
beginnen. Teveel is schadelijk! En nadat zij de boog te zeer hebben gespannen,
staat hij nu op springen. Zij voelen het wel aan; vandaar hun angst, hun zoeken
naar middelen om de zaak te sturen. Maar tevergeefs! Zoals eens te Jeruzalem,
zo graven de machthebbers voor zichzelf de kuil, waarin ze eigenlijk anderen
hadden willen gooien.
Toendertijd
raadde Ik Mijn weinige aanhangers aan om matig te zijn, hun zielen en lichamen
zuiver te houden en niet voor slechte handelingen te misbruiken, opdat zij
gereinigd voor de Mensenzoon zouden kunnen staan wanneer Hij zal komen.
En nu
telt dezelfde vermaning: waakt en bidt opdat ge niet in verzoeking valt. Houdt
u rein, sterkt u door het geloof in Mijn liefde en in Mijn goddelijke
voorzienigheid die, ook al laat ze het allerverschrikkelijkste toe, toch niet
diegenen zal straffen die Mijn leer met een kinderlijk gemoed aanhangen en met
gelovige ijver er naar handelen.
De
tekenen des tijds zullen dan spoorloos aan u voorbij gaan, wanneer u hebt
geleerd uw lichamen in te tomen tot weinig materiële behoeften, maar des te
meer bedacht zijt op de opbouw van uw geestelijke zieleleven. Zo zult u dan,
net zoals indertijd Mijn volgelingen, een halleluja laten klinken, ook over de
rokende puinhopen van wereldse glans en
over slagvelden heen, waar weliswaar de materie is neergeveld, maar de geest
vrij is geworden tot teken van Mijn grootheid, Mijn liefde en erbarmen. Amen.
2
Tweede Advent
Matth.
11,2-6.27-30: Johannes nu hoorde in de gevangenis de werken van de Christus en
liet Hem door zijn discipelen de vraag overbrengen: "Zijt Gij het, die
komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?" En Jezus antwoordde en
zeide tot hen: "Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden
worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en
doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij
geen aanstoot neemt!" -Alle dingen zijn Mij overgegeven door Mijn Vader en
niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie
de Zoon het wil openbaren. Kom tot Mij, allen, die vermoeiden belast zijt, en
Ik zal u rust geven; neemt Mijn juk op en leert van Mij, want Ik ben
zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want
Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.
(4 dec.
1871)
In de
tijd toen Johannes in de gevangenis zat, zond hij enige van zijn leerlingen
naar Mij toe om Mij te vragen of Ik degenen was, die als de beloofde Messias
zou komen om de volkeren van hun materiële druk te bevrijden en ze tot
geestelijke waardigheid te verheffen, waartoe de mensen uiteindelijk geschapen
werden, - of dat hij op een ander moest wachten.
Deze vraag, of Ik eigenlijk wel diegene ben over wie de
profeten profeteerden, duikt ook nu weer op in de harten van diegenen, die nog
niet tot een helder inzicht zijn gekomen. Zij hebben weliswaar een flauw
vermoeden van een toekomstige geestelijke toestand, die de uit de oude tijd
stammende religieuze gebruiken voor een deel zal vernietigen en voor een deel
naar de juiste proporties zal terugvoeren. Daarom sturen ook zij hun
volgelingen en laten dezen vragen: "Zijt Gij diegene die komen zou, of
moeten wij op iemand anders wachten?"
Deze
leerlingen of aanhangers van de oorspronkelijke godsdienstleer zijn nog
bevooroordeeld door de in hun jeugd ingeprente godsdienstige beginselen, die
Mijn leer niet altijd in het juiste daglicht stelden en, vermengd met
gebruiken, de gelovigen steeds tot twijfelen brachten.
Deze
volgelingen of mannen, die zich aan de top van de godsdienstige - en
geloofsbewegingen hebben gesteld, zijn nog niet bevrijd van vooroordelen en
innerlijk vragen zij Mij: "Handelen wij zo op de juiste manier ja of
neen?" En Ik, die de eens door Mij gegeven leer nu opnieuw door middel van
Mijn knechten geef en voortdurend uitleg, zeg tot hen: "Kijk naar Mijn
daden; zie naar Mijn kinderen, hoe zij de liefde tot God en de naastenliefde in
praktijk brengen; zie hoe de wilskracht in sommigen wonderen verricht, niet
zoals voorheen door Mijn eigen hand, maar toch zó dat zij vaak uw geleerden en
doktoren beschaamd zullen doen staan."
Ook toen
sprak Ik: "U gedraagt u als kinderen! U hebt gefloten, maar uw
speelmakkers dansten niet; u hebt getreurd en zij wilden niet huilen!" En
nu zeg Ik wederom: "Gij onmondigen gelooft en hoopt dat de mensen uw
leiders zullen volgen, maar u zult het tegendeel zien. Gij mensen met uw
leiders zult klagen, maar bij niemand tranen kunnen ontlokken of medelijden
opwekken!"
Ja, zoals
voorheen, zo is het ook nu en zal het altijd blijven: het hemelrijk moet geweld
aangedaan worden! De oude Adam moet met kracht worden verdrongen en de nieuwe
moet met vaste overtuiging aangetrokken worden, anders is ieder streven naar
verbetering tevergeefs. Tussenwegen inslaan en gedeeltelijk Mijn leer,
gedeeltelijk de gebruiken van verouderde instituten willen gebruiken, gaat
niet. Ik ben een Geest, en wie Mij aanbidden wil, moet Mij in geest en in
waarheid aanbidden. Met waarheid aanbidden betekent: met een onwankelbaar
vertrouwen - met kracht. En wie met geweld de hemel grijpt, diens eigendom zal
hij ook zijn.
Zowel de
mensen van toen als die van vandaag hadden en hebben een verkeerde voorstelling
van Johannes, Mijn voorloper, en van Mij Zelf. Ze meenden Johannes te vinden
zoals zij zelf waren, naar hun wereldse begrippen. Mij stelden ze zich eveneens
voor als iemand, die de wereldlijke verhoudingen zou verbeteren. Iedere
voorganger en serieuze strijder voor Mijn leer zal het vergaan zoals Johannes:
hij zal even weinig begrepen worden als Ik, hoewel Ik reeds meerdere jaren in
Mijn leer onder u vertoef en Mij direkt en indirekt aan u bekend maak door Mijn
schrijfknechten en dienaren.
Overal
zouden de mensen, als zij iets van Mijn leer weten of hem opnieuw ervaren
hebben, deze graag zo aan hun leven aanpassen, dat er geen opoffering, geen
zelfverloochening nodig is om Mijn volgelingen, Mijn kinderen te worden.
Wat Ik
eens over de stad van Juda zei, geldt ook nu nog voor de grote steden van de
aarde. Daar, waar men over het grootste inzicht zou moeten beschikken, heerst
de grootste duisternis, en in die steden waar Ik Mij direkt aan de mensen
bekend maak, daar neemt men het minste notitie van Mij, net zoals eens in Kana,
waar Ik het eerste openbare wonder verrichtte.
U ziet,
dat er duizend jaren voorbij zijn gegaan, maar de mensen nog steeds hetzelfde
gebleven zijn. Eens sprak Ik: "Alleen de Vader kent Mij, de Zoon, en
alleen de Zoon kent de Vader." En helaas moet Ik ook nu evenzo zeggen:
"Alléén Gods liefde in de hoogste zin kent Mij, de in wijsheid werkzame
liefde." De mensen zouden Mij wel willen vinden, maar weten niet hoe ze
moeten zoeken. De leiders en volgelingen zijn nog steeds bevooroordeeld, nog
steeds bedekt hen, zoals eens Mozes, een driedubbele sluier de ogen. En hoewel
Ik deze ook weg zou willen nemen, hoewel Ik ook roep: "Kom tot Mij, gij
allen die belast zijt, en Ik zal u verkwikken!", dan begrijpen zij deze
roep niet. Zij kennen de stem van de Herder nog niet; zij zijn verdwaalde
schapen, die pas na lang ronddolen in de duisternis tot het licht van liefde,
van waarheid en van een vrij bewustzijn zullen komen.
Ook nu
zal het zijn zoals Ik eens sprak: "Aan de hoogmoedigen zal Onthouden
worden, wat aan de onmondigen, die met het hart zoeken, geopenbaard
wordt!"
Alle hervormers, die zich nu aan het hoofd van de
gelovigen geplaatst hebben, die een vermoeden hebben van een beter geestelijk
lot, zullen veel van hun geliefde standpunten moeten loslaten, evenals hun
volgelingen. Zij zullen nog veel bitterheid moeten doormaken, voor ze Mijn
woord van toen begrijpen, dat luidt: "Mijn juk is zacht en Mijn last is
licht." Leer van Mij de deemoed, de zachtmoedigheid en de naastenliefde,
of in religieus opzicht de tolerantie, dan zult u rust vinden voor uw ziel en
tevens bekwaam zijn om anderen deze rust te geven, die hen nu nog ontbreekt.
Evenals
toen vóór Mijn jaren als leraar al deze gebeurtenissen zich hebben toegedragen
en Johannes als voorloper in de woestijn predikte, zo is het ook nu, vóór Mijn
werkelijke wederkomst zal plaatsvinden. Mijn directe bekendmaking aan enkelen
is opnieuw Mijn voorloper.
De
geestelijke wind waait. Hij komt van Mijn hemelen om uw geestelijke atmosfeer,
die met vele slechte dampen bezwangerd is, te reinigen. Deze geestelijke wind
is de opwekker, louteraar en drager van een nieuw tijdperk, opdat de mensheid
dichter bij haar geestelijke bestemming zal worden gebracht, en eindelijk zal
begrijpen, wat godsdienst in geestelijke zin betekent; wat het zeggen wil om
"Mij in geest en waarheid te aanbidden" .
Nog
steeds klampen de mensen zich vast aan ceremoniën en gebruiken, - een teken,
dat zij in wezen nog zeer materieel zijn, en alleen materiële zaken verlangen
en begrijpen.
Wanneer
de mensen maar eerst eens geestelijk gevormd zullen zijn, wanneer zij zullen
erkennen, dat Ik als Geest geen materieel middel nodig heb om door hen begrepen
te worden, als zij zullen inzien wat eigenlijk geest en geestelijke vorming
betekent, dan zullen zij begrijpen hoe ver ze van de rechte weg zijn
afgedwaald. Zij dwongen Mij tot de uitroep, dat alleen Ik als Zoon de Vader ken
en Hij Mij. Daarbij onderwees Ik eens lichamelijk op aarde hoe ook aan u,
mensen, die toch allemaal een vonk van Mijn goddelijke Ik in uw harten draagt,
die u steeds aanspoort u met Mij te verbinden, deze erkenning kan worden
gegeven.
Al de nu
volgende verklaringen van de in het christelijk kerkelijk jaar vastgestelde
zondagsevangeliën zullen u duidelijk maken, hoe de geestelijke ontwikkeling
der mensheid trapsgewijs geleidelijk plaatsvindt. De uitleggingen zullen u
aantonen hoe u zelf, reeds lange tijd in deze geestelijke stroom mee
voortgedreven, de weg van verlichting tegemoet gaat om dat te worden, waartoe
Ik u geschapen, opgevoed en bestemd heb.
Word
wakker, Mijn kinderen! Sluit uw oren niet toe voor de prediker in de woestijn,
voor de dictaten die Ik u in zulk een grote hoeveelheid zend! Word wakker, en
luister naar de hemelse harmonieën, die van boven gezonden worden, om u te
bewijzen, dat u - die van geestelijke oorsprong zijt -, een andere bestemming,
en een andere opgave hebt dan alleen maar in het wereldse te leven!
De
geestelijke wind waait en trekt door alle harten; en al verstaan duizenden zijn
klank niet, weest u dan toch niet doof, u die zijn beweging en zijn doel kunt
verklaren! Word wakker, werp het wereldse ver van u af! U bent geesten,
bewoners van een andere, grotere, oneindige, eeuwige wereld. Vergeet niet dat
dit aardse leven, dat zo vluchtig aan u voorbij snelt, een leven is, waarin u
wordt beproefd en getoetst! Het grotere, ja grootste deel wacht u daar, waar
eeuwig geen zon meer ondergaat, waar de nacht verbannen is en alleen licht, wat
synoniem is aan liefde, als verwekker het hemelse gebied doordringt.
Neem de
goede raad aan om de woorden van het evangelie, die Ik eens meer dan duizend
jaar geleden heb uitgesproken, in hun hoogst geestelijke zin uit te leggen en
te begrijpen! Zij bevatten Mijn gehele Vaderliefde tot Mijn kinderen.
Ook in
die tijd wilde Ik het joodse volk bewijzen, welke liefde een Schepper als Vader
kan hebben, en ook moet hebben; maar zij begrepen Mij niet. En nu - Ik moet het
helaas bekennen - nu begrijpen de mensen Mij alles bij elkaar genomen nog
minder.
Eens riep
Ik hen toe: "Mijn juk is zacht", - en nu zeg Ik het weer: "Hoe
kan dan een juk der liefde anders dan zacht zijn, hoe de last lichter, dan
wanneer de liefde het haar helpt dragen?"
Begrijp
het goed! Laat de wereld voor wat zij is; zij kan u slechts voor enkele
momenten gelukzaligheid geven, maar u op de lange duur niet bevredigen; want
met het bezit van een aards goed houdt de hoop op om het te krijgen.
Zo gaat
het echter niet met het geestelijke! Mijn rijk is oneindig. Het geestelijk
bezit kent geen grenzen en geen belemmeringen; daardoor is eeuwige vooruitgang
mogelijk. Bij iedere trede een grotere kracht en een grotere bekwaamheid te
bereiken.
Terwijl in het wereldlijke telkens eerst verhoudingen en
omstandigheden moeten samenvallen om het gewenste te bereiken, zo biedt de
geestelijke vooruitgang altijd gelegenheid voorwaarts te gaan. Terwijl in het
wereldse het meeste van anderen afhangt, zo is in het geestelijke uw eigen
innerlijk de grote bron, waarin alle schatten van een oneindig geestelijke
wereld verborgen liggen. Het is uw innerlijk, waaraan Ik Mij als Vader, als
Zoon en als hoogste Geest bekend kan maken, en van deze bekendmaking hangt uw
vrede en rust af. Hierdoor zult u alle spanningen in het leven niet als
straffen, maar als wijze en noodzakelijke beproevingen leren zien en de zin pas
geheel begrijpen: "Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt!"
De liefde, de eeuwige, oneindige liefde van de hemelse Vader heeft u deze last
weliswaar opgelegd, - maar Hij helpt u ook haar te dragen.
Het
lijden en de tegenspoed in het menselijk leven zijn dan geen plagen meer, maar
zegeningen van een Vader, die Zijn kinderen niet tot wereldlijke heren, maar
tot geestelijke voorvechters van Zijn liefdeleer wil maken; zowel hier als
eens in het oneindige rijk.
Neem dit alles goed ter harte! Het eindresultaat zal u
zeker duidelijk maken wat aan het eind van het evangelie (Matth. 11:30/de
uitg.) staat: "Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." Amen.
3
Derde Advent
Het getuigenis van Johannes
Joh. 1, 1-27: In den beginne was het Woord en het Woord
was bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen
ding geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het
licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft
het niet gegrepen. Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes,
deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem
geloven zouden. Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht.
Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld, en de
wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot
het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch allen, die Hem
aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun,
die in Zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch
uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. Het Woord is vlees geworden en
het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een
heerlijkheid als van de enig geborene des Vaders, vol van genade en waarheid.
Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van
wie Ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik.
Immers uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; want
de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus
gekomen. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem
des Vaders is, die heeft Hem doen kennen. En dit was het getuigenis van
Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot Hem zonden om
Hem te vragen: Wie zijt gij? En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed:
Ik ben de Christus niet. En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij
zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. Zij
zeiden dan tot hem: Wie zijt gij?
Wij
moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van
uzelf? Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht
de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. En er waren
sommigen afgezonden uit de Farizeeën. En zij vroegen hem en zeiden tot hem:
Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de
profeet? Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u
staat Hij, van wie gij niet weet, Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik
niet waardig ben los te maken.
(9 dec.
1871)
Dit
evangelie gaat over Johannes de Doper, die als voorloper en prediker de weg
voor Mij zou banen en het joodse volk opmerkzaam zou maken op Mijn komst en
Mijn leer; vandaar zijn antwoorden aan de afgezanten van de tempel, vandaar
zijn getuigenis dat hij niet de Christus, noch Elia, noch een profeet was, en
dat hij niet eens waardig was om Mijn schoenriemen los te maken.
Johannes
was, wat dit punt van zijn missie betrof, zich ten eerste daarvan volledig
bewust en ten tweede was hij onder de Joden het enige voorbeeld van deemoed,
van onderwerping aan Mijn wil.
De
evangelist Johannes begint zijn evangelie met de volgende woorden: "In
den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God."
Zie, deze
eerste tekst uit het evangelie van Mijn geliefde apostel Johannes geeft u het
bewijs, welk standpunt Johannes zowel onder zijn broeders, als ten opzichte van
Mij had ingenomen. Wat Johannes de Doper door zijn materiële doop tot
uitdrukking wilde brengen, dat zegt Mijn apostel op geestelijke wijze, doordat
hij openbaar belijdt dat het Woord, of het Idee Gods, allereerst de geestelijke
doop over hem heeft uitgegoten en dat hij als eerste onder zijn medeapostelen
de diepte van Mijn Geest had begrepen en verstaan. Hij was de eerste die
begreep dat door het Woord (de uitdrukking van een idee, van een gedachte of
een wil) al het zichtbare geschapen werd en dat het Woord, leven verspreidend,
licht schiep en dat juist dit licht destijds door weinigen werd begrepen en
verstaan.
Hij, Mijn
geliefde apostel, was het die als eerste met zijn hart begreep wat voor het
verstand alleen niet te begrijpen is, en slechts diegene leven en licht geeft
die de liefde heeft, zoals zij in het heelal door Mij verspreid, behouden en
gewenst wordt.
Hij
beminde Mij in de Geest terwijl de andere apostelen Mij in de Waarheid
begrepen. Vandaar zijn eerste woorden in het evangelie die van Mijn macht, Mijn
liefde en Mijn schepping getuigen en hoe Ik als Christus lichamelijk optrad,
maar in Mijn eigendom niet èr - maar miskend werd.
Tot deze
woorden als getuigenis van zijn diepgaande kennis van Mijn leer en Mijn
zending, droegen de belijdenissen van zijn naamgenoot Johannes de Doper, die
vóór Mij uitgezonden was om de weg te effenen en de Joden voor te bereiden om
Mijn leer te ontvangen, wezenlijk bij.
Een stap
als de Mijne moest worden voorbereid. Zoals blinden bij het terugkrijgen van
het gezichtsvermogen het daglicht eerst als schemering getoond wordt, daar zij
het felle zonlicht niet meteen kunnen verdragen, zo was ook Johannes de Doper
de opwekker en bewerker van de harten, om ze zo voor iets edelers ontvankelijk
te maken. Daarom riep Johannes uit: "Eén zal komen die reeds voor mij
geweest is!" Hij bedoelde daarmee het Woord dat het hele universum schiep.
Dit Woord, ofwel de machtige Wilskracht, is het die zich bewogen voelde om het
menselijke kleed aan te trekken en om in werkelijkheid zelf lichamelijk, zoals
bij de schepping eens het materiële, nu het geestelijke licht en leven aan
diegenen te brengen, die in de duisternis wandelden.
Want de
uitroep van Johannes: "In den beginne was het Woord en het Woord was
God!" wil net zoveel zeggen als: In den beginne was God de machtige
Schepper die licht en leven verspreidde en dit door de wijde ruimte zond om
leven te verwekken. Nu is het in Christus dezelfde God die Zijn Woord wederom
als licht door de wijde ruimte van het geestelijke universum zendt om er licht,
liefde en leven te verspreiden.
En zoals
de morgenster de voorloper is van de zon, zo was Johannes de voorloper en
wegbereider van Christus. Johannes de Doper herkende zijn Heer toen hij Hem
voor de eerste maal zag; want het innerlijke zien was hem gegeven en hij zag de
gestalte van een duif (het geestelijke zinnebeeld van de onschuld) de
verbinding van Christus met de geestelijke wereld. Johannes gaf Mij de
uiterlijke doop, terwijl Ik aan hem de innerlijke voltrok.
Ook zijn
leerlingen zagen spoedig in, wie de eigenlijke Heer en wie de dienaar was;
daarom verlieten ze Johannes en volgden Mij. En Natanaël, aan wie Ik dingen
openbaarde, waarvan hij dacht ze alleen te weten, werd door dit getuigenis voor
Mij gewonnen. In die tijd sprak Ik de profetische woorden: "Waarlijk,
waarlijk, van nu af aan zult gij de hemel geopend zien en de engelen des hemels
zien nederdalen op het hoofd van de Mensenzoon!"
Alles wat
in die tijd, vanaf het begin van Mijn jaren als leraar, Mijn geestelijke
geboorte, op aarde gebeurd is, zal zich heden herhalen en herhaalt zich
dagelijks.
Ook nu
zijn er Johannesen werkzaam als dopers en Johannesen als Mijn geliefden en
apostelen: alleen de manier waarop verschilt van toen. In die tijd kende het
joodse volk alleen waarde toe aan Mozes en de profeten. Het ging er om deze
waarden niet omver te werpen, maar om de woorden te behoeden voor vervalsing,
om het erts van de slakken te zuiveren en te bewijzen, dat Ik als Christus
niets nieuws brengen zou, maar alleen geestelijk wilde verklaren en tot leven
brengen wat woordelijk werd verstaan en opgevat.
In de
huidige tijd echter, aan de vooravond van Mijn tweede en laatste komst op deze
aardbol, is de trap van beschaving en het verstandelijk niveau van de mensheid
een geheel andere dan in die tijd. Nu heb Ik met peinzende filosofen en
kamergeleerden te maken of met fanatieke aanhangers van het Woord in materiële
zin, met mensen aan wie het aangename leven op aarde te zeer aan het hart ligt,
dan dat ze zich zouden toewijden aan een religie, die in plaats van amusement
en genot, opoffering en verloochening van hen eist.
Ook nu
kom Ik weer onder de mensen, evenals eertijds. "En het Licht kwam in de
duisternis en de duisternis nam het niet aan." Reeds sinds lange tijd gaan
er stemmen op die oproepen tot bekering,
tot
inkeer naar het innerlijke, en op verschillende manieren wordt de ingeslapen
mensengeest opgewekt. Net als toen prediken de Johannessen ook vandaag meestal
slechts tot dove oren.
Zelfs
diegenen, die zich als Mijn plaatsvervangers op deze aarde geïnstalleerd
hebben, zijn doof en vaak nog dover dan diegenen aan wie zij hun leer willen
inprenten. Ook nu, evenals toen, verlaten de volgelingen deze leiders en zoeken
het Licht, zoeken het Woord - als uiting van hun God -, zoeken, hetgeen hun
eigen leiders hen niet kunnen geven. Zo ontstaat de algemene drang naar licht,
naar geestelijk leven, naar liefde, naar verwarmende en geestelijke leer. Zo
komt de geestelijke tendens in beweging ondanks alle weerstand van diegenen,
die daar tot nu toe alleen een rentegevend kapitaal voor zichzelf uit trachtten
te winnen. Zo komt de drang naar vrijheid van denken en naar geestelijke
vrijheid in beweging. En hoewel nu de verlichten van uw wereld met hun
verstandslicht de geestelijke fakkel die boven uw hoofden brandt niet zien, zal
toch spoedig het schemerlicht van het wetenschappelijke leven door haar
verdrongen worden en de onmondigen zullen in alle klaarheid zien, wat voor de
zich mondig dunkenden tot nu toe verborgen bleef.
Het Woord
dat in den beginne hemel en aarde schiep, zoals Mozes het uitdrukte, het Woord
als daadwerkelijk leven en licht is het wederom dat van boven af neerstromend,
warmte en liefde in uw harten giet. In den beginne was het Woord en het Woord
was Ik, en aan het einde zal het Woord nog eeuwig voortklinken en Ik zal eeuwig
voortduren, licht en leven met liefde verspreidend en die kinderen verblijden
en leiden die niet van afkomst, noch uit vlees, maar uit de geest Mij toegewijd
zijn.
Het Woord
werd eens vlees en diegenen die toen leefden zagen Zijn heerlijkheid, maar ze
erkenden het niet; en het Woord zal wederom vlees worden, echter vergeestelijkt
vlees, en zal door de levenden in Zijn heerlijkheid erkend en begrepen worden
en van Zijn volheid zullen zij allen genade op genade ontvangen.
Zoals
Johannes eens met water doopte, zo wordt nu met de geest gedoopt. Stromen
hemelwater worden over de harten van de mensen uitgegoten en menigeen wordt
aangeraakt en opgewekt; velen echter blijven onberoerd of verbergen zich voor
deze regen. Gelukkig is hij, die voor het water van boven nog een ontvankelijk
hart heeft, dat omhoog gericht, de hemelse invloeden en zegeningen de toegang
niet ontzegt! Over al dezen zal, zoals eens op Christus een straal goddelijk
licht gelijk een duif neerdaalde, het goddelijk genadelicht zich uitgieten en
rust en vrede in hun harten en omgeving verspreiden.
Velen
zullen ijverige dienaren van Mij worden, zoals eens Johannes de Doper, en velen
zullen als Mijn geliefden, zoals Johannes de apostel, Mijn leer verspreiden en
onderwijzen!
Er komt
reeds beweging. Gelijk een lichte golfslag aan de oever van de zee de voorbode
is van grotere golven, zo is de huidige religieuze beweging het eerste begin
van een nog grotere, voortkomend uit het bewegen van geestelijk leven, dat als
het ware tussen materie en geest ingeklemd, zich een uitweg wil zoeken, daar
het geestelijke de eigenschap heeft dat het zich ook laat samendrukken en bij
een te grote druk de boeien doet springen.
Ook aan
u, Mijn kinderen, die geroepen zijn om door daden en woorden te getuigen dat u
wegwijzers bent en de geestelijke levensweg effent, zal vaak gevraagd worden:
"Wie zijt gij? Wat wilt gij eigenlijk?" De wereld zal ook van u niet
meteen alles geloven, evenmin als eens van Johannes, maar wees getroost! Strooi
het zaad uit, geef graag aan diegenen die om voedsel vragen en wees niet
bezorgd, wanneer vaak het uitgestrooide zaad niet die vrucht brengt die u
wenst. Ook in een bos groeien niet alle bomen kaarsrecht omhoog. Er zijn
vergroeide, kromme en slechte bomen; het bos is toch met zijn bomen een echt
bos, dat bescherming biedt aan duizenden levende wezens, waar voedsel groeit,
en waarin zelfs de slecht uitgevallen gewassen en bomen nog nuttig zijn. Zo is
het ook in het geestelijke bos van de mensenzielen.
Johannes
predikte voor velen tevergeefs, zoals later ook Ikzelf, en toch gingen Mijn
woorden niet verloren, maar zullen eeuwig bestaan, deels omdat Ik ze
uitgesproken heb en deels omdat Mijn woorden onomstotelijke waarheden zijn.
Streef er
allereerst naar om uzelf te reinigen en om u van de wereld los te maken zoals
Johannes gedaan heeft! Ook hij gaf zich niet over aan de genoegens van het
vlees, dat is als het vergankelijke kleed van een eeuwig onvergankelijke geest;
nee, door een sobere levenswijze naar de zin van die tijd - bereidde hij zijn
lichaam voor om de geest en zijn ziel te dienen.
En zo
moet ook gij al het overbodige dat het lichaam week maakt vermijden. Uw
aandacht moet er op gericht zijn om geest en ziel te sterken. Neen, niet om de
materiële doop, maar om die met geestelijk water zult gij streven waardig te
zijn, opdat u steeds grotere dingen zult zien en beleven en in geestelijk
schouwen het verband leert begrijpen tussen de wereld van de geest en de
materiële wereld.
Uw
streven moet er op gericht zijn in de geest wedergeboren te worden. Dan hoeft u
niet, zoals eens de twee leerlingen van Johannes de Doper te vragen:
"Rabbi, waar houdt Ge verblijf?", dan is Mijn woning in uw hart. Daar
geeft u de Heer onderdak, die reeds vanaf het begin het Woord, het Licht, de
Liefde en het Leven was en dit alles zal geven aan hen, die zich met geestelijk
water tot Zijn kinderen laten dopen. Amen.
4
Vierde Advent
De boeteprediking van Johannes de Doper
Luc. 3,
2-20: Onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot
Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. En hij kwam in de gehele
Jordaanstreek en predikte de doop ter bekering tot vergeving van zonden, gelijk
geschreven staat in het boek der woorden van de profeet Jesaja: De stem van een
die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht Zijn paden.
Alle kloof zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de
krommingen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden, en alle vlees zal het
heil Gods zien. Hij sprak dan tot de scharen, die uitliepen om zich door hem te
laten dopen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn
te ontgaan? Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. En
gaat niet bij uzelf zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat
God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. Ook ligt reeds
de bijl aan de wortel der bomen. Iedere boom dan, die geen goede vruchten
voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. En de scharen vroegen
hem, zeggende: Wat moeten wij dan doen? Hij antwoordde en zeide: Wie een dubbel
stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe
evenzo. Er kwamen ook tollenaars om zich te laten dopen en zij zeiden tot hem:
Meester, wat moeten wij doen? Hij zeide tot hen: Vordert niet meer dan u
voorgeschreven is. En ook die in krijgsdienst waren, vroegen hem, zeggende: En
wat moeten wij doen? En hij zeide tot hen: Plundert niemand uit en perst niets
af en weest tevreden met uw soldij. Toen nu het volk in afwachting was en allen
in hun hart overlegden over Johannes, of hij misschien de Christus was,
antwoordde Johannes en zeide tot allen: Ik doop u met water, doch Hij komt,
die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken; die
zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in Zijn hand om Zijn
dorsvloer geheel te zuiveren en het graan in Zijn schuur bijeen te brengen,
maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur. Met nog vele andere vermaningen
bracht hij aan het volk het evangelie. Toen echter de viervorst Herodes door
hem bestraft werd om Herodias, de vrouw van zijn broeder, en om alle wandaden,
die Herodes bedreven had, heeft hij dit nog bij al het andere gevoegd, dat hij
Johannes in de gevangenis sloot.
(10 dec.
1871)
Dit
hoofdstuk behandelt een boeteprediking van Johannes de Doper, welke hij
richtte tot een rondom hem verzamelde menigte aan de Jordaan en waarmee hij de
Joden op Diegene wilde voorbereiden van Wie hij zei, dat hij niet waardig is
diens schoenriemen los te maken.
Een ieder
van zijn toehoorders vroeg aan Johannes wat hij moest doen met betrekking tot
zijn levenswijze, zijn beroep of stand, en allen gaf hij als antwoord:
"Het gebod der naastenliefde!", dat hij uitdrukte in woorden die bij
de gestelde vraag pasten.
Wat
Johannes destijds gedaan en gepredikt heeft, dat doe Ik ook reeds sinds lange
tijd. Ook Ik vermaan de mensheid met diverse middelen, woorden en
gebeurtenissen tot bekering. Zoals daar de komst van de eigenlijke Leraar
voorzegd en voorbereid werd, zo gebeurt het ook nu al sedert lange tijd ter
voorbereiding op Mijn aanstaande wederkomst. Door de wijze waarop de Joden
destijds dachten en handelden, waren zij niet geschikt om Mijn leer op de
juiste manier op te nemen en te begrijpen. En zoals de mensen nu zijn, is het
nog dringender om ze op te wekken en te manen, omdat zij nog dieper in de
modderpoel van het egoïsme zijn gezonken. De tijd om te overleggen wat men
eigenlijk zal doen of welke richting men zal inslaan is kort gemeten. Zoals bij
de slapende de tijd van zijn droomleven snel vervliegt en uren als minuten
voorbij gaan, evenzo snelt de tijd als door stormvleugels gedragen voort voor
diegenen, die de dag zonder nadenken doorbrengen. Vandaar de gebeurtenissen,
ziektes, dreigende sociale omwentelingen welke nodig zijn om de in vaste
wereldslaap verzonken mensheid uit haar traagheid wakker te schudden.
Toen
reeds sprak Johannes: "Diegene die na mij komt heeft reeds de wan in Zijn
hand om op de dorsvloer het koren van het kaf te zuiveren." En nu u
machines hebt uitgevonden die door middel van luchtstromingen het koren
zuiveren, heb Ik nu ook in plaats van de wan snellere middelen nodig om Mijn
doel te bereiken en de goed willenden van de tragen en luien te scheiden.
Reeds draait het scheprad van Mijn geestelijke wind - en koren zuiveringsmolen.
Wervelend werpt zij de massa's omhoog, het lichte schilferachtige gespuis ver
van zich afslingerend, dat, doof voor iedere waarschuwing, de wereld en haar
vreugden hulde bewijst. En zoals Johannes eertijds zelf de levenswandel van
Herodes, de viervorst van Galilea berispte, evenzo berispt ook nu de publieke
opinie de zelfzuchtige plannen van menig heerser. Destijds liet Herodes
Johannes gevangen nemen; nu zouden de heersers eveneens de tongen tot zwijgen
willen brengen en het volk de gedachten uit het hoofd willen bannen. Maar dat
zou nu - evenals voorheen vergeefse moeite zijn. Het Woord, de geestelijke
drager van Mijn Wil, is veel machtiger dan wapenen en dwang. Het overschrijdt
als onstoffelijk wezen de grenzen van de materiële wereld en regeert alles in
het geestelijke omdat Ik het Woord Zelf ben.
Destijds
hoorde de menigte Johannes aan, maar zo gauw het op verloochening en
zelfopoffering aankwam keerden zij hem de rug toe, zoals de rijke jongeling
eens bij Mij deed. En nu drijft een overgroot aantal mensen de spot met
diegenen aan wie Ik Mijn leer direkt bekend maak. Hoonlachend kijken zij op
zulke mensen neer, zich met hun wereldse verstand verreweg intelligenter
achtend dan diegenen, die vanuit de taal van het hart leven.
Arme
verdwaalde kinderen! Er zal een tijd aanbreken waarin al uw zogenaamde wijsheid
niets zal uitrichten om u ook maar enige troost of rust te geven. Bij de
gebeurtenissen die over u losbreken zult u tussen twee werelden staan en God en
uw lot van wreedheid beschuldigen, omdat de materiële wereld u met hoon zal
afstoten en de geestelijke wereld u niet zal opnemen.
Dergelijke
kwellingen van de ziel voorzag Johannes reeds destijds. Hij wilde de Joden
opwekken en tot bekering aanzetten; tegenwoordig, nu reeds bijna alle edele
eigenschappen van de menselijke natuur ten grave zijn gedragen en alleen het
egoïsme met al zijn eigenschappen heerst, wordt deze vermaning wederom uitgevaardigd
en bekrachtigd met ongelukken en tegenspoed, om met geweld dát te bereiken wat
met mildheid bij het merendeel van de mensheid tot nu toe zonder succes is
gebleven.
Destijds
onderging zelfs Ik als Jezus de uiterlijke doop met water; nu moet u zich vrijwillig
onderwerpen aan de onzichtbare geestelijke doop met Mijn Geest. Destijds
stroomde het goddelijk Licht in de vorm van een duif over Mijn hoofd als teken
van Mijn afkomst, van Mijn vorige en Mijn toekomstige woonplaats. O kinderen,
doe nu zoveel als in uw vermogen ligt, opdat de van boven komende stromen van
licht en genade niet tevergeefs over u worden uitgegoten. Toon u waardig naar
uw afkomst en toekomstige bestemming! Zoals daar eenmaal de stem weerklonk:
"Deze is Mijn geliefde Zoon in wie Ik Mijn welbehagen heb!", zo moge
ook nu dezelfde stem over uw hoofd en in uw borst weerklinken, die u verzekert,
dat u op de juiste weg bent om Mijn kinderen te worden.
Destijds
sprak Johannes: "Wie twee rokken heeft, zal er één weggeven en wie veel
eten heeft, zal het met de hongerigen delen; wie iets te ontvangen heeft, zal
niet meer vorderen dan rechtvaardig is!" Al deze voorbeelden zeggen met
andere woorden: Wees goedgeefs, wees rechtvaardig gelijk uw Vader in de hemel
is! Geef, opdat ook u gegeven wordt, - vergeef, opdat ook u zal vergeven
worden.
Laat u
niet door de schijn van de wereld met haar goederen in verwarring brengen! De
tijd nadert, waarin u alles moet achterlaten en waarin alleen dié goederen
behouden blijven, die u in uw binnenste hebt verworven en welke u door pest
noch oorlog, door verdrukking noch dood kunnen worden ontnomen.
Laat hen
maar, die zich geleerd achten met hun schijnwijsheid! De tijd van hun triomf is
kort. Volg Mijn raad op, Mijn vermaning, die u niet betitelt met
adderengebroed, zoals Johannes deed in zijn boeteprediking, maar die u Mijn
kinderen noemt, die Ik eens naar Mijn evenbeeld heb geschapen en naar welks
evenbeeld Ik ze opnieuw wil vormen. Toentertijd was de uiterlijke gestalte
gelijk aan die van de geest; tegenwoordig is uiterlijk nog wel een vage
overeenkomst te zien met de reeds lang verdwenen paradijselijke schoonheid,
maar de ziel als tempel en zetel van Mijn godsvonk is tot karikatuur geworden.
Deze inwendige verscheurdheid kan volgens Mijn wetten niet getolereerd worden
en het innerlijk moet weer met het uiterlijk in harmonie worden gebracht.
Ook al
kunt u het uiterlijk omhulsel, waarop de hartstochten hun sporen hebben
achtergelaten niet meer veranderen, streef er dan op zijn minst uit alle kracht
naar om de innerlijke geestesmens weer naar het oerbeeld om te vormen; want er
bestaat geen mooier, geen grootser en geen geestelijker voorbeeld in de
schepping. Het is dat beeld, waaruit ieder geschapen wezen in meerdere of
mindere mate gestalte heeft gekregen en waarvan u als laatste uitdrukking van
de gehele materiële schepping de vorm in u draagt, dat Oerbeeld - dat niet
alleen uw Schepper en Heer wil zijn, maar ook uw Vader, die u met
onverbiddelijke strengheid en wilskracht wetten zou kunnen voorschrijven en die
u Of goddelijk belonen Of onverbiddelijk vernietigend zou kunnen straffen, maar
die in plaats van straf alleen vergeving en verzoening, alleen liefde wil.
In die
tijd was een voorloper nodig om de mensen op Mijn komst voor te bereiden; nu
ben Ik het zelf die u de vredeshand toereik om u '
behulpzaam
te leiden bij de verdrukkingen, die langzamerhand over de mensheid zullen
losbarsten, omdat ze zo halsstarrig is. Weiger deze hand niet; want u zult
nergens een sterkere, een krachtiger hand vinden. Iedere menselijke arm is te
kort, alleen de Mijne reikt over alle afstanden en bereikt de smekenden zélfs
in dié ruimten, waar de laatste ster zijn stralen verspreidt en het eeuwige
geestesrijk zijn aanvang neemt. Ook daar is het nog steeds dezelfde hand, die
de geliefden naar zich toetrekt en hen leidt.
Luister
naar de stem die, zoals eens in de woestijn, u ook nu in de woestijn van het
wereldgeraas toeroept: "Vergeet Diegene niet, wiens zetel staat boven de
sterren, maar die deze zetel eveneens in ieder mensenhart zou willen hebben!
Johannes predikte in de woestijn. Hij deed dit met opzet, omdat de woestijn,
waarin al het plantaardige leven opgehouden had te bestaan, de toehoorders geen
afleiding gaf. Nu predik Ik tot u in de woestijn van het geestelijke leven, dat
- tengevolge van het arrogante menselijke verstand - niets meer bezit van al
datgene wat het hart verkwikt. Zo probeer Ik, net als Johannes, temidden van
zand - en steengebieden de geestelijke bloem der liefde te planten, die geen
voeding aan de aarde onttrekt, maar deze alleen van boven ontvangt. En nu,
temidden van de door egoïsme uitgedroogde bodem van de speculatieve
verstandelijke wereld, in deze gedachtenloze woestijn van geestelijk goddelijk
leven, klinkt wederom de roep:
"Ontwaak!
Verdiep u in uw innerlijk om daar de bron te zoeken van nimmer aflatende
vreugde, van onuitputtelijke troost en nooit verwelkende liefde, - als
grondprincipe van alles wat geschapen en tot leven gewekt is. Erken weer
Diegene, die door bloemrijke tuinen, door schaduwrijke bossen en verheven
bergen ver omhoog tot aan de laatste wereldzon, altijd dezelfde is en nimmer
verandert en - omdat Hij alles heeft geschapen - van Zijn geschapen wezens
alleen die erkenning vordert, die een moeder, een vader als eerste teken van
verwantschap van hun kind verwachten, namelijk de liefde."
Terwijl
uw zwakke en wereldlijke heersers u door geweld en een hoeveelheid wetten tot
respect willen dwingen, plaats Ik u vrij in de schepping. In vrijheid kunt u
kiezen tussen liefde of haat, leven of dood, licht of duisternis. Nog steeds is
aan ieder de beslissing gelaten om te kiezen. De tijd komt steeds dichterbij,
waarop deze keuze beslissend genomen moet worden.
Zoals
eens de vermaning voor Mijn eerste optreden klonk, zo klinkt ook nu Mijn tweede
oproep, opdat u niet slaapdronken door de gebeurtenissen verrast wordt, maar
met een helder bewustzijn en een gerust hart de dingen tegemoet kunt treden,
welke alleen voor diegenen bestemd zijn die zich door zachte middelen niet
lieten wekken.
Terwijl
uw harten ontvankelijk zijn voor de zachte harmonieën der liefde, moeten daar
de bazuinen klinken, waar Mijn geliefde apostel Johannes over spreekt, waar de
engelen de schalen van Gods toorn over de hoofden van de hardhorigen zullen
uitgieten, die ondanks alle waarschuwingen, aan Mijn liefdevolle woorden geen
gehoor geven.
Vaak
genoeg heb Ik verkondigd: "Er zullen slechte tijden aanbreken!" - Ik
herhaal het nogmaals: De tijden zullen slecht worden! Probeer voor die tijd een
goed mens te worden, opdat u in het bewustzijn van de goede daad een schild
hebt tegen alle bittere gebeurtenissen. Zij zijn slechts bitter voor diegenen,
die, gewend als ze zijn aan de honing van het wereldse materiële genotsleven,
het bittere niet als een heils- maar als een vernietigingsmiddel beschouwen.
Dit is
het nut van iedere boeteprediking, zowel voor u als voor de nu komende tijden!
Wie oren heeft, die hore! Amen.
5
Kerstmis
De geboorte van Jezus
Luc. 2, 1-14: En het geschiedde in die dagen, dat er een
bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden
ingeschreven. Deze inschrijving had voor het eerst plaats, toen Quirinius het
bewind over Syrië voerde. En zij gingen allen op reis om zich te laten
inschrijven, ieder naar zijn eigen stad. Ook Jozef trok op van Galilea, uit de
stad Nazareth, naar Judea, naar de stad van David, die Bethlehem heet, omdat
hij uit het huis en het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven
met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was. En het geschiedde toen
zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde
haar eerstgeboren zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe,
omdat voor hen geen plaats was in de herberg. En er waren herders in diezelfde
landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over
hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des
Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot
hen: Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel
het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus,
de Heer, in de stad van David. En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden
in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe. En plotseling was er bij de
engel een grote hemelse legermacht, die God loofde zeggende: "Ere zij God
in den hoge en vrede op aarde en bij de mensen een welbehagen!"
Dit
hoofdstuk gaat over Mijn geboorte, een feest dat u ieder jaar naar kerkelijk
gebruik op 25 december viert. Heel wat woorden over dit feest heb Ik u vroeger
reeds gegeven. De bijzondere gebeurtenissen, die met Mijn geboorte gepaard
gingen, weet u deels uit de geschiedenis van Mijn geboorte* (* Zie:"De
jeugd van Jezus"), en deels uit het evangelie van Mijn apostelen; en toch
is er nog veel uit deze daad van Mijn eerste zichtbare verschijning op uw
aarde, dat nog niet opgehelderd is en waarvan u de diepere betekenis in
geestelijk verband nog niet kent. Daarom wil Ik naar aanleiding van de tekst
uit dit hoofdstuk van Lucas de verdere onthullingen aan u en aan al Mijn
toekomstige gelovige kinderen openbaren, opdat u moogt zien, dat ook het
kleinste wat op Mij en op Mijn verschijning op aarde betrekking heeft, een
belangrijke betekenis heeft en zich geestelijk zal herhalen bij Mijn wederkomst
op deze kleine ster, die ook de woonplaats is van Mijn mettertijd volgroeide
kinderen.
Zoals
eertijds door de omstandigheden op aarde juist dat tijdstip en dat volk bestemd
was om getuige te zijn van de grote genade - en liefdesdaad, welke Ik voor u en
voor de gehele geestelijke wereld voltrok, zo zullen ook bij Mijn tweede
zichtbare verschijnen tijd en land zo gekozen worden, dat ze het meest geschikt
voor deze slotakte zullen Zijn.
U hebt
dit feest niet voor niets "Weihnachten" genoemd. Het was een gewijde
nacht waarin Ik, omwille van u en de gehele materiële schepping, Mijzelf tot
offer van deemoed wijdde, terwijl Ik, de oneindige Heer der Schepping, een
broos en vergankelijk kleed aantrok, dat wat het uiterlijk betreft onder
miljoenen andere levende wezens op andere werelden ver achterbleef bij de
hoogste oervorm van een mensenbeeld. Veel bewoners zijn zodanig uitgerust, dat
de mens van deze aarde slechts als een zwakke nabootsing verschijnt van wat Ik
als evenbeeld van Mijn eigen Ik in deze vorm heb gelegd. Ofschoon de op andere
werelden levende mensen de aardbewoners in veel overtreffen, zijn deze toch in
geestelijk opzicht tot grotere dingen bestemd dan zij, die in de paradijselijke
werelden en zonnen leven. Ook al straalt voor hen een eeuwige lente en leven
zij onder gelukkige omstandigheden, Waarvan u zich geen voorstelling kunt
maken, zo ontbreekt hun toch de heldere kennis van Mijn Ik, Mijn geestelijke
schepping en Mijn Vaderliefde.
Zij zijn
goed, omdat geen enkel kwaad hen tot het tegendeel tracht te verleiden. Zij
erkennen een allerhoogste Wezen en vallen in eerbied voor Hem neer; maar geen
van hen zou er aan durven denken, dat dit hoogste Wezen één van Zijn schepselen
aan Zijn Vaderborst zou willen drukken en hem de lieflijke naam van kind geven.
Dit is
slechts voorbehouden aan diegenen, die een dergelijke positie door strijd en
overwinning moeten verwerven, opdat zij kinderen van God kunnen worden. Waar
dus de vormingsschool voor zulke kinderen gevestigd is, daar moet naast de
grootst mogelijke geestelijke verheffing ook het tegendeel, namelijk de grootst
mogelijke vernedering, ja de afval van het goede kunnen plaatsvinden. Om u te
laten zien dat tussen zulke tegenstellingen een ontwikkeling ten goede en een
overwinning over alle hindernissen mogelijk is, trok Ik het kleed van één der
nederigste, onaanzienlijkste mensengestalten aan. Ik daalde Zelf af naar deze
duistere aardbol, die wat aankleding en grootte in Mijn schepping betreft vergeleken
kan worden met de plaats van een infusiediertje tussen alle schoonheden en
wonderen van uw aarde.
Zoals
echter in Mijn gehele schepping alles met dezelfde zorgvuldigheid gemaakt is,
en het laatste infusiediertje in zijn vorm net zo volmaakt gebouwd is als de
mens als heer der aarde, zo laat Mijn scheppingsprincipe, dat door alle trappen
van het geschapene heen loopt, u zien, dat Ik juist in het kleinste het
grootste ben en juist in het kleinste als machtige Schepper en Heer aanwezig
ben. Dat was de reden waarom Ik één van de kleinste hemellichamen uitkoos om
daar Mijn volle grootte te tonen, doordat Ik aan Mijn geestes- en zielenwereld
bewees, dat juist alleen in het kleinste het grootste mogelijk is en in de
grootste vernedering de grootste heerlijkheid is te verkrijgen, ja dat juist
diegene die alles weggeeft, waardig is om alles te bezitten.
Zo vond
Mijn geboorte niet plaats in een paleis of bij mensen uit hogere kringen, maar
in een nederige positie. Toch moest in al de omstandigheden die daar plaatsvonden
het hoge, geestelijke van Mijn geboorte aangetoond worden.
Zo was
het voorbeschikt, dat de volkstelling door Herodes opgelegd werd en Ik niet in
een door mensen gebouwd huis het levenslicht aanschouwde, maar in Mijn huis,
hetgeen betekent onder de vrije hemel in een grot.
Keizers
en koningen waren geen getuige van Mijn geboorte, zelfs geen gewone mensen,
maar slechts dieren, - schepselen, die onbedorven dat waren, waartoe Ik ze heb
geschapen.
De
volkstelling moest er toe bijdragen, dat Maria zich opmaakte om naar Bethlehem
te gaan om dat te volbrengen, wat de Koning van heel de schepping tot eer zou
strekken.
Miljoenen
hoge geesten zongen Mij het loflied toe: "Ere zij God in den hoge en vrede
aan de mensen op aarde!" Deze en de dieren, zoals zij uit Mijn hand zijn
voortgekomen, waren bij Mijn geboorte aanwezig. Zulke getuigen pasten bij Mij,
de in doeken gewikkelde Heer der heerscharen.
Door de
volkstelling kon Mijn geboorte niet onopgemerkt blijven. Ook moest juist de
wrede Herodes als stadhouder en viervorst in Jeruzalem heersen om Mijn verdere
opvoeding en latere levensloop te bemoeilijken. Door de overwinning op al deze
moeilijkheden moest bewezen worden, dat hoewel Ik Mij in de nederigste positie
geplaatst had, Ik ten aanschouwe van de hele geesteswereld Mijn opgave toch ten
uirvoer zou brengen, namelijk: behalve het ten voorbeeld stellen van deemoed en
zelfverloochening, uit deze kleine aarde een opleidingsschool te maken voor
Mijn kinderen, die mettertijd bestemd zijn om voor de op de andere sterren en
zonnen levende schepselen het beeld van de grote Geest en Schepper van heel de
zichtbare natuur te veranderen in dat van een liefhebbende Vader.
Wat Ik
aeonen van tijdruimtes geleden besloot en meer dan duizend jaar geleden ben
begonnen, dat nadert nu zijn voleinding. Mijn geloofsleer, Mijn Woord, dat met
geen betere verwisseld kan worden - al peinzen en denken de mensen nog zo veel
- Mijn liefdeleer moet tot algemene geldigheid geraken. De liefde alleen moet
regeren en alle hartstochten van het menselijke hart, die alleen maar door Mij
hierin gelegd werden om door strijd tegen hen de liefde te verdienen en te
verwerven, al deze hartstochten van het menselijke hart moeten beheerst aan de
voet van het altaar der liefde liggen. Haat, wraak, trots en hoe ze allemaal
ook mogen heten, deze machtige driften van het kwaad in de mens moeten allen
tot zwijgen gebracht worden. Het kruis, waaraan Ik eens vastgenageld om
vergeving bad voor de verdwaalde mensheid, moet als symbool van verzoening door
iedereen geliefd, geëerd en in geval van beproeving zelfs gedragen worden als
herinnering aan de weg die Ik heb gewezen en die alleen de mensen naar
geestelijke hoogte kan voeren.
Zoals
tegen het einde van Mijn levenswandel op aarde de omstandigheden Mij
schijnbaar tegenwerkten, Mijn ondergang en dood leken te veroorzaken en toch
door de opstanding uit de materie en de terugkeer naar Mijn geestelijk rijk
Mijn grootste triomf moesten bewerken, w nemen ogenschijnlijk ook nu de
ongelukken en de voortekenen van angstwekkende catastrofes bij de mensen toe.
De mens zal daaruit als een Phoenix uit de tot as verbrande wereldlijke
opvattingen en vooroordelen ongedeerd als geestelijk produkt van Zijn
Schepper, als geestelijk kind van een nog hogere geestelijke Vader tevoorschijn
komen.
Daarin
schuilt het doel van alles, daarheen drijft de gehele mensheid als een
stuurloos schip. Alle kunstmatige omheiningen die het menselijk verstand als
een ijzeren harnas rondom het voor de liefde kloppende hart opgetrokken heeft,
moeten stuk gebroken worden. De barrières van afkomst, rang en oppervlakkig
weten moeten worden vernietigd. De mens moet ophouden met het verstand te
denken en met het hart leren voelen. Het warme vuur van de liefde moet in de
eerste plaats zijn hele ziel verwarmd hebben, pas dan kan de wijsheid, als een
regelende drijfveer de liefde indammen en de mensheid alles laten voelen,
waarmee Ik ze heb uitgerust en waartoe Ik ze w en niet anders heb geschapen.
Zo
dikwijls Ik als Christus op de wereld Mijn Vader in de hemel aanriep, was het
steeds de wijsheid, die de liefde aanriep om door deze gebeden haar onbegrensd
werken te beteugelen. Zoals wijsheid en liefde slechts in combinatie met elkaar
kunnen bestaan, evenzo was Ik als Christus met Mijn Vader, die de Liefde is, in
eenheid verbonden, waardoor Ik kon zeggen: "Niemand kent Mij dan de Vader
in de hemel en Ik alleen ken Hem!" of "Ik ga heen tot de Vader!"
enz... Daarmee wilde Ik zeggen: De gehele wereld is geschapen uit liefde; maar
de wijsheid heeft haar voorwaarden geregeld. De Liefde schiep, de Wijsheid
houdt in stand. De Liefde als "Vader" richtte het hoogste symbool van
reinheid op en Ik, de Wijsheid als "Zoon" bewees haar door de daad.
En wals liefde en wijsheid, alleen verenigd, het gehele Ik van Mijn Wezen
uitmaken en daar in het meest volkomen evenbeeld bestaan, zo moet ook de mens
als afstammeling van Mij de uitdrukking van liefde en wijsheid worden. Hij moet
in de eerste plaats liefhebben en daarna leren wijs te zijn om Mij, Mijn schepping
en zijn taak volledig te erkennen en te begrijpen.
Daarheen
richt zich Mijn doel met u, en alle gebeurtenissen sporen u daartoe aan, om de
wedergeboorte van uw Jezus in uw innerlijk tot stand te brengen. Hij wil u
daarheen als uiting van wijsheid en liefde willen leiden en begeleiden, tot
binnenkort deze Schepper van al het zichtbare, de Heer der heerscharen, als
Vader (Liefde) gepaard gaande met de Zoon (Wijsheid), in persoon wederom
zichtbaar de aarde zal betreden en voor de tweede en laatste maal kan
uitspreken, wat Hij aan het kruis meer dan duizend jaar geleden heeft
uitgeroepen, namelijk: "Het is volbracht, - het is volbracht, het grote
werk der verzoening!"
Ik heb
Mijn geesten laten zien hoe het voor hun onmogelijke, mogelijk is geworden. Ik ben
als voorbeeld voorgegaan en heb nu Mijn schepselen op deze kleine aarde tot
grote burgers van Mijn oneindige rijk, tot Mijn enige kinderen gemaakt.
Het is
volbracht, hetgeen Ik eertijds in de wieg in een grot bij Bethlehem als
onmondig kind ben begonnen, wat daar wel door miljoenen engelengeesten werd
bezongen, maar door de mensen niet begrepen, hoogstens door enkelen vaag
vermoed werd.
Ik heb
het werk van verzoening, liefde en vergeving volbracht. De wereld is gereinigd
van al het vuil van eigenbelang en ook al verwoesten kwellingen en ongelukken
het lichaam van de mensen, - de geestes- en zielemens kunnen zij niet deren.
Deze staat hoogverheven boven de puinhopen van de wereld, zijn armen
uitstrekkend naar de goddelijke Redder, die - wals eenmaal daar - allen zal
toeroepen: Kom tot Mij, gij allen die beladen zijt, opdat Ik uw last afneem en
u verkwik! Kom hier, gij strijders voor liefde en wijsheid, aan u zij de kroon
des levens, voor u zijn de versperringen naar de geestelijke wereld opgeheven,
opdat u moogt zien hoe de engelenscharen wederom jubelen en lofliederen zingen
voor de Heer, de Vader, met dezelfde woorden als toen: "Ere zij God in de
hoge en vrede voor de mensen op aarde!" Want Hij kwam in Zijn eigendom en
Zijn kinderen hebben Hem niet herkend. Amen.
6
De zondag na Kerstmis
De voorstelling van Jezus in de tempel
Luc. 2, 33-40: En
Zijn vader en moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. En
Simeon zegende hen en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot
een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken
wordt - en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan -, opdat de overleggingen uit
vele harten openbaar worden. Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van
Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar
man na haar huwelijksdag zeven jaar had geleefd, en nu was zij weduwe, ongeveer
vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met
vasten en bidden, nacht en dag. En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij
staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem
verlossing verwachtten. En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet
des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth.
Het kind groeide op en werd krachtig, en het werd vervuld met wijsheid, en de
genade Gods was op Hem. (25 dec. 1871)
Dit
hoofdstuk behandelt in het begin Mijn geboorte, later Mijn besnijdenis en
daarna de drie dagen, die Ik tijdens Mijn twaalfde jaar in de tempel te
Jeruzalem doorbracht. De komst van de drie wijzen uit het Morgenland, de
kindermoord en nog meerdere gebeurtenissen zoals de vlucht naar Egypte en de
terugkeer na de dood van Herodes worden in dit hoofdstuk niet vermeld. Ook Ik
wil aan het meeste hiervan voorbijgaan, omdat u hierover reeds op de hoogte
bent gebracht door het Jacobus-evangelie en door andere aantekeningen van Mijn
apostelen.
Wij
zullen dus bij de hierboven vermelde tekst blijven, welke vermeld: "Jozef
en Maria verwonderden zich." Waarover verwonderden zij zich?
Zij
verwonderden zich over de profetische woorden van Simeon en de getuigenissen
van Hanna die beiden, in de geest schouwend, in het voor de besnijdenis naar de
tempel gebrachte kind niet alleen de Verlosser van de Joden, maar van de gehele
mensheid erkenden, die gekomen was om de geest van de dwang der materie te
bevrijden.
Dat Jozef
en Maria niet begrepen wat deze beiden hen profeteerden, is gemakkelijk in te
zien; want wie vanaf de ontvangenis van Maria tot de geboorte en haar opgaan
naar de tempel, al het raadselachtig . mystieke in ogenschouw neemt, zal
gemakkelijk merken dat noch Maria, noch Jozef wisten hoe zij zich ten opzichte
van dit alles moesten gedragen.
Ofschoon
de Joden gewend waren om via profeten direkte mededelingen van Mij te
ontvangen, zo was het bij hen toch ook zoals het steeds is: zij schonken hen
niet veel geloof zolang zij in leven waren en hun uitspraken kregen pas waarde
op het moment dat ze in vervulling begonnen te gaan.
Ze
hoopten op een Messias, - alleen was hun hoop op wereldse verlangens gegrond.
Ze hoopten op een Messias, die, misschien in een paleis geboren, hen eens als
een grote held van het gehate juk der Romeinen zou bevrijden. Dat echter een
kind van een timmerman, zoals zij Mijn pleegvader kenden, hun verlosser zou
worden, lag buiten het bereik van hun gekoesterde hoop en buiten hun
bevattingsvermogen.
Daardoor verbaasden ook Jozef en Maria zich over de
woorden van Simeon en Hanna. Maria had immers in korte tijd zoveel wonderbaarlijks
meegemaakt, dat zij niet wist wat er met haar gebeurd was en wat er nog
gebeuren zou. Zij baarde een zoon zonder omgang te hebben gehad. Zij was
moeder, zonder dat zijeigenlijk het moedergevoel in zijn hele volheid kende;
want in het algemeen is het kind pas de schakel, die de levenswegen van de man
en de vrouw verbindt, en ze tot één geheel, tot één familie samenvoegt.
Zo was Maria moeder en voelde wel de vreugde, een vrucht
van haar lichaam voor zich te zien; het was echter meer een gevoel van erbarmen
voor de onmondige zuigeling dan het zalige gevoel van een moeder die het
liefdespand van haar echtgenoot aan de borst kan drukken. Zo begreep zij niet en kon niet begrijpen, wat
bij haar ontvangenis, wat bij de geboorte en verder gebeurde; want ze handelde
alleen naar de aanwijzing van een hogere Invloed en gedroeg zich daarbij meer
passief dan actief, als vrouwen moeder alleen haar gevoelens volgend, die haar
aan haar zuigeling bonden.
Dit
onbewuste gevoel werd natuurlijk aangewakkerd toen ze bij de twijfels en bange
voorgevoelens, waarvan zij dacht dat alleen zij die in haar hart voelde,
hetzelfde en nog grotere ervoer bij anderen, toen zij het Jezuskind de tempel
binnendroeg. Door de wettelijke besnijdenis en offering werd Ik als kind in de
Israëlitische godsdienst opgenomen en moest volgens haar opgevoed worden.
Wat
Simeon zei was voor haar een nog groter raadsel, des te meer daar hij het Kind
als datgene erkende, waarvan zij nog geen vermoeden had en geen vermoeden kon
hebben. Wat zij echter nog minder begreep waren Simeons laatste woorden, welke
luidden:
"Zie,
deze is gesteld tot val en opstanding van het volk Israël en tot een teken van
tegenspraak (en een zwaard zal uw ziel doorboren), opdat de gedachten van vele
harten openbaar zullen worden!"
Dat uit
haar zoon iets buitengewoons kon voortkomen was wel denkbaar voor haar- immers,
zijn ontvangenis, zijn geboorte enz. waren met veel buitengewone verschijnselen
gepaard gegaan -; maar om een God als mens onder het hart te hebben gedragen en
de te verwachten Messias die de geestelijke genezer zou zijn, niet alleen van
de Joden, maar van de hele mensheid, dat waren begrippen die in haar verstand
geen plaats vonden. Nog tot Mijn kruisdood heeft zij Mij niet als God beweend,
maar slechts als mens en als haar zoon. Pas door Mijn opstanding werd zij, net
als Mijn apostelen, in datgene bevestigd wat Ik hen zo vaak had gezegd.
Het
zwaard, dat in de toekomst haar borst zou doorboren, was de moederlijke smart;
want had zij geweten en erkend wie Ik eigenlijk was, dan had zij bij Mijn
heengaan moeten jubelen in plaats van te treuren. Ikzelf heb haar en Mijn
apostelen menigmaal voorzegd wat Mij te wachten stond en hoe Ik de dood en de
hel zou overwinnen; maar waar blijft de overtuiging - in het bijzonder in die
tijd van profeten en wonderwerkende Essenen -, dat Ik, een mens met vlees en
beenderen net zoals zij, die eet en drinkt, een God, en wel de Heer van alle
heerscharen zou zijn, die in menselijke gedaante als onmondig kind begonnen,
zou eindigen aan het kruis, dat in die tijd het teken van schande en ontering
was.
Daarom
waren Jozef en Maria verbaasd. Zij begrepen niet wie Diegene was, die gekomen
is tot val en opstanding van de Joden, - tot "val": de verwoesting
van het joodse rijk vijftig jaar na Mijn heengaan, en tot
"opstanding" van vele joden tot christenen, zowel als de verandering
van het kruisteken, vroeger teken van schande, later teken van , hoogste
verheerlijking.
En bij
Mijn wederkomst, denkt u dat er dan meer begrip onder de mensen zal zijn?
Volstrekt niet! Ook dan zullen er veel bewonderaars zijn, die Mij voor niets
anders aan zullen zien dan voor een van God begeesterd mens. Bij Mijn
aanstaande wederkomst, die natuurlijk niet zoals destijds als kind, maar op
mannelijke leeftijd zal beginnen, zullen er ook vele twijfelaars zijn en Ik zal
Mijn Godzijn aan velen door wonderen moeten bewijzen, omdat de kracht van het
woord alleen bij hen niets zal uitrichten.
Zo zal
Mijn jeugdgeschiedenis zich ten minste in haar hoofdlijnen en gebeurtenissen
telkens herhalen, echter niet in materieel maar in geestelijk opzicht, omdat
dan het geestelijk inzicht heel wat verder ontwikkeld zal zijn en de gelovigen
de meerderheid, de ongelovigen en twijfelaars de minderheid zullen vormen.
Zie, Mijn
kinderen, zoals Ik eens naar joods gebruik de besnijdenis heb ondergaan, zo
moet ook u zich met de geestelijke doop - gelijk de besnijdenis als eerste stap
en intrede in een kerkgemeenschap - met de geest van Mijn liefde laten dopen.
Verwijder uit uw hart wat daar niet hoort te zijn en begin Mij en Mijn wereld
dagelijks steeds meer te begrijpen, opdat niet ook u een zwaard door het hart
gestoken zal worden en u, door teveel waarde aan de wereld te hechten, dat
beweent wat het verdriet niet waard is.
Leg u
erop toe de dingen te nemen zoals ze zijn en vervul zo dagelijks uw taak op
deze aarde zolang uw levenswandel hier nog is, opdat u niets hoeft te berouwen
en niets te betreuren, wanneer het ernstige uur van scheiden aanbreekt.
Op die manier kunt u, evenals Maria
toen Ik opging naar de Vader, Mij herkennen, - inzien dat Diegene die gij als
Christus wel kent, veel groter en liefdevoller is dan u zich Hem had
voorgesteld, maar dat ook Mijn eisen aan u zwaarder zijn dan u dacht.
Velen
leven nu en geloven in Mij en hebben Mij lief zoals Maria van Mij hield tijdens
Mijn leven. Maar dat is niet voldoende. Maria herkende pas bij het kruis en bij
Mijn opstanding, dat Diegene die zij gebaard had geen mens, maar Gods Zoon, dat
wil zeggen de van de Liefde gescheiden Wijsheid was, die na drie dagen in het
graf te hebben gelegen weer naar Zijn hemelrijk terugkeerde en later niet meer
lichamelijk, maar alleen vergeestelijkt aan Zijn ongeduldig wachtende apostelen
en aan de moeder van Zijn lichaam verscheen.
Zorg
ervoor dat ook in u Christus opstaat, zoals Hij is en was, opdat u zich in de
toekomst niet hoeft te verwonderen, wanneer u Hem anders aantreft dan u
verwachtte.
Dit ter
vermaning en inachtneming. Amen.
7
De eerste zondag na Epifanie
De twaalfjarige Jezus in de tempel
Luc. 2, 42-50: En toen Hij twaalf jaar was geworden en
zij, zoals dit bij het feest gebruikelijk was, optrokken, en de feestdagen
voleindigd hadden, bleef het kind Jezus bij hun terugreis in Jeruzalem achter,
en Zijn ouders bemerkten het niet. Daar zij vermoedden, dat Hij bij het
reisgezelschap was, gingen zij één dagreis ver en zochten Hem onder de
verwanten en bekenden. En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar
Jeruzalem, Hem zoekende. En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in
de tempel, waar Hij zat temidden der leraren, terwijl Hij naar hen hoorde en
hun vragen stelde. Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over Zijn verstand
en Zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld en Zijn moeder
zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, Uw vader en ik
zoeken U met smart! En Hij zeide tot hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht?
Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen Mijns Vaders? En zij
begrepen het woord niet, dat Hij tot hen sprak.
(26 dec.
1871)
Ook deze
tekst is uit het evangelie van Lucas genomen en gaat over Mijn verblijf van
drie dagen in de tempel. Wat Ik daar deed en leerde is u bekend, daar Ik het u
jaren geleden verkondigd heb. Wij zullen dus dit gebeuren uit de geschiedenis
van Mijn jeugd overslaan en het slechts in zoverre in beschouwing nemen als het
zich geestelijk voor Mijn toekomstige wederkomst weer zal herhalen en zich
reeds nu herhaalt. Wat u uit deze geestelijke herhalingsdaad kunt leren, zal
aan het slot van de vandaag gegeven woorden getoond worden.
Zie, Mijn
kinderen, reeds meerdere malen heb Ik u gezegd dat iedere handeling uit de
toenmalige tijd, vanaf Mijn geboorte tot aan Mijn opstanding en hemelvaart, een
dubbele, ja een drievoudige betekenis had. Wat Ik deed en sprak was niet alleen
voor het joodse volk, maar ook voor de gehele destijds levende en toekomstige
mensheid bestemd, en ver boven uw aarde uitreikend, voor Mijn gehele
geestelijke rijk, dat met nieuwsgierige blikken Mijn doen en laten volgde om te
zien Of, en hoe Ik als aardse mens de Mijzelf opgelegde missie zou volbrengen.
Daar Ik
helemaal bekleed was met de menselijke natuur van een aardbewoner, moest Ik, om
daar weer uit te komen en vergeestelijkt terug te keren naar waar Ik was
vandaan gekomen, alle hartstochten van de menselijke natuur bestrijden. Ik
moest zoals ieder kind, Mijn ziel geleidelijk aan vormen en Mijn opvattingen en
zienswijzen ontwikkelen, om deze door Mijzelf ingeblazen ziel aan Mijn geest
aan te passen, opdat Ik aan het einde van Mijn aardse loopbaan Mijn geesten kon
laten zien hoe Ik niet alleen Mijn eigen geest in zijn ware grootte had
teruggebracht, maar ook Mijn ziel wist te vergeestelijken.
Zo liet Ik het grote geestenrijk zien hoe men tot Mijn
kind wordt en gaf als levend, strijdend en duldzaam mensenkind het voorbeeld,
hoe en tot welke prijs de vereniging met Mij bereikt kon worden.
Als deze
geestelijke ontwikkeling van de mensenziel waarmee Ik Mij had bekleed, sneller
ging dan bij de gewone mensenkinderen, als Ik in Mijn vroegste kindsheid reeds
woorden uit de geest sprak terwijl andere kinderen nog onverstaanbare klanken
voortbrengen, als Ik, zoals tijdens Mijn verblijf van drie dagen in de tempel,
uitleggingen gaf en zelfs wonderen verrichtte, dan dient u te beseffen welke
geest in deze Jezus schuilging en hoe licht deze bij de geringste prikkel het
menselijk omhulsel doorlichtte. Ook dient u te beseffen dat Ik niet, zoals
andere mensen, een heel mensenleven voor Mij had, maar slechts drieëndertig
vluchtige jaren waarbinnen ten eerste Mijn aardse mens gedurende dertig jaar
moest rijpen voor het grote werk en ten tweede nog maar drie jaren overbleven,
waarin de grondsteen tot de hoogste, onvergankelijk grote geestesleer gelegd
moest worden, zonder welke de geestelijke wereld en indirekt ook de materiële
wereld niet had kunnen voortbestaan.
Het was
niet voldoende om geesten te hebben geschapen met geweldige krachten en
eigenschappen. Zij moesten ook weten waartoe en waarom Ik hen deze volmaaktheid
heb gegeven, zodat zij, door slechts verstandig gebruik van haar te maken, Mij,
hun Schepper eer zouden brengen, volkomen zouden verstaan en Mijn schepping
volledig zouden leren begrijpen. Het doel van Mijn komst op aarde was om het
grote geestenrijk zuiver goddelijk op te richten, om zowel het geheel . als het
individu zijn ware geestelijke waarde te geven en hun zelfs in de materie
slechts gebonden geest te leren zien, die evenals de geesten zelf - alleen via
een lange omweg - de opgang naar de vergeestelijking moet doormaken, om - als
eveneens deel van Mijn geestelijke Ik - eens vergeestelijkt naar Mij terug te
keren. Dat was het doel van Mijn komst op aarde, tot dit doel diende Mijn hele
aardse loopbaan, zoals deze u . tot haar einde bekend is.
Zo waren
de gebeurtenissen rondom Mijn geboorte, Mijn vlucht en Mijn terugkeer naar het
land der Joden slechts afzonderlijke vooraf bepaalde trappen voor de
geestelijke ontwikkeling van de Mij gegeven mensenziel. Ook in de tempel te
Jeruzalem werd ditzelfde principe bekrachtigd doordat Ik reeds op Mijn twaalfde
jaar begon afzonderlijke gedachten, die ver boven de toenmalig heersende levens
- en godsdienstige opvattingen uitreikten, aan het licht te stellen. Daardoor
werden veel van Mijn toehoorders tot verder nadenken gebracht, daar bij het
hele joodse volk de gedachte van een komende Messias, door de vroegere profeten
opgeroepen, juist op deze tijd van Mijn verschijnen gericht was.
Dat zij
allen een totaal andere Messias wilden was niet anders te verwachten, omdat de
mensen in die tijd - en in het bijzonder het joodse volk - onder de verdrukking
van een vreemde mogendheid levend, vol verlangen een bevrijder verwachtten. Zij
hadden allen de blik naar beneden gericht, terwijl de Messias van boven kwam.
Wat Ik in
de tempel leerde - waar Ik in plaats van vragen te beantwoorden, de geleerde
priesters vragen stelde die hen in verlegenheid brachten -, had tot doel hen
een klein bewijs te geven van de oppervlakkigheid van hun kennis van zaken, die
zij alleen meenden te bezitten. Ik heb het in de tempel, de school voor het
geestelijke in die tijd, en voor vele toehoorders gedaan, omdat het Woord, als
drager van bet oneindig grote geestelijke, eeuwig doorwerkte en zo de kiem van
Mijn toekomstige leer legde. Ik verwierf al tijdens deze drie dagen ijverige
vereerders van Mijn persoon en Mijn leer, die het ook later gebleven zijn. Zoals Ik daar beschermers
gekregen had, evenzo maakte Ik Mij de Farizeeën en de priesters tot Mijn
vijanden; en juist door deze beide tegenstellingen leefde Mijn toegeworpen stuk
geestelijk brood voort en bracht zijn welberekende vruchten op. Indien iedereen
het met Mij eens geweest was, dan had er op de vierde dag geen mens meer aan
Mij en aan Mijn leer gedacht, - temeer daar men Mij slechts als een pientere en
enigszins kritische knaap beschouwde.
Dat Ik
Mij nadien weer terugtrok in de schijnomhulling van een timmerman en jarenlang
de aandacht van Mij afleidde, had zijn bedoeling: ten eerste om de vroegere
uitingen van Mijn goddelijke geest vooral die in de tempel - te doen vergeten;
ten tweede om pas als man met woord en daad te bevestigen, wat men van Mij als
knaap en jongeling niet geloofd zou hebben.
Ook
Maria, Mijn lijfelijke moeder, begreep Mijn woorden niet, toen Ik op haar liefdevolle
verwijten, vanwege het lange zoeken, antwoordde: "Wist u dan niet dat Ik
moet zijn in de dingen Mijns Vaders?" Jozef en Maria begrepen niet wat met
"Mijns Vaders" werd bedoeld; zij waren zelf nog teveel aan de joodse
cultus gehecht en geloofden dat de hele godsdienst bestond in het onderhouden
van de gebruiken. Zij kenden Mij niet - en Mijn Vader nog minder, want voor hen
bestond slechts één ondeelbare God. Daarom, al hadden ze Mijn goddelijke Ik ook
erkend, dan zou voor hen dit tweevoudige wezen, Ik en de Heer, - of Zoon en
Vader -, niet te begrijpen zijn geweest.
Dus moest
het zo zijn, dat Mijn Ik rijp werd, - tijdens de leerjaren waarin de menselijke
verwantschap ten einde liep en de grote geestelijke verwantschap voor de
mensheid en voor het grote geestelijke rijk zijn aanvang nam -, om Mijn missie
ten volle te vervullen doordat Mijn ziel, met de goddelijke Geest verenigd, dàt
onderwees en volbracht wat u in het evangelie van Johannes vindt opgetekend.
Dat staat sinds die tijd in onuitwisbaar schrift op het grote plan van de hele
schepping geschreven met de woorden: Inzet en juist begrip van de goddelijke
eigenschappen, uitleg en juist begrip van de menselijke en geestelijke
waardigheid met betrekking tot de Schepper van al het zijn en de wederkerige
verhouding.
Dit was
het doel van Mijn in die tijd gegronde leer, die goddelijk is en blijft daar
zij door God gegeven is, omdat God ze aan Zijn goddelijke nakomelingen als
maatstaf achterliet en hen liet zien hoe men God als Heer, als Schepper, maar
ook als Vader kan liefhebben en hoe men tot . Hem kan naderen. En nu Mijn
kinderen, nadat u kunt begrijpen waarom Ik op de wereld kwam, waarom de
gebeurtenissen zich tot aan Mijn twaalfde jaar zo en niet anders moesten
voordoen, wil Ik u weg van dat verleden brengen naar uw tegenwoordige tijd en u
de jeugd van Jezus en Zijn vragen aan de priesters in uw huidige wereldsituatie
voor , ogen stellen.
Zie, in
de wereld gaat het vaak zo, dat men het oog richt op dat wat ver weg is en het
nu dichtbije niet ziet, of zoals het spreekwoord zegt: dat men door de bomen
het bos niet meer ziet.
Wat stelt
de knapenleeftijd in het algemeen voor? - Het is het ontwaken van de innerlijke
geest, de tijd waarin de ziel zich intellectuele kennis tracht te verschaffen
en zij het uiterlijke, het haar omringende, aan een diepere beschouwing
onderwerpt en zij ook niet meer doof is voor de stem, die in haar binnenste
vaak anders spreekt dan men het wenst.
Deze
knapenleeftijd van de mensheid, dit ontwaken uit de lange geloofsslaap, vooral in
religieuze aangelegenheden -, deze tijd van Mijn twaalfde jaar is nu
aangebroken. De geestelijke beroering, die zich van allen meester maakt, toont
zich in het afwegen van hetgeen men geloven moet, in de vragen, die de
ontwaakte gemoederen stellen aan de geestelijke machthebbers, de theologen en
schriftgeleerden, die voor geleerd willen doorgaan en als de enige onderwezenen
willen gelden, maar die, omdat ze niet in staat zijn de gestelde vragen te
beantwoorden, de vraag met een tegenvraag willen oplossen.
Dit
"twaalfde jaar", als voorloper van Mijn latere, rijpere leer brengt
de één tot rust en de ander tot vertwijfeling. Het is opnieuw dit Woord:
"In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en God was het
Woord." Dit Woord is het opnieuw - als uitdrukking van geestelijke
gedachten - dat oppermachtig door alle harten trekkend, duizend andere
gedachten oproept en aanleiding geeft tot duizend andere woorden.
Ook in
die tijd wierp Ik de steen slechts tot aan de helling; zijn gewicht trok hem
dan vanzelf voort, bracht hem aan het rollen en liet hem tenslotte vallen. Zo
gaat het ook met het Woord. Het is als een lawine. Weliswaar klein in het begin
wordt deze groter en groter en sleurt alles met zich mee de afgrond in. Zoals
de lawine de met sneeuw bedekte hellingen van hun kleed bevrijdt, waardoor het
zonlicht weer gemakkelijk tot moeder aarde door kan dringen, evenzo sleurt de
gedachten - en woordlawine het kunstmatig gebouw van leugen en bedrog omver en
het genadeschijnsel van het goddelijke liefdeslicht verlicht en verwarmt de
onder ijs - of sneeuwlaag bevroren gouden harten.
Zo speelt
de voorbereiding tot het grote reinigingsproces zich af. Zelfs de sociale
verhoudingen, als resultaat van het geestelijk religieuze, roeren zich en
verlangen naar evenwicht, naar het herstel van op God gefundeerde
mensenrechten.
Het is
dit "twaalfde jaar", het lentejaar dat voorafgaat aan de hete zomer,
waarin de vruchten gerijpt worden, om in de herfst de volle oogst te kunnen
binnenhalen.
Ook Mijn
twaalfde jaar, Mijn knapenleeftijd, was Mijn lentejaar; Mijn tijd van de jaren
van onderrichten - Mijn zomer; Mijn laatste veertig dagen tot aan de hemelvaart
- Mijn oogsttijd.
Zo zult u zien hoe alles zich volgens deze wetten en
perioden zal ontwikkelen. Na de lentejaren, de tijd van gisting, zullen de
zomerjaren tot volledige rijping met hun stormen en onweersbuien komen en dan
volgen de herfst jaren, waarin Ik als Maaier het kaf van het koren zal
scheiden, het goede zal Ik in Mijn geestelijke hemel en in Mijn vergeestelijkte
aarde opnemen, het slechte zal echter in de vaste materie worden verbannen van
waaruit het vervolgens via een lange weg dat moet bereiken, wat langs een
kortere weg werd versmaad.
Bereid u
dus voor om in het voorjaar van het geestelijke leven - door het gistings - en
louteringsproces van een ieder in zijn eigen innerlijk hetzelfde te doen wat
Ik in het groot heb bewerkt. Dat een ieder zijn hart zoveel als mogelijk is
moge zuiveren van al het wereldlijke, opdat hij de storm en het onweer van de
daaropvolgende zomer met een sterke geest kan verdragen en zoals de bomen en
planten in het vrije veld, zegevierend uit de strijd tevoorschijn komt, opdat
in de herfst geen kale bladeren maar mooie, gerijpte vruchten van daden en
woorden, die een kind van God waardig zijn, het eindresultaat mogen zijn!
Alleen op
deze wijze verkrijgt u Mijn liefde, Mijn rijk en uw zielevrede, en bent u in
plaats van een wankele rietstengel tot een door weer en wind gesterkte boom
geworden. Dit is de grond van de deining in tijd, van gemoederen en ook van
deining in uw eigen hart, dat altijd vooruit wil. Sla dus acht op de oproep,
die Ik u nu op zoveel manieren laat toekomen! Deze heeft steeds het beste voor
u tot doel, en dit kunt u met Mijn genade ook bereiken, als u maar wilt. Amen.
8
De tweede zondag na Epifanie
De bruiloft te Kana
Joh. 2, 1-11: En
op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea en de moeder van Jezus
was daar; en ook Jezus en Zijn discipelen waren ter bruiloft genodigd. En toen
er gebrek aan wijn kwam, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen
wijn. En Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is
nog niet gekomen. Zijn moeder zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt,
doet dat! Nu waren daar zes stenen watervaten neergezet volgens het
reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten.
Jezus zeide tot hen:: Vult de vaten met water. En zij vulden ze tot de rand. En
Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt het aan de leider van het feest. En zij
brachten het. Toen nu de leider van het feest het water proefde, dat wijn
geworden was - en hij wist niet waar deze vandaan kwam, maar de bedienden, die
het water geschept hadden, wisten het - riep de leider van het feest de
bruidegom, en hij zeide tot hem: Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er
goed gedronken is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot op dit
ogenblik bewaard. Dit heeft Jezus gedaan als begin van Zijn tekenen te Kana in
Galilea en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard, en Zijn discipelen
geloofden in Hem.
Dit
hoofdstuk van Johannes begint met de bruiloft te Kana in Galilea, waar Ik het
eerste openbare wonder verrichtte door water in wijn te veranderen.
Met deze
gebeurtenis, die in het begin van Mijn leertijd viel, wilde Ik, hoewel Ik nog
niet als leraar was opgetreden, juist door de samenloop van de omstandigheden
bij deze bruiloft de aandacht van velen naar Mij toetrekken; want binnen korte
tijd zou Mijn verborgen levenswandel afgelopen zijn.
Een
bruiloft is weliswaar een veel voorkomende en terugkerende handeling. Zij wordt
echter, ofschoon er veel geestelijks in haar schuilt, door de meeste mensen
slechts materieel begrepen en aangegaan.
Wanneer
het slechts een dergelijke bruiloft geweest was dan zou men Mij daar niet
hebben gevonden. Ik had veel grotere bedoelingen voor ogen, die echter niet
door al te opvallende gebeurtenissen bereikt moesten worden. De Joden moesten
langzamerhand attent gemaakt worden op Mijn toekomstige leven van onderrichten
en tekenen doen. Wat deze daad en alle daaropvolgende betreft, zo is ook haar
huidige geestelijke herhaling in een grotere en diepere zin te verstaan. Nu
zullen ook de tijdspannen groter zijn dan tijdens Mijn kortstondige leven als
leraar en Mijn verblijf op uw donkere aarde. Daar was Mij slechts weinig tijd
gegeven om iets groots van eeuwige duur tot stand te brengen; maar nu, waar het
om de toekomstige voleinding van de geestelijke ontwikkeling der mensheid gaat,
vloeit de stroom van gebeurtenissen langzamer, maar des te krachtiger, - alle
obstakels - overwinnend, die tot aan Mijn laatste komst tegen Mijn plannen
zouden worden opgeworpen.
Alvorens
terug te komen op de bruiloft te Kana moet Ik eerst ,beginnen met uit te leggen
wat een bruiloft eigenlijk is, hoe zij bij u gevierd wordt en hoe Ik zou willen
dat ze gevierd werd, zodat u later ,de geestelijke betekenis ervan met
betrekking tot de hele mensheid moogt erkennen, daar de verbintenis tussen twee
mensen op overeenkomstige wijze ook voor de hele mensheid haar diepere
betekenis heeft. Een bruiloft is de afsluiting van een vooraf gemaakte
overeenkomst tussen twee mensen van verschillend geslacht, die door sympathie
aangetrokken gehoor geven aan de drang van hun ziel en van plan zijn om de
eenmaal begonnen geestelijke verbinding gedurende hun hele leven niet meer op
te geven, maar steeds meer één wordend, vreugde en leed samen te dragen. Zo zal
als gevolg van deze eensgezindheid door een wettelijke akte het huwelijk
gesloten worden, waarmee de afzonderlijke individualiteit eigenlijk ophoudt en
een gezamenlijk leven, het gezinsleven, wordt geprefereerd.
Een dergelijke daad van twee zielen, die elkaar begrepen
hebben èn hun duurzame verbintenis zouden niet alleen voor dit aardse leven
'moeten gelden, maar ook voor het leven in het hiernamaals, waar - beiden door
het streven naar hetzelfde doel zich meer en meer verenigen 'en tenslotte -
zoals u zegt - "één van hart en één van zin" moeten worden.
Een
dergelijke verbintenis zou de ware geestelijke en zedelijke liefde als basis
moeten hebben, om daarop het gezinsleven te funderen, dat wederzijdse
hoogachting vereist. Met de door Mij bepaalde natuurwet van de paring wilde Ik
niet alleen het samenleven van twee individuen bereiken, maar Ik wilde ook uit
zulk een liefde voortgekomen vruchten hebben, die de betere eigenschappen van
't gemoed van de één en de ander voortplanten en nog meer moesten veredelen.
Alzo was
Mijn echtelijke wet, die Ik in de natuur heb gelegd als drang tot
voortplanting, de oorzaak van een eeuwig stijgende trap van mens tot mens, tot
bij Mij. Dat wilde Ik, - maar wat hebben de mensen ervan gemaakt? Een markt met
mensenvlees en zielsverkopers!
Toen Ik
naar de bruiloft te Kana ging was het zeker niet de zinnelijk materiële kant
die Mij deed besluiten om aan de uitnodiging gevolg te geven, maar Ik wilde
enerzijds aan de wensen van Mijn aardse moeder tegemoet komen, anderzijds reeds
daar de eerste grondsteen van Mijn groot geestelijk rijk leggen. Dat Ik wijn
maakte uit water en dat het bruidspaar deze wijn voor de beste verklaarde, is
juist voor de huidige tijd in geestelijke overeenkomst van betekenis.
Zie, wat
Ik u over de echtelijke verbintenis tussen twee personen gezegd heb, dat moet
nu geestelijk, op basis van de in het evangelie vastgestelde liefdesleer tussen
de verschillende sekten van het christendom gebeuren; ook zij moeten zich door
de liefde tot één familie verbinden. Reeds zoekt men toenadering en heeft men
meer contact op geestelijk terrein; men komt langzamerhand tot het besef dat er
maar weinig verschil is tussen de wederzijdse opvattingen en uitleggingen van
de altijd onveranderde bijbel, waardoor de scheiding werd veroorzaakt. Door
deze uitwisseling van meningen beginnen de vermeende hindernissen zich al te
beperken, kleiner te worden, om eens helemaal te verdwijnen. In de huidige tijd
worden de voorbereidingen voor een gemeenschappelijk leven getroffen, om daarna
eens het feest van de verbintenis, de bruiloft, te vieren, hetgeen waarlijk de
hoogste tijd is.
Wanneer
deze verbinding zijn doel zal naderen, dan zal ook Ik het tot nu toe door
iedereen gedronken water van het geloof weer in Mijn geestelijke liefdewijn
veranderen; en zoals eens de keukenmeester, zo zullen dan de wachtenden vragen:
"Waarom hebben wij tot nu toe de slechte wijn gedronken en is de beste tot
het laatst bewaard?"
En Ik zal
antwoorden: "Omdat u vroeger niet in staat was om Mijn liefdewijn geheel
naar waarde te schatten, waardoor slechts misbruik het gevolg zou zijn geweest!
In deze tijd echter, waarop u zich zat heeft gedronken aan uw slechte door
mensen samengestelde wijn, waarop u in dranklust rustiger bent geworden en het
goede van het kwade kunt onderscheiden, nu kom Ik en breng geen nieuws wat u
nog niet kent, maar dezelfde wijn die u vroeger reeds gedronken heeft, alleen van
al zijn slechte elementen gezuiverd, als een zuivere goddelijke drank, die ,
slechts diegenen verdienen, die, zinnelijkheid en materialisme ver achter zich
latend, hun geestelijke natuur onderkennen en slechts naar geestelijke drank en
spijze smachten.
.Al het
doen en laten van de mensen is tegenwoordig hierop gericht. Iedereen is het
slechte vocht, dat hen als goddelijke drank werd voorgezet, zat. Zij hebben
een voorgevoel van iets beters; een ieder gelooft, dat de ander misschien dat
heeft waaraan het henzelf ontbreekt. Door dit zoeken en vragen komen de
hindernissen van het geloofsfanatisme te vervallen en éénwording wordt
mogelijk, waarna Ik dan zal komen en er slechts één Herder en één kudde zal
zijn.
Dat is de
geestelijke betekenis van de bruiloft te Kana.
Neem deze
woorden goed in acht en richt uw ogen op de komende religieuze bewegingen en u
zult zien hoe gelijkgezinde geesten elkaar vinden, elkaar tegemoet gaan, om de
bruiloftsdag, de dag van de eeuwige verbintenis te vieren, waar allen met
elkaar verenigd, Mij tegemoet zullen trekken om die naam te verdienen, die Ik
voor allen heb voorbehouden, die Mijn leer beoefenen en het eerste
grondbeginsel van Mijn hele geestelijke en materiële schepping tot hun
levensprincipe gemaakt hebben, om waardige geestelijke kinderen van de hemelse
Vader te worden. Amen.
9
De derde zondag na Epifanie
De genezing van een melaatse
Matth.
8,1-4: Nadat Hij nu van de berg was afgedaald, volgden Hem vele scharen. En zie,
een melaatse kwam tot Hem en viel voor Hem neder, zeggende: Here, indien Gij
wilt, kunt Gij mij reinigen. En Hij strekte de hand uit en raakte hem aan en
zeide: Ik wil het, word rein. En terstond werd hij rein van zijn melaatsheid.
En Jezus zeide tot hem: Zie toe, dat gij het aan niemand zegt, maar ga heen,
toon u aan de priester en offer de gave die Mozes heeft voorgeschreven, hun tot
een getuigenis.
(11 jan.
1872)
Dit
hoofdstuk van Mijn apostel Mattheüs bespreekt meerdere genezingen en wonderen
uit Mijn eerste jaren als leraar. Het zijn daden, die noodzakelijk waren om de
streng gelovige Joden een ander idee van hun mozaïsche wetgeving en van hun
Jehova-Zebaoth te geven. Ik moest voor hen daden verrichten, omdat woorden
alleen niets zouden hebben uitgehaald.
Hier
staat vermeld, hoe Ik slechts door aanraking een melaatse genas. Deze wijze van
genezing is tegenwoordig niet meer mogelijk, ofwel ligt niet in Mijn wil
besloten; want wanneer u de ziekte melaatsheid in geestelijke zin bekijkt, dan
zou Ik vele mensen, en weliswaar niet de besten in één keer tot engelen moeten
maken, hetgeen echter noch voor Mij en Mijn geestenrijk, noch voor de
plotseling veranderde geest - en zielemensen nuttig zou zijn.
Wat is
melaatsheid nu eigenlijk voor een ziekte? Waar komt deze vandaan en hoe kan hij
genezen worden?
Deze
vraag moeten wij allereerst beantwoorden, voordat de geestelijke overeenkomst
duidelijk kan worden. Melaatsheid is die ziekte waarbij men - hetzij door
losbandigheid, hetzij door een onnatuurlijke leefwijze wat betreft eten en
drinken, hetzij door onzindelijkheid zoveel vreemde giftige stoffen in zijn
organisme heeft binnengehaald, dat het hele menselijk uurwerk niet meer loopt.
Om nu de normale en natuurlijke werkzaamheid en besturing in alle delen van het
lichaam weer te herstellen, werpt de menselijke natuur alle sedert jaren opgenomen
vreemde en giftige stoffen op haar grootste en ook zeer belangrijke orgaan, op
de huid, waardoor de grootste en meest uitgebreide verbinding met de
buitenwereld bestaat. Dit ten eerste om zich op deze wijze van haar vreemde en
lastige vracht te ontdoen, en ten tweede om zelf door dit giftige prikkelende
middel juist de huid aan te sporen met meer activiteit het hele organisme te
ondersteunen en het zo weer tot zijn vroegere gezondheid te brengen.
Het beste
geneest deze ziekte natuurlijk langs dezelfde weg waarlangs ze ontstaan is, dat
wil zeggen de melaatsheid kwam van binnen naar buiten, en zo moet ook de
genezing dezelfde weg gaan. Het bedorven bloed, dat zijn slechte bestanddelen
in de huid heeft afgezet, moet vervangen worden door vers en gezond bloed.
Daarbij komt natuurlijk , het schoonhouden van de uitwendige wonden, opdat het
vervuilde, dat
voor het
lichaam niet meer deugt, wordt verwijderd om zo plaats te maken voor het
volgende huidweefsel.
Op die
manier vindt genezing plaats, waardoor bij inachtneming van een natuurgetrouwe
leefwijze het lichaam zich vernieuwt, zijn organisme volop sterkt en de mens
een lang en gezond leven garandeert.
Hier
heeft u in grote lijnen een beeld van de aard van melaatsheid als lichamelijke
ziekte. Nu willen we haar in haar geestelijke overeenkomst bezien, opdat u ook
daar het ziekteverschijnsel en het geneesmiddel moogt erkennen. De
Wonderheiland echter, die deze ziekte enkel door een lichte aanraking of een
woord kan genezen, zal en moet hier wegblijven; want in geestelijk opzicht moet
iedere melaatse zichzelf genezen en zo zijn eigen heiland worden.
Zie,
"melaats", dat wil zeggen belast met veel giftige builen, is een
groot, ja het grootste gedeelte van de mensen; maar juist omdat het merendeel
melaats is, neemt men aan deze ziekte geen aanstoot. Want de enkelen die
gereinigd zijn trekken zich niet van diegenen die met deze ziekte belast zijn
terug, maar verplegen hen met liefde en geduld in het christelijk geloof, om de
zieken, wanneer zij te zwak zijn, door middel van raad en ondersteuning tot
herstel van hun verloren morele
gezondheid te leiden.
Melaatsheid
is een ziekte die niemand kan verbergen. Zij toont zich openlijk op het menselijke
lichaam. Dat betekent in geestelijk opzicht het openlijk ten toon spreiden van
alle slechte eigenschappen, alle kwade hartstochten en gewoontes, die het
resultaat zijn van slechte opvattingen en een verwaarloosde opvoeding. Wanneer
geestelijk gezien een ziel in haar binnenste zó verdorven is, dat zij haast al
haar geestelijke waarde heeft verloren, dan drijft de geest, Mijn in haar
gelegde goddelijke vonk, haar zo ver, dat zij zich niet meer schaamt om deze
smerige binnenkant zelfs openlijk naar buiten te tonen. De ziel wordt door dit
proces tevens als het ware gedwongen om haar geweten aan haar naasten te
onthullen en door haar levensstijl en denkwijze, die het gevolg is van de
ingezogen valse principes, zich aan de wereld te stoten en bittere ervaringen
op te doen, om tenslotte toch tot het inzicht te komen dat een beter, hoger en
moreler streven en werken pas naar de ware vrede leidt.
Om deze
geestelijk melaatse sneller te genezen laat Ik gebeurtenissen in de wereld toe,
waardoor het afscheidingsproces sneller voortgang vindt en ook voor de genezing
meer kracht en geest in het innerlijke, in het zieleleven binnendringt.
Zoals de
uiterlijke genezing van binnen uit moet komen, zo moet ook de geestelijke
genezing van daar uitgaan. Daardoor, dat het slechte tot in de openbaarheid is
doorgedrongen, door het samenleven met anderen ondermijnd is en werd opgenomen
door de buitenwereld, wordt in het binnenste de leegte weer aangevuld door
moreel geestelijke geneesmiddelen en wordt de mens zo naar zijn normale
toestand, als evenbeeld van zijn Schepper, teruggevoerd en voor het geestelijke
herwonnen.
Zoals de
materiële melaatsheid besmettelijk is voor degene die met zo' n ziekte in
aanraking komt, evenzo is ook de geestelijke melaatsheid besmettelijk, omdat hij
door zijn slechte principes ook anderen tot slechte handelingen verleidt. En zo
ontstond, doordat de één de ander besmette, deze immorele wereld zoals u die nu
ziet. Datgene wat Ik toentertijd gedaan heb, dat Ik door aanraking een melaatse
genas omdat zijn innerlijk niet overeenstemde met zijn huid, is nu in het
geestelijke niet mogelijk. Geestelijk moet de mens zichzelf genezen. Mijn aanraking
bestaat vaak alleen daarin, dat Ik hem in omstandigheden leid waardoor hij
sneller en met geweld van de hem aanklevende onreinheden wordt bevrijd; maar
om hem ineens geestelijk rein te maken zou een ingreep zijn in de vrije
waardigheid van de mens.
Wanneer
Ik plotseling van duivels engelen zou willen maken en zij - zonder strijd en
verloochening veranderd zouden worden, - waar zou dan hun verdienste blijven?
Deze vorm
van wondergenezing blijft dus in de huidige - en toekomstige tijd achterwege;
wat zich echter wel herhaalt en vaak voorkomt, is dat wat de hoofdman van
Kapernaüm is overkomen, die met een krachtig geloof en in een vast vertrouwen
van de macht van Mijn woord overtuigd was en door zijn uitspraak: "Heer,
ik ben niet waard dat Gij mijn huis zult binnengaan; spreek slechts een woord
en mijn knecht zal gezond worden!" liet zien hoe het met de ware
christenmens gesteld moet zijn, die ondanks alle ongunstige schijn op Mij en
Mijn leiding vertrouwt, Mijn woorden gelooft en daarbij - Mijn grootheid
openlijk belijdend - zijn eigen onwaardigheid niet vergeet.
Dergelijke
zielen die zo met Mij spreken, die smekend tot Mij komen en zichzelf
vernederen, die raak Ik met Mijn vinger aan en genees hen met Mijn woord, dat
wil zeggen Ik zend hen troost en vrede in het hart, die op geen andere wijze te
verkrijgen zijn. Voor dergelijke zielen geldt ook wat Ik te Kapernaüm zei, dat
voor zulke deemoedige gelovigen het hemelrijk is, - echter niet voor diegenen,
die nog met hun melaatsheid pronken. Deze moeten zich eerst laten louteren en
reinigen, of zij zullen door treurige ervaringen de duisternis van hun hart moeten
inzien en erkennen, dat het beter geweest zou zijn om de slechte eigenschappen
( de geestelijke melaatsheid) uit te bannen, die zij openlijk ten toon
spreidden en waar zij zich zelfs op beroemden, omdat dit niet de weg naar het
geestelijke, niet_de weg naar het eeuwig leven en niet de weg tot Mij is.
Zolang
zij niet zullen begrijpen dat deemoed en liefde, verbonden met een grenzeloos
vertrouwen, de sleutels zijn om bij Mij alles te bereiken en zichzelf het
snelst vooruit te helpen, zolang zullen allerlei ziektes en conflicten op hen
inwerken totdat de melaatsheid verdwenen is en vervangen wordt door elementen
van leven, geloof en liefde.
Ook u
hebt nog zoveel melaatsheidbuilen op de huid van uw ziel, die vaak duidelijk in
het leven aantonen dat u nog lang niet gereinigd bent, en nog lang niet al het
geestelijk voedsel, dat Ik u al sinds jaren zend, in uw uiterlijk leven hebt
verwezenlijkt. Er is heel wat, dat u wel leest, vaak ook wel geloofd, maar dat
aan de buitenkant van uw levenshuid nog geen sporen vertoont als was deze
genade - en liefdekost tot daar doorgedrongen. Slechts weinigen onder u
erkennen hun onwaardigheid zoals de hoofdman te Kapernaüm, zodat ook zij zouden
willen uitroepen: "Heer, zoveel genade ben ik niet waardig! Alleen een
woord van troost is voldoende, en zelfs dit is nog teveel voor mij arm, zwak en
wankelmoedig kind!"
De
meesten van u geloven evenals de Joden destijds, alles gedaan te hebben,
wanneer ze zich letterlijk vastklampen aan de bepalingen en leerstellingen van
Mijn Woord. Zij zijn echter nog ver verwijderd van het in praktijk brengen van
de woorden van hun Vader. Het vergaat u net als de Joden die alleen dàtgene
oppervlakkig onderhielden wat hun materieel het belangrijkste toescheen. U bent
enthousiast over Mijn Woord en om anderen te willen bekeren bent u meteen
gereed! U wilt meteen helpen om het vuil voor andermans deuren weg te ruimen;
alleen dat van uzelf laat u rustig liggen en u wacht, net als de melaatse uit
het evangelie, totdat Ik misschien zal komen om u door Mijn aanraking meteen
tot een hoogst moreel schepsel te bestempelen.
Hier ligt
de grote fout! Daar u uw zweren niet ziet, probeert u ze ook niet te genezen.
Met deze
woorden vermaan Ik u: onderzoek de huid van uw ziel en van uw leven. En wanneer
u dergelijke melaatsheidzweren ontdekt, laat dat u dan een teken zijn dat u nog
veel vreemds in uw innerlijk herbergt wat niet tot uw geestelijke wezen
behoort. Streef ernaar die dingen uit te bannen en te vervangen door krachtige
levenssubstanties, zodat u niet Mijn directe aanraking, maar enkel Mijn Woord
nodig hebt, opdat uw ziel gezond worde! Amen.
10
De gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard
Matth. 20, 1-16: Want het Koninkrijk der hemelen is
gelijk aan een heer des huizes, die des morgens vroeg arbeiders voor zijn
wijngaard ging huren. Toen hij met de arbeiders eens geworden was voor een
schelling 's daags, zond hij hen in zijn wijngaard. En omstreeks het derde uur
ging hij naar buiten en zag nog anderen werkloos op de markt staan, en hij
zeide tot hen: Gaat ook in de wijngaard en wat billijk is zal ik u geven. En
zij gingen. Omstreeks het zesde en het negende uur ging hij weer naar buiten en
handelde evenzo. Toen hij omstreeks het elfde uur naar buiten ging, vond hij
nog anderen staan en zeide tot hen: Waarom staat gij hier de gehele dag
werkloos? Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zeide tot
hen: Gaat ook gij in de wijngaard. Toen de avond viel, zeide de heer van de
wijngaard tot zijn opzichter: Roep de arbeiders en betaal het loon uit, te
beginnen bij de laatsten, tot de eersten. Toen zij, die omstreeks het elfde uur
gehuurd waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling. En toen de eersten
kwamen, meenden dezen, dat zij meer zouden ontvangen. En zij ontvingen ieder
eveneens een schelling. Toen zij die ontvingen, morden zij tegen de heer des
huizes, en zij zeiden: Deze laatsten hebben een uur gewerkt en gij hebt hen met
ons gelijkgesteld, die een zware dag en de hitte hebben doorstaan. Maar hij
antwoordde een van hen en zeide: Vriend, ik doe u geen onrecht. Zijt gij het
niet met mij eens geworden voor een schelling? Neem het uwe en ga heen; ik wil
deze laatsten hetzelfde geven als u. Staat het mij niet vrij met het mijne te
doen, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben? Alzo zullen de laatsten
de eersten en de eersten de laatsten zijn. Want velen zijn geroepen, doch
weinigen uitverkoren.
(..jan. 1872)
Deze gelijkenis had, zoals veel
anderen, tot doel de Joden van toen in de vorm van vergelijkingen en beelden
uit het dagelijkse leven de geestelijke waarheden beter te doen begrijpen.
Bovendien was de beeldspraak en het vertellen in gelijkenissen destijds - zoals
tegenwoordig nog in het Oosten - gebruikelijker dan nu, waar men bij alle
mededelingen aan directe beschrijving de voorkeur geeft.
In deze
gelijkenissen ligt altijd een diepere geestelijke zin die toen voldeed, maar
ook voor de komende tijden steeds dezelfde waarde zal houden.
Deze
geestelijke zin zullen we nu wat meer belichten en de nadruk leggen op zijn
betekenis omdat deze het wezenlijke, de kern is, terwijl de gelijkenis slechts
een schaal of een omhulsel is.
Zie, in
deze gelijkenis zei Ik: "Het hemelrijk is gelijk een wijngaard." Om
de geestelijke betekenis van deze woorden te vatten, moeten we eerst weten wat
een wijngaard eigenlijk is.
Zie, een
wijngaard is een stuk land, waar uit de bodem door het aanplanten van
wijnstokken het etherische van de aarde in iets geestelijks, in de druif tot
wijn, wordt omgezet. Door ontbinding van de elementen worden grovere stoffen in
fijnere, geestelijker stoffen veranderd.
Wat is
echter naast de aarde in het bijzonder nog nodig om de druif te doen rijpen?
Het is
het licht van de zon; want zonder de opwekker van boven ontwikkelt zich uit de
aarde geen enkel geestelijk produkt. De zon moet met haar lichtstralen eerst de
in de aarde slapende elementen opwekken, deze met haar warmte helpen
vergeestelijken en zo door de kringloop van de wijnstok, door wortels, takken,
bladeren en bloesems het hoogste voortbrengen, dat eindelijk na zijn
ontbindingsproces duidelijk toont welk een overvloed aan geestrijke stof in de
druif verborgen lag, welke geestrijke stof zich echter eerst dan begint te
tonen wanneer de druif ophoudt druif te zijn.
Hier
heeft u dus de wijngaard, bij wie drie dingen - namelijk aarde, water en licht
- moeten samenwerken om op een hogere trap iets geestrijks voort te brengen.
Nu zal de
vergelijking van Mijn rijk of het hemelrijk met een wijngaard reeds
gemakkelijker te begrijpen zijn, wanneer u de hierboven aangevoerde uitleg op
Mijn rijk toepast.
In Mijn
rijk is eveneens het hoogste slechts geest; maar deze geest, belichaamd in
geestelijke wezens, kan pas vanuit de onder de geest staande lagere produkten
der schepping gewonnen worden. Net zoals het ontwikkelingsproces van de wijn,
vanaf het opnemen van vocht door de wortels van de wijnstok tot aan de fase van
de gistende wijn in het vat, een voortdurende verandering, uitzuivering en
verfijning van stof is, zo worden ook alle geschapen dingen in Mijn gehele
schepping - steeds verder opstijgend - gelouterd en verfijnd tot aan hun einde
als materie, waardoor bij het uiteenvallen van de bestanddelen het geestelijke
met lichtere, etherische omkleding naar buiten kan treden. Zoals . de wortel
van de wijnstok aan de aarde de stoffen onttrekt die van haar gading zijn en
die tot verdere opbouw van de hele plant bijdragen, evenzo ligt de wortel van
het voorheen geestelijke in het materiële begraven. Daar ligt haar eerste
begin, van daaruit maakt zich vrij wat tot een hogere trap geschikt is en
stijgt vanuit de duisternis van de aardkorst op in de fijnere lucht. Hier
dragen vervolgens licht, lucht en water het hunne er toe bij om het
vergeestelijkingsproces te voleinden, door de vaste elementen van de
bestanddelen der aarde in vloeibare om te zetten, die gemakkelijker het
geestelijke en edele kunnen bevatten, daar zij - de laagste regionen ontgroeid
- van licht en warmte doordrongen zich gemakkelijk kunnen overgeven aan de
inwerkingen vanuit hogere regionen.
Op
overeenkomstige wijze verloopt ook het opvoedingsproces tot inwoner van Mijn
geestelijke hemelen.
Door de
straal van licht en waarheid van boven moet hetgeen in het graf slaapt uit de
grove materie getrokken worden, dan gelouterd en vervolgens in hem de drang
worden opgewekt om steeds hoger en hoger te stijgen. U ziet het op uw aarde,
hoe alles zich vanuit de grofste materie naar een lichter bestaan omhoog werkt,
door alle klassen van het aardrijk heen naar het planten- en dierenrijk en
vandaar, zich steeds verder ontwikkelend, opstijgt tot aan de mens, die dan de
eerste geestelijke trede naar Mijn rijk vormt. Hij gelijkt reeds op de druif,
waarin alle elementen voor een kostelijke wijn gereed liggen.
Ook in de mens is alles zo gevormd en ontwikkeld, dat de
invloed van boven de sterke re en die van onder de zwakkere is. Dat was althans
zo Mijn bedoeling. De ontaarding van de mens en zijn afwijken van de weg die Ik
voor hem gebaand heb, zal later bij het desbetreffende punt van deze gelijkenis
ter sprake komen.
Door de
oplossing van het menselijk omhulsel gaat de mens over naar het geestenrijk,
waar hetzelfde proces zich geestelijk herhaalt. Zoals de onderste, in de vaste
materie gebonden geest eerst tot aan de hoogste trede die op aarde mogelijk is,
tot aan het menszijn omhoog steeg, zo moet hij in het geestenrijk weer als een
eenvoudige mensenziel beginnen om tot hoogste engelgeest, ja tot Mijzelf op te
stijgen.
In dit
opzicht komt het hemelrijk dus met een wijngaard overeen, omdat zowel in de één
als de ander het louteringsproces van grof naar fijn, van vast naar beweeglijk
en van materie naar geest wordt voltrokken. In dit hemelrijk als wijngaard -
zoals de gelijkenis zegt - zoekt dus een heer des huizes arbeiders, die de
wijngaard moeten bewerken.
Wat de
eigenaar van de wijngaard in wereldlijke zin zoekt, dat zoek Ik in geestelijke
zin. Ik zoek eveneens zielen, die zichzelf en Mijn schepping begrijpen en zich
er voor inzetten om Mijn liefdegeboden te vervullen en die door hun onderricht
en hun voorbeeld er toe bijdragen de in de materie gebonden geesten te
bevrijden, om zo dat wat eens van Mij was uitgegaan weer gelouterd, verfijnd en
vergeestelijkt naar Mij terug te voeren.
Zoals de
heer des huizes' s morgens vroeg uitgaat en de eersten werkeloos ziet staan en
hen in dienst neemt, zo ga ook Ik uit en probeer al in de vroege levensjaren op
de ziel van de mensen in te werken, om ze geschikt te maken voor Mijn rijk.
Zoals deze heer van de wijngaard op verschillende uren uitgaat om nieuwe
arbeiders te vinden, zo zoek ook Ik bij verschillende leeftijden, bij jongeren,
volwassenen en zelfs bij ouderen diegenen terug te winnen, die - tot dan toe
voor Mij verloren - niet wisten wat hun taak op deze aarde was en wat hun doel
in de andere wereld zal zijn.
Zoals
Mijn kinderen van verschillende leeftijd zijn, zo zijn ook de volkeren - op
grotere schaal -, deels op kinder -, deels op jeugdige, mannelijke of op hoge
leeftijd. Ook de volkeren volgen dezelfde gang van ontwikkeling zoals de
afzonderlijke mens in zijn levensfasen.
De eerste
beginselen van een leer voor Mijn rijk waren de tijden van geloof, die
overeenstemmen met de kinderleeftijd. Toen kwamen de tijden van twijfel en
vragen, - de jeugd. Later volgden de tijden van het heldere bewustzijn, die van
volwassenheid, en tenslotte die periode, die aan de komende verandering
voorafgaat, de ouderdom.
Mijn
eerste komst viel in de periode van de jeugd van het mensdom, toen de gewekte
gemoederen begonnen om datgene wat hen als religie was gegeven te bekritiseren
en te verklaren, waaruit verschillende geloofsbelijdenissen ontstonden. Opdat
de mensheid in deze tijd van vele vragen niet helemaal van haar geestelijke
existentie zou worden beroofd, trad Ik juist in die tijd op en redde zo het
goede dat in de kinderjaren was 'aangenomen. Ik verwijderde wat door
spitsvondig geredeneer was toegevoegd en gaf de mens zo zijn geestelijke waarde
terug, die anders in de egoïstische, wereldlijke bedrijvigheid verloren zou
zijn gegaan.
In deze
"jeugd", waarin de grootste geestdrift en de grootste vernedering
elkaar de hand gaven, zocht Ik Mijn arbeiders voor Mijn hemelse wijngaard. Om
hun missie te volbrengen bestegen velen als martelaar de brandstapel - waarop
niet zij, maar anderen thuishoorden -.
Tijdens
dit heen en weer bewegen tussen grote ideeën, tussen geestelijke leer en
materialisme, rijpte de "volwassenheid" der mensheid. Mijn in de
"jeugd" geplante zaad droeg zijn vruchten, alhoewel op veel plaatsen
ontaard. En weer ging Ik er op uit en verzamelde strijders voor Mijn rijk - en
vond ze, al waren ze schaars. Enkelen waagden het weer om het koren van het kaf
te reinigen, opdat tijdens de gerijpte "volwassenheid", ondanks het
heldere inzicht, niet al het geestelijke zaad weer door wereldlijke belangen
onderdrukt zou worden. De godsdienstoorlogen en vervolgingen begonnen, men
wilde met vuur en zwaard, met haat en wraak bestrijden, wat slechts alleen door
liefde en geduld gewonnen had kunnen worden.
Ook deze
"volwassenheid" met zijn ernstige karakter ging voorbij. Diegenen die
de wereld naar hun idee dom wilden houden en haar met blindheid wilden slaan,
vielen in de kuil die ze voor anderen hadden gegraven. Zij gaan een hervorming
tegemoet, die heel anders zal Uitvallen dan zij zich hadden voorgesteld.
En zo hadden
Mijn arbeiders, ofschoon ze niet alles hebben volbracht, er toch in
belangrijke mate toe bijgedragen om de plant van de geest, die de zuiverste
wijn van de hemel bevat, voor vernietiging, voor bederf te behoeden.
Nu kom Ik
terug in de periode van de "ouderdom" van de mensheid, waarin zij
rijp is om spoedig een geestelijke verandering tegemoet te gaan. Opnieuw zoek
Ik Mijn arbeiders en vind er reeds meerdere. Ofschoon er bij de "hoge
ouderdom" van de mensheid - net zoals bij elk mens afzonderlijk - veel tot
een gewoonte is geworden wat niet gemakkelijk is uit te roeien, zo zal toch de
werking van de omstandigheden er het meeste toe bijdragen om met kracht te
verwijderen, wat niet met zachtmoedigheid en liefde voor het goede wil wijken.
Zo huurde
Ik Mijn arbeiders en zond hen uit, en wanneer deze eens in Mijn rijk zullen
zijn aangekomen, dan mogen zij zich bij de anderen voegen die hen reeds zijn
voorgegaan, om met hen het feest van de overwinning te vieren en de kroon van
de verdienste te delen.
Alle mensen
heb Ik tot deze louteringsweg beroepen; maar slechts weinigen gelukte het om
uitverkorene genoemd te worden, omdat zij over ellende, verdriet, zorg en
strijd triomferend, steeds Mijn geloofsvaandel hoog hielden. Velen hebben ook
geleden en veel moeten doorstaan in hun vrome, maar verkeerde denken, dat soms
ontaardde tot fanatisme. Deze zullen in het hiernamaals de morrenden zijn
wanneer zij diegenen het eerst beloond zien, op wie zij tijdens hun leven
misschien met minachting neer zagen. Zij waren weliswaar ook uitgekozen, doch
het ontbrak hun aan kracht om uitverkorenen te worden; zo zullen zij moeten
toezien hoe de laatsten de eersten en de eersten de laatsten worden.
Maar de
eeuwige liefde, die alles vereffent, weet ook daar middelen te vinden om de
wonden van de eigenwaan, die aan de basis van de valse opvattingen liggen, te
genezen.
U, Mijn
kinderen, bent met de hele mensheid vanaf heden de periode van de "hoge
ouderdom" binnen getreden. De tijd van de ontknoping - in geestelijk
opzicht - nadert, Mijn laatste komst nadert. Vandaar de onrust in de
gemoederen, omdat zij een vaag vermoeden hebben van de spoedige verandering in
de wereldlijke en geestelijke dingen! Vandaar de haast om nog voor die tijd het
slechte uit te bannen, om niet verrast te worden door gebeurtenissen, waarbij
datgene wat men tot nu toe geloofd heeft ontoereikend is! Vandaar de ijver van
de arbeiders van de avond om in deze enkele uren van geestelijk leven alsnog
dat te doen, wat zij daarvoor niet konden verrichten.
Zo zal de
heer van de wijngaard weldra met de uitbetaling van het loon gaan beginnen. Zo
zal ook Ik spoedig de kronen en overwinningspalmen verdelen onder hen, die -
vroeg of laat - de ware vertegenwoordigers en verspreiders van Mijn leer
waren.
Zorg dat
ook u niet tot diegenen behoort die geroepen zijn om Mijn woord slechts te
horen, maar dat u gerekend wordt tot de uitverkorenen, die, zoals de vlijtige
arbeiders in de wijngaard, er het meeste toe hebben bijgedragen om nog in de
levensavond van een vergrijsde mensheid zoveel mogelijk geestelijks op de
verstarde, liefdeloze wereld te veroveren, dat dan in het hemelrijk, na het
gistingsproces, geestelijke vruchten zal dragen! Amen.
11
Zondag Sexagesima
De gelijkenis van de zaaier
Luc.
8,4-15: Toen er nu veel volk samenstroomde en uit elke stad mensen tot Hem
kwamen, sprak Hij door een gelijkenis: Een zaaier ging uit om zijn zaad te
zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg en het werd vertrapt en de
vogelen des hemels aten het op. Een ander deel viel op de rotsbodem, en toen
het opkwam, verdorde het, omdat het geen vochtigheid had. En een ander deel
viel midden tussen de dorens, en de dorens kwamen tegelijk op en verstikten
het. Een ander deel viel in goede aarde, en toen dat opgekomen was, bracht het
honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij: Wie oren heeft om te
horen, die hare. Zijn discipelen vroegen Hem, wat de bedoeling van deze
gelijkenis was. En Hij zeide: U is het gegeven de geheimenissen van het
Koninkrijk Gods te kennen, maar aan de anderen ( worden zij gepredikt) in
gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet begrijpen. Dit is de
gelijkenis: Het zaad is het woord Gods. Die langs de weg, zijn zij, die het
gehoord hebben; daarna komt de duivel en neemt het woord uit hun hart weg,
opdat zij niet zouden geloven en behouden worden. Die op de rotsbodem, zijn
zij, die het woord, zodra zij het horen, met blijdschap ontvangen; en dezen
hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving
worden zij afvallig. Wat in de dorens viel, dat zijn zij, die het gehoord
hebben; en gaande weg worden zij door zorgen en rijkdom en lusten des levens
verstikt en zij brengen het niet tot vrucht. Dat in goede aarde, dat zijn zij,
die met een goed en vroom hart het woord gehoord hebbende, dat vasthouden en
vrucht dragen in volharding.
(20 jan.
1872)
Deze
gelijkenis van de zaaier en het zaad, die Ik eens vertelde aan Mijn discipelen
en aan het Mij omringende volk, is in de vorm zoals hij gegeven is gemakkelijk
te begrijpen, temeer omdat zelfs in het evangelie de voor die tijd passende
verklaring staat, zoals Ik die aan Mijn apostelen, doch niet aan het Mij
toehorende volk heb gegeven.
Volgens
deze verklaring is het zaad Mijn Woord. Waar dit op de wegvalt en vertrapt
wordt typeert het de onverschilligheid van diegenen die het horen, maar zich er
niet om bekommeren, het minachten en, alleen hun wereldse belangen huldigend,
er verder geen aandacht aan schenken. De rotsachtige grond waarop het zaad valt
typeert die harten die - zoals de geleerden en theologen - het zaad slechts in
zoverre opnemen als het in hun wetenschappelijk systeem past. Zo gauw echter
andere opvattingen bij hen gaan gelden, dan vindt dit zaad op de rotsachtige
grond geen, of zeer weinig voeding en moet verdorren.
Wanneer
het zaad tussen de doornen valt en daarmee opgroeit, wil dat zeggen, dat men
Mijn Woord slechts in zoverre gelooft en er naar leeft, als het zich laat
verenigen met de wereldse opvattingen. Is het daarmee in strijd of verlangt
Mijn Woord opoffering en verloochening, dan wordt het aan de kant gezet en
werpt derhalve ook geen vrucht af. Het blijft dan hoogstens bij mooie woorden,
maar tot daden komt het niet.
Tot zover
de verklaring, zoals Ik die reeds aan Mijn apostelen heb gegeven. Het komt er
nu op aan, hoe deze gelijkenis betrekking heeft op de tegenwoordige tijd en of
er niet nog een andere, belangrijker kant aan zit.
Voordat
we met deze uitleg verder willen gaan, moeten wij eerst de volgende vragen
beantwoorden: Wat is eigenlijk het zaad? Welk doel heeft het uitstrooien
daarvan en wat is de bedoeling van de zaaier zelf? - Pas na het beantwoorden
van deze vragen kan een juiste verklaring en bedoeling in geestelijke
overeenstemming volgen; want over het algemeen spreekt u heel wat woorden uit,
maar bent u zich toch niet bewust van haar diepe en geestelijke betekenis.
Slechts wie de diepste zin van de woorden en haar geestelijke overeenkomst
kent, beheerst zijn taal. Hij heeft de gave om door de mond tonen voort te
brengen, in geestelijke zin opgevat, en ieder woord dat uit zijn mond vloeit is
een straal van het geestelijke, dat in hem de ziel verlicht, vergeestelijkt en
haar trapsgewijs verder leidt tot aan de vereniging met Mij. Daarom is er
tussen praten en spreken een groot verschil. Men kan veel praten en toch niets
zeggen, terwijl de gewichtige betekenis van een geestelijk gesprek rijk aan
inhoud blijkt te zijn. Daarom moeten we dus allereerst met het woord
"zaad" beginnen
en zijn betekenis nader bekijken.
Zie, in het zaad ligt de oneindigheid. Uit de zaadkorrel ontstaan voortdurend
produkten van dezelfde soort als waar het zaad toe behoort. Zo was de
schepping van de materiële wereld daarop gebaseerd, dat Ik slechts eenmaal de
dingen afzonderlijk schiep. Ik legde in elk reeds de kiem tot verdere
voortplanting, zodat de eerste werking, het uit zichzelf ontwikkelen, in
eeuwigheid niet meer zal ophouden zolang de elementen bestaan, die in de
aardbodem en in de lucht voor de ontwikkeling van het zaad voorhanden zijn.
Zoals het
zaad van een boom alle kiemen voor zijn toekomstige bestemming in zich draagt,
zo is het ook bij Mijn Woord, dat als produkt van Mijn Geest voortdurend iets
nieuws verwekt, nimmer vergaat en eeuwig voortduurt. - Daarom sprak Johannes:
"In den beginne was het Woord en het Woord was God!"
Ook Ik
ben de zaadkorrel waaruit telkens en eeuwig weer iets goddelijks voort zal
komen. Waar dit Woord ergens als zaad valt, wekt het de grond waarop het viel
op tot activiteit - vaakblijvend, vaak slechts voorbijgaand.
Omdat Ik
echter ook de Zaaier ben, die Zijn zaad over de gehele schepping uitstrooit,
komt het ook voor - zoals in de gelijkenis is gezegd - dat niet alle zaden
gelijk gedijen. De een brengt meer, de ander minder en de derde totaal geen
vrucht voort. Ten eerste omdat zelfs de werelden van Mijn schepping met hun
bewoners niet allemaal op een en hetzelfde peil staan en ten tweede, omdat
overal de mensen hun vrije wil hebben om te doen en te laten wat hun goeddunkt.
Vandaar de verschillende geestelijke resultaten op alle hemellichamen en bij
alle mensen, en vandaar de langere of kortere weg, die alle geschapen wezens
moeten gaan om tot hun doel, tot vergeestelijking van hun ziel te komen.
Als
Zaaier strooi Ik Mijn zaad overal uit. Wordt dat met onverschilligheid
opgenomen, dan ligt de schuld bij die zielen zelf, wanneer zij dan door bittere
gebeurtenissen een harde leerschool moeten doormaken. Waar Mijn zaad in stenen
harten valt, waar het niet duurzaam kan zijn, omdat iedere lichte wereldlijke
wind het verwaait en geen spoor van hem achterlaat, daar zal ook deze hardheid
van hart met de tijd murw gemaakt worden. Waar Mijn zaad op een bodem met
doornen valt en met onkruid opgroeit, daar zal zijn lot gelijk zijn aan dat van
het onkruid, dat met de tijd uitgeroeid moet worden. Dan zal die mensen
helemaal niets meer resten dan het volkomen braak liggen van de akker in hun
harten, waarop niets blijvends kan voortkomen, noch kwaad, noch deugd. Alleen
daar, waar Mijn Woord in goede aarde valt, waar de harten reeds eerder door Mij
werden voorbereid, daar zal het zaad van Mijn Woord opkomen, bloeien en
vruchten dragen, waaraan anderen dan een voorbeeld kunnen nemen.
Mijn
woord dus, als zaad, werd en wordt nog dagelijks uitgezaaid om de mensen tot
ware mensen, Mij waardig, te maken, opdat zij als evenbeeld van Mijn goddelijke
Ik geleidelijk aan dat worden, waartoe Ik hen bestemd heb.
Te allen
tijde, vanaf Mijn levenswandel op aarde, werd door Mij en Mijn uitverkorenen
Mijn goddelijke Woord van liefde uitgezaaid. En omdat eertijds Mijn toehoorders
uit verschillend geaarde mensen bestonden, wilde Ik door de gelijkenis de één
zijn lichtvaardigheid, de ander zijn onverschilligheid en de derde zijn
verslaving aan de wereld laten zien en hen daarmee bewijzen wat het
eindresultaat is, wanneer men Mijn Woord slechts hoort en niet in daden omzet.
Wat Ik Mijn toehoorders en apostelen daar toeriep: "Wie oren heeft die
hore!", dat zeg Ik nu weer, daar Ik als Zaaier spoedig zal komen om de
oogst van Mijn zaad binnen te halen.
Mijn
Woord als geestelijk zaad tot eeuwige gelukzaligheid is nu meer dan ooit op
alle wegen vertrapt en door de vogels opgegeten, waarvan laatstgenoemden zich
het Woord alleen voor hún interesse wilden toeëigenen. Het is allang op te
steenachtige bodems van egoïstische harten gevallen, waar het, zonder voeding,
verdorren moet. En waar nog hier en daar een halmpje bloeit, staat het tussen
de geneugten van de wereld in, waar het slechts zolang geduld en verzorgd wordt
als met de opvattingen van de wereld overeenstemt. Vraagt het echter offers,
dan wordt het door groot en klein over boord geworpen.
Er zijn
maar weinigen, die ondanks alle geschillen, strijden en lijden Mijn Woord in hun hart bewaren, het
zorgvuldig onderhouden en het ook in daden omzetten. Zoals Ik eens zei dat
velen geroepen zijn om zich door het zaad van Mijn goddelijk Woord na dit korte
bestaan op aarde in het hiernamaals een blijvende zaligheid te verwerven, zo
zijn er onder deze vele geroepenen maar weinig uitverkorenen om de zegepalm te
verkrijgen, die Ik zelf eens door het kruis en aan het kruis heb verworven.
Ik diende
de mensheid als voorbeeld. Zoals Mijn leven zich niet onderscheidde door een
voorname geboorte en andere gunstige omstandigheden en Ik tenslotte voor de
menigte als misdadiger aan de schandpaal Mijn aardse leven moest beëindigen,
evenzo vergaat het allen die Mij zullen volgen. Ook zij zullen vervolgd,
veracht en mishandeld worden. Zoals echter Mijn opstanding en later de
terugkeer in Mijn rijk alle plannen van de mensen te niet deden en Ik
vergeestelijkt in Mijn hemelen aankwam, zo zullen ook diegenen die hun hart als
vruchtbare bodem voor Mijn woorden aanboden, eens oogsten wat Ik hier in hun
borst gezaaid heb. Zij zullen beloond worden door het bewustzijn gestreden,
geleden, maar ook overwonnen te hebben. Zij zullen het loon ontvangen omdat zij
nooit - zoals onbezorgde wandelaars - Mijn op hun weg gestrooide liefdeszaad
vertrapten, noch hun hart tot steen lieten worden, noch omwille van wereldlijke
geneugten, die de doornen voor het geestelijke zijn, de ontkiemende vrucht verwaarloosd
hebben. Zij zullen als een vruchtbare bodem goede vruchten voortbrengen, zoals
ook Ik eens zei: "Aan hun vruchten zult gij ze herkennen!"
Zo is het
gezaaide rijp geworden, zodat eindelijk het kaf van het koren gescheiden wordt,
de doornen en distels een reiniging als door vuur ondergaan en het rijpe koren
in Mijn schuren gebracht wordt. Het begin van de schifting ziet u reeds overal.
Ik kom om verantwoording te vragen over Mijn uitgestrooid zaad. - Loon naar
werken!
Mijn
Woord is goddelijk zaad, is zaad van de eeuwigheid voor de eeuwigheid. Ook al
wordt het zaad geminacht, ook al wordt het met voeten getreden, ook al groeit
het tussen doornen op, - steeds blijft de goddelijke kiem, en één zaadkorrel is
voldoende, om het goede in overvloed op te wekken en over de wereld uit te
storten. Vandaar dat het niets uitmaakt, ook al werden duizenden zaadkorrels
tevergeefs uitgestrooid. Die korrels, die in goede aarde, in gelovige harten
vielen, zullen licht verspreiden over diegenen die in de duisternis zijn
gebleven. En zo zal nooit vernietigd worden wat Ik als Schepper schiep, wat Ik
als Jezus door de kruisdood bezegelde en wat Ik thans binnen korte tijd als
Oogster van de geestelijke velden zal binnenhalen. Ook al zal de oogst gering
zijn, dan ligt juist in het kleine het bewijs dat het grote nooit verwelkt en
vergaat, als het, in het kleinste ingekapseld, in staat is om de grootste
uitwerking voort te brengen.
Daarom
laat ook u uw harten niet verstenen, niet met onkruid en distels begroeien!
Houd ze steeds gereed, om Mijn Woord, dat op zulke verschillende manieren uw
ziel verkwikt, ook daadwerkelijk te laten ontkiemen, opdat u niet het lot deelt
met diegenen die Mijn Woord alleen oppervlakkig opnemen en dan, als het op
daden aankomt, bewijzen, dat het zaad slechts aan de oppervlakte is blijven
kleven en er nooit dieper is binnen gedrongen!
Bedenk
goed: een zaaier zaait, om eens ook te oogsten! De tijd van de oogst komt
naderbij! Zorg dat ook u gereed bent om in Mijn schuren te worden opgenomen,
zodat u niet met de doornen en distels de langere weg naar verbetering moet
gaan!
Daarom:
Wie oren heeft, die hore, zolang er nog tijd is! Amen.
12
Zondag Estomihi
De genezing van een blinde
Luc.
18,35-43: Het geschiedde nu, toen Hij in de nabijheid van Jericho kwam, dat een
blinde aan de weg zat te bedelen. Toen deze hoorde, dat er een schare
voorbijging, vroeg hij, wat dit was. En zij vertelden hem, dat Jezus de
Nazareeër voorbijkwam. En hij riep en zeide: Jezus, Zoon van David, heb medelijden
met mij! En die vooraan liepen, bestraften hem, dat hij zwijgen zou. Maar hij
schreeuwde deste meer: Zoon van David, heb medelijden met mij! Jezus nu stond
stil en liet hem bij Zich brengen. Toen hij naderbij gekomen was, vroeg Hij
hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? Hij zeide: Here, dat ik ziende worde! En
Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden. En terstond werd
hij ziende en hij volgde Hem, God lovende. En al het volk zag het en gaf Gode
lof.
(21 jan.
1872)
Hier hebt
u een voorbeeld, hoe het vaste geloof van een blinde in Mijn almacht hem het
licht van zijn ogen heeft teruggegeven. Hoeveel blinden zijn er tegenwoordig op
uw aarde, die allen het licht erg nodig hebben en toch zijn er onder hen maar
weinigen, die de drang voelen om het gezichtsvermogen terug te krijgen. De
meesten zijn met hun geestelijke blindheid tevreden en zijn er net zo aan
gewend geraakt als een blindgeborene, die, omdat hem het gezichtsvermogen vanaf
de geboorte ontbreekt, zijn overige zintuigen en in het bijzonder de tastzin,
zó verfijnd en geperfectioneerd heeft, dat deze laatste de eerste bijna
helemaal vervangt. Zij zijn met hun toestand tevreden, omdat zij geen betere
kennen. Zij klagen niet over het verlies van hun gezichtsvermogen, omdat ze geen
idee hebben van wat het licht en zijn werking eigenlijk is.
Zoals
deze blindgeborenen materieel gezien op deze manier voortleven, zo leven
duizenden mensen in geestelijke zin voort. Door opvoeding en omstandigheden
werd hun niets verteld over het geestelijk licht of over hogere graden van
inzicht, zelfs niet met betrekking tot het materiële. Voor hen bestaan alleen
begrippen van de materie. Zij geloven dat alles materie is, dat de materie de
eigenlijke wereld zou zijn, dat uit de materie alles zou worden geboren en dat
alles weer zou terugkeren naar de materie.
Tot deze
stokblinden behoren ook die geleerden en natuurvorsers, die zichzelf door de
verkeerde richting van hun studie van het laatste vonkje geestelijk licht
beroofd hebben. De eerstgenoemden zijn blind en weten niet waarom, - de
laatsten willen blind zijn omdat het licht, wanneer dit bij hen zou
binnendringen, niet zou overeenstemmen met hun denk - en leefwijze.
Behalve
degenen, die met hun blindheid tevreden zijn, is er nog een ander soort blinden
die de wens koesteren om ziende te worden. Dat zijn diegenen, die zoals de
blinde bedelaar aan de levensweg zitten en de voorbijgangers, wanneer zij deze
door het rumoer gewaar worden, om geestelijk voedsel vragen, opdat hun
blindheid Of dragelijk Of geheel genezen mag worden.
Dergelijke
blinden zijn die mensen, die tijdens hun levenswandel op veel gestoten zijn,
wat hen tot nadenken zette en waarover zij graag licht en uitleg zouden willen
hebben, maar die niet in staat zijn zichzelf uit de duisternis te bevrijden.
Het is dat soort mensen dat religieuze ceremoniën huldigt, waaraan zij méér
waarde hechten dan ze werkelijk hebben. In sommige gevallen voelen zij zeer
goed dat boven deze cultus toch nog iets hogers, iets geestelijks is, dat hun
werkelijke troost zou kunnen geven in die gevallen, waar de menselijke wijsheid
hen in de steek laat.
Deze
mensen zitten aan de grote levensweg van de geesten, die allen op weg zijn
vorderingen te maken. Zij zijn het die als bedelaars om geestelijke aalmoezen
vragen, opdat ook zij op de aardbodem, waar het lot hen geplaatst heeft, niet
eeuwig blijven vastzitten, maar dat zij de geestelijke reis kunnen aanvaarden,
die anderen ten deel viel, die zij aan zich voorbij voelen gaan. Velen trekken
over deze grote weg van de geestelijke voortgang; maar niet iedereen voelt zich
geroepen en aangespoord om de smekenden te helpen. Zoals ook niet iedereen een
bedelaar aalmoezen geeft, maar alleen diegenen die het begrip van de
naastenliefde beter hebben verstaan. Zo wordt deze geestelijke bedelaars maar
een karig levensonderhoud gegeven, omdat niemand - zij het uit gebrek aan
kracht of uit gebrek aan kennis - de vragenden dat kan geven wat zij eigenlijk
verlangen, dat wil zeggen het geestelijke zien, dat slechts weinigen van de voorbijgangers
helemaal bezitten.
Opdat
echter juist aan dezen, die naar goddelijke spijs hongeren en reikhalzend
uitzien naar het licht der waarheid, hun wens vervuld zal worden, en dus het
gezicht weergegeven zal worden aan diegenen, die met onwankelbaar vertrouwen
allang op Mij wachten totdat Ik zelf, als de grote Lichtbrenger, hen dàt
volledig geven zou, wat anderen hen slechts gedeeltelijk konden aanreiken -
daarom heb Ik Mijzelf op weg begeven.
Zoals de
bedelaar te Jericho Mijn stem van verre herkende en Mij smekend aanriep:
"Zoon van David, heb medelijden met mij!", evenzo roepen velen Mij in
hun zielenood aan en wel met het volste vertrouwen, dat Ik hun smeken zal
verhoren. Aan dezen kan Ik dan al Mijn genadelicht geven; want hun geloof heeft
hen geholpen. Zij waren er vast van overtuigd dat Ik Diegene ben, die hen
geestelijk licht kan brengen en hen de ware weg der zaligheid kan wijzen. Deze
maak Ik ziende en leg hun de woorden in het hart: "Word ziende, uw geloof
heeft u geholpen!"
U, Mijn
kinderen, die allen zulke blinden waart, herkende Ik uit velen, omdat u Mij
vanuit een innerlijke drang en behoefte allang hebt gezocht en hebt aangevoeld,
dat de christelijke geloofskennis, zoals die u is aangeleerd, niet voldoende is
om in alle voorvallen in het menselijk leven steeds de juiste troost te geven.
Ik liet u
zoveel bittere geneesmiddelen proeven om u des te sneller te genezen van de
verkeerde en valse opvattingen, die de wereld in u gelegd heeft. Door moeilijke
omstandigheden voedde Ik u op tot voorvechters van Mijn leer, zoals deze nu
spoedig over de hele aarde als enige zal erkend worden, opdat u niet alleen
door woorden, maar ook door daden dat bewijzen moet, wat de woorden getuigen.
Enkelen
van u schonk Ik de gave om Mijn stem direkt in hun innerlijk te vernemen, opdat
Mijn eigenlijke leer, zoals Ik die voor het hele universum als eeuwig blijvend
heb opgesteld, niet weer vervalst en anders uitgelegd zal worden, dan Ik haar
tijdens Mijn levenswandel op aarde aan Mijn discipelen heb gegeven.
Destijds
moest Ik Mijn Woord voor en hen voor de volgende generaties in gelijkenissen of
in mystieke uitspraken hullen; want Ik wist wat de volgende generaties met deze
woorden zouden doen. Ik wist hoe vele omwentelingen Mijn Woord in het sociale
leven zou oproepen en hoe vele vervolgingen en onschuldige offers het Mijn
aanhangers zou kosten. Opdat de vijanden, ondanks al hun ijver om de kern van
Mijn leer te vernietigen, tot op de huidige dag alleen maar aan haar schil
zouden knagen, sprak Ik in gelijkenissen.
In deze
tijd, nu de mensheid rijp is geworden, en in plaats van slechts hier en daar
iets uit het huidige godsdienstige gebouw te verwijderen, geneigd is om het
hele gebouw met zijn bewoners omver te gooien, is het tijdstip gekomen waarop
zuivere wijn in het algemeen genomen niet meer schadelijk is, maar voor de
meerderheid alleen versterkend kan werken. Nu zijn de blinden aan de grote weg
naar Mijn geestesrijk geschikt om het licht te ontvangen, dat allang in grote
hoeveelheden op hen neerstroomt. Nu is het tijdstip gekomen waarop het grote
gebouw van de priesterheerschappij - zoals eens de muur van Jericho door de
bazuinstoten van Mijn goddelijke leer omver geworpen wordt, opdat de wachtende
blinden achter deze muren het vrije uitzicht zullen krijgen over het dal van de
Jordaan, in wiens golven Ik Mij eens liet dopen en waar de stem uit de hemel
klonk: "Deze is Mijn Zoon, in wie Ik Mijn welbehagen heb!"
Zo moet
ook u nu door Mijn Woord en Mijn licht uit de eeuwige bron van de
onuitputtelijke stroom van Mijn genade gedoopt en ziende worden, opdat ook Ik
kan uitroepen: U bent Mijn kinderen, in wie Ik Mijn welbehagen heb! U bent
diegenen, die gedoopt met Mijn Geest en begiftigd met het geestelijke zien, aan
de blinden die aan de weg des levens zitten en u aanspreken, het licht hebt
door te geven, dat Ik u in zo'n grote overvloed en reeds sedert lange tijd heb
gegeven.
Bereid u
voor om waardige leerlingen van de Timmermanszoon, de Leraar en Verzoener aan
het kruis en van de God en Vader te zijn, die ver boven alle ruimten uit met
grote, helder lichtende letters Zijn twee liefdewetten in de hele schepping
heeft gegrift.
Bereid u voor om licht te
verspreiden waar blinden u daar om vragen, opdat ook zij de genade deelachtig
mogen worden, opdat zij door direkte mededeling langs de kortste weg ervaren,
wat anderen pas zeer laat, na veel moeite en tegenspoed hebben erkend, namelijk
dat Ik - de Heer en Schepper van al wat bestaat - ook de Vader ben, die de
smekende nooit iets weigert wanneer het goed voor hem is en die graag de blinde
de ogen opent, zodat hij zijn Vader in de eenvoud van Jezus en in de
heerlijkheid van de Schepper moge erkennen en eren! Amen.
13
Zondag Invocavit
De verzoeking in de woestijn
Matth. 4,
1-11: Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te
worden door de duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast
had, kreeg Hij ten laatste honger. En de verzoeker kwam en zeide tot Hem:
Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan, dat deze stenen broden worden. Maar Hij
antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens
leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. Toen nam de duivel
Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak des
tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar
beneden; er staat immers geschreven: Aan Zijn engelen zal Hij opdracht geven
aangaande u, en op handen zullen zij u dragen, opdat Gij uw voet niet aan een
steen stoot. Jezus zeide tot Hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw
God, niet verzoeken. Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en
hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot
Hem: Dit alles zal ik u geven, indien Gij u onderwerpt en mij aanbidt. Toen zeide
Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult
gij aanbidden en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem met rust en zie,
engelen kwamen en dienden Hem.
(21 jan.
1872)
Dit
hoofdstuk gaat over Mijn verzoeking door satan tijdens Mijn levenswandel op
aarde. Zoals deze verzoeking door satan in de evangeliën van Mijn apostelen
staat opgetekend, moet deze niet letterlijk opgevat worden; want het is
vanzelfsprekend dat satan Mij wel kende en in Jezus zijn Heer zag. Derhalve zou
het ook geen verzoeking van zijn kant zijn geweest Mij aan te sporen, dat Ik
uit stenen brood zou
maken - daar hij wel wist dat Ik bij machte was nog heel
andere dingen te doen -, of Mij aan te raden dat Ik Mij van de kantelen van de
tempel naar beneden zou werpen en er zou Mij, indien Ik Gods Zoon was, geen
kwaad kunnen overkomen. Hij wist, toen hij Mij door de lucht vanuit de woestijn
tot op de kantelen voerde, dat Ik noch de aarde geheel toebehoor, noch dat de
aantrekkingskracht van deze planeet enige uitwerking op Mij zou kunnen hebben,
wanneer Ik dat niet zou willen.
Of toen
hij Mij op een berg leidde en Mij daar alles aanbood wat Mijn menselijk oog van
daaruit zag, wist de satan goed dat hij zijn Heer en Schepper niet de nietige
rijken van uw duistere aarde of de hele aarde zelf zou kunnen aanbieden; want
hij kon Mijn onmetelijke scheppingsrijk als geen andere geest met zijn
geestelijke ogen overzien.
U ziet,
dat de woordelijke verklaring van deze passages - zoals zij in het evangelie
opgetekend staan - niet de verklaring kan zijn die uit deze woorden moet worden
opgemaakt. De zin van deze verzoeking en haar betekenis ligt dieper en heel
ergens anders! Want deze verzoekingen, zoals ze in het evangelie beschreven
staan, zijn misschien wel zo voor de mensen, maar voor de God en Schepper van
al het eindige - al is Hij ook in mensengestalte - kunnen zij nooit en te
nimmer iets dergelijks zijn en worden.
Zie,
wanneer bij u een student zich op een examen voorbereidt, dan trekt hij zich
gewoonlijk meer dan anders terug in zijn kamertje en studeert daar dagen en
nachten lang. Hij ontzegt zich daarvoor veel werelds genot, hetzij in eten en
drinken of in andere ontspanningen, opdat in het eerste geval de maag niet
teveel invloed op zijn geest uitoefent en in het tweede geval de ontspanning
zijn geest niet afleidt, terwijl hij zich voor zijn studie moet concentreren.
Wat ieder
mens doet, die zich op een belangrijke stap in het leven voorbereidt, dat deed
ook Ik!. Nadat de tijd was aangebroken waarop Ik Mijn taak als leraar zou
beginnen - namelijk als mens, in een lichaam als omhulsel van Mijn
Goddelijkheid -, moest ook Ik Mij concentreren en Mijn lichamelijk voedsel tot
het meest noodzakelijke terugbrengen, omdat Mijn Geest met het geestelijke en
het eeuwige bezig wilde zijn en niet beïnvloed mocht worden door de materie.
Mijn
aardse mens vastte, terwijl Mijn geestelijke alle zaligheden in overvloed
genoot, waartoe slechts een geestelijk wezen in staat is, dat met voorbijgaan
aan al het grote en machtige, zich uit liefde voor de door Hem geschapen wezens
en geesten wil opofferen.
Op die
momenten kwamen alle invloeden van de menselijke hartstochten op Mij af.
Alleen daardoor, dat Ik geheel mens werd en het Goddelijke zich in Mijn
binnenste terugtrok, kon Ik Mijn geesten het voorbeeld geven, hoe men kan
zegevieren en hoe men alle aanvechtingen kan weerstaan. Ik wilde door deze
proef allen als eeuwig voorbeeld voorgaan en hen laten begrijpen, dat diegene,
die Mijn kind wil worden, dit alleen kan bereiken door de overwinning op de
sterke kwade invloeden.
De honger
was het eerste, wat Mij als aardse mens hinderde. De overwinning daarover staat
in de woorden waarmee Ik de duivel geantwoord heb, toen hij zijn eerste aanbod
deed, welke luiden: "De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder
woord, dat komt uit de mond van God." Met andere woorden wil dat zeggen:
Wanneer lijfelijke lusten de mensenziel bestormen, dan zal hij aan deze spreuk
denken, omdat namelijk het geestelijke, innerlijke ik van de mens in de eerste plaats
gevoed, verzorgd en opgevoed moet worden, ook al gaat dat zelfs ten koste van
het lichaam. De uitspraak die Ik tot de duivel richtte luidt voor u aldus:
"Bedenk steeds dat u geschapen bent ter vervolmaking van uw ziel en niet
om uw lichaam te verzorgen!"
De tweede
figuurlijk voorgestelde poging van de duivel bestond daarin, de goddelijke
macht die in Mij woonde, te verleiden. Dat wil met andere woorden zeggen: De
begeerte kwam over Mij om met Mijn goddelijke eigenschappen te gaan pochen.
Deze
verzoeking is te vergelijken met die van een mens, die uitgerust met grote
bekwaamheden en kennis, ja begiftigd met goddelijke macht in staat is om
dingen tot stand te brengen, die andere mensen niet kunnen en die hun daarom
wel wonderen moeten lijken. Als hij dergelijke eigenschappen dan niet gebruikt,
om zijn medemensen te helpen of om de heerlijkheid van de Gever te vergroten,
maar deze misbruikt om ermee te pronken.
Hierbij hoort Mijn tweede antwoord aan de satan:
"Gij zult uw Heer en God niet beproeven!" Dat wil zeggen: "Gij
zult u niet aan de waan overgeven dat de Heer, ofschoon Hij u macht verleent,
niet ook in staat zou zijn om u deze te ontnemen, zodra u deze tot uw eigen en
niet tot Zijn doel wilt gebruiken!" Een dergelijke wens is een zich
verheffen boven de eigen menselijke bekwaamheden, is misbruik maken van een
goddelijk geschenk, dat bij succes niet de deemoed, maar slechts de hoogmoed
zou voeden. Satan probeerde Mijn menselijke ijdelheid op te wekken en geloofde
dat Ik misschien deze nederige plaats, waarin naar Mijn mening alleen het
slagen van Mijn grote plan besloten lag, zou verlaten.
Het derde
verzoek was Mijn heerszucht op te wekken; want in het menselijk hart liggen als
basis voor alle anderen deze drie meest sterke hartstochten: ten eerste de hang
naar een lichamelijk luxueus leven, ten tweede de wens om méér te zijn dan een
ander - dat wil zeggen: door een sociaal schitterende plaats in te nemen waarin
de middelen liggen ter bevrediging van de eerste hartstocht -, en eindelijk ten
derde de zucht om in plaats van te gehoorzamen te kunnen heersen, om in plaats
van de laatste de eerste te willen zijn, die anderen wetten voorschrijft,
terwijl hij zichzelf boven iedere wet heeft verheven en zich aan het nakomen
van ook maar de geringste wet heeft onttrokken.
Op deze
derde poging van de satan luidde het antwoord: "Ga weg, satan; er staat
immers geschreven: De Here uw God zult gij aanbidden en Hem alleen
dienen!" Dat betekent met andere woorden: Weg met deze lage hartstocht van
heerszucht, die alle andere hartstochten tot gevolg heeft, zoals hoogmoed,
wraakzucht, toorn en vergelding! Het geestelijke in de mens gebied deemoed,
liefde, vergeving en broederliefde. Het geestelijke, dat God de mens in het
hart heeft gelegd, verlangt van u dat u zult afdalen, de kleinste zult worden
en alle anderen zult willen dienen, - wanneer u eens over grote dingen gesteld
wilt worden. U zult de wens om de anderen aan u te onderwerpen volledig moeten
opgeven. U zult leren gehoorzamen, om eens te kunnen bevelen, maar dan niet
bevelen met rechterlijke woorden, maar bevelen met liefde, met geduld en met de
overtuiging, dat alleen langs deze weg het bevel nooit hard overkomt en
nauwkeurig wordt opgevolgd, omdat de gehoorzame eveneens inziet, dat dit alles
alleen voor zijn bestwil is. Op die manier dient dan de mens zijn God en Heer,
waarbij hij, Mijn voorbeeld navolgend, in het kleinste en in het nederigste de
grootste resultaten zal bereiken.
Zoals Ik
als mens dus zelf eens alle menselijke hartstochten moest bevechten, die Ik als
Schepper opzettelijk in uw natuur heb gelegd, evenzo moet ook u, wanneer u Mij
wilt navolgen, hetzelfde doen. De machtige drang van het lichamelijk goede
luxueuze leven moet u bestrijden, u moet al deze genietingen aan een hoger doel
ondergeschikt maken, u bevrijden van bindingen die uw ziel vleugellam maken. U
moet de ijdelheid - als eerste leugenaar - uit u verbannen, omdat zij uw eigen
beeld mooier voorstelt dan het is en driften van de slechtste soort met
spitsvondige wijsheid verontschuldigt, waardoor u dan vaak gelooft, meer en
beter te zijn dan u in werkelijkheid bent, - hetgeen u natuurlijk in uw
vooruitgang moet hinderen.
Overschat
uw eigen krachten niet! Dunk u zwak en onwaardig om in geloof en vertrouwen op
Mij sterk te worden, dan zal de derde slechte eigenschap, de heerszucht, u niet
overmannen en u niet tot slaaf van uzelf maken! Er is niets slechters in de
wereld, dan steeds de eigendunk te hebben iets beter te zijn dan anderen en om
steeds te proberen iedere druk van gehoorzaamheid te ontwijken en altijd over
de schouders van anderen omhoog te klimmen, waarbij dan de één enkel heer, en
de anderen slaven zijn. Om te heersen over anderen zijn heel andere
eigenschappen nodig dan die, welke nu op uw aarde naar heerschappij over hun
medemensen streven. Kijk maar naar Mijzelf, om een goede maatstaf te hebben!
Hoe heers Ik? Heers Ik met geweld? Heers Ik door onmiddellijke bestraffing of
door onverbiddelijk rechterschap over gevallenen en verdwaalden? Zeker niet!
Zoals u Mij kent, kunt u zien dat Ik alleen door en met Mijn alles omvattende
liefde heers, dat vergeving Mijn eerste principe is en dat Ik niet diegene
vervolg die misschien buiten zijn schuld dwaalt, maar hem geduldig alle
middelen op zijn weg zal zetten, opdat hij zich zal beteren.
Al het
kwaad dat zich in de wereld ogenschijnlijk als zodanig laat aanzien is niet
door Mij geschapen, maar een produkt van het misbruik van de vrije wil van de
kant van de mensen. Zij kunnen als vrije schepselen doen wat zij willen, maar
moeten de gevolgen daarvan ook alleen aan zichzelf toeschrijven, - zoals Ik in
het Woord over de waarheid zei: Er is slechts één waarheid en wie daartegen
zondigt moet de gevolgen van de leugen voelen!
Zo is dit
evangelie een voorbeeld, hoe Ik als mens ondanks Mijn hoge machtspositie de
hartstochten met kracht bestreed, om u en alle geesten te laten zien dat het
kwaad, ook al heb Ik het in de wereld toegelaten, toch slechts ten goede, tot
vooruitgang dient.
God
alleen zult u dienen; u dient Hem echter alleen wanneer u de grote
liefdegeboden onderhoudt, die u ertoe zullen aansporen om uw lichaam te
beheersen en om de slechte ziele eigenschappen van ijdelheid en heerszucht te
bestrijden. Alleen door verloochening en bestrijding van deze sterke drang van
uw menselijke natuur zult u eens in Mijn rijk begrijpen wat het betekent om
over veel geplaatst te worden, of wat de spreuk betekent: "Wie zich zelf
vernedert, zal verhoogd worden!"
Ook daar
zult u deze gelijksoortige eigenschappen weer aantreffen, - de eerste weliswaar
niet in materieel, maar in geestelijk opzicht, dat wil zeggen: als begeerte
alles te willen weten en begrijpen. De andere twee eigenschappen zullen in het
hiernamaals machtiger dan hier in u naar voren treden; want daar is het
bewustzijn van een kracht nog groter dan hier. Dat kunt u duidelijk zien aan
Lucifer en zijn scharen, die eveneens in het bewustzijn van hun kracht - het
evenwicht verloren, van deemoed omsloegen naar overmoed en daarna als satan
zelf zelfs over Mij wilden heersen.
Om daar
de juiste maat te weten hoe en wanneer men zijn krachten gebruiken mag, om te
begrijpen hoeveel kennis bij iedere opdracht noodzakelijk zal zijn, om te weten
dat men in het hiernamaals, ofschoon men over veel geplaatst wordt, toch het
geringste wezen waarmee men in aanraking komt tot dienaar moet zijn, - daartoe
moeten deze hartstochten reeds hier in dit beproevingsleven bestreden en bedwongen
worden, opdat men ook in die omstandigheden, van grotere macht voorzien, hun
heer kan zijn.
Neemt u
daarom Mijn woorden ter harte! U kent niet de helft van uw missie, u kent nog
voor geen derde deel uw eigen natuur en u weet al helemaal niet waarom u zo en
niet anders geschapen bent. U hebt nog heel veel last van staar aan uw ogen.
Het licht van Mijn wijsheid kan nog niet tot uw binnenste doordringen,
hoogstens roert af en toe een vonkje liefde uw hart en laat u voelen dat er nog
iets hogers, iets groters bestaat. Maar nauwelijks verlicht deze lichtstraal
het binnenkamertje van uw hart, of deze drie hartstochten - egoïsme, ijdelheid
en heerszucht -, verduisteren dit weer. Zij fluisteren u duizend uitvluchten in
het oor: "Ja, men kan zich toch niet helemaal van de wereld
losmaken!?", "Ja, zo kan men niet leven!", "Ja, zo is de
wereld nu eenmaal gemaakt!" enz., - enkel uitvluchten van traagheid, omdat
u allen weliswaar toehoorders van Mijn woorden bent, maar geen daders wilt
worden!
Juist nu,
waar u van zondag tot zondag Mijn evangelie wordt uitgelegd zoals u het nog
nooit hebt gehoord, juist nu zou Ik u tot nadenken over Mijn menswording willen
dwingen, opdat u haar omvang en belang enigszins zou mogen erkennen en inzien
wat het betekenen wil: God, de Schepper van de hele oneindigheid, daalde naar
uw aarde af en nog wel in de nederigste omstandigheden. Hij liet zich door u,
verdwaalde en blinde schepselen vervolgen en zelfs lichamelijk kruisigen! Hij
maakte alle fasen van uw leven door, bestreed de menselijke hartstochten om
juist aan u en alle geesten als lichtend voorbeeld voor alle tijden voorop te
gaan. Hij liet zien dat, wil men geestelijk op Hem gelijken, men ook het
geestelijke als het hoogste moet achten en daaraan al het andere onderwerpen,
om zo de meest machtige hartstochten te bestrijden en eens waardig te worden
ook andere geesten als voorganger en leider te dienen en door de daad te
bewijzen, dat de mens niet alleen van het materiële, maar bovenal van
geestelijk voedsel leeft. Hij liet zien dat men God in Zijn genade niet moet
beproeven, maar dat men, Zijn twee liefdegeboden onderhoudend, zichzelf en
anderen daarheen leidt, waar Hij, de Vader van allen, u reeds lang wilde
hebben, namelijk: in Zijn rijk als Zijn waardige kinderen. Amen.
14
Zondag Reminiscere
De verheerlijking van Jezus
Matth.
17, 1-13: En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus en zijn broeder
Johannes mede en Hij leidde hen een hoge berg op, in de eenzaamheid. En Zijn
gedaante veranderde voor hun ogen en Zijn gelaat straalde gelijk de zon en Zijn
klederen werden wit als het licht. En zie, hun verschenen Mozes en Elia, die
met Hem spraken. Petrus antwoordde en zeide tot Jezus: Here, het is goed, dat
wij hier zijn; indien Gij het wilt, zal ik hier drie tenten opslaan, voor U
één, en voor Mozes één, en voor Elia één. Terwijl hij nog sprak, zie, daar
overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze
is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb, hoort naar Hem! Toen
de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich op hun aangezicht ter aarde en
werden zeer bevreesd. En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zeide: Staat op
en weest niet bevreesd. Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan
Jezus alleen. En terwijl zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun, zeggende:
Vertelt niemand dit gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de doden is
opgewekt. En de discipelen vroegen Hem en zeiden: Hoe kunnen dan de
schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen? Hij antwoordde en zeide:
Elia zal wel komen en alles herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen
is en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. Zó zal
ook de Zoon des mensen door hen moeten lijden. Toen begrepen de discipelen, dat
Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had.
(25 jan.
1872)
Hier
heeft u weer een voorval uit Mijn aardse levenswandel, dat diepe en hemelse
betekenissen in zich bergt en, zoals. eens voor de discipelen die Mij
begeleidden, ook voor u en de hele mensheid een betekenisvolle gebeurtenis is,
die in zijn geestelijke overeenkomst van grote draagwijdte is voor de toekomst
die u tegemoet gaat. Wij willen dit voorval overdenken en verduidelijken wat
het in die tijd voor Mijn discipelen voor een betekenis had, om daarna over te
gaan tot zijn geestelijke, grote overeenkomst: hoe, wanneer en waar het zich in
de huidige tijd herhaalt en hoe het nu als herscheppingswerk net zo'n
uitwerking zal hebben als eens op de drie discipelen, die Mij begeleidden en op
hun verdere levens - en handelswijze.
Het
evangelie zegt dat Ik Mijn discipelen Petrus, Jakobus en Johannes mee nam een
berg op. Daar zagen zij Mij verheerlijkt, dat wil zeggen: zij zagen Mij met hun
geestelijke ogen als Diegene die Ik eigenlijk ben, was en zal zijn. Zij zagen
Mij voor zich als een hoge geest, wiens kleed, de waarheid, overeenkomstig wit
was en wiens aangezicht straalde als de zon, dat wil zeggen: straalde van
liefde. Zij zagen daarnaast de twee machtige steunpilaren van Mijn gehele
toekomstige leerschool, die het meeste er toe bijdroegen om Mijn werk te
verlichten en die de voorlopers en wegbereiders waren, - zij zagen Mozes en
Elia, met wie Ik sprak. Verder hoorden zij een stem vanuit een wolk de woorden
spreken, die eveneens bij Mijn doop in de Jordaan hadden geklonken: "Deze
is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb; luistert naar Hem!"
Dit
gezicht, dat door Mij aan de drie discipelen werd gegeven, had ten doel hun een
voorproef te geven van hun eigen bestemming. Petrus, die Ik de "Rots"
noemde waarop Ik Mijn kerk wilde bouwen, had een soortgelijke opdracht als eens
Mozes, die het joodse volk op Mijn komst voorbereidde. Hij gaf hun wetten en
gedragsregels, die het joodse volk gemakkelijker kon aannemen dan ieder ander,
om het tot uitverkoren volk te maken, in wiens midden Ik besloten was neer te
dalen op uw aarde.
Zoals
Elia, na zijn hernieuwde incarnatie in de menselijke vorm als Johannes de Doper
in het kleine hetzelfde voltrok wat Mozes in het groot moest bewerken, zo was
Johannes, Mijn geliefde leerling, bestemd - door zijn speciale werken en
doordat juist hij langer in leven bleef dan al zijn overige medediscipelen -,
nog tijdens zijn laatste jaren in zijn openbaring aan de wereld haar
geestelijke weg tot aan de loutering vooruit te beschrijven en om een
getuigenis achter te laten dat de wetten - het zij morele of fysieke -, niet
met voeten getreden mogen worden.
Deze discipelen als nog levenden en Mozes en Elia als
gestorvenen werd het gegund getuige te zijn en Mij in Mijn volle heerlijkheid
te aanschouwen, Mij als Diegene te erkennen voor wiens grote geestelijke rijk
zij alles moesten opofferen, om de duurzaamheid van Mijn werk te grondvesten.
Zij zagen
Mij in die glorie, die een menselijk hart in zijn aardse omhulsel slechts
enkele ogenblikken kan verdragen, en juist deze nooit vermoede zaligheid en
vreugde was aanleiding voor Petrus om uit te roepen: "Heer, het is goed
hier te zijn; indien Gij wilt, zullen wij hier drie tenten opslaan!"
Maar,
omdat zulke momenten slechts als opwekking, aanmoediging en versterking dienen,
wanneer gevaar dreigt of wankelmoedigheid het hart besluipt, waren zij van
korte duur. Opdat zij echter van duurzame werking zouden blijven in de
herinnering, weerklonken nog vanuit de witte wolk, als geestelijke
overschaduwing van Mijn persoon, die geheimzinnige, belangrijke woorden:
"Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb; luistert naar
Hem!" De stem raadde Mijn discipelen dus aan om nog meer aandacht aan Mijn
woorden te schenken en deze diep in het hart te prenten, opdat eens uit hen de
groene boom des levens zal opgroeien, die de hele mensheid beschermend in zij
n schaduw zal verzamelen, waar zij beschutting en weerstand zal vinden tegen
alle leed en onrecht.
De reden,
dat Ik de discipelen opdracht gaf om over dit voorval te zwijgen totdat Ik Mijn
leerstelsel met Mijn opstanding bekroond zou hebben, bestaat daarin, dat de
andere discipelen aan het gezicht getwijfeld of het niet begrepen zouden
hebben. Ook Mijn discipelen hadden, zoals alle mensen, niet hetzelfde
bevattingsvermogen.
Dit was
de eigenlijke toedracht van dit indrukwekkende gebeuren, dat zich ook nu moet
herhalen.
Wat in
die tijd Mozes deed, die het joodse volk op Mijn leer voorbereidde, dat is
later eveneens door Petrus als grondvester van de kerk gebeurd. Wat Elia als
Johannes de Doper toentertijd was, is in uw tijd de schare van die mannen
geweest, die de op Petrus gegrondveste kerk moesten reinigen en louteren, opdat
zij de eigenlijke, geestelijke waarde niet helemaal zou verliezen.
Wat
destijds Petrus als toekomstige steunpilaar van Mijn leer was, dat 'lullen nu
weer andere mannen worden, die Mijn rijk opnieuw oprichten. En zoals het joodse
volk in Mijn tijd door zijn Farizeeën en schriftgeleerden op een dwaalspoor
werd gebracht, zo leeft nu eveneens de hele mensheid in ceremoniën en
gebruiken, leeft in de vervulling van de letter, zonder de geestelijke
betekenis van de woorden van Mijn toch zo eenvoudig evangelie te begrijpen. Er
moeten dus juist nu weer mannen zijn, die Mijn leer opnieuw naar haar
oorspronkelijke basis, naar Mijn eigen woorden terugvoeren.
Ook al
zullen deze geroepen mannen niet meteen zegevieren bij hun poging om de hele
mensheid te onderrichten - zoals het ook Mijn discipelen niet in één keer
gelukt is -, zo zijn zij toch bestemd het zaad uit te strooien. Of dit nu
overal in goede aarde of op de weg of op steenachtige bodem zal vallen, doet
niets ter zake. Het ontkiemende zaad zal het verloren gegane wel vervangen en
de geestelijke grond zo voorbereiden, dat hij waardig zal zijn om Mijn
wederkomst met vreugde te verwachten.
Zoals Ik
destijds de discipelen met Mij op een hoogte voerde en hen een klein
voorproefje gaf van het loon, dat hen wacht wanneer zij trouw in Mij volharden,
zo gebeurt het ook nu nog, dat Ik menigeen van de Mij toegewijden, die zich in
een eenzaam kamertje of bij nachtelijke stilte aan Mij overgeeft, eveneens ver
boven de aardse wereld wegvoer en hem daar als een groot vergezicht de
glorierijke toekomst laat zien, die hij kan verwachten wanneer hij Mij en Mijn
leer trouw blijft. Ja, Ik laat menigeen zelfs de hele zaligheid van Mijn
machtige invloed in zijn hart voelen, waarbij Ik hem een glimp van de hoogste
waarheid in het rooskleurige licht van de liefde laat zien en hem zo in een
heerlijk visioen Mijn eigen Ik bekend maak, uitgedrukt in een zaligheid die
niet hier, maar alleen in hogere sferen in geestelijke omhulling mogelijk zal
zijn te verdragen.
Mozes
bouwde in de mozaïsche wet zijn onomstotelijke grondstellingen van de joodse
godsdienst op de ene idee: Er is slechts één God! En daardoor was het joodse
volk - en geen ander - geschikt om Mij in de toekomst tot de zijnen te kunnen
rekenen. Want omdat in die tijd overal veelgodendom heerste, zou het onmogelijk
geweest zijn om alle goden in één keer te verwijderen en daar een enkele voor
in de plaats te zetten. Bij de Joden echter bestond de éne God; daarom had dus
bij hen de opbouw van een goddelijke religie gemakkelijker plaats.
Zo was
Mozes een voorbereider, zoals een arbeider in de wijngaard, die de aarde
omspit. Na hem kwam diegene die de druivestok snoeit, dat was Elia. Hij snoeide
in zijn tijd, - en later nogmaals als Johannes de Doper - de druivetakken en
bevorderde door deze snoei de vitaliteit om betere vruchten voort te brengen,
opdat dan de oogster met zijn voorwerkers tevreden zou zijn. Zo was Johannes de
Doper de tweede arbeider in Mijn wijngaard, totdat Ik zelf kwam en de laatste
hand legde, het ontbrekende aanvulde en de vrucht tot rijpheid bracht, dat wil
zeggen: dat Ik uit de in ontbindingstoestand rond de stam van de druivestok
liggende aarde nieuw leven opriep, dat zich via de stam verfijnde en van de
grove materie tot de hogere, geestelijke vrucht, de druif werd gerijpt en
opgevoed.
Zoals
Mozes voorheen, was Petrus later de rots waarop Mijn kerk werd gegrondvest.
Alle omwentelingen en stormen konden haar niet vernietigen. Zij werd weliswaar
vaak genoeg verminkt door de heerszuchten macht van enkele mensen; maar zoals
eens voor Mijn apostelen Mijn verheerlijking werd toegelaten, waarbij door Mijn
aardse vorm heen Mijn geestelijk, goddelijke scheen, zo gebeurt het ook nu: uit
de aardse pronk en de ceremoniën van de katholieke cultus en zijn dwaalleer
begint het geestelijk gewaad door te schijnen. De verheldering en verlichting
begint. Uit de nacht komt de schemering voort, en uit de schemering - de dag!
Het licht
van de zo lang achter gehouden waarheid breekt door. In alle gemoederen leeft
het vermoeden van een hogere vervoering, een verlichting. Allen voelen de
geestelijke wind, die door het wereldlijke heen waait en de slapenden wekt.
Zoals wanneer een lichtstraal door het raam op een slapende valt en deze, door
diens levenskracht gewekt, zich in zijn bed begint om te draaien en toch niet
weet wat er met hem gebeurt, - zo breekt deze verlichting aan. Het schemert
reeds in vele hoofden.
Mozes
bereidde het met hem levende joodse volk op Mijn ontvangst
voor,
Petrus het na hem komende geslacht en de in de huidige tijd door Mijn leer
begeesterde leraren, die nog komen, zullen de Johannessen zijn, die - zoals
eens Mijn discipel - ook Mijn geliefden worden en tot op hun oude dag getuigen
van Mijn liefde en Mijn genade zullen zijn. Zo voltrekt zich telkens een
soortgelijk geestelijk louteringsproces, allereerst van het vaste tot het
lichtere, dan van het lichtere tot het vluchtige en van het vluchtige tot het
etherische en uiteindelijk tot het geestelijke!
Zoals Ik
destijds aan het kruis werd genageld en Mijn leer gehoond en Mijn discipelen
beschimpt en vervolgd werden, zo zal het weer zijn. In plaats van Mijn persoon
zullen de mensen Mijn leer aan het kruis slaan en honen. Mijn strijders zullen
eveneens tegen allerlei krenkingen en onrecht moeten vechten; maar ook zij
zullen overwinnend voortgaan en Mij dan bij Mijn aanstaande wederkomst
verheerlijkt aanschouwen, en de stem van hun geweten zal hen dan toeroepen:
"Gezegend zijt gij, omdat u aan Deze trouw bent gebleven, Zijn woord hebt
gehoord en uitgevoerd en ook aan anderen hebt meegedeeld op de manier, zoals
Hij wilde dat ze door de mensen begrepen zou worden.
De
verheerlijking zal dan echter niet - zoals eens bij Mijn discipelen - een einde
hebben, maar Mijn voorvechters zullen Mij eeuwig van aangezicht tot aangezicht
kunnen zien en zullen zich met allen die hen in het hiernamaals zijn
voorgegaan, kunnen verheugen over Mijn en hun overwinning.
Dit is de
overeenkomstige betekenis van de verheerlijking. Streeft ook u er naar dat u
dit deelachtig moogt worden, opdat ook u tot diegenen gerekend kunt worden,
die, al het wereldse achter zich latend, alleen Mij en Mijn leer tot hoofddoel
van hun leven en hun streven hebben gemaakt! Dan zult u op momenten van hoogste
zaligheid, waarop uw geestelijke oog geopend wordt, Hem in persoon verheerlijkt
kunnen zien, die u al zo lang met Zijn zegenrijke woorden overlaadt en tot Zijn
kinderen zou willen maken. Amen.
15
De uitdrijving van een duivel
Luc. 11,
14-28: En Hij was bezig een boze geest uit te drijven en deze was stom. En het
geschiedde, toen de geest uitgevaren was, dat de stomme sprak. En de scharen
verwonderden zich. Doch sommigen van hen zeiden: Door Beëlzebub, de overste der
boze geesten, drijft Hij de geesten uit. Anderen begeerden, om Hem te
verzoeken, van Hem een teken uit de hemel. Maar Hij kende hun gedachten en
zeide tot hen: Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten
onder, en het ene huis valt op het andere. Indien ook de satan tegen zichzelf
verdeeld is, hoe zal zijn koninkrijk kunnen standhouden? Want gij zegt, dat Ik
door Beëlzebub de boze geesten uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan? Daarom
zullen zij rechters over u zijn. Maar indien Ik door de vinger Gods de boze
geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen. Wanneer een
sterke, goed gewapende man zijn eigen hof bewaakt, is zijn bezit in veiligheid.
Maar wanneer iemand, die sterker is dan hij, hem aanvalt en hem overwint, rooft
deze zijn wapenrusting, waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit. Wie met
Mij niet is, die is tegen Mij en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit.
Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaatsen
om rust te zoeken, en als hij die niet vindt, zegt hij: Ik zal terugkeren naar
mijn huis, waar ik ben uitgevaren. En als hij komt, vindt hij het geveegd en op
orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hij
zelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde
erger dan in het begin. En het geschiedde, toen Hij deze dingen sprak, dat een
vrouw uit de schare haar stem verhief en tot Hem zeide: Zalig de schoot, die U
heeft gedragen, en de borsten, die Gij hebt gezogen. Maar Hij zeide: Zeker,
zalig, die het woord Gods horen en het bewaren.
(27 juni
1872)
Om deze
daad te begrijpen en te waarderen, moet u eerst weten hoe de duivels bij de
mensen binnenkomen en wat zij inderdaad zijn, opdat u het uitdrijven van hen
begrijpelijker kan worden. Om u dit duidelijk onder ogen te brengen, moet Ik
het verder uitdiepen en u naar vroegere tijden terugvoeren, waarin nog geen
materiële wereld, maar alleen de geestelijke wereld bestond. Uit overmoed en
trots misbruikte de eerste engel, lichtdrager tot in de verste ruimten van de
geestenhemel, zijn macht en kwam met zijn aanhang tegen Mij in opstand. Daar
zowel hij als zijn medeplichtigen niets van een terugkeer wilden weten, werden
zij in de materie verbannen en moesten langs lange wegen van louteringsfasen
de terugkeer naar hun eens gewezen betere toestand aanvaarden. Dit
louteringsproces duurt ook vandaag nog voort, totdat allen weer dat geworden
zijn wat zij eens waren, namelijk: Erkenners van Mijn macht en liefde en
werkzame bevorderaars van Mijn grote scheppingsplan.
Welnu, in
dat verre verleden, waarin - zoals nu nog geldt - de individuele vrijheid van
de geest als onaantastbaar werd vastgelegd, stond het de geesten, en ook satan
zelf, vrij om van hun verkeerde richting terug te keren of niet. Daar de
geesten echter niet allen gelijk in kennis, goedheid en inzicht waren - zoals
er ook vandaag nog geen twee schepselen bestaan die geestelijk gelijk zijn - zo
was de manier waarop die wezens dachten en handelden zeer verschillend. De een
was tevreden met zijn geestelijk niveau, de ander niet. De een was standvastig
en weerstond de aanvechtingen van het kwaad, de ander daarentegen weerstreefde
de invloed van het betere. - Zo bestond er niet één gelijkmatig geordende
gradatie, maar zoveel geestelijk denkende schepselen er waren, evenzo
veelzijdig waren ook de opvattingen en voorstellingen van Mij, van de wereld
en van de noodzakelijke vooruitgang.
Deze
grote verscheidenheid, die zowel bij de goede geesten, als ook bij de slechten
voorkomt, die liever satan als de hoogste aanzien - zoals de goeden Mij -
bepaalde juist het geestelijk leven en streven, dat noodzakelijk is om het
grote geestenrijk in stand te houden.
Ofschoon
de grote massa gevallen geesten onder hun hoofdaanvoerders een andere richting
insloeg dan die voor allen bestemd was, zo moest toch ook hun handelen, dat
inging tegen Mij en Mijn principe van het goede, slechts Mijn doel dienen. Zij
zullen in de resultaten, die niet met hun wensen overeenstemmen, Mijn almacht
moeten erkennen, waaraan zij zich - ze mogen doen wat ze willen - niet kunnen
onttrekken.
Hetzelfde
bestaan en handelen van de geesten doet zich voor bij de zielen van alle
werelden waarvan zij zijn teruggeroepen, die in het hiernamaals leven. Ook zij
hebben een vrije wil. Zij kunnen voor- of achteruit gaan, kunnen doen wat zij
willen, kunnen in een minuut van de helse kwelling van een geweten vol wroeging
tot de zaligheid van een engel geraken, kunnen blijven wat zij tijdens hun
aardse leven waren of door omgang met andere, slechtere zielen zelfs nog erger,
nog slechter worden. Hun invloedsfeer is door niets beperkt dan door de bestaansconditie,
welke iedere geestelijke fase met zich mee brengt.
Oorspronkelijke,
nog niet geïncarneerde geesten, zowel als afgescheidenen uit menselijke
lichamen, die geen aandrang hebben om vooruit te gaan, zoeken - daar
werkzaamheid een levenswet is zonder wie niets kan bestaan - zich bezig te
houden, waarbij zij proberen om Of geesten Of nog levende wezens wier neiging
een beïnvloeding toelaat, naar zich toe te trekken om hen hun opvattingen en
neigingen bij te brengen. Daardoor komt het dat de mens, hoe meer hij aan zijn
kwade en slechte hartstochten toegeeft, steeds gemakkelijker aan deze invloed
uit het hiernamaals onderworpen is en uiteindelijk helemaal ten prooi valt aan
deze kwade, door verveling geplaagde geesten. Zoals door schrijven, kloppen en
dergelijke middelen de geesten op sommige ontvankelijke zielen kunnen inwerken
en indirect ten minste er toe bijdragen, dat de ongelovigen tot de erkenning
komen: "Er is een andere wereld!", evenzo werken de slechte geesten
van gestorvenen op het gemoed, ja op het lichamelijke organisme van de mens in,
waarvan razernij en andere ziekten de uiterlijke zichtbare gevolgen zijn.
Zo zou u,
wanneer u met geestelijke ogen kon kijken, een hele nieuwe wereld in en rondom
u kunnen aanschouwen, die evenals de uiterlijke materiële wereld zich inspant
om u de weg naar Mij zoveel mogelijk te bemoeilijken. Vandaar ook dat Ik eens
Mijn discipelen in de hof van Gethsémané toeriep: "Waakt en bidt, opdat ge
niet in verzoeking valt!"
Deze
geestelijke invloeden zijn in het begin zo mild en zacht - hun verderfelijke
gif onder spitsvondige motieven van eigenliefde verbergend -, dat een fijn
gevoel en constante waakzaamheid nodig zijn, om niet in plaats van de eigen wil
de wil van anderen te doen. Is men echter standvastig en bemerkt de kwade of
slechte geest dat er aan zijn invloeden geen gehoor wordt gegeven, dan laat hij
zijn plannen varen, omdat ook hij zijn tijd niet onnodig wil verliezen.
Dit
onzichtbare beïnvloeden en veranderen van de materie, dit ontstaan en vergaan
en in-andere-vormen-overgaan, dit alles zou u - als u het geestelijk gezicht
bezat - in de geestelijke wereld zich op nog grotere schaal voor uw ogen zien
afspelen, omdat u de geesten zou doorzien en reeds bij voorbaat zou kunnen
merken, welk idee de een of de ander beweegt om dit of dat te doen. U zou voor
deze geestelijke wereld een heel andere maatstaf moeten aanleggen als voor uw
materiële wereld, omdat daar de gedachten al gewogen worden, terwijl in uw
zichtbare wereld duizend gedachten ongemerkt aan u voorbij gaan, totdat
misschien pas de laatste, door de daad, het idee van een ander levend wezen
verraadt.
U zou
zich erover verbazen, hoe de overgegane zielen daar aankomen, hoe zij door
andere geesten Of met liefde Of met haat ontvangen worden. U zou verbaasd staan
welke morele strijd een ziel daar moet doormaken totdat zij haar weg
zelfstandig kan gaan. Daar helpt geen verstoppen, geen huichelen en geen simuleren.
Daar is de mens als geest slechts de afdruk van zijn geestelijke ik, dat hij
hier op aarde verwierf, weliswaar niet door daden, maar reeds door gedachten;
want deze waren de oorzaak van de daden en deze geven ook in de geestelijke
wereld de doorslag. Iedere gedachte, die vluchtig door uw hoofd of hart gaat,
staat in uw innerlijke geestelijke mens als een onherroepelijke afdruk ingeprent
en zal eens de uiterlijke geestelijke bekleding van uw zielemens bepalen.
Als de
mensen zouden weten wat zij doen, wanneer zij Of met wrok van deze aarde
scheiden, Of wanneer de achtergeblevenen de overledene vervloeken, dan zouden
zij huiveren van de gevolgen van zulke gedachten; want dergelijke gedachten
zijn in staat om de overledenen natuurlijk op geestelijk gebied - kwelling op
kwelling te bezorgen en in hen de wens te ontsteken de nog levenden met wraak
te ontvangen. Let daarom scherp op uw gedachten! U roept vaak met één gedachte
een leger gelijkgezinde, slechte geesten uit de andere wereld in uw nabijheid. Terwijl
u gelooft dat u alleen deze gedachte de vrije loop liet, zijn het deze geesten
die u in hun netten trachten te verstrikken, die er op uit zijn om uw goede
eigenschappen te vernietigen om dan het besluit tot een boosaardige daad tot
rijpheid te brengen, hetgeen weer verstrekkende gevolgen heeft voor u en voor
de andere mensen en geesten.
Dit is
wat het evangelie zeggen wil, wanneer Ik over de machtige boze geest, die bij
de zieke of stomme uitgedreven werd, zei dat hij eenzaam en woest rondwaarde,
om daarna weer terug te keren met zeven andere geesten, die erger waren dan
hijzelf.
Dat is
het geestelijk beeld van een mens, die wel een hartstocht overwint en gelooft
een duivel van zich te hebben verwijderd, maar die zich dan achteloos weer aan
deze gedachten, zijn lievelingsideeën overgeeft. Deze mens koestert een
vlammetje en zoals de muggen van verre het licht bemerkend allen daar op af
komen, evenzo is deze geestelijke gedachtengang een licht dat in de
geestenwereld als leidraad dient juist voor de in het duister tastende geesten.
Daar stromen zij heen en beginnen hun duivelse spel met versterkte en vereende
kracht, totdat de gekwelde mens in hun net valt en hier op aarde en daar in het
hiernamaals gedurende lange tijd voor Mijn rijk verloren is.
De andere
wereld, de wereld van het onzichtbare, is niet zo rooskleurig als uw priesters
ze u voorstellen; zij is echter ook niet zo hels, als de fantasie van bepaalde
geloofsfanatici u die zouden willen voorschilderen. Het hele schilderij houdt
het volgende in: Zoals de mens geestelijk gesteld is, zo ondergaat hij ook de
geestelijke wereld. Zo ziet hij immers ook de materiële wereld, zij het aan
deze of aan gene zijde, dat blijft hetzelfde.
Een
veredeld, rein en Mij toegewijd hart zal daar niets van dat alles zien, zoals
het ook hier niets daarvan zag. Het zal daar verdwaalde, zoals hier verdwaalde
mensen, zien en ieder helpend ondersteunen zoals het tijdens zijn leven gedaan
heeft. Als de ziel vrede meebrengt, dan vindt zij daar vrede; brengt zij haat
en trots mee dan zal zij daar ook hetzelfde van anderen ervaren en datzelfde
ook anderen aandoen.
In Mijn
schepping geldt slechts één wet, - het is de wet van de zwaartekracht, de
aantrekkingskracht. Het materiële wordt door deze wet versterkt en in stand
gehouden; het geestelijke eveneens. Hoe zwaarder, dat wil zeggen hoe massiever
een lichaam is, des te groter is de kracht die zijn oerelementen samenbindt;
hij is steen en is op vaste grond gebouwd. Hoe lichter de substanties zijn en
hoe kleiner hun bindkracht is, des te gemakkelijker is hun opheffing mogelijk.
Hoe vaster de atomen zijn samengevoegd, hoe minder zij in staat zijn om licht
en warmte op te nemen; hoe lichter zij zijn, des te meer zijn zij ontvankelijk
voor hetgeen van boven komt.
Zo is het
ook in de geestelijke wereld. Het morele gewicht bindt de geesten aan de
materie; hoe lichter het is, hoe eerder zij zich van de materie kunnen
verwijderen. In het eerste geval zijn de geesten duister, in het tweede des te
lichter. De duistere geesten zijn het dus, die zich aan het licht van anderen
willen optrekken en warmen, omdat het hun zelf aan warmte ontbreekt. Daarom
trachten zij of, als zij slecht willen blijven, anderen mee te sleuren in de
duisternis, ofwel zichzelf uit de duisternis vrij te maken.
Zo is het
met het hele geestelijke doen en laten in de hele ether gesteld: eeuwige strijd
naast rust, vervolging en afstoting naast éénwording en liefdevol samenzijn,
omdat de geesten hun geestelijke proces moeten volbrengen. Op tijd komt het
niet aan; want de eeuwigheid is lang. Niemand wordt gedwongen; wat hij wil
zijn, dat is hij, of zoals Paulus zei: "Zoals de boom valt, zo blijft hij
liggen!"
Daarom,
doe alle moeite om reeds hier zoveel kracht te verwerven dat u daar de
verzoekingen kunt weerstaan en ook meteen met de betere geesten samenkomt, bij
wie natuurlijk van strijd en verleiding geen sprake is! Onthoud u van
vervloekingen en verwensingen; want de op deze wijze beledigde en in hun
vooruitgang belemmerde geesten proberen zich te wreken! Kunnen zij het hier
niet, dan verwachten zij u zeker daar, om u datgene te vergelden, waar u zich
in blinde eigenliefde aan hebt schuldig gemaakt.
In het
evangelie zei Ik: "Wie niet met Mij is, die is tegen Mij; wie
niet met
Mij verzamelt, die verstrooit!" Onthoud dit goed; het betekent: Er zijn
slechts twee wegen; naar Mij toe en van Mij af] Daarom zalig diegenen onder u,
die Mijn woord horen en er ook naar zullen handelen! Veel zal hen in de andere
wereld bespaard blijven, wat anders een onvermijdelijk gevolg zou zijn geweest
voor hun aardse handelwijze.
Ik zou u
nog veel over die wereld kunnen vertellen. U hebt er reeds een vluchtige blik
in mogen werpen in de beschrijving van de "geestelijke zon"*.(.
"Die geistige Sonne", ontvangen door Jakob Lorber; uitg. Lorber
Verlag, Bietigheim) Dit is weliswaar een vluchtige schets van de grote
waarheid, maar goed doordacht voldoet zij als waarschuwing om Mij niet later te
beschuldigen dat Ik u geen blik heb gegund in die wereld, die eens uw verblijf
zal zijn, en wel voor een heel wat langere tijd.
De
extreme gevallen, waarbij één of zelfs meerdere boze geesten een mens dermate
in hun greep hebben, dat zelfs zijn fysiek organisme in hun macht is, zijn zeldzaam
en dikwijls om goede redenen toegelaten. Om zulke zieke en door boze geesten
bezeten mensen te genezen is een wilskrachtig, religieus persoon nodig, die Mij
en Mijn macht kent en ook het vertrouwen in Mij heeft, dat Ik hem help wanneer
hij daar om vraagt. Daar kan dan door gebed en handoplegging in Mijn naam
geholpen worden, zoals Ik dat tijdens Mijn aardse leven gedaan heb; alleen moet
steeds daarbij gedacht worden: als het Mijn heilige wil is, dat het zal
geschieden!
Hier
heeft u een klein beeld uit het grote geestenleven, dat Ik u bij deze
gelegenheid uit het evangelie wilde geven. Het is zó belangrijk, dat u niet
alleen maar zou kennen wat u ziet, maar u moet ook stilaan leren begrijpen wat
buiten de zichtbare wereld bestaat, wat zijn stempel daarop heeft gelegd en
verreweg het grootste en belangrijkste deel van Mijn rijk uitmaakt.
Ik ben
geest, u bent geest, en zelfs de materie zal nog geestelijk worden. Om zo deze
grote kringloop met al zijn fasen te kennen, te overzien en om zich een eigen
plaats daarin te verwerven, dat is de opdracht die u werd gegeven. Om deze
gemakkelijker te volbrengen schuw Ik geen middel om de onvermijdelijke weg voor
u draaglijker en korter te maken, opdat u reeds hier het meeste en het zwaarste
onder de knie krijgt - en daar slechts het mindere en het lichtere hebt te
overwinnen. Amen.
16
Zondag Laetare
De spijziging van de vijfduizend
Joh. 6,
1-15: Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in
Galilea. En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij
aan zieken verrichtte. En Jezus ging de berg op en zat daar neder met Zijn
discipelen. En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. Toen Jezus dan de
ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus:
Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten? Maar dit zeide Hij om hem
op de proef te stellen, want Hij wist zelf, wat Hij doen zou. Filippus
antwoordde Hem: Tweehonderd schellingen brood is voor dezen niet genoeg, als
ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen. Een van Zijn discipelen, Andreas, de
broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem: Hier is een jongen, die vijf
gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen? Jezus
zeide: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. De mannen
gingen dus zitten, ten getale van omstreeks vijfduizend. Jezus dan nam de
broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten, evenzo van de vissen,
zoveel zij wensten. En toen zij verzadigd waren, zeide Hij tot Zijn discipelen:
Verzamelt de overgebleven brokken van de vijf gerstebroden, die overgeschoten
waren, nadat men gegeten had. Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht
had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Daar
Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning
te maken, trok Hij zich weder terug in het gebergte, geheel alleen.
(16 febr.
1872)
Hier
heeft u een van die daden voor u, die bij de Joden het meeste opzien baarden en
wel dermate, dat de ooggetuigen Mij tot hun koning wilden uitroepen en Mij
derhalve dwongen om voor hun plannen uit te wijken, waarop Ik Mij op de berg
alleen in de eenzaamheid terugtrok. De handeling op zichzelf nu, waarbij Ik er
voor zorgde dat uit de stoffen van de lucht de vijf gerstebroden en de twee
vissen zich telkens vermenigvuldigden, en wel zo, dat zij ruim voldoende waren
voor de vijfduizend man en van het brood nog twaalf volle korven overbleven, is
voor Mij als Heer en Schepper niet zo'n grote en gewichtige daad geweest. Voor
de mensen om Mij heen echter was het wel een wonder, dat Mijn goddelijke
afkomst en Mijn macht voldoende bewees. Het werd door de Joden niet geestelijk,
maar overeenkomstig hun materiële belangen opgevat, daar zij Mij na deze
handeling tot hun koning wilden uitroepen. Ik moest Mij van hen terugtrekken;
want ten eerste was dit niet het doel van Mijn leven op aarde, en ten tweede
was Mijn tijd van het "verhoogd worden" nog niet gekomen, dit woord
dat, - hoe vaak Ik het ook uitsprak - eveneens nooit werd begrepen, totdat de
kruisiging het duidelijk maakte en Mijn hemelvaart ook geestelijk de verhoging
in vervulling deed gaan.
De
handeling van het verdelen van de gerstebroden en vissen heeft echter haar
geestelijke overeenkomst, die eigenlijk het wezenlijke uitmaakt. Ik heb u al
eens gezegd, dat Mijn hele aardse levenswandel en in het bijzonder de jaren van
Mijn onderrichten en Mijn tijdens deze periode gesproken woorden en uitgevoerde
daden zich bij Mijn toekomstige wederkomst zullen herhalen, en wel geestelijk.
Zo is ook
deze handeling een van die, welke nu in geestelijke zin plaats vindt. Wat eens
voor de vijfduizend heeft gegolden, geldt nu voor de mensen in het algemeen.
Destijds betrof Mijn werkgebied het joodse volk, als het met Mij levende meest
ontvankelijke deel van de mensheid, en hun land als de voor Mijn daden
uitgekozen wereld. Nu, daar Mijn leer over de hele aarde is uitgebreid en,
ofschoon maar door weinigen opgevolgd, toch bij velen bekend is, - nu is ook
iedere daad uit die tijd, wanneer zij zich herhaalt zoals Ik heb aangeduid, in
ruime re en geestelijke zin op te vatten.
N u is de
vraag: Wat hebben de gerstebroden en de vissen te betekenen? Waarom waren het
slechts vijf gerstebroden en twee vissen? Want zie, bij Gods handelingen heeft
alles een geestelijke en diepe betekenis en het is niet zoals bij de mensen,
die vaak veel spreken of zelfs handelen, maar niet in het minste weten wat men
zegt of doet.
Om nu het
eerste - namelijk de vraag: Wat waren de gerstebroden en wat waren de vissen? -
te verklaren, moet Ik u er op wijzen uit welk deel van de aarde het ene en van
waar het andere zijn oorsprong heeft. De gerstebroden zijn afkomstig uit de
aarde, van waaruit het koren uit de donkerte der aarde opgroeiend zich omhoog
werkt naar meer zonlicht, waardoor datgene wat in de aarde is opgezogen door
licht en warmte tot een vrucht rijpt. Deze vrucht wordt dan, omdat ze geestelijke
elementen bevat, door het bereiden van brood geschikt om deze stoffen uit de
aarde in geestelijk hogere van het menselijk lichaam te veranderen.
De broden
zijn dus het resultaat van aardse en hemelse processen. De vissen zijn
produkten van de in het water aanwezige stoffen, die tot levende wezens zijn
uitgegroeid.
Het water
zelf is een licht beweeglijk element, is verdichte lucht. En zoals lucht
verdichte ether is en de ether de geboorteplaats van alle elementen, zo is de
lucht de verwekker van de stoffen in het water en het water zelf weer de
verwekker van de vaste aarddelen en de daarop voorkomende planten en dieren.
Het water was en is de grote moeder waaruit uw aardbol ontstond en nu nog kunt
u zien, wanneer u de lichamen van de levende wezens, ja zelfs uw eigen lichaam
chemisch onderzoekt, dat het water de drager, voeder en bewaarder van uw eigen
lichaam is.
Wat de
vogels in de lucht zijn, dat zijn de vissen in het water; zij zijn de vogels in
de verdichte lucht. Zoals het gerstekoren, vanuit de grove materie tot aan een
hogere geestelijke trap zich omhoog worstelend, geschikt wordt om als
compenserende stof door het menselijk lichaam te worden opgenomen, zo is de vis
eveneens een bestanddeel van de in het water opgeloste stoffen, die, in hem tot
vaste, lichamelijke materie omgevormd, geschikt gemaakt kunnen worden om zich
met de bestanddelen van het menselijk lichaam te verbinden. Alleen moeten van
tevoren door de warmte van de lucht of van het vuur zijn vastere delen van de
lichtdelen gescheiden worden, dat wil zeggen hij moet gedroogd of gekookt
worden om in het organisme van de mens tot nut te zijn, zoals ook het
gerstekoren, nadat het gemalen, tot deeg gemengd en door de warmte weer is
ontdaan van haar waterige bestanddelen, als gezonde voeding voor de mens kan
dienen.
Nu hebben
we dus de bestanddelen van het brood en die van de vissen uiteengezet; het gaat
nu dus nog om het aantal. Waarom waren het juist vijf broden en twee vissen?
Wel,
wanneer u deze voorwerpen optelt krijgt u het getal zeven, een getal, dat in
alle dingen min of meer aanwezig is en telkens met het getal drie een factor
uitmaakt, die tot schepping, instandhouding en verandering van elk ding nodig
is, wanneer het naar hogere niveaus wil opklimmen.
Het getal
zeven is net als het getal drie, één van Mijn basisgetallen die Ik in Mijzelf,
als God, Schepper en Heer, voorstel.
Zie,
wanneer u het getal zeven nauwkeurig bekijkt dan zult u ontdekken, dat drie
getallen aan de ene, drie aan de andere kant en het vierde in het midden staat.
Dat betekent: Het Goddelijkheidsgetal drie ligt in het Godsgetal zeven tweemaal
vervat en is zo gevormd dat juist het vierde getal in het midden, verenigd met
de beide drie aan iedere kant, het heilige getal zeven oplevert, dat Mijn
geestelijke Ik uitdrukt.*
Wanneer
in ieder geschapen wezen het getal drie als principe van zijn bestaan nodig is,
zo komt in de Godheid dit getal zelfs tweemaal voor, en nog wel met toevoeging
van een midden, waaromheen zich al het andere schaart.
De
geschapen wezens kunnen wel het getal drie in haar hoogste volkomenheid
bereiken, zoals de engelgeesten, - maar de Godheid heeft steeds hetzelfde getal
in dubbele mate met een onbereikbaar midden, wat Hem kenmerkt als Heer van het
geschapene.
Dat u het
getal zeven in zoveel voorwerpen terugvindt heeft als reden, dat deze
voorwerpen, waarin dit getal het meest naar voren treedt, het dichtst bij de
Schepper van al wat is staan en zuivere uitvloeisels van Hem zelf zijn. Zo ziet
u bijvoorbeeld het getal zeven in de kleuren en de tonen, omdat juist de
lichtstralen in hun breking materieel de zeven eigenschappen van de Schepper in
zich dragen, en de tonen de zeven grote harmonische wetten van het geestelijke
leven.
*** ☺ ***
Wilt u nu
dit getal zeven van de broden en de vissen in woorden uitgedrukt lezen, dan
zien zij er als volgt uit: Bemin God boven alles en de naasten als u zelf!
De eerste
vier woorden duiden de gerstebroden aan, die de mens geestelijk voeden en hem
tot het hogere, geestelijke "zijn" moet uitrijpen, waarvan de eerste
drie weer de graad van de liefde tot God uitdrukken, terwijl de andere drie de
maat van de naastenliefde aangeven. Het woord "alles" en het
voegwoord "en" duiden het middelpunt van de goddelijke liefde aan,
dat wil zeggen de liefde tot God moet boven alles staan, die echter alleen door
de verbinding met de volgende drie – de naasten als uzelf - uitgevoerd kan
worden. Want u kunt Mij als God niet liefhebben zonder de naastenliefde; u kunt
Mij niet boven alles liefhebben, wanneer u niet uw naasten als u zelf liefhebt.
Dus de
drie eerste woorden kunnen wel bereikt worden, evenals de drielaatste, alleen
het middelste "alles" met daarbij het voegwoord "en" geven
de onbereikbaarheid aan, hoewel eeuwige voortgang mogelijk is; want - wat is
"alles", en waar eindigt de naastenliefde?
Het
"alles", evenals de grootste naasten - en Vaderliefde culmineren
alleen in Mij. Ik alleen ben verzadigd van deze liefde. Ik alleen representeer
het "alles" in zijn hele oneindigheid, en in Mijn onuitputtelijke
lankmoedigheid en geduld ziet u de naasten -, of broeder - en Vaderliefde op
haar hoogste niveau in Mij verenigd.
Zoals Ik
u eerder zei, dat de gerstekorrel uit de donkere aarde naar het licht toe
worstelend, zijn vrucht tot rijpheid brengt, zo is het ook met de liefde tot
God, die de materiële mens uit zijn duistere hartstochten naar het hogere
morele licht moet verheffen en leiden.
En zoals
Ik u zei, dat de vissen produkten van de verdichte lucht zijn, dus van een
lichter element dan de aarde, zo moet de naastenliefde, - u van het vaste
materiële aftrekkend en in plaats van de zorg voor u zelf, ruimte makend voor
meer geestelijke gevoelens in uw harten - de gelijkvormigheid met de liefde tot
God uitdrukken; want alleen in de naastenliefde kunt u tonen hoe lief u God
hebt en het onbereikbare "alles" krijgt daar een benaderende maatstaf
in het woord "zoals u zelf'. Zoals het brood gemaakt wordt uit gemalen
koren onder invloed van water en warmte, zo moet ook de liefde tot God ontstaan
uit de vernietiging van het materiële, verwarmd door Mijn leer. En zoals de
vissen worden gedroogd of gekookt, zo moet ook de naastenliefde onder de zon
van de eeuwige liefde al haar egoïstische bijgedachten opgeven, zich met volle
ijver aan het welzijn van de medebroeders wijden en moet de mens geen andere
maatstaf voor zijn handelingen erkennen dan "voor u, en niet voor
mij!"
Steeds
zal de drang, waaronder deze twee wetten moeten worden onderhouden, levendiger
worden; en het tijdstip zal ook moeten komen waarop de hele mensheid, verzadigd
van deze zeven hemelse woorden, Mij tot haar koning zal uitroepen. Dan zal Ik
Mij echter niet - zoals eens - verbergen en de wensen van Mijn kinderen
ontwijken, maar in alle glorie en macht tot allen komen die Mij gezocht,
bevochten en gevonden hebben.
Geen
koning zullen zij echter vinden, maar een Herder, die Zijn schapen in de velden
van het licht zal leiden, waar elk materieel streven heeft opgehouden te
bestaan en waar in een eeuwig geestelijke vooruitgang de steeds meer
toenemende liefde tot God en de naastenliefde vreugde op vreugde en zaligheid
op zaligheid zal bieden, om u te bewijzen dat Ik dat, wat Ik eens met vijf broden
en twee vissen heb gedaan, nu ook met zeven woorden van de meest grote
geestelijke inhoud eveneens heb bereikt, namelijk: zoals eens de materiële
verzadiging van Mijn toehoorders en volgelingen, zo nu de verzadiging van Mijn
vergeestelijkte kinderen. Zo is altijd, ook in het kleinste woord uit Mijn
aardse loopbaan, een steen gelegd voor het grote geestesgebouw dat eens komen
zal, waarin alles zijn eindbestemming zal vinden die, in het tussen de
drietallen in staande midden, Mijn Ik, met Mijn geestelijke en materiële
schepping het "alles" uitmaakt, waaruit alles voortkwam en waarheen
alles weer zal en moet terugkeren. Amen.
17
De Joden proberen Jezus te stenigen
Joh. 8,
59: Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en
verliet de tempel.
(17 febr.
1872)
Hier hebt
u weer een bewijs, hoe slecht het merendeel van het joodse volk Mij, Mijn
missie, Mijn herkomst en Mijn leer begreep.
Wanneer u
dit hoofdstuk van het begin tot aan het einde leest moet u toegeven, dat Ik
stromen van licht over Mijn toehoorders in de tempel uitgoot; maar het was
tevergeefs! De meesten vatten Mijn woorden letterlijk op, de Farizeeën en
schriftgeleerden, gekrenkt door Mijn diep treffende woorden over de
echtbreekster, maakten zich uit de voeten en de overigen, met hun bekrompen
inzicht, begrepen niet wat Ik zei. Dit verkeerde uitleggen van Mijn woorden in
die tijd bestaat vandaag de dag nog net zo, en misschien wel in nog grotere
mate. Want terwijl toen het verstand van elk mens de Bijbel en Mijn woord
letterlijk opvatte, willen nu uw geleerden en natuurvorsers u vanuit de
zichtbare natuur bewijzen, dat er noch een God, noch een Schepper bestaat en
dat daarom ook geen van Zijn woorden - hetzij door profeten of door Jezus
gesproken - van goddelijke oorsprong is. Destijds wilden de Joden Mij stenigen
omdat Ik hen niet alleen de waarheid in het gezicht zei, maar omdat Ik Mij
aanmatigde om over Mijn goddelijke afkomst te spreken, waarvan zij geen begrip
hadden of zoiets wel mogelijk was.
De Joden in die tijd onderhielden hun tempelregels
weliswaar streng naar de letter, maar maakten zich de leer van Mozes zo
gemakkelijk mogelijk. Het was daarom niets anders te verwachten dan dat Mijn
leer, die de geest van de dode letter scheidde, hen niet kon bevallen, omdat
zij zich bij het onderhouden van Mijn leer moesten inperken en hun hartstochten
in toom zouden moeten houden. Zij waren - wat vandaag de dag nog vele duizenden
zijn - louter tempelgangers en ceremonie vierders. In dit opzicht hadden de
priesters hun volk zo opgevoed, opdat zij het in de hand konden houden en zij
het naar hun eigen belang konden uitbuiten zoals zij wilden.
Neem de
geschiedenis ter hand en lees haar aandachtig door, dan zult u zien, dat vanaf
de tijd, dat er een kerk met de daartoe behorende priesters in het leven werd
geroepen, het onderricht van Mijn apostelen al snel werd uitgebuit met het
doel, de priesterstand macht en aanzien te verschaffen. Daarop was immers ook
in Mijn tijd het hoofddoel van de tempel te Jeruzalem gericht. De opvoeding van
jonge mannen voor deze kaste werd volgens plan georganiseerd, opdat zij vooral
niets anders zouden leren en begrijpen dan wat de belangen van de hele
priesterstand ten goede kwam. Zo ontstonden dan als gevolg van de te grote
misstanden de godsdienstoorlogen, de vervolging en de scheiding in de twee
hoofdkampen, de katholieken en de protestanten, die steeds in de verklaring
naar de letter hun heil zochten en wederom in meerdere sekten uiteenvielen, wier
basis - Mijn leer - volkomen hetzelfde was en om de uitleg waarvan zij elkaar
bestreden.
In deze
tijd, nu het reinigingsproces is begonnen, komt dezelfde strijd weer op, alleen
langs een vreedzamer weg. Nu bestrijden de sekten en kasten elkaar weer. Sommige
mannen wensen een uitzuivering van de grote hoeveelheid ceremoniële gebruiken,
die het hele godsdienstige gebouw bijna verbergen. Zij willen deze terugbrengen
tot de eerste cultus, die eenvoudig was en waarin iedere ceremonie, wanneer die
werd vastgesteld, een geestelijke grondslag had, die ook de niet-priester of
leek kon begrijpen. Ook deze mannen dwalen nog; want zij lijden onder de last
van de genoten opvoeding, ook zij begrijpen nog niet helemaal wat Ik eens zei:
dat Mijn woord geest en waarheid is, en dat wie Mij aanbidden wil, Mij in geest
en waarheid moet aanbidden.
Verschillende
van Mijn apostelen raadden de gemeenten, die zich destijds gevormd hadden, de
ceremoniële gebruiken af. Want de ceremonie doodt de geest en wordt
gemakkelijk misverstaan; er wordt haar meer belang toegekend dan haar toekomt
en zij leidt alles bij elkaar genomen in plaats van tot Mij, van Mij af.
Dit vurig
verlangen, dat thans vele gemoederen bezig houdt en dat een godsdienstcultus
tot doel heeft, die meer overeenstemt met de tijdgeest en de vorming van de
thans levende christenheid, is echter de overgang naar de laatste geestelijke
en hoogste cultus, die op gang wordt gebracht door Mijn direkte mededelingen,
die Ik u reeds meer dan dertig jaar doe toekomen.
Nog zijn
er velen, bij wie Mijn leer niet strookt met hun wereldse opvattingen en die
deze zouden willen doodslaan, zoals eens de Joden Mij wilden stenigen. Ook nu
gaat Mijn leer dwars door deze hindernissen heen haar eigen weg. Zij zal voor
de mensheid toegankelijk worden, wanneer het geschikte tijdstip door bittere
rampen, tegenspoed en lijden naderbij gebracht zal zijn, wanneer alle
bedrieglijke verwachtingen op wereldse macht en grootheid in hun naaktheid
zullen staan als dwaallichten, die de hen volgende mensen in modder en moeras
terecht deden komen in plaats van op droge grond. Dan pas zal het heldere
inzicht van Mijn woorden zich doen gelden en zelfs diegenen tot geloof dwingen,
die voorheen, steunend op hun verstandelijk weten, reeds zeker meenden dat er
geen God zou zijn, maar de god - althans voor deze aarde - waren zij zelf,
namelijk de verstandsmens met zijn uitgekiende hersenschimmen. Mijn leer zal
hen allemaal te schande maken en zij zullen noodgedwongen moeten inzien, dat
datgene, wat zij anderen wilden doen geloven - namelijk dat er geen God zou
zijn - een verkeerde gevolgtrekking was van al hun gestudeerdheid.
Zoals Ik
destijds in de tempel voor Mijn moordenaars ben uitgeweken, omdat Mijn tijd
nog niet gekomen was, zo wijkt ook nu nog Mijn leer, zoals u haar ontvangt, uit
voor de critici. En mocht hier of daar de een of ander haar, zoals eens de
Joden Mij, tot de dood willen verdoemen en al zijn giftig venijn erover
uitstorten, dan schaadt hij alleen zichzelf; want de tijd zal ook hem wat
anders leren en hem bewijzen, dat datgene wat Ik wil zal gebeuren en niet
datgene wat hij met zijn bekrompen inzicht zou willen hebben.
Nog
menigeen zal stenen naar Mijn leer gooien, stenen van harde woorden, die de
zachtmoedige leer der liefde onder hun last moeten dooddrukken. Maar vrees niet
dat zij zullen overwinnen! Want zoals destijds Mijn Ik ook voorbestemd was om
nog zwaardere proeven te doorstaan, totdat Mijn verheerlijking volbracht en het
einde van Mijn missie bereikt was, evenzo wordt ook Mijn leer gestenigd,
verdoemd, gehoond en gekruisigd om daarna, schijnbaar overwonnen, in het graf
te worden gelegd, waaruit zij echter - zoals eens Ikzelf, de dood overwinnend -
glorierijk zal opstaan.
Want dit
moet u bedenken: Hoe meer Mijn leer terrein wint, des te meer zullen de
hinderpalen zich tegen haar opstapelen; want zij tast velen aan in hun
stoffelijk, en nog meer in hun geestelijk welzijn, in hun tot nu toe gewende
levens - en denkwijze. Het moet zo zijn, opdat tot aan Mijn volgende komst zich
alles herhaalt wat eens zichtbaar de kern van Mijn drie leerjaren uitmaakte.
Daar legde Ik het zaad van Mijn leer onder de distels en doornen, en weinig
vruchtbare aarde nam het op, zoals het het verdiend zou hebben. Het woekerde
evenwel voort, ofschoon slechts op enkele plaatsen. Ook nu valt Mijn woord, dat
de mensen vrij wil maken, op rotsige bodem, door weinigen bemerkt, door de
meesten vertrapt en door de schade speurende vossen met vernietiging bedreigd.
En toch zal het tot volle ontwikkeling komen en tot een hemelse bloem worden,
die Ik eens zelf op uw kleine aarde heb gebracht en die Ik u overhandigde
gelijk een roos, die door haar welriekende geur het gevoel streelt, maar heel
gemakkelijk een onvoorzichtige hand door haar doornen kan verwonden!
De roos
is de mooiste bloem op uw aarde, omdat zij met de aangename geur ook de mooiste
kleuren verenigt, waarvan de ene liefde en de ander de wijsheid uitdrukt. Zoals
nu de roos in haar bekoorlijk kleed schoonheid verenigt met welriekende geur,
zo laat ook Mijn woord, het woord der liefde, gepaard met goede daden, iedere
aanbidder de bekoorlijkheid van Mijn goddelijke wezen aanvoelen.
De
doornen zijn de wereldse hartstochten, die allereerst door strijd en lijden uit
de weg geruimd moeten worden. En daarom wil de roos eigenlijk zeggen: "Ik
kan niet bestaan zonder doornen!" Deze moeten overwonnen worden. Zoals nu
de roos door haar doornen elektriciteit opzuigt en deze tot verfraaiing van
haar eigen ik gebruikt, evenzo zal een ieder, die Mijn leer wil navolgen en naleven,
de onaangename wereldse dingen zo benutten, dat eveneens uit hen, zoals uit de
doornen bij de roos, iets geestelijks en verhevens opgroeit.
Onderhoud ook u Mijn woorden! Lees ze niet als
tijdverdrijf; want er zou een tijd kunnen komen, die u dit genoegen verjaagt of
vergalt, wanneer u niet door gedachten en daden uw ik hebt veredeld! Handel
naar Mijn woorden, opdat u, gewapend met het bewustzijn van goede daden, niet
zoals het merendeel hongerig aan de letters zult hangen, maar verrukking en
zaligheid zult drinken aan de levensbron van de eeuwige liefde. Vergeet Mij,
Mijn woord en Mijn goddelijke liefde als uw "Vader", ook bij
tegenspoed niet, en houd het vaandel van het geloof en het vertouwen hoog en
zend Mij - zoals misschien velen geen stenen van onwil, maar woorden van zegen
en dankbaarheid tegemoet, wanneer Ik zal komen om aan de standvastigen de
palmen van de overwinning te overhandigen. Amen.
18
Palmzondag
De intocht van Jezus in Jeruzalem
Matth.
21, 1-9: En toen zij Jeruzalem naderden en te Betfage kwamen, aan de Olijfberg,
toen zond Jezus twee discipelen uit, tot wie Hij zeide: Gaat naar het dorp, dat
tegenover u ligt, en terstond zult gij een ezelin vastgebonden vinden, en een
veulen bij haar. Maakt haar los en brengt haar tot Mij. En indien iemand u iets
erover mocht zeggen, zegt dan: De Here heeft ze nodig. Hij zal ze terstond
terugzenden. Dit is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is
door de profeet, toen hij zeide: Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot
u, zachtmoedig en rijdend op een ezel, en op een veulen, het jong van een
lastdier. Nadat de discipelen heengegaan waren en gedaan hadden, zoals Jezus
hun had opgedragen, brachten zij de ezelin en het veulen en zij legden hun
klederen erop, en Hij ging daarop zitten. En het merendeel der schare spreidde
hun klederen op de weg, anderen sloegen takken van de bomen en spreidden die
op de weg. En de scharen, die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen,
zeggende: Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de naam des
Heren, Hosanna in de hoogste hemelen!
(18 febr.
1872)
Dit
hoofdstuk begint met Mijn intocht in Jeruzalem. Op een ezelin, het zinnebeeld
van de deemoed, nam Ik als de meest deemoedige mens de huldiging van zo menig
gelovige in ontvangst en begaf Mij daarna naar de hoogmoedigsten van die tijd,
naar de hogepriesters en de Farizeeën in de tempel. Daar zuiverde Ik wel
uiterlijk dit bedehuis van de materiële mest, door de wisselaars en
duivenhandelaren er uit te jagen, maar wat de reiniging van het geestelijke
vuil in de gemoederen van de machthebbers binnen die muren betreft, moest Ik
het aan de tijd overlaten, wie van hen eens gereinigd in Mijn rijk zou
aankomen. Wat zich daar tijdens Mijn levenswandel voordeed had alles zijn
geestelijke betekenis met betrekking tot het hele geesten - en zielenrijk.
Ik, als
mensenzoon op uw aarde, stelde het grote principe van Mijn liefdeleer voor,
zoals dat alle ontwikkelingstrappen van het leven moest doormaken, opdat het
als voorbeeld en bereikbaar doel niet alleen door alle geschapen wezens
nagestreefd zou moeten worden, maar, door Mijn eigen voorbeeld gerealiseerd,
als wegwijzer op de lange weg tot geestelijke vervolmaking in de stralenglans
van Mijn goddelijke almacht, liefde en wijsheid, u ook tot navolging zou
kunnen en moeten inspireren.
Wat Ik in
de tempel deed - zowel de reiniging op zichzelf als ook het voorleggen van Mijn
gelijkenissen aan de schriftgeleerden en Farizeeën -, is geestelijk gezien
hetzelfde als wat in ieder mensenhart gebeurt zodra het zich ook maar enigszins
ontvankelijk toont voor Mijn leer. Want ook daar treed Ik dan binnen als het
beeld van deemoed en zachtmoedigheid. Daar komt Mij de jubelende ziel eveneens
opgewekt door de geest die in haar woont, met lofgezang en vreugde tegemoet.
Ook daar gaat Mijn eerste aandacht uit naar de verwijdering van de wereldse
hartstochten, hoofdzakelijk het egoïsme - daar geeft de handel immers een
duidelijk beeld van. Daarna begin Ik aangepast aan de individualiteit van de
menselijke ziel geestelijk voedsel te geven, wat overeenkomt met de
gelijkenissen die Ik vertelde aan de Farizeeën en de schriftgeleerden, die
alles weliswaar niet in geestelijke zin begrepen, zoals Ik het bedoelde, maar
de waarheid van deze vergelijkingen toch niet konden loochenen.
Wat deden
de Farizeeën en schriftgeleerden na Mijn woorden te hebben aangehoord? Zij
stonden Mij naar het leven en verwierpen Mijn leer. - En wat doen zoveel mensen
bij wie Ik aanvankelijk met triomf
ben
binnengetrokken? Zij doen hetzelfde. Zodra het in ernst op verloochening en
zelfopoffering aankomt, keren ook zij Mij de rug toe en willen liever de
indrukken van Mijn eerste komen te niet doen, dan hun materiële streven naar
aardse schatten en een tijdelijk genoeglijk bestaan ondergeschikt te maken aan
een geestelijk en hoger leven.
Mijn
intocht in Jeruzalem en in de tempel stelt tevens het tijdperk van de bekering
van de afzonderlijke mens, zowel als van de mensheid in haar geheel voor.
Hierbij werden de voorbereidende werkzaamheden tot de geestelijke wedergeboorte
in de uiterlijke omstandigheden ingeleid: dan, steeds meer nader optrekkend,
ging de aanval op de levenskern, op het hart zelf over, om met een laatste
opperste poging de hele strijd tegen al de uiterlijke tegenwerking met de overwinning
op het hoofdbolwerk te voleinden.
Ook
tijdens Mijn jaren als leraar hield Ik Mij grotendeels op in afgelegen steden
en dorpen en probeerde juist daar, onder het meer onbedorven volk en onder de
heidenen, gelovigen voor Mij te winnen. Pas toen het einde van Mijn aardse
loopbaan naderde, begaf Ik Mij, en wel vrijwillig, naar die plaatsen - zoals
Jeruzalem en zijn tempel er ook één was - waarvan Ik vooruit wist, dat Mijn
leer daar de grootste tegenstand zou ondervinden. Ik voorzag echter ook, dat, wanneer
bij het verdere verloop van Mijn leraarstijd Mijn situatie menselijk gezien
steeds slechter zou worden, dan juist op geestelijk gebied de triomf van Mijn
leer van waarheid en liefde het grootst zou zijn. Toen Ik niet langer Mijn
grootste vijanden en tegenstanders uit de weg ging, maar Mij nu in hun
nabijheid ging begeven, wist Ik wel dat Ik niet aan hun wraakzuchtige plannen
zou kunnen ontkomen; maar, het was zo door Mij beschikt, zo moest het gebeuren.
Alleen op die manier kon Mijn leer voor eeuwig standvastigheid en duurzaamheid
verkrijgen.
Zo zou
het zaad, dat Ik in Judea en Palestina en op andere plaatsen zaaide, niet op
onvruchtbare bodem vallen; want met Mijn opstanding bekroonde Ik Mijn hele werk
en iedere latere vervolging, iedere grotere beproeving en ieder lijden, dat
Mijn gelovigen overkwam, vermeerderde en versterkte Mijn aanhangers. Iedere
gebeurtenis in deze zin voegde een steen toe aan het grote gebouw van Mijn
geestelijke schepping, dat eenmaal als het geestelijk Jeruzalem het middelpunt
van al het geestelijk hemels leven zal zijn.
Wat
Jeruzalem voor de Joden was, dat zal Mijn schepping voor Mijn geesten en zielen
worden; en wat de tempel als woonplaats van Jehova in het allerheiligste was,
dat zal eenmaal elk levend hart worden, namelijk de tempel waarin Ik Mijn
woning vestigen kan zonder Mij voor Mijn behuizing te schamen.
Zoals het
Mij in die tijd vergaan is, zo zal het ook de mensen in het algemeen en
afzonderlijk vergaan. Hoe meer de mens zal beginnen zijn innerlijk naar Mij toe
te wenden, des te meer verzet zal hij ondervinden; want met de geestelijke
vooruitgang groeien de vijanden die hem bevechten en hinderen willen.
Ik ging
op dat moment, na Mijn laatste verschijnen in de tempel, het grootste lijden
tegemoet. Zo gaat ook de mens geestelijk bij zijn voortgang op de geestelijke
weg steeds meer moeilijkheden tegemoet. De wereld wordt hem steeds vreemder.
Maar de wereld wreekt zich dan ook over deze geringschatting. Hindernissen
stapelen zich op in de sociale en verzet in de geestelijke wereld, die de
beangstigde ziel het gaan op Mijn wegen verzwaren. Alles zal een getrouw beeld
van Mijn eigen strijd en lijden worden, totdat men is aangekomen op het grote
keerpunt, waarop de wereld geheel verlaten en het geestelijke rijk met alle kracht
gegrepen moet worden. Dan zal het vaandel van de geestelijke overwinning aan
de ene kant en die van de wereldse vreugden aan de andere kant de mensen Of
naar Mij toe Of van Mij wegvoeren. Volgt hij Mijn voorbeeld, dan zal ook hem de
opstanding in zijn geestelijke wedergeboorte ten deel vallen; volgt hij echter
de wereld, dan zal zijn lot dat van Jeruzalem zijn, dat, volhardend in de
wereldse vreugden, na een korte tijd een puinhoop was en wiens inwoners moesten
leven als slaven in andere naties, verstrooid over alle werelddelen.
De
intocht in Jeruzalem is voor de hele mensheid van een veel groter, geestelijk
belang, dan zij vermoedt. De intocht in Jeruzalem betekent de toenadering van
Mijn Ik tot de mensheid en is - zoals daar - de eigenlijke wijding van de
levende mensen en geesten. Door de intocht in Jeruzalem en in de tempel
heiligde Ik deze muren, erkende ze openlijk als Mijn eigendom en gaf het
bewijs, dat Ik het niet beneden Mijn waardigheid achtte om als Heer van de
schepping, eenvoudig gekleed en rijdend op een ezelin, deemoedig en zacht om
toelating bij de mensen te vragen.
Deze
intocht wil geestelijk gezien het volgende zeggen: Ik wil het menselijke hart
tot Mijn woonplaats maken. Daar wil Ik geëerd en geliefd worden, en wel doordat
Mijn leer wordt nageleefd. Zoals de tempel te Jeruzalem tot Mijn eer als
godshuis was gebouwd met alle pracht en praal die in die tijd maar mogelijk
was, zo moet het menselijk hart en de mensenziel uitgerust zijn met alle
geestelijke deugden, die de mens tot mens, tot Mijn geestelijk evenbeeld
bestempelen, waartoe Ik hem eens
geschapen en bestemd heb.
De tempel
in Jeruzalem was een huis van wereldlijke pracht, waarin geestelijke
heerlijkheid zou wonen; zo moet ook de mens een wezen worden, dat staande op de
grens van twee werelden de voet weliswaar op het materiële steunt, maar zijn
blik en zijn hart op het geestelijke richt en zo door het eerste tot het tweede
komt. Deze reiniging van het materiële en het aantrekken van het geestelijke is
de opdracht van de mensen op deze wereld, is de opdracht van de geesten; zij
was Mijn eigen opdracht en is nog steeds de uwe.
Overal
waait nu de geestelijke wind om de mensenharten van de wereldse nevels te
reinigen; want de Heer en Vader is in de nabijheid. Hij wacht op Zijn ezelin, het
symbool van de deemoed, het ogenblik af waarop Hij triomferend in uw hart kan
binnentrekken, opdat ook u Hem het "Hosanna" kunt toezingen!
De grote
tijd van de geestelijke wedergeboorte staat voor de deur, verlangend naar
toegang tot al die ruimten, die steeds vanaf het begin van de schepping alleen
voor de Heer van al het bestaande geschapen en ingericht waren. Maak de poort
wijd open, opdat de liefdewind uw hart reinigt van wisselaars en
duivenhandelaren, dat wil zeggen van werelds, egoïstisch streven. Er komt een
tijd waarin de Heer rekenschap zal vragen over het u toevertrouwde goed, over
de u allen geleende geestelijke gaven. Zoals de tempel in Jeruzalem eens een
godshuis had moeten zijn, zo is ook uw hart ertoe bestemd Mijn woonhuis te
zijn.
Bedenk
wel dat de materiële tijd voortijlt, dat uw leven slinkt van minuut tot minuut,
en spoedig zal de engel des doods rekenschap van u verlangen over het u
toevertrouwde goed! Begraaf het niet, maar buit het uit, opdat het binnentreden
in het grote geestelijke rijk, in het grote geestelijke Jeruzalem met zijn
tempel - als woonplaats van uw Vader u geoorloofd zal zijn en u niet, zoals de
verstokte Farizeeën, naderhand als slaven van uw eigen hartstochten in alle
grote ruimten van Mijn schepping moet ronddwalen. U zult daar weliswaar alles
kunnen vinden wat u eens genot en vreugde bracht, maar bij al deze vluchtige
geneugten moet u toch de grotere, veel belangrijkere vreugde, die van Mijn
liefde, Mijn genade en Mijn woonplaats missen. Want weet: wanneer uw hart niet
Mijn woonplaats is en u Mij niet overal waarheen u zichook begeeft, in het hart
draagt, dan ben Ik voor u nergens te vinden, zelfs niet in het grote
geestelijke Jeruzalem, dat immers niets anders voorstelt dan het geestelijk
liefdesprincipe, dat alles heeft geschapen, onderhoudt en trapsgewijs
voorwaarts naar hogere vreugden voert.
Neem dit
in acht! Bekijk met geestelijke ogen de gebeurtenissen en de tendensen van uw
tijd en u zult gemakkelijk begrijpen, dat de tijd nabij is waarop Ik, de Heer,
rijdend op een ezelin, Mijn intocht in de geestelijke wereld, in de zielen van
de mensen wil houden! Zalig diegene, die voorbereid is; want Mijn komst zal hem
niet verrassen! Zij bezorgt hem geen schrik, maar zij is voor hem het feest van
de intocht in Jeruzalem, zoals deze eens meer dan duizend jaar geleden door
Mijn aanhangers werd gevierd.
Bereid u
dus voor om Mij en Mijn liefdeleer een passend ontvangst te bezorgen en haar
het "Hosanna" toe te roepen! Amen.
19
De opstanding van de Heer
Markus
16, 1-8: En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, (de
moeder) van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven. En zeer vroeg
op de eerste dag der week gingen zij naar het graf, toen de zon opging. En zij
zeiden tot elkander: Wie zal ons de steen afwenden van de ingang van het graf?
En toen zij opzagen, aanschouwden zij, dat de steen afgewenteld was; want hij
was zeer groot. En toen zij in het graf gegaan waren, zagen zij een jongeling
zitten aan de rechterzijde, bekleed met een wit gewaad, en ontsteltenis beving
haar. Hij zeide tot haar: Weest niet ontsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener,
de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem
gelegd hadden. Maar gaat heen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u
voorgaat naar Galilea, daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. En
zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting
hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.
(19 febr.
1872)
De
voorgaande evangelietekst behandelde Mij n in tocht in Jeruzalem en in de
tempel; de bovengenoemde beschrijft Mijn graflegging en opstanding, evenals
Mijn verschijnen aan verschillende van Mijn leerlingen en aan Magdalena.
Tussen de intocht in Jeruzalem en Mijn graflegging ligt Mijn gerechtelijke
veroordeling, liggen Mijn grootste, als mens en God doorstane smarten, Mijn
grootste deemoediging als Schepper en Heer van de wereld en het bewijs van Mijn
grootste liefde, waartoe Ik alleen in staat kan zijn, omdat Ik als
ongeschapene, eeuwige God en Heer dit alles op Mij nam om Mijn geschapen wezens
en geesten als voorbeeld voor te gaan, opdat zij allen zouden kunnen zien wat
er nodig is om een kind van Diegene te zijn, die werelden, zonnesystemen en
grote geestenrijken in het leven kon roepen en deze ook weer daaruit zou kunnen
verdelgen, wanneer niet Zijn machtige wil juist door de alomvattende liefde
eerder tot behoud dan tot vernietiging van het geschapene werd aangezet.
De
laatste dagen van Mijn aardse levenswandel zouden aan alle geesten het
daadwerkelijke bewijs leveren, dat ieder, die een Godsvonk in zich draagt, ook
ver boven alle voorstellingen van de geschapen wezens uit tot grotere
opoffering en verloochening in staat is, weliswaar niet voor zichzelf, maar
voor het heil van anderen.
In niets
is het tweede gebod van de liefde zo duidelijk uitgedrukt, zo volledig door
Mijzelf vervuld als in de laatste dagen van Mijn lijden. Ik vernederde Mij door
als mens al het menselijk lijden, dat de aardse schepselen het zwaarst
toeschijnt - folteringen, dood en openlijke ontering - geduldig te verdragen,
en wel als mens voor alle andere mensen, hen als Mijn broeders beschouwend,
die, ofschoon Mij vijandelijk gezind en Mijn grootste weldaden met ondankbaarheid
en wraak belonend, Mij bij Mijn laatste ademtocht aan het kruis zagen sterven,
terwijl Ik biddend vergeving voor hen afsmeekte.
Wat kan
de naastenliefde meer doen, dan wat Ik tijdens die momenten heb gedaan? -
Doordat Ik dit deed, verhief Ik dit gebod van de naastenliefde, dat ook als
sociaal gebod voor de samenleving geldt, door de stelling: "Wat gij niet
wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet!", tot een goddelijk
gebod dat onafscheidelijk verbonden is met het eerste, namelijk: de Schepper
boven alles lief te hebben.
Mijn
heengaan van de kleine aarde, die Ik uit miljoenen en miljoenen aardbollen en
zonnen tot schouwtoneel had verkozen van de grootste daad, die alleen Mij
mogelijk was, dit heengaan bezegelde met de laatste ademtocht de goddelijkheid
van beide door Mij gestelde geboden der liefde. Ik als mens beoefende beiden in
hun grootst mogelijke vervulling en liet op die manier de mensheid een ideaal
achter, hoe een aards mens moet zijn. Ik liet als geest Mijn hogere wezens en
engelen zien, tot wat zij in staat zijn te volbrengen en Waarnaar zij moeten
streven, wanneer ook voor hen het moment van hun beproeving nadert.
Op aarde
was Mijn opstanding uit de dood het sluitstuk tot de zekerheid van Mijn
Goddelijkheid; want zonder die zouden Mijn leer, Mijn daden en zeker ook Mijn
levenswandel gauw vergeten zijn. Mijn leerlingen zouden uiteen zijn gegaan, zij
zouden Mij misschien voor zichzelf nog wel trouw gebleven zijn, maar zij zouden
voor hun medemensen niet meer vruchtbaar hebben kunnen werken.
Mijn
leerlingen geloofden onder invloed van Mijn aanwezigheid wel in Mijn
Goddelijkheid. Mijn persoonlijke verschijning, Mijn woorden en Mijn daden waren
te gewichtig dan dat zij niet op Mijn omgeving zouden hebben ingewerkt; maar,
eenmaal zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid en vrij van deze morele druk, zou
de wereld langzamerhand haar rechten weer op hen laten gelden en de door Mij
tijdens Mijn leven gemaakte indruk steeds meer verzwakt en uiteindelijk
weggewist hebben. Wanneer van Mijn levenswandel niets anders overgebleven zou
zijn dan de herinnering aan iets dat voorbij was - hoewel wonderbaarlijk en
onbegrijpelijk -, dan moest, wilden al Mijn werken niet tevergeefs geweest
zijn, een handeling die tegen alle tot nu toe bestaande wetten inging, de
opstanding van de doden Mijn Goddelijkheid bewijzen en daardoor het geloof van
Mijn leerlingen en aanhangers versterken, om ze daardoor pas rijp te maken
voor hun verdere missie.
Op die
manier was Mijn opstanding de sluitsteen van dit nimmer te vernietigen geloofs-
en godsdienstgebouw, dat tot nu toe alle stormen weerstond en dat spoedig in
zijn volle zuiverheid en glans zal schitteren op aarde, om zo de bemiddelaar te
zijn tussen twee belangrijke factoren van de schepping, namelijk tussen materie
en geest of tussen het rijk van het materiële en het geestenrijk.
Ja, zo
zal het geleid worden en zo moet het komen, opdat overal op uw aarde erkend zal
worden, dat de materie slechts het omhulsel van het geestelijke is en dat de
materie, of het wereldlijke, slechts omwille van het geestelijke geschapen
werd.
Al het
materiële moet vergeestelijkt worden, opdat de mensen Mijn geestelijk rijk
naderbij kunnen komen en de andere geschapen wezens op de aardbol, de
vervolmaking van de mensen nastrevend, eveneens hoger en hoger stijgend, totdat
de aardbol zelf, van zijn dichtheid verlost, voor zijn ontbinding geen geweld,
maar slechts een geleidelijke zachte overgang zal nodig hebben.
Om u dit
proces van vergeestelijking geheel doorzichtig te maken en te doen begrijpen
wat Mijn opstanding, zowel als Mijn lijdensgeschiedenis van de laatste dagen
van Mijn aardse leven tot aan Mijn dood betekenen, moet Ik u er aan herinneren
- wat Ik reeds meerdere malen heb herhaald - dat al Mijn daden en woorden, ja
zelfs de wereldgebeurtenissen gedurende Mijn jaren als leraar, zich
langzamerhand tot aan Mijn toekomstige, spoedig naderende wederkomst zullen
herhalen en wel in geestelijke overeenstemming en niet daadwerkelijk aan Mijn
persoon zoals destijds.
Wat Ik
destijds als Mensenzoon moest doorstaan, dat gold ook voor het voortschrijden
van Mijn leer, die Mij nu op uw aarde geestelijk voorstelt. Ook zij werd
verontreinigd, bespot, en er werd schandelijk misbruik van haar gemaakt;
uiteindelijk heeft men haar in uw kerken, die grote graf gewelven zijn, ten
grave gedragen en een zware steen, de steen van de nutteloze cultus, op haar
gewenteld. Daar zou zij eeuwig moeten rusten en alleen nuttig zijn voor
diegenen, die er werelds maar geen geestelijk voordeel uit wilden halen.
Zo was de
loop van de wereldgeschiedenis een juiste weerspiegeling van Mijn jaren als
leraar. Alleen, zoals er in uw leven in geestelijk opzicht drie belangrijke
periodes zijn, namelijk de kindsheid - die overeenkomt met het onvoorwaardelijk
geloven -, de jeugdige leeftijd - die overeenkomt met het beoordelen van het
geloofde -, en de volwassenheid - die overeenkomt met het onderscheiden van
schijn en werkelijkheid -, zo volgde ook Mijn leer al deze fasen, deels tijdens
Mijn eigen onderrichtingen, deels later na Mijn heengaan tot nu toe en
voortaan.
Ook Ik
dwong in het begin de Mij omgevende wereld deels door Mijn wonderen tot geloof
en voedde de mensen daarna op als kinderen. En wanneer zij Mij dan begonnen te
begrijpen, vonden zij bij hun beoordeling de juiste waarheid van wat zij
vroeger slechts geloofden, dat wil zeggen zij bereikten de jeugdige leeftijd.
En toen hun geloof en weten op deze manier standvastig was geworden, werden zij
rijp, namen het met volle overtuiging voor Mijn leer en voor Mij op en bevestigden
met woord en daad wat hun als het heiligste en hoogste toescheen.
De
geschiedenis van Mijn religie en haar latere verspreiding leert u dezelfde
overgangen, alleen met dit verschil: Toen Ik zelf onderwees, was er geen reden
voorhanden om punten terzijde te leggen of om te protesteren; maar toen mensen,
door menselijke hartstochten gedreven en geleid door wereldse meningen en
belangen Mij wilden navolgen, veranderden zij het goddelijke in het wereldse,
gaven de mensen de schors in plaats van de kern van het geestelijk leven,
hetgeen tot gevolg had, dat - nadat het mensengeslacht rijp was geworden en
zelf kon oordelen - in de meeste gevallen het kind met het badwater werd
weggegooid.
Zo kwamen
de extremen van alles gelovigen en niets gelovigen te voorschijn. In deze tijd,
nu dit geestelijk wakker worden sterker wordt, nu het dode lichaam in het graf,
met een steen bedekt en verzegeld, zich op de opstanding voorbereidt, nu willen
ze nog beginnen om, zoals eens Magdalena, met aardse specerijen en welriekende
kruiden het lijk voor ontbinding te bewaren. Zoals Magdalena destijds echter
teleurgesteld was omdat zij het graf leeg vond, zo zullen ook nu de bewakers
bij het geestelijke graf van Mijn leer teleurgesteld zijn. Zij zullen het
grafleeg vinden en alleen de doeken vinden waarin zij het dode lichaam van Mijn
leer hadden gewikkeld; maar Diegene, die zij daar achter slot en grendel
opgeborgen waanden, zal zijn opgestaan, zal Zijn volgelingen en leerlingen
zelf opzoeken en hen door Zijn aanwezigheid weer nieuwe moed en ijver ingeven.
Hoe meer
deze tijd nadert, des te groter is de ijver om het lijk zo goed mogelijk te
bewaren en te bewaken. Zoals eens de Romeinse soldaten als niet gelovigen Mijn
graf bewaakten, zo zou men ook nu willen, dat een gewapende vreemde macht de
schenders en rechters van Mijn leer zouden ondersteunen. Maar het is
tevergeefs. Reeds breekt de eerste straal door en valt op het stenen deksel van
Mijn graf. En zoals iedere steen bij de eerste stralen van de ochtendzon begint
te vibreren en dit trillen en vibreren doorgaat totdat de steen erdoor verwarmd
wordt en deze warmte tot aan zijn onderlaag meedeelt, zo vibreert ook dit
stenen deksel reeds. Zijn trillen en bewegen zal heviger worden, naarmate de
tegenpartij hem zou willen veroordelen tot eeuwige rust. De straal van de
geestelijke liefdeszon zal de steen wegrollen, de geestelijke ingeslapen
machten verdrijven en hen en hun medehelpers slechts de lijkdoeken nalatend,
het "lijk" opnieuw tot leven brengen en het tot zijn vervolmaking
verder voeren op de weg van het licht.
In het
graf heerst duisternis. De Lichtgod van de goddelijke waarheid wil evenwel
alleen licht; licht echter verspreidt warmte en warmte leven. Zo zal ook het
lijk van Mijn leer uit dit graf, waarin wereldse zelfzucht en heerszucht hem
gelegd hebben, opstaan en daar licht, warmte en leven aanwakkeren waar zij
reeds in het hart gloeien, en deze drie elementen zegenrijk daar verspreiden,
waar zij misschien geheel ontbroken hebben.
Dat is
het geestelijk beeld van Mijn opstanding als Mijn liefdeleer, die Ik meer dan
duizend jaar geleden werkelijk heb volbracht en die nu spoedig over het rond
der gehele aarde zal plaatsvinden. Zoals Ik daar opstond en Mijn leerlingen en
aanhangers zich over Mijn verrijzenis verheugden, zo zal ook deze opstanding
door de hele mensheid en door ieder afzonderlijk in eigen hart gevierd worden.
Zo zal Ik verrijzen in de harten van Mijn gelovigen, wanneer ook zij alle
lijkdoeken, waarin zij Mij gewikkeld hadden, ver van zich afgeworpen hebben en
al het wereldse en ceremoniële van de godsdienstcultus ver achter zich zullen
laten, om alleen aan het geestelijke van Mijn leer geloof te schenken en dit
geloofde ook daadwerkelijk zullen uitvoeren.
Deze
opstanding in de harten zal de wedergeboorte, zal de laatste stap tot de breuk
met de wereld en de eerste stap of het begin van een geestelijk leven worden,
waar geen materiële band meer bij machte zal zijn om de mens te verleiden of
hem op zijn weg naar vergeestelijking op te houden.
Daarom,
ontwaak, Mijn kinderen! Open uw geestelijke ogen, oren en harten! De Jezus, in
de vorm van Zijn zachtmoedige leer van geduld en liefde, die daar aan het kruis
niet alleen Zijn naasten nog liefhad, maar zelfs voor Zijn vijanden bad, deze
Jezus moet in u verrijzen! En zoals de aarde Zijn kerk, Zijn bedehuis moet
worden, waar vrede, rust en zaligheid weer in terug zullen keren, zo moet ook
uw hart, paradijselijk gesierd, alleen bloemen van liefde, van liefde tot God
en naastenliefde dragen.
Bereid u
in uw hart voor op dit feest van de opstanding! Het is het
feest van de vergeestelijking en de verheerlijking van uw
eigen ik. Zoals Ik destijds verheerlijkt met een vergeestelijkt lichaam uit het
donkere graf opsteeg, zo moet u eveneens verheerlijkt, vergeestelijkt,
verbeterd, veredeld en Mij waardig uit uw graf van wereldse hartstochten en
begeerten opstijgen. Wanneer de wereld, de opvoeding en de sociale verhoudingen
u tot nu toe misschien in lijkdoeken hadden gehuld, met specerijen en
welriekende balsem hadden versierd om uw aardse mens voor ontbinding te
behoeden, werp dan al deze nutteloze middelen weg; want zij zijn werktuigen van
de materie en niet van de geest. Bedenk, dat u niet van deze wereld bent! U was
voorheen geest en u zult wederom geest worden. Daar is uw vaderland, daar wenkt
u Diegene, die, om u dit te laten voelen en begrijpen, voor u de lijfelijke
dood is gestorven, maar ook geestelijk weer is opgestaan, opdat ook u - Hem
navolgend, rein wandelend zoals Hij en aan het eind met triomf het wereldse van
u werpend - geestelijk kunt opstaan en Hem zo in het kleinst kunt vergelden wat
Hij in het grootst aan u heeft gedaan, daar Hij u door deze geestelijke
wedergeboorte tot Zijn kinderen verhoogt. Bedenk wat het betekent om een kind
van de Schepper van de wereld genoemd te worden en een broeder van die geesten
te worden, die al sinds lang en eerder dan u allemaal, deze school hebben
doorgemaakt en zegenrijk doorstaan en die nu in eeuwige vreugde en zaligheid
dit altijddurende opstaan en wedergeboren worden van hun broeders met vreugde
zien en met broederliefde delen!
Beschouw
de opstanding daarom geestelijk, zoals zij is, en zoals zij, als eeuwig
gedenkteken en voorbeeld voor u en Mijn gehele geesten en zielenrijk
voltrokken, door u opgevat moet worden.
Ik trok
destijds Mijn menselijk kleed uit, nadat Ik de menselijke natuur had overwonnen
en de goddelijke weer had aangetrokken. Doet ook u hetzelfde, dan zal de dag
van uw geestelijke opstanding of wedergeboorte voor u de belangrijkste van uw
aardse loopbaan, de sluitsteen van uw aardse en de grondsteen van uw
geestelijke opdracht zijn! Amen.
20
Zondag Quasimodo
De verschijning van de Heer aan de discipelen
Joh. 20,
19-31: Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar
de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de J oden,
kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u! En na dit
gezegd te hebben toonde Hij hun Zijn handen en zijde, De discipelen dan waren
verblijd, toen zij de Here zagen. Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij
u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. En na dit gezegd te
hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de Heilige Geest. Wie gij
hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die
zijn ze toegerekend. En Thomas, een der twaalven, genaamd Didymus, was niet met
hen, toen Jezus daar kwam. De andere discipelen zeiden dan tot hem: Wij hebben
de Here gezien! Maar hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het
teken der nagels en mijn vinger niet steek in de plaats der nagels en mijn hand
niet steek in Zijn zijde, zal ik geenszins geloven. En na acht dagen waren Zijn
discipelen weer in het huis en Thomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren
gesloten waren, en Hij stond in hun midden: Vrede zij u! Daarna zeide Hij tot
Thomas: Breng uw vinger hier en zie Mijn handen en breng uw hand en steek die
in Mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig. Thomas antwoordde en zeide
tot Hem: Mijn Here en Mijn God! Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt,
hebt gij geloofd? Zalig zij, die Mij niet gezien hebben en toch geloven. Jezus
heeft nog vele andere tekenen voor de ogen Zijner discipelen gedaan, die niet
beschreven zijn in dit boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat
Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt
in Zijn naam.
(5 maart
1872)
Dit
hoofdstuk bevestigt Mijn opstanding en toont u haar belang en noodzaak als
voorwaarde, wil Mijn met zulke enorme offers gekochte leer duurzaamheid en
succes hebben; want u ziet dat Mijn discipelen
zich angstig, zonder moed en geloof, in woningen opsluiten.
Immers,
toen Ik aan Mijn discipelen verscheen - evenals aan Maria Magdalena bij het
graf -, was één van Mijn discipelen zó ongelovig, dat hij zich eerst wilde
overtuigen van Mijn opstanding door direkte aanraking van Mijn wonden.
Dit
alles, wat destijds gebeurde, en ook de andere tekenen, die Ik bij gesloten
deuren voor Mijn discipelen deed - tekenen, die u later ook zult vernemen - dit
alles zal zich ook bij Mijn aanstaande wederkomst langzamerhand voor de ogen
van de mensen afspelen.
Hoe meer
de gelovigen van Mijn zuivere leer, zoals Ik u die nu geef, zich zullen
vermeerderen, des te meer zullen zij ook alle stadia van geestdrift, twijfel,
ongeloof en alle schokken van het geestelijk leven moeten doormaken, want de
omstandigheden zullen vaak tegen Mij getuigen. De mensen zullen Mijn aanhangers
in hun geloof misleiden, zij zullen hen vervolgen, haten en zich op hen wreken
waar dat mogelijk zal zijn.
Er zullen
in die tijd ook zulke ongelovigen zijn als Thomas, die misleid en ontmoedigd
alle vroegere zielevrede en geloof over boord geworpen hebben en die pas door
Mijn persoonlijk verschijnen te genezen zullen zijn.
Wat in de
tijd van Mijn aardse leven de behuizing met de gesloten deuren waren, dat
zullen in de toekomst de harten van die mensen zijn, die in zichzelf gekeerd
noch het wereldse, noch het geestelijke toegang willen verschaffen. Daar zal Ik
ook gedwongen zijn om door zachte influistering in het hart van Mijn
volgelingen de roep te laten horen: "Wees niet bevreesd!" en
"Vrede zij met u!", omdat ook zij, zonder enig houvast of steun, op
het punt staan alles te verliezen en onder te gaan in eeuwige twijfel.
Er zullen
dan veel ongelovigen zijn zoals Thomas, die - zelfs aan Mijn stem geen gehoor
meer gevend - slechts door daadwerkelijke bewijzen naar hun vroeger bewandelde
weg teruggeleid kunnen worden.
Zo moeten
ook Mijn gelovigen en toekomstige kinderen de laatste vuurproef van het ware
vertrouwen doorstaan; want wanneer zij, zoals eens Mijn discipelen, uitgezonden
zullen worden om anderen vertrouwen en geloof in te boezemen, dan moeten zij
deze in de hoogste graad reeds tevoren bezitten. Zoals Ikzelf immers eens zei:
"Aan Mijn woorden en daden zult gij Mij herkennen!" Evenzo moeten
ook Mijn kinderen en toekomstige volgelingen aan hun woorden en daden te
herkennen zijn en de anderen daardoor het daadwerkelijke bewijs leveren, dat
vertrouwen en standvastig geloof de eerste voorwaarden zijn om Mij waardig te
worden.
Destijds
zei Ik tegen Thomas, nadat hij zijn vingers in Mijn wonden gelegd had:
"Gij gelooft nu; maar Ik zeg u: Zalig zijn zij, die niet zien en toch
geloven!"
Ook u,
Mijn kinderen, aan wie Ik reeds zoveel geestelijk brood gegeven heb, ook u bent
geen haar beter dan Mijn discipelen eens waren. Ook u bent versaagd en
kleinmoedig, begint te twijfelen, piekert over Mijn woorden en wendt u naar de
wereld met haar verleidelijke bekoorlijkheden, wanneer niet alles meteen zo
verloopt zoals u het wenste. Ook u sluit uzelf op, zoals een slak in haar huis
en wilt van de innerlijke - en uiterlijke wereld niets weten, wanneer
ogenschijnlijke tegenstrijdigheden opdoemen, waar u bepaalde handelingen en
gebeurtenissen niet kunt verenigen met Mijn allesomvattende liefde. Ik moet u
dan toeroepen: "Vrouw, raak Mij niet aan!", want wat zij zag was Mijn
vergeestelijkt lichaam, dat niet voor menselijk lichamelijk contact geschikt
was. Toen Ik bij Mijn discipelen in hun gesloten woning kwam, liet Ik toe alsof
zij Mij lichamelijk voelden, maar in eigenlijke zin was Ik het niet meer. Want
toen Mijn zending met de kruisdood beëindigd was, hield het menselijke op Mijn
omkleding te zijn; het was reeds vergeestelijkt, om zich na enkele dagen weer
met de bron van Zijn Godwezen te verbinden.
Voor Mijn
discipelen verrichtte Ik, zoals dit evangelie zegt, nog andere tekenen, dat wil
zeggen Ik opende hun geestelijke oog en oor opdat zij, nog meer van Mijn
Godheid overtuigd, de moed zouden krijgen om alle toekomstige gevaren te
trotseren, die de omstandigheden en hun leerambt met zich mee zouden brengen.
Zo lang
Ik lichamelijk levend onder hen verbleef bezaten zij nog niet de vaste
overtuiging dat Ik een goddelijk wezen zou zijn en dat Ik krachten en
eigenschappen zou bezitten, die de gewone mens niet heeft. Zij zagen wel Mijn
wonderen, maar leefden en geloofden ook alleen onder de drukkende invloed
daarvan. Nauwelijks was Ik van hen weggenomen, nauwelijks nam deze direkte
invloed af of hield helemaal op, of het vaste geloof en onwankelbaar vertrouwen
waren reeds verdwenen! Was Ik niet opgestaan, had Ik Mijn vroegere beloftes
niet vervuld, dan zou het nog geen maand geduurd hebben of Mijn leerlingen
zouden tot hun oude werkzaamheden teruggekeerd zijn en wat zij met Mij beleefd
hadden nog slechts voor een droom hebben aangezien, waarvan hun slechts een
herinnering zou zijn overgebleven en van de werkelijkheid daarvan zouden zij
niemand hebben kunnen overtuigen. En zoals Ik toen Mijn werk door Mijn
opstanding en door Mijn veertig dagen durende omgang met Mijn leerlingen moest
bekrachtigen en door Mijn hemelvaart moest bezegelen, evenzo moet Ik nu ook u,
Mijn kinderen, leiden, versterken en vast maken in geloof en vertrouwen.
Toen Ik
destijds Mijn discipelen de Heilige Geest inblies, toen Ik hen de macht gaf om
de zonden te binden en te ontbinden - een macht, die bij de latere
priesterkaste zo verkeerd begrepen en misbruikt werd -, gebeurde dat, omdat zij
tot de vaste overtuiging gekomen waren, dat er slechts één God is, die boven
alle materie verheven, een geest is en alleen als zodanig begrepen kan worden
en dat juist deze God, Jezus, hun leider was. Op die manier kon ook Mijn macht
op hen overgedragen worden en zo moest deze haar werking doen, toen Mijn
discipelen haar voor hogere doeleinden aanwendden en alleen Mijn geestelijk
doel, de mensen tot Mijn kinderen te maken, als eindresultaat nastreefden.
Zoals
Mijn discipelen wonderen verrichtten en zieken konden genezen, enkel door de
machtspreuk van het woord, evenzo zullen ook u en al Mijn toekomstige
aanhangers versterkt worden in het vaste vertrouwen op Mijn macht en
medewerking om daden te verrichten, die de gewone mens onmogelijk, maar voor de
geestelijk wedergeborenen gemakkelijk zullen zijn. De tijden en de
omstandigheden zullen u daartoe opvoeden. Velen heb Ik daartoe geroepen, maar
of u het "uitverkoren-tot-dit-doel" zult bereiken, dat ligt alleen
aan u.
Sluit uw
hart niet voor Mijn Vaderstem! Geef niet op, ook al verdwijnen de laatste
stralen van hoop! Ik ben en blijf steeds bij diegenen, die tegen iedere prijs
bij Mij willen blijven. Wacht niet op Mijn persoonlijk verschijnen zoals
Thomas, maar bereidt u voor om vast te geloven en vast te vertrouwen, opdat
Mijn verschijnen slechts een bevestiging en bekrachtiging is van hetgeen
vroeger geloofd en gehoopt werd! U zult dan geschikt zijn om Mij, u zelf en uw
naasten in die zin te helpen, zoals Ik zelf eens Mijn leerlingen hielp tijdens
Mijn leven met hen.
Laat uw
hart niet door twijfels bestormen, uw vertrouwen niet door gepieker verzwakken!
Mijn kinderen moeten hun hart niet gesloten houden; zij moeten, verheven boven
al het wereldse de blik naar boven richtend, voortdurend Mijn offer, Mijn
liefde en Mijn vaderlijke voorzienigheid voor hen en alle levende schepselen
indachtig zijn, opdat hun hart als een blijvende tempel van Mijn liefde en
onwankelbaar geloof aan Mijn onfeilbaarheid, hen tot een ware steun in alle
strubbelingen van het leven en een toevluchtsoord tegen alle aanvechtingen van
twijfel en ongeloof mag zijn. Dan zult u steeds de roep in u horen klinken:
"Vrede zij met u!" Want waar met het oog op Mij en Mijn liefde de
vrede reeds in een hart troont, hoef Ik haar niet eerst te brengen, maar kan Ik
haar alleen bevestigen!
Dus roep
Ik u toe: Vrede zij met u en wijke nooit uit uw harten, opdat Ik daar steeds
een toegang, en wel een vrije toegang moge vinden en Ik niet met het geweld van
Mijn wil door gesloten deuren moet binnendringen, maar ongehinderd uw gemoed
bereid mag vinden, Mij als Diegene te erkennen, die ook voor Zijn leerlingen
destijds niets anders was dan hun Aanvoerder. Leider en Vader! Amen.
21
De goede Herder
Joh. 10,
1-16: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi
binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover;
maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. Voor hem doet de
deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen
schapen bij name en voert ze naar buiten. Wanneer hij zijn schapen alle naar
buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij
zijn stem kennen; maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij
zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. In dit
beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen
sprak. Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur
der schapen. Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de
schapen hebben naar hen niet gehoord. Ik ben de deur; als iemand door Mij
binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide
vinden. De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik
ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. Ik ben de goede herder. De
goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen; maar wie huurling is en geen
herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen
in de steek en vlucht - en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen - want hij is
een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte. Ik ben de goede herder en
Ik ken de Mijne en de Mijne kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader
ken, en Ik zet Mijn leven in voor de schapen. Nog andere schapen heb Ik, die
niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar Mijn stem
horen en het zal worden één kudde, één herder.
(9 maart
1872)
Dit
hoofdstuk gaat over de ware Leider naar het licht der waarheid en over de valse
leiders, die beweren dat de weg naar het licht alleen door hen gaat, terwijl
zij zelf de meest uitgesproken duisternis zijn. Want wat daar met "dief en
moordenaar" wordt bedoeld, is in de geestelijke betekenis het streven om
aan de ziel van de mens het haar toebehorende geestelijke of te ontvreemden Of
geheel te vernietigen.
Wat in
het evangelie vermeld staat als "de deur", die slechts Ik alleen kan
zijn, betekent de enige, rechtmatige weg naar de ware erkenning en wil zoveel
zeggen als: Alleen die mensen, die hun geestelijk instinct niet door de
wereldse bezigheden hebben verloren of hebben laten ontnemen of, wanneer hij
hun eenmaal ontnomen werd, hem weer terugvonden - alleen die mensen weten Mijn
stem en Mijn leer van de valse leren te onderscheiden, en alleen diegenen
zullen Mijn roep volgen, omdat zij Mijn stem herkennen en haar van de andere
verleidelijke stemmen weten te onderscheiden.
Juist nu
bevindt u zich in deze geestelijke stroming, waar - figuurlijk gesproken -
dieven en moordenaars door alle ramen en mogelijke openingen Mijn woning
binnendringen, om de schat te bemachtigen die in haar verborgen ligt. Juist nu
ziet u in de opgewonden gemoederen de religieuze bewogenheid, hoe zij de harten
aangrijpt, opwekt, ze heen en weer trekt en hoe het vanwege louter aanprijzingen
moeilijk te onderscheiden is waar eigenlijk de ware deur en de ware herder is.
Want hoe meer het instinct de gelovige harten naar Mij toevoert, des te meer
verweren zich de anderen, die slechts alleen hun voordeel voor ogen hebben,
opdat niet Ik, maar zij de overwinning in de wacht kunnen slepen.
Dit
opdringen, kwaadspreken en haten zal steeds erger worden. Hoe meer Mijn invloed
groeit, des te meer groeit de tegenstand. Mijn kinderen worden daardoor zwaar
op de proef gesteld, waardoor hun volharding beproefd en hun geloven en
vertrouwen het meest aangevallen worden. Mijn leer is slechts één leer en dat
is de liefde, terwijl de leringen van de anderen veelzijdig zijn en juist in
plaats van liefde - haat, in plaats van deemoed - trots, in plaats van dulden -
onverdraagzaamheid gepreekt wordt, die dergelijke leiders zelf beoefenen. En
zo zal zich herhalen, hetgeen u in het achtste hoofdstuk van het Grote
Evangelie van Johannes kunt lezen, dat de Joden Mij vervolgden, Mij stenigden,
dat wil zeggen wilden doden. Ook nu zal iets dergelijks gebeuren. Er zullen
stenen op Mij en op Mijn leer gegooid worden, de valse uitleggers van Mijn leer
zullen Mijn leer aan de satan toeschrijven en rondbazuinen dat hun leer direkt
van de hemel afkomstig is. Men zal de ideeën uit de hoofden in de vuisten
drijven, en daar waar vrede en liefde gepreekt zou moeten worden, zal het
fanatisme zijn bloedige fakkel zwaaien en offer op offer brengen aan zijn voor
waar gehouden leer.
Zo moet
Mijn woord uit die tijd vervuld worden, waarin Ik zei: "Ik breng u geen
vrede, maar het zwaard!" Zoals in de hele schepping door wrijving licht en
warmte ontstaan en door deze beide factoren het heelal bestaat en in stand
gehouden wordt, zo moet ook geestelijke wrijving het louteringsproces volbrengen,
opdat het licht van de waarheid en de warmte van de liefde zich ontwikkelen.
Juist het
streven van de "dieven en moordenaars" zal de overwinning van Mijn
leer en Mijn bedoelingen versnellen. Door hun te hartstochtelijke optreden
brengen zij de gemoederen tot nadenken en vergelijken. En hoewel velen
aanvankelijk de roep volgden, zo worden zij op de hen als vals voorgestelde
leer opmerkzaam gemaakt en zullen aan haar meer aandacht schenken dan zij
zonder deze tegendruk gedaan zouden hebben. Zij zullen dan in deze verboden
leer niet datgene vinden wat hun werd voorgeschilderd dat zij zou inhouden. Het
eindresultaat zal zijn, dat velen van hen de ware herder en de ware deur zullen
vinden, alleen al doordat die leiders en aanvoerders hen van het zoeken wilden
afhouden. Daardoor zullen juist de bemoeienissen van Mijn tegenstanders Mij het
meeste in de hand werken en tenslotte dat bereiken, wat zij wilden verhinderen:
de vereniging van Mijn kinderen met Mij, de vereniging van Mijn schapen met hun
enige Herder. Zij zullen zich bij de grote gevaren terugtrekken als huurlingen,
terwijl Ik Mijn ware kinderen alle bescherming zal geven, aan welke bescherming
Mijn volgelingen de eigenlijke Heer, de ware Herder en de machtige Beschermer
van de Zijnen zullen herkennen.
Zo zal
het gebeuren. Schrik en twijfel daarom niet, wanneer juist daar, waar u in
geloof en vertrouwen heel dicht bij Mij denkt te zijn en waar u gelooft dat uw
aantal zich zal vermeerderen, uw grootste tegenstanders de sterkste en zwaarste
hindernissen zullen opstapelen, om dit gevaar voor zichzelf af te wenden!
Span u
echter ook niet in met het zoeken naar gelijkgezinden of met bekeringsdrang!
Het is niet zo eenvoudig als u vaak gelooft om anderen op de weg van de zuivere
liefdeleer te leiden. Mijn leer verlangt ontzegging van dat, wat de mensen in
de wereld als het meest aangename toeschijnt, Mijn leer is immers niet van en
voor deze, maar voor Mijn grote geestelijke wereld.
Om dus al
hetgeen, waaraan u sinds lange tijd bent gewend, hebt geloofd en voor u
gemakkelijk is te laten varen en de steeds sterker wordende strijd met zichzelf
en de wereld te beginnen, daartoe behoort een grote liefde en een grote
offervaardigheid. Reeds in de tijd dat Ik onderrichtte hebt u een voorbeeld
gezien, toen Ik iemand, die Mij wilde volgen, aanraadde om alle goederen die
hij bezat op te offeren, waarop hij treurig heenging. Zo zal het u vaak
overkomen, zodra u een vermeende aanhanger van uw als waar en enig geloofde leer
tot de daad wilt aansporen, hij zich van u zal verwijderen en misschien zelfs
in plaats van een vriend uw grootste tegenstander zal worden.
Zie, dat
is het gevolg wanneer de mensen nog niet rijp zijn om Mijn leer te begrijpen!
Daarom wacht, totdat de hongerigen zelf tot u komen! Geef hen brood, maar ook
dat alleen naar de mate van hun inzicht, omdat het anders - zoals iedere
materiële voeding - niet verteerd wordt en in plaats van nut, alleen schade
brengt!
Mijn stem
te horen en Mijn leer te volgen is anderen niet zo gemakkelijk bij te brengen.
Zelfs u, die al zo lang door Mij beleerd en gevoed wordt, hoe zwak, hoe
kortzichtig gedraagt u zich vaak, alsof u nog nooit een woord rechtstreeks van
Mij had ontvangen! Hoe vaak wilt u niet in uw dwaze waan het wereldse met het
geestelijke verbinden, omdat het volgen van het laatste alleen u teveel moeite
kost of teveel ontzegging van u eist! Wanneer u zo handelt, wat wilt u dan van
anderen verwachten, die, nauwelijks bij de deur aangekomen, nog niet de moed
hebben om voorwaarts te gaan, de drempel te overschrijden en alles achter te
laten wat hen vroeger zo belangrijk toescheen!? Daarom, wees voorzichtig met de
keuze van uw vrienden!
Bekommer
u niet om de tegenstanders! Hoe meer de tijd voortschrijdt en Mijn schapen
zich zullen vermeerderen, des te minder kan deze leer hun onbekend blijven,
maar des te groter zal ook de tegenstand tegen haar en haar aanhangers worden.
De strijd moet ontbranden! Alleen voor de volharders is de overwinning
weggelegd en deze zullen Mijn kinderen zijn, omdat zij Mijn stem en Mijn leer
niet alleen geloven, maar omdat zij ook weten, dat deze alleen naar het doel
leidt en alleen Ik de deur en de enige weg ben om in het oneindige geestelijke
rijk te komen en daar niet met lijden, maar met zaligheid beloond te worden
vanwege de doorstane strijd.
Zo
ontwikkelt zich het levensproces. Het geestelijke moet van de materie bevrijd
en de ziel van de mens moet van het wereldlijke gescheiden worden, en zowel de
eigenlijke, geestelijke bestemming van de mens moet bereikt worden, als ook
Mijn leven op aarde met zijn lijden en strijden zijn vervulling moet vinden.
De wereld
zal slechts één Herder met Zijn schapen herbergen; twee heren kan men niet
dienen. Wie de materie huldigt, moet in de materie wegzinken; wie echter naar
het geestelijke streeft, die zal het zware achter laten. De materie is te
dicht, zij laat geen licht door. Alleen het geestelijke is geschikt om Mijn
liefdelicht uit de hemel op te nemen en alleen dit licht ontwikkelt
levenswarmte, ontwikkelt de in de mensenziel gelegde godsvonk en leidt hem
naar zijn oorsprong, naar Mij terug. Dat moest het doel van Mijn leer, van Mijn
eerdere komen op aarde en Mijn wederkomst in de nabije toekomst zijn.
Hoe meer
Mijn wederkomst naderbij komt, des te meer zullen licht en duisternis elkaar
bestrijden. Maar, zoals iedere morgen de opgaande zon de duistere nacht
overwint, zal ook Mijn opkomend liefdelicht de dieven en de moordenaars
verjagen, die niet bij dag maar alleen in de nacht hun praktijken verrichten.
Deze zullen moeten wijken, zich bekeren of in de eeuwige duisternis
terugvallen, totdat in hun eigen gemoed, en wel door het vrije streven, het
ochtendgloren langzamerhand aanbreekt.
De wereld
zal zich evenals vroeger, tegen Mijn plannen en bedoelingen willen verzetten;
maar juist haar tegenstand zal Mijn einddoel bespoedigen en tenslotte zullen
Mijn kinderen en Ik toch meester blijven van het terrein.
Volharding
leidt naar het doel! En de naam "Mijn kind" moet door ontzeggingen en
opofferingen verworven worden; want de prijs is de strijd waard. Wees daarom
allen bereid om Mij nooit los te laten! Laat de wereld en de mensen gaan,
bekommer u niet om de gebeurtenissen en de politieke verwikkelingen! Bedenk dat
er miljoenen mensen zijn, die naar de juiste deur van het licht geleid moeten
worden en om dat te bereiken, moeten er ook evenveel verschillende
gebeurtenissen en omstandigheden hun invloed uitoefenen, om de op verschillende
trappen van intelligentie staande individuen naar een gemeenschappelijk doel
te leiden, - een werk, waarvan u geen begrip kunt hebben en dat alleen aan God
is toegemeten, die ook daar, zoals overal, in staat is om door middel van het
kleinste de grootste uitwerking te bereiken.
Dit dan
tot een beter begrijpen van het evangelie van Johannes, opdat u in deze tijd
Mijn vroegere tijd van onderricht pas goed leert begrijpen en moogt erkennen
hoe reeds meer dan duizend jaar geleden de hele latere
ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid in Mijn levensjaren, dat Ik rondging
op uw duistere aarde van tevoren was uitgestippeld en voorbestemd.
Daarom
bleef ook de bijbel bewaard, opdat zij u het grootste en sterkste bewijs zal
leveren, hoe daar reeds alles werd opgetekend, wat zich in latere tijdperken
fasegewijs moest ontwikkelen, wat echter alleen de wedergeborenen, die met
geestelijke ogen zien, duidelijk als in een toekomstspiegel voor ogen staat.
Zo kunt u
getroost de blik op Mij richten indachtig de spreuk: "Wie Mij niet
verlaat, die verlaat ook Ik niet!"
Blijfbij
Mij, en u zult steeds meer de stem van de Herder vernemen en als gevolg daarvan
ook steeds meer door woord en voorbeeld kunnen bijdragen om andere blinden deze
enige weg van het heil te tonen, opdat er tenslotte één kudde en één Herder
moge zijn! Amen.
22
De voorbereiding op het heengaan van de Heer
Joh. 16,
16-23: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd
en gij zult Mij zien. Sommige Zijner discipelen dan zeiden tot elkander: Wat
betekent dit, dat Hij tot ons zegt: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet, en
nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien? En: Ik ga heen tot de Vader? Zij
zeiden dan: Wat is dit, dat Hij zegt: Nog een korte tijd? Wij weten niet, wat
Hij bedoelt. Jezus bemerkte, dat zij Hem iets wilden vragen en zeide tot hen:
Redeneert gij hierover met elkander, dat Ik zeide: Nog een korte tijd en gij
ziet Mij niet, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien? Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden;
gij zult u bedroeven, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden. Een vrouw,
die baart, heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het
kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, uit
vreugde, dat een mens ter wereld is gekomen. Ook gij hebt dan nu wel droefheid,
maar Ik zal u wederzien en uw hart zal zich verblijden en niemand ontneemt u uw
blijdschap. En te dien dage zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik
zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn naam.
(10 maart
1872)
In dit
hoofdstuk heb Ik, evenals in het vorige, Mijn leerlingen een voorproef gegeven
hoe hun situatie zal zijn, wanneer Ik hen moet verlaten en zij niet meer onder
Mijn zichtbare invloed en Mijn leiding zullen staan.
In
hoofdstuk 15 van Johannes vergeleek Ik Mij met de wijnstok en Mijn leerlingen
met de ranken, die alleen vruchten kunnen dragen, zolang zij aan de wijnstok
vastzitten.
Ik liet
hen met dit voorbeeld het lot zien van hen, die van Mij zullen afvallen en zei
hun dat alleen diegenen zondaars zijn, die weten wat zij moeten doen en geloven
en toch tegenovergesteld handelen, terwijl de onwetenden niet strafbaar zijn.
Ik maakte hen door een gelijkenis duidelijk, dat wie in Mij gelooft geen knecht
van Mijn geboden, maar een vrijwillige uitvoerder van deze is, die Mij dus niet
willoos onderdanig moet zijn, maar als een vriend de raadgevingen van de
vriend zal volgen. Ik zei hen dat, wanneer zij Mij en Mijn leer willen volgen,
zij met de wereld in conflict zullen geraken en dat, terwijl Ik hen zal
liefhebben, de wereld hen met haat zal overladen! Ik gaf hen daarnaast echter
de hoop, dat zij, wanneer Mijn Geest hen zal overschaduwen, genoeg
schadeloosstelling zullen hebben door geestelijke vreugden, wanneer de wereld
zich langzamerhand voor hen zal afsluiten.
Dit alles
moest Ik Mijn leerlingen van tevoren zeggen; want zij hadden immers nog
helemaal geen begrip, wat en hoe hun zending eigenlijk zou zijn. Zij leefden
nog te zeer onder de invloed van Mijn persoonlijkheid en hadden, ofschoon zij
ieder ogenblik toegaven: "Wij weten dat u door God gezonden bent!",
toch geen juist idee van Mijn zending, noch van het belang van Mijn komst, noch
ook maar een flauw vermoeden van de wijze en de betekenis van Mijn heengaan;
zij waren mensen en dachten menselijk. Daarom was Ik ook gedwongen om meermalen
met hen over Mijn heengaan te spreken en juist dit hoofdstuk van Mijn geliefde
Johannes spreekt er dan ook over, dat Ik Mijn discipelen weer op de
gebeurtenissen moest voorbereiden, die spoedig zouden plaatsvinden.
Ik sprak
met hen over Mijn heengaan, over Mijn scheiden en verklaarde hen de noodzaak er
van; maar het was zo als het in dit hoofdstuk staat: "Ik heb u nog veel te
zeggen, maar u kunt het nog niet verdragen of begrijpen!" Daarom waren
Mijn woorden raadselachtig voor Mijn discipelen, waardoor zij de aangehaalde
spreuk ook niet konden begrijpen, die luidde: "Nog een korte tijd en gij
ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien; want Ik ga
naar de Vader."
Hoe zou
het mogelijk geweest zijn, dat Mijn discipelen er geloof aan zouden hebben
gehecht, dat Ik gevangen en zelfs gedood zou kunnen worden, terwijl zij toch zo
vaak zagen dat Ik uitweek voor allerlei gevaren en deze verijdelde. Hoe kon het
in hun gedachten opkomen, dat een van
God gezondene gedood zou kunnen worden!? Alles wat Ik over Mijn verhoging, Mijn
heengaan en over Mijn wederkomst vertelde was voor hen onbegrijpelijk, totdat
de harde werkelijkheid hen maar al te zeer overtuigde hoe waar Mijn woorden
waren geweest. Pas na deze gebeurtenissen begrepen zij, wat hun opdracht, wat
Ik en wat de wereld was.
Hetgeen
Ik destijds veelvuldig verkondigde aan Mijn leerlingen over het Rijk Gods, het
belang van Mijn leer en haar naleving, waarbij Ik hen door voorbeelden
verklaarde hoe het diegene zou vergaan, die zich van Mij en Mijn leer
verwijdert, dit alles verkondig Ik reeds eeuwen in alle talen en door duizend
verschillende gebeurtenissen in de wereld. Allen roep Ik toe: "Verlaat Mij
niet; want zonder Mij is er geen troost en geen heil in de wereld!" En
zoals Ik Mijn leerlingen Mijn heengaan voorspelde, maar hen echter de hoop niet
ontnam dat ze Mij na een korte tijd weer zouden zien, evenzo roep Ik het u en
iedere gelovige toe: "Verlaat de ingeslagen weg niet! De weg van Mij afis
duisternis en zalig zult u zijn, wanneer u, na kort ronddwalen, na een korte
pauze Mij weer te zien krijgt!" Wee echter diegene, die hun gezicht geheel
van Mij afwenden! Zij gaan de weg van duisternis, van de grove materie, waar
lange louteringsprocessen nodig zullen zijn om het verlorene terug te vinden en
dat wat met voeten werd getreden weer te beteren.
Ik deelde
Mijn discipelen mee, dat het in het plan van Mijn leven op aarde besloten lag,
wanneer Ik hen zou verlaten. Ik zei hun vooraf, dat Ik hen om te beginnen
slechts voor een korte tijd zou verlaten, opdat zij eraan zouden wennen om Mijn
persoonlijkheid voor lange tijd te ontberen; maar Ik beloofde hen als
vervanging voor het bittere verlies van Mijn zichtbare aanwezigheid de Trooster
of de Geest Gods
Wanneer
Ik de mensen in menig uur eveneens toeroep: "Verlaat Mij niet!", dan
is dit ook zo bedoeld, als eens bij Mijn discipelen de uitspraak: "Houd moed, wanneer u Mij
binnen korte tijd niet meer ziet!" Het wil zoveel zeggen als: "Mijn
kind, wanhoop niet tijdens Mijn afwezigheid, als er momenten komen waarin de
wereld en haar gebeurtenissen op u afstormen en u Mijn hand niet meer voelt en
Mijn stem _ niet meer hoort! Wanneer de wereld u door uw berusting beloont met
hoon, haat en vervolging, houd vol! Binnen korte tijd zult u Mij weer zien,
weer voelen, weer horen, - weer zien in de taal van de natuur, weer voelen in
de wending van de gebeurtenissen en weer horen in de zachte stem van de
herkregen vrede in uw hart!"
Zoals Ik
Mijn discipelen voorspelde, dat zij bittere uren van verdriet zouden moeten
doormaken, zo gaat het ook met iedere gelovige die meer aan Mij dan aan de
wereld hangt; immers Mijn terugkeer in het zwaar beproefde hart van de mens,
zijn na langdurige strijd verkregen vaste overtuiging dat de zon, ook al
verduisteren de wolken haar, toch uiteindelijk zal overwinnen en glorierijk
overal haar weldaden verspreidend, weer tevoorschijn zal komen, - dit alles
zal de bittere, doorstane pijnen doen vergeten en het geloof in Mij en het
vertrouwen op Mij versterken.
De taak
van Mijn discipelen na Mijn heengaan was van te groot belang, dan dat zij niet
geoefend moesten worden in het verdragen van het bitterste. Zij moesten om te
beginnen gewend raken aan Mijn afwezigheid, om daarna zelfstandig handelend te
kunnen optreden.
Wat Mijn
discipelen als scholing was voorgedaan, is ook nu de weg
van een
ieder, die de voetstappen van Mij en Mijn discipelen wil volgen. Tegen de
discipelen zei Ik: "De wereld zal u haten en vervolgen omdat u niet van
haar bent!" En hetzelfde moet Ik Mijn huidige kinderen toeroepen; want hoe
meer zij Mij liefhebben, hoe meer zij Mij volgen, des te meer komen zij in
conflict met de wereld, met het merendeel van de mensen, totdat Ik ook dezen
door gebeurtenissen zal bewerken, zodat zij voor iets beters ontvankelijk
worden.
Deze
gevolgen zijn ten eerste vanzelfsprekend en ten tweede noodzakelijk; want om
een kind van de Schepper van heel de zichtbare en onzichtbare natuur te willen
worden, is niet zo eenvoudig. Wanneer een kind in geestelijk opzicht
vooruitgaat, dan moet het met de wereld en de alledaagse mensen steeds meer in
tweedracht komen. De haat van de wereld groeit met de liefde tot Mij. Houd
daarom moed, wanneer u Mij voor een korte tijd niet ziet, na een korte tijd
zult u Mij weerzien! Ik moet u soms alleen aan uw eigen krachten overlaten; u
moet ondervinden, of u ook werkelijk in staat bent om datgene openlijk en
zonder schaamte te bekennen, wat u bij menige voorlezing uit Mijn Woord zo zeer
begeestert. Aan u moet de vraag zich voordoen, in hoeverre u de wereld vreest.
Geloof
toch niet dat u zo'n geweldige heldenmoed bezit, zoals het u vaak toeschijnt!
Kijk naar Mijn apostel Petrus! In de hof van Gethsemané verdedigde hij Mij met
het zwaard en korte tijd daarna verloochende hij Mij. Wanneer dus een Petrus
falen kan, dan kunt u zich indenken, hoe het op een beslissend moment met uw
moed zal staan. Daarom moeten er dikwijls dergelijke omstandigheden voorkomen,
die u sterken en vaster doen geloven in Mij. Als degene die Mij persoonlijk
kende, Mij verloochende, wat moet men dan van u verwachten, die Mij nog nooit
heeft gezien, maar Mij alleen kent van de zachte stem in uw hart!?
Daarom
moet Ik u vaak verlaten, moet Ik u alleen laten, moet Ik u met de
omstandigheden en de wereld laten worstelen, opdat u zult kunnen meten wat u
hebt verworven en wat u nog ontbreekt.
Gedenk
steeds de woorden: "De wil is sterk, maar het vlees is zwak!" Zij
zijn belangrijk en beschrijven de hele menselijke natuur. Op momenten van
geestdrift meent u een olifant op de schouders te kunnen laden en op het
ogenblik van de werkelijke uitvoering is u vaak een vlieg nog te lastig.
Onderzoek
daarom ijverig in uw hart hoeveel liefde, hoeveel vertrouwen u bezit opdat, wanneer
u af en toe Mijn schijnbare afwezigheid voelt, u moed houdt en getroost de
wederkomst van uw Leider en Vader tegemoet ziet!
Heeft u
uw eigen zwakheden erkend en weet u hoeveel liefde er nodig is om praktisch uit
te voeren wat u in het gevoelsleven vaak zo gemakkelijk voorkomt, pas dan kent
u de weg die naar Mij voert helemaal; dan weet u ook, zoals eens Mijn
discipelen door Mijn afwezigheid geschoold -, hoeveel er voor nodig is om de
taak als mens en als Mijn kind in de strengste zin van het woord te vervullen.
Dit zeg
Ik u allen als waarschuwing, opdat u uzelf niet in dromerige vermetelheid in
staat acht om lasten te dragen, waartegen u niet bent opgewassen, en tot
troost, opdat u in bittere omstandigheden en gebeurtenissen bij de schijnbare
afwezigheid van uw hemelse Vader u zich zult herinneren, wat Hij eens tegen
Zijn discipelen zei: "Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en
nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien!" Amen.
23
De vraag naar de eeuwige verblijfplaats
Joh. 16,
5-6: En nu ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt
Mij: Waar gaat Gij heen? Maar omdat Ik dit tot u gesproken heb, heeft droefheid
uw hart vervuld.
(18 maart
1872)
Zie, dit
is de tekst voor deze zondag, en ofschoon hij op het eerste gezicht gemakkelijk
te begrijpen is, ligt er toch iets veel diepers in dan u zou vermoeden.
Naar uw
beoordeling zeg Ik deze woorden daarom tegen Mijn discipelen, omdat Ik - altijd
over de Vader en de Zoon sprekend - hen wilde voorbereiden op de komende
gebeurtenissen, die de afsluiting van Mijn aardse levenswandel waren. Omdat Ik
hen Mijn verhouding tot hun Jehova niet anders begrijpelijk kon maken dan door
het beeld van de Vader en Zoon, een beeld, dat dichter bij hun werelds verstand
lag en ook in geestelijke overeenkomst volledig de verhouding van de liefde tot
de wijsheid uitdrukt: hoe Ik weliswaar als Wijsheid mens ben geworden, maar als
Liefde de eeuwige Bewaarder en Schepper van het hele universum ben gebleven.
Ik zei
daar: "Ik ga heen tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand vraagt Mij:
Waar gaat Gij heen?, maar gij zijt bedroefd vanwege de gedachte dat u Mij zou
kunnen verliezen."
Deze
onverwachte voorzegging dat een scheiding tussen Mij en hen mogelijk zou zijn,
deze gedachte, die niet in hun voorstelling van Mijn goddelijkheid en Mijn
zending paste, maakte hen bedroefd en daardoor Wisten zij op deze woorden noch
te antwoorden, noch een vraag te stellen. Daarom herinnerde Ik hen er aan door
te zeggen, dat niemand Mij vroeg: "Waar gaat Gij heen?" Dit was de
vraag, waar zij zelf nooit aan dachten. Het was voor hen ongelooflijk, dat Ik
Mij ooit van hen zou verwijderen. En
ofschoon zij Mij aanvaardden als God, die afdaalde om de mensheid van de
wereldse banden te verlossen, wisten zij natuurlijk niet, waarheen Ik moest
gaan; want alhoewel zij door de invloed van Mijn woorden en wonderen overtuigd
waren van Mijn goddelijke oorsprong, veranderden zij vele geestelijke begrippen
toch in wereldse ideeën. Daar moesten natuurlijk verkeerde conclusies uit
voortkomen, wat zeer vaak gebeurde, wanneer zij Mijn beelden of Mijn woorden
niet begrepen en Mij ervan beschuldigden, dat Ik hard of onbegrijpelijk sprak.
Ik zei
destijds: "Ik ga naar Hem, die Mij gezonden heeft!" En nu, na zoveel
eeuwen, stel Ik aan u en de hele mensheid de vraag en zeg: "Waar gaat u
dan heen, en wie heeft u dan gezonden?" Want zoals Ik Mijn zending, Mijn
doel of een "waarom" voor Mijn bestaan heb, zo hebben alle uit Mij
geschapen wezens dit ook, ja zelfs de meest dichte, ruwe materie, daar ook zij
als zichtbare uitdrukking van gebonden, vastgelegde geesten zeker haar doel,
haar opdracht moet hebben.
Daar de
proeftijd het einde nadert, vraag Ik nu door politieke, godsdienstige en
natuurlijke gebeurtenissen aan de mensen: "Waar gaat gij heen?",
opdat zij zullen bedenken wie zij eigenlijk zijn en waarom zij eigenlijk op
deze aarde gezonden of geplaatst werden.
De
geestelijke wind, die aan Mijn spoedige komen vooraf gaat, om, zoals in het
natuurlijke leven, de lucht van slechte dampen te reinigen, wekt als de
voorjaarslucht alles op tot activiteit. Overal klinken de vragen: "Waarom
ben ik eigenlijk hier?" en "Wat ben ik eigenlijk?" en "Wat
is mijn einddoel, of waar ga ik heen?"
De
denkende mens, die eenmaal door deze gedachten werd verrast, ziet zich
natuurlijk geplaatst tussen twee werelden, tussen een zichtbare en een
onzichtbare. De weinige aanknopingspunten, die de vergankelijkheid van al het
geschapene biedt, voldoen niet meer om hem troost en rust te brengen. Alles wat
voor zijn ogen ontstaat ziet hij weer vergaan, veranderen of overgaan in andere
vormen. En juist deze voorbeelden sporen hem ook aan, zowel aan zichzelf als
aan de voor hem ontstane en vergane voorwerpen de vraag te stellen:
"Vanwaar komt gij, gij schepselen vol van wonderen en geheimen, en waar
gaat gij heen?"
Zo
begroet hij het komende, en zo vraagt hij aan het gaande; en juist deze vragen
is hij gedwongen aan zichzelf te stellen, omdat hij zelf, wanneer hij ook maar
een beetje nadenkt, een nog groter, nog onoplosbaarder raadsel is dan alle
andere, voor hem zichtbare dingen. Deze vragen, die telkens weer opduiken, zijn
het, die de mensen, of tenminste velen onder hen, dwingen tot een betere
beoordeling van het bestaande en van wat hen is aangeleerd. En waar het eindresultaat
van een dergelijk onderzoek niet voldoende waar en helder is, daar verheft zich
natuurlijk een leger van twijfelaars, die niet tevreden met al het ontdekte,
meer zekerheid en meer duidelijkheid willen hebben.
Deze
aandrang was telkens het begin van geestelijke en maatschappelijke
omwentelingen. Het was de onvermijdelijke geestelijke wind, die de menselijke
natuur telkens weer opwekte, zodra deze zich juist wilde laten wegzinken in een
aangename slaap van werelds plezier en genot.
Omdat nu
twee dingen deze wind weer opwekten - ten eerste Mijn spoedig komen als
beëindiging en bekroning van Mijn eerste, op uw aarde volbrachte taak. Ten
tweede de neiging van de gehele mensheid om zich van hoog tot laag aan werelds
genot over te geven en het geestelijke te verloochenen -, daarom klinkt weer in
alle gemoederen, bij de meesten onbewust, de roep: "Waar gaan wij
heen?" en "Waarom zijn wij hier?" Het onbevredigende antwoord,
dat de huidige denkrichting op deze vragen geeft, geeft aanleiding tot het
omverwerpen van al het bestaande en het uitzien naar iets nieuws, echter niet
iets bedriegelijks maar de waarheid.
De mensen
ondervinden, dat het rijk van het onzichtbare niet te loochenen is. Het is
tevergeefs, dat verscheidene geleerden zich de moeite geven om te bewijzen, dat
alleen de materie bestaat en niets geestelijks. De mensen voelen dat de leegte
in hun hart niet wordt gevuld, hoeveel grof materiaal er ook door het verstand
wordt ingeworpen. Als in een vat zonder bodem verdwijnt het zoals het is gekomen
en de oude vraag staat weer nieuw voor hun geest.
Zo wordt
de mensheid gedrongen om uiteindelijk eens alle banden te verbreken, zich van
de leibanden te bevrijden, die velen alleen voor hun eigen voordeel willen
gebruiken.
Deze
omstandigheid, deze strijd moest aan Mijn komen voorafgaan, opdat Ik aan het
eind alleen met diegenen te doen heb, die het geestelijke boven het materiële
verkozen en ook wisten, vanwaar zij kwamen, waarom zij hier zijn en waarheen
zij bestemd zijn te gaan.
Het
zullen diegenen zijn, die alle stormen doorstaan en zich midden tussen het vuil
van werelds egoïsme en lichtzinnigheid rein gehouden hebben; want alleen voor
dezen wil Ik de Herder zijn en alleen zij zullen Mijn schapen zijn.
Ook aan u
Mijn kinderen, die Ik uit zovelen heb uitverkoren, opdat u, geleid door Mijn
direct woord de anderen als voorbeeld zult voorgaan, ook aan u wordt deze
ernstige vraag gesteld. Ook aan u stelt de levenstijd, die u nog op deze aarde
is toegemeten, de vraag: "Waar gaat u heen?" Zij wil daarmee zeggen:
Denk aan de verantwoordelijkheid die u op u hebt genomen door het Woord van uw
God, uw Vader te willen horen! Met dit horen bent u ook de verplichting
aangegaan om naar dit Woord te leven; want zonder er naar te leven is het leven
nutteloos.
U, die Mijn
Woord hoort, ervaart en nu ook weet hoe men het moet nakomen, u bent dubbel
strafbaar wanneer u het in praktijk brengen achterwege laat.
Toen Ik
sprak over Mijn heengaan naar Hem, die Mij gezonden had, vervulde het hart van
Mijn leerlingen zich met droefheid. Welk gevoel zal dan over u komen, wanneer
ook u moet heengaan naar Hem, die u gezonden heeft? Streef ernaar, dat u met
het u toevertrouwde kapitaal, goed besteed en belegd, in Mijn rijk terugkeert
en niet zoals de luie knecht uw kapitaal begraaft; want anders komt u onrijp in
een andere wereld aan, waarin het u zelfs tot een last zou worden om als
onrijpe tussen de gerijpten, als ongelukkige tussen de gelukkigen te moeten
leven!
Wanneer u
moet heengaan naar Hem, die u gezonden heeft, streef er dan toch op zijn minst
naar om dat geestesrijk binnen te treden met het bewustzijn alles gedaan te
hebben, wat overeenkomstig de woorden die u ontvangen hebt van u te verwachten
was! Streef ernaar Mijn woorden en Mijn leer zo voor u en voor anderen te
benutten, dat veel goede daden en slechts weinig fouten uw levensbalans
uitmaken, opdat u dan rustig kunt voortgaan en uw broeder, die u vraagt:
"Waar gaat gij heen?", getroost kunt wijzen op de morgen van het
eeuwige liefdelicht, terwijl u zegt: "Ik ga daarheen, vanwaar ik gekomen
ben en waar het mogelijk is eeuwig voort te gaan en mijn Schepper en Vader
steeds meer te naderen!"
Ook Ik
zei: "Ik ga naar Mijn Vader, die Mij gezonden heeft!" Ik ging echter
ook in het volle bewustzijn, Mijn zending in de volle zin van het woord
volbracht te hebben, ofschoon het allerbitterste Mij als mens nog te wachten
stond. Eens zult u hetzelfde zeggen en u kunt u reeds nu al verheugen op de
triomf, wanneer u na doorstane strijd en de overwinning van uw verzoekingen
getroost de hand naar de zegepalm moogt uitstrekken.
Wie van
Mijn woorden slechts vage begrippen heeft of helemaal niets weet, die kan Ik
voor zijn handelen niet zo verantwoordelijk stellen als diegenen, die Mijn leer
kennen en begrijpen hoe en wanneer zij naar haar moeten handelen. Dezen zijn
strafbaar, wanneer zij opzettelijk tegen haar zondigen en zij zullen - niet
door Mij, maar door hun eigen geweten - vanwege hun wankelmoedigheid en
kleinmoedigheid aangeklaagd worden, omdat het hun zo zeer aan kracht ontbreekt
en omdat zij, omringd door geestelijke hulp van boven, zich zo in het net van
werelds genot lieten verstrikken, dat zij daarbij hun geestelijke waarde
ingeboet hebben.
Gedenk
dus Mijn woorden! Hoe aangenaam het aanhoren daarvan ook mag zijn, neem ze toch
serieus omdat alleen het handelen naar Mijn twee enige liefdegeboden in de
strengste zin van het woord, u tot Mijn, tot kinderen van de Schepper van de
hele oneindigheid kan stempelen. De prijs, die Ik u in het vooruitzicht stelde,
kunt u nog niet in zijn volle betekenis en volle diepte begrijpen, omdat u Mijn
geestelijke rijk niet kent; maar wanneer u kon zien hoe engelen en grote
geesten u om dit voorrecht benijden, dan zou u er zeker trots op zijn van Hem te
zijn uitgegaan en weer naar Hem terug te kunnen keren, die de Liefde zelf is,
een liefde, die een menselijk hart niet kan begrijpen.
Welk een
onbegrijpelijke liefde ligt daarin, dat de hoogste Goddelijke liefde u tot
Zijn kinderen wil maken, dat deze Liefde de nederigste staat op uw aarde heeft
verkoren, om juist dat te bewijzen, wat zij als
Jezus eens zei, - dat zij zich als Wijsheid, na de volbrachte taak zich
weer wil verenigen met de Liefde waarvan zij is uitgegaan en naar welke ook u
kunt komen, wanneer u uzelf haar waardig weet te maken.
Ik ging
eens naar Mijn Vader, die Mij gezonden heeft; streef er ook naar om dat te
bereiken, om uit Zijn handen de kroon der overwinning voor uw strijd en lijden
te ontvangen - zoals eens Ik als Godmens en Jezus meer dan duizend jaar
geleden! Amen.
24
Zondag Rogate
De juiste bede
Joh.
16,23: En te dien dage zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg
u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn naam.
(19 maart
1872)
Dit vers,
dat in het katholiekkerkelijk jaar voor deze zondag bestemd is, laat u zien hoe
Ik Mijn discipelen als troost voor het gemis van Mijn persoon de hoop gaf, dat
zij, wanneer het nodig mocht zijn, van Mijn Vader in de hemel alles zouden
ontvangen waar zij om mochten vragen. Ik stelde hen deze vreugde in het
vooruitzicht, omdat zij daardoor in geestelijke gemeenschap met Mij konden
blijven, doordat Ik, weliswaar voor hen niet meer zichtbaar, toch hun beden kon
vernemen en ook zou helpen vervullen.
De tekst,
zoals hij in de bijbel staat opgetekend, is niet moeilijk te begrijpen. En toch
ligt er iets veel diepers in, zodra u hem in alle ernst wilt overdenken!.
Om u
dichter tot zijn geestelijke overeenkomst en betekenis te brengen moeten wij
allereerst de vraag beantwoorden: "Wat is eigenlijk een bede?"
Zie, er
wordt door u - zoals Ik reeds vaker gezegd heb - zo menig woord uitgesproken,
zonder dat u er ook maar het minste vermoeden van hebt wat het eigenlijk
betekent! Dit is een teken, hoe weinig u de diepte, de kracht en het gezag van
het woord, als uitdrukking van een gedachte, kent. Daarom ben Ik zo vaak
gedwongen om u van tevoren op de afzonderlijke woorden, waaruit een aangevoerde
tekst uit de bijbel bestaat, opmerkzaam te maken en u langzamerhand binnen te
leiden in zijn betekenis. Zolang u de ontleding van de woorden en hun
overeenkomstige betekenis niet kent en niet weet te ontdekken, zo lang is van
een eigenlijk begrijpen van de bijbelteksten, ook van de eenvoudigste, geen
sprake. De bijbel met al de in haar gelegde schat van wijsheid blijft dan voor
u onbegrijpelijk; hoogstens verschaft zij de een of de ander, die zich tevreden
stelt met de oppervlakkige, letterlijke betekenis, tijdens moeilijke momenten
in het aardse leven enige troost en vrede.
Om op
onze tekst uit het evangelie van Johannes terug te komen, willen wij allereerst
de vraag beantwoorden wat een bede is, en overgaan tot de geestelijke
betekenis, hoe een bede is op te vatten, wanneer zij aan Mij als alwetende Heer
en Schepper gericht wordt.
Zie, een
bede is een smeken om hulp bij een machtiger of sterker iemand, wanneer de
eigen krachten ontoereikend zijn. Het is een verzoek om daadwerkelijke
bijstand, Of voor zichzelf Of voor een ander schepsel, dat ondersteuning of
hulp nodig heeft.
Waarvan
getuigt nu dit smeken? Het betuigt de eigen onmacht; deze geeft aanleiding tot
vragen, daar men niet kan bevelen.
Wanneer
nu een vraagsteller een verzoek indient bij iemand en zich daarbij op andere,
welwillende of bevriende mensen beroept om door het noemen van hun naam of door
middel van de voorspraak van die persoon zelf bij meer invloedrijke mensen een
gunstige indruk te maken, dan betuigt dit weer, dat de vraagsteller hoopt door
de aanroeping van een naam, die ook bij de derde dierbaar en aangenaam is,
deze des te eerder te bewegen om de verzochte verlangens in te willigen.
Wanneer u
dus deze eenvoudige opmerking overdenkt, dan begrijpt u gemakkelijk, waarom Ik
als Jezus Mijn discipelen heb aanbevolen om in Mijn naam tot de Vader in de
hemel te bidden en waarom Ik hen van tevoren beloofd heb, dat geen van hun
beden onvervuld zal blijven. Ik wilde hen daardoor steeds aan hun eigen onmacht
herinneren, hen op het gemoed drukken dat zij uit zichzelf niets kunnen
verrichten en wilde daarbij eveneens de herinnering aan Mijn werken en leven
onder hen levendig houden, omdat zij alleen zo - meer gericht op het geestelijk
streven - het wereldse naar zijn eigenlijke waarde zouden inschatten, en het
dus nooit verkeerd zouden uitleggen.
Deze vorm
van bidden moest een gestadig groeien van het vertrouwen in Mij bewerken, daar
Ik, ofschoon niet meer zichtbaar, toch geestelijk steeds in hun nabijheid was.
Zij geloofden daardoor ook meer in Mijn afkomst van boven en konden anderen dit
onwankelbaar geloof in de leiding van een allerhoogst Wezen als Schepper,
Behouder, Heer en Vader bijbrengen.
Dat Ik
als God hun beden niet nodig had en reeds sinds aeonen van tijden vooruit wist
wat zij nodig hadden en wat voor hun het beste was, is vanzelfsprekend. Het
bidden had alleen tot doel in hen, zoals in de mensen in het algemeen, het
vertrouwen in Mij als hoogste Wezen op te wekken, dat Ik niet een God ben voor
wiens grootte de nietige mens moet sidderen, maar dat Ik - hoewel een God en
een hoogst Wezen als liefhebbende Vader voor Mijn kinderen en geschapen wezens
toegankelijk ben en wel door een deemoedige toenadering, door vurig vragen of
gebed, dat alleen maar door een liefhebbende Vader, echter niet door een streng
richtende God verhoord kan worden.
Dat Ik
Mij als Jezus tot voorspraak aanbood en dat Ik zei: "Wat u in Mijn naam
vraagt, zal de Vader in de hemel u geven!", gebeurde daarom, omdat zij
gedurende Mijn levenswandel Mijn liefde, Mijn verdraagzaamheid en Mijn geduld
met de gebreken van anderen gezien en begrepen hadden en zich zo vaag een
voorstelling van de Vader konden maken, die een Zoon zoals Ik als Jezus was,
bij alle gelegenheden Zijn liefde bewees. Alleen zo werd hen de
ontoegankelijke God Jehova toegankelijk, alleen zo vatten zij moed om hun hart
tot Mij op te heffen, en alleen zo vertrouwden zij erop, dat wanneer zij in
Mijn naam baden of om verhoring van hun bidden smeekten, zij ook een welwillend
oor bij Mij zouden vinden.
Op deze
wijze werd de geestelijke verbinding, die Mij als Jezus vroeger enerzijds met
hen en anderzijds met Mijn liefde of de Vader verbonden had, nooit verstoord.
Alleen zo trokken Mijn discipelen getroost de wereld in, onderwezen en
predikten Mijn evangelie, deden wonderen en offerden zelfs hun eigen leven,
omdat hun verbinding met Mij, die nooit was verbroken, hen steeds van de
materiële wereld af- en naar de geestelijke wereld toe trok.
Zo gaven
zij een eeuwig voorbeeld van de kracht van het geloof en van het gebed, wanneer
dat, opborrelend vanuit een rein hart en alleen verlangend naar het
geestelijke, zich tot Mij verheft en Mij de dank vooruitgeeft voor weldaden,
die Ik Mijn kinderen ook dan niet onthouden zou hebben, wanneer zij er niet om
gebeden zouden hebben.
Zie dus
Mijn kinderen, wat achter het woord "bede" steekt, hoe groot zijn
betekenis is, hoe groot het genot dat aan het vragende hart is toegestaan! En
zoals in het aardse leven een biddende zich vaak aan de zoete hoop overgeeft
dat zijn smeken verhoord zal worden en reeds tevoren _de vreugde geniet, die
het vertrouwen op de aangesprokene verhoogt en de liefde tot hem vergroot,
evenzo is in geestelijk opzicht het benaderen van Mij als Vader van al het
geschapene de enige troost en de enige geruststelling, dat een rechtvaardige,
alles met liefde omvattende God zeker alleen het juiste en het goede wil en
iedere bede, wanneer zij billijk is, ook zeker zal vervullen.
Op deze
manier is de verbinding tussen schepsel en Schepper steeds aanwezig. Zij is
niet gegrond op vrees of kruipen voor de troon van een almachtige, toornige en
streng oordelende God, neen, zij is gegrond op vertrouwen, op liefde, die een
onmondig kind voor zijn machtige Beschermer, voor zijn Vader koestert.
Het is de
liefde en niet de angst, die het hart in hoogste activiteit houdt en het
vreugdevol kloppend tot de eeuwige, steeds dezelfde blijvende Vader van alle
creatuur wendt. Het is de mooiste band die de natuur kent, de band van kinder-
en vaderliefde, terwille waarvan de hele schepping geschapen, in stand gehouden
en vervolmaakt wordt. Deze band kan slechts de enige zijn, die met een geest
als Mij overeenstemt, en die aan een mens of een geschapen wezen zijn
geestelijke adel kan verlenen.
Begrijp
daarom Mijn kinderen wat "vragen" wil zeggen, wat "bidden"
wil zeggen en wat het betekent om zich in Jezus' naam tot Mij te wenden. De
naam "Jezus" houdt Mijn grootste handelen, Mijn grootste daad en
Mijn grootste offer in, dat Ik omwille van u en alle geesten volbracht.
Bij de
herinnering aan Mijn lijdzaamheid kunt u niet trots zijn, bij de herinnering
aan Mijn liefde kunt u niet haten, maar alleen bij de aanroeping van Mijn
aardse naam kunt u al deze deugden nastreven, die Ik persoonlijk tijdens Mijn
aardse leven heb beoefend.
De bede
tot Mij zal u boven al het wereldse verheffen en zal u in Mijn geestelijke rijk
voeren, waarin Ik de biddende graag verleen wat in geestelijk opzicht voor hem
of voor zijn naaste het beste is.
Wanneer u
nu weet, wat "bidden" betekent, wanneer u weet, tot Wie u bidden
moet, dan is er nog een tweede punt om te overwegen, namelijk: voor wat u kunt
bidden om ten minste op verhoring te mogen hopen.
Hier nu
op dit tweede punt wordt door velen het meeste gefaald. Velen bidden pas,
wanneer de nood hen daartoe dwingt en vele anderen weer dan wanneer het gaat om
profane voordelen of andere onbelangrijke dingen.
Uit het
voorafgaande kunt u zien wat eigenlijk een bede, en wel een bede tot Mij is. U
kunt u daarbij herinneren, dat Ik meerdere malen zei: "Mijn rijk is niet
van deze wereld!", en "Wie tot Mij wil bidden, moet in geest en in
waarheid bidden!"
Zie, deze
teksten bewijzen u precies dat het niet om wereldse dingen gaat en dat het van
weinig respect en weinig liefde uwerzijds getuigt, wanneer u Mij voor zo'n
gewone rechter of monarch houdt, aan wie men slechts smeekschriften hoeft te
overhandigen en bij wie men dan door bepaalde voorspraak zijn doel
gemakkelijker meent te kunnen bereiken.
Kijk naar
de wereld, hoeveel onzin wordt daar van Mij verlangd! Hoeveel ingebeelde
voorsprekers en voorspreeksters worden aangeroepen, die bij Mij ten gunste van
de biddenden moeten voorspreken. Wanneer de mensen ook maar een beetje zouden
nadenken over hun eigen manier van doen, dan zouden zij zich voor hun eigen
kortzichtigheid moeten schamen en blozen, hoe zij God, de Schepper en Heer van
de oneindigheid, voor nietszeggende dingen in het bekrompen profane leven naar
beneden zouden willen halen. Zij bedenken niet dat het meeste kwaad en de
meeste ongelukken niet door Mij, maar door het gedrag van de mensen zelf komen.
Wanneer
Ik de mensen laat doen wat zij willen en zij zich ziektes en ongelukken op de
hals halen, waaruit zij vervolgens geestelijk nut kunnen trekken, waarom zou Ik
dat verhinderen, wat juist het beste voor de mensen is en tot hun geestelijk
heil dient? Ik kan toch alleen de geestelijke vooruitgang en niet het wereldse
goede leventje van iedere enkeling als hoofddoel van zijn aardse leven voor
ogen hebben! Hoe
zou Ik
Mijn kinderen dat kunnen laten toekomen, wat juist schadelijk voor hen zou
zijn?
Kortzichtige,
lichtgelovige mensen! U komt Mij vaak voor als kinderen, die met alle geweld
hun handen in het vuur willen steken, omdat zij nog niet ervaren hebben dat
vuur niet alleen licht geeft, maar ook brandt.
Hoeveel
gevallen zou Ik u kunnen opnoemen, waar al niet om gebeden wordt! De één wil
geld, de ander gezondheid, de derde het welslagen van zijn ondernemingen, de
vierde jammert omdat de dood leegtes in zijn familie bracht, de vijfde zou zijn
kinderen in luxe en welzijn zo naar de hel willen zien lopen enz. enz.; maar
niemand bedenkt dat bij het verhoren van hun gebeden het geestelijk wel en wee
van de toebedeelden vaak nog erger, nog slechter zou worden. Zij bedenken niet
dat juist lijden en ongeluk de hoekstenen zijn waaraan de wankelende mensen
zich stoten, wanneer zij profane zaken huldigen en de geestelijke vooruitgang
aan de kant zouden willen zetten.
U, vaders
en moeders van gezinnen, u wilt voor uw kinderen al het goede hebben,
gezondheid, rijkdom, een lang leven en een goede positie in de wereld. Nu, wat
u wilt als nietige creaturen in Mijn schepping, zal toch Mij denk Ik ook
geoorloofd zijn! Het zal Mij toch ook wel toegestaan zijn Mijn kinderen zo op
te voeden, dat zij van al het goede en mooie dat Ik in Mijn schepping, en nog
wel voor hen alleen, opgestapeld heb, in volle mate kunnen genieten en dat zij
geestelijk gezond, rijk aan liefde en in Mijn nabijheid over grote dingen
gesteld kunnen worden.
Zie, Ik
wil niets anders dan wat u zelf wilt; alleen bestaat er dat onderscheid, dat u
mensen, andere scholen moet doorlopen om Mijn kinderen te worden, dan dat u uw
kinderen wilt laten bezoeken. Hier gaan onze standpunten dus uiteen.
Daarbij
moet Ik nog opmerken, dat u zich slechts om een korte tijdspanne bekommert
waarin het uw kinderen naar uw begrippen goed moet gaan, terwijl Ik zorg draag
dat het eeuwige, toekomstige leven van Mijn pupillen vol zaligheden en nimmer
vermoede genietingen zal worden.
U merkt
hieruit op, dat Ik Mij op dit punt vaak als de onverbiddelijke moet voordoen en
uw dwaze vragen in het zand moet schrijven, opdat zij bij de eerstvolgende
windvlaag weer verwaaien, terwijl Mijn verordeningen in onvergankelijke,
eeuwige stenen als wetten geschreven staan. Denk daarom goed na over uw gebeden
en verlang niet van Mij de ondergang van Mijn kinderen! Ik heb ze voor het
eeuwige leven, voor het geestes - en engelleven geschapen en niet voor een
luxueus leven in het vuil van de wereld om Mij misschien eens een bevlekte ziel
over te dragen.
Wanneer u
dus bidt en Mijn hulp aanroept, bedenk dan dat Ik al vooruit weet om wat u tot
Mij bidt en dat u Mij niets nieuws kunt vertellen! Bedenk dat de mensen,
wanneer het niet Mijn wil geweest zou zijn om hen door hun eigen fouten wijzer
te laten worden, niet in deze bittere omstandigheden terecht gekomen zouden
zijn. Bedenk, dat uw enige troost uw vertrouwen in Mij is! Ook Ik had
vertrouwen, toen Ik in de hof van Gethsemané onder de drang van Mijn grootste
lijden dat Ik daar als mens moest ondervinden, bad: "Vader, neem deze
bittere beker van Mij weg!" En toch werd de beker niet van Mij genomen,
maar Ik moest hem ledigen tot aan de laatste druppel. Bedenk, dat Ik daar
sprak: "Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede, O Vader!"
Wat Ik
eens uitriep, waarop Ik Mij vrijwillig aan Mijn lot overgaf, dat moge ook uw
enige troost en leidster zijn tijdens uw aardse levensloop!
Ja bid!
Bid in Mijn naam, smeek vurig tot Mij! Het smeken geeft u troost, geeft u
vrede, en u hebt uw plicht en wat u verschuldigd was tegenover Mij gedaan. Laat
het verhoren of het niet verhoren van uw gebeden echter aan Mij over! Ik zie
beter en verder en kan niet alles verhoren, wat blinde en onmondige kinderen
wensen. U geeft uw kinderen immers ook niet alles wat zij willen, en waarom?
Omdat u als volwassen mensen duidelijker ziet en verstandiger bent. En wat
kleine kinderen met betrekking tot u zijn, dat bent u met betrekking tot Mij,
en zelfs veel minder.
Vertrouw
daarom op Mij! Ik weet te geven en te nemen, wanneer de tijd daar rijp voor is.
Mijn wegen zijn ondoorgrondelijk, en vaak juist daar waar bij u tranen van
verdriet in overvloed vloeien, vieren Mijn geesten en engelen een vreugdefeest.
Het was
het vertrouwen in Mijn altijd liefdevolle bedoelingen, dat Ik ooit Mijn
leerlingen aanraadde. Datzelfde vertrouwen zou Ik ook bij u willen opwekken;
want zonder dat kunt u geen stap voorwaarts maken, zonder dat moet u wel aan uw
lot wanhopen en tot het loochenen van God komen. Vertrouwen is de draad die u
veilig uit het labyrint van het leven voert aan de hand van een liefhebbende
Vader, die vaak juist daar waar Hij u het verst verwijderd leek, het dichtst
bij was.
Vraag en
bid; maar verlang niets onmogelijks, niets wat werelds is! Geest bent u en
geest ben Ik! Ik kan alleen oordelen als een geestelijk wezen, en ook u moet er
een gewoonte van maken om reeds tijdens uw leven hier aan het geestelijke in u
de voorkeur te geven boven het wereldlijk - materiële.
Dan geldt
ook voor u, wat Ik eens tegen Mijn discipelen zei: "Wat gij in Mijn naam
vraagt, dat zal u gegeven worden!" Daarvan kunt u verzekerd zijn, temeer
omdat Ikzelf het u nu hier bij herhaling beloof! Amen.
25
Zondag Exaudi
De belofte van de Trooster
Joh.
15,26 en Joh. 16, 7: Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de
Vader, de Geest der Waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij
getuigen. Doch Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want
indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien Ik heenga,
zal Ik Hem tot u zenden.
(20 maart
1872)
Deze
tekst komt in twee hoofdstukken van het Johannesevangelie voor en wel in het
eerste als een belofte dat Ik Mijn achtergebleven leerlingen de Trooster, de
Geest der Waarheid zou zenden, die hen zou laten zien, dat alles wat Ik hen
leerde waar en juist was, - en in het tweede als een verwijzing dat Mijn
heengaan noodzakelijk was om dat te bevestigen, wat Ik hen over Mij en Mijn
missie gezegd had. Want in dit tweede hoofdstuk wordt gezegd: "Indien Ik
niet heenga, komt de Trooster niet tot u!" Daardoor bewees Ik hen, dat
Mijn heengaan tot de "Vader" - zoals Ik Mij uitdrukte - absoluut
noodzakelijk was. Dit einde van Mijn opdracht was tevens het begin van hun
zending volgens Mijn plannen, die Ik tot redding van de mensen had ontworpen.
Wanneer
een meester zijn leerlingen verlaat voordat ze geheel rijp zijn om ook zonder
hem de leergang voort te kunnen zetten, dan benoemt hij gewoonlijk een
plaatsvervanger, die datgene realiseert wat noodzakelijk is voor de voltooiing
van het geheel. Zo deed ook Ik. Mijn taak op aarde of Mijn verblijf onder Mijn
leerlingen was slechts nuttig, zolang zij nog niet helemaal in Mijn leer waren
ingewijd. Ik moest Mijn aanwezigheid op aarde eerst met de grootste daad van
deemoediging en liefde afsluiten, hetgeen het praktische gedeelte van Mijn leer
was. Ik moest Mijn leerlingen door de daad laten zien, welke offers Mijn leer
en het behoud daarvan verlangt. Ik wilde hen als het ware voorgaand, als eeuwig
voorbeeld laten zien wat Mijn ware leerlingen ook moeten kunnen verdragen,
namelijk zelfs hun leven voor hun geloof te laten, welk lot velen van hen later
overkwam. Ik moest hen door Mijn opstanding ook bewijzen, hoe weinig de dood
zijn macht op Mij kon uitoefenen. Opdat zij zich echter in de tussenperiode,
tot aan Mijn hemelvaart of terugkeer in Mijn rijk, konden herstellen van de
harde slag welke de afwezigheid van Mijn zichtbare persoonlijkheid
veroorzaakte, was het Mijn eigen hoogste plicht als hun Meester en Leraar, hun
een vervanging voor Mijn verlies in het vooruitzicht te stellen. Dus beloofde Ik
hen de Trooster, die zij zich, toen Ik hun dat zei, zoals ook later toen Ik het
herhaalde, eerder als een persoonlijkheid dan als een kracht voorstelden.
Toen Ik
deze en nog vele andere woorden tot hen sprak, waren zij nog te zeer
wereldlijke mensen; zij konden de geestelijke betekenis van Mijn woorden, zelfs
van Mijn laatste, voornaamste en diepste afscheidswoorden niet in geestelijke
zin begrijpen. Derhalve zei Ik hun immers ook: "Ik heb u nog veel te
zeggen, maar u kunt het nog niet dragen!", wat met andere woorden wil
zeggen: "Ik kan geestelijke begrippen niet voor u in wereldlijke
veranderen. U bent weliswaar gelovige, maar nog onmondige kinderen en er moet
eerst de laatste wijding over u komen, die u van kinderen tot mannen rijpt,
opdat u geschikt zult zijn om dat, wat u van Mij gehoord hebt, te verstaan en
het aan anderen zo weer te geven, zoals u het van Mij hebt ontvangen."
Deze
overschaduwing van Mijn Geest maakte hen tot wedergeborenen; want Mijn Geest
voltrok deze daad door het geestelijke van het wereldlijke af te scheiden. Het
verstandsleven eindigde en het leven van de geest of het hart begon. Zo werden
Mijn discipelen dan met geestelijke wilskracht uitgerust om te spreken en te
werken zoals Mijn leer vereiste, om zo het door Mij begonnen verlossingswerk
van zijn eeuwige duur te verzekeren.
Wat in
die tijd met Mijn discipelen gebeurde, dat gebeurde in iedere eeuw met enkele,
door Mij daartoe gekozen mannen opnieuw. Nooit heeft het aan dergelijke, Mij
geheel toegewijde mensen, ontbroken, die hun leven lieten voor hun overtuiging.
Altijd waren er dergelijke vermaners en vernieuwers van Mijn voor de mensheid
zo duur betaalde leer. Het was hun bestemming om te midden van het grote
misbruik, dat men met Mijn leer bedreef, de leer van het echte en ware geloof
niet in de vergetelheid te laten geraken.
Ook in uw
eeuw ontbreekt het niet aan dergelijke begeesterde mensen en thans, nu de
mensheid nog meer in het wereldlijke verdwaalt, nu het einde van deze
proefperiode voor de mensheid nadert, vermeerderen zich ook de aanhangers van
Mijn ware leer, die zo voor de fundering van Mijn rijk de eerste bouwstenen
zullen leveren, opdat Ik reeds bij Mijn aankomst gelovige harten zal
aantreffen. Want voor de tweede maal wil Ik niet tot dove oren spreken, maar de
schemering van het morgenrood moet aanwezig zijn en de geestelijke ogen van
Mijn vereerders moeten reeds voorbereid zijn, om het volle licht van Mijn
liefde en Mijn verschijnen zonder schade te kunnen verdragen.
Zoals Ik
destijds Mijn discipelen de Trooster beloofde, die Ik hen zou zenden, zo laat
Ik nu in ieder vroom Mij toegewijd hart de ware troost binnenstromen, die
alleen Mijn leer, alleen de ware religie en de ware geloofsbelijdenis die uit
Mijn woorden oplicht, kan geven.
Nu is de
ware Trooster in de mensen gelegd. Hij ontwikkelt zich door het juiste handelen
naar Mijn beide liefdegeboden, wanneer zij juist opgevat, ook in die zin
uitgevoerd worden.
Om Mijn
werk te bespoedigen ben Ik ertoe overgegaan door directe mededelingen alles
duidelijk uiteen te zetten wat voor de mensen, zoals Mijn discipelen eens
zeiden, te hard en onbegrijpelijk was. Daar Mijn mededelingen nu zo rijkelijk
vloeien, ben Ik eigenlijk reeds geestelijk naar uw aarde afgedaald en leer en
leid Ik Mijn kinderen daadwerkelijk zoals eertijds. Alleen Mijn zichtbare
verschijning ontbreekt, die echter de twijfelaars maar tot geloof zou dwingen,
hetgeen tegen de vrijheid van de mens zou zijn.
Nu kies
Ik weer Mijn leerlingen uit, die het gouden zwaard van Mijn liefdeleer moeten
uitzaaien; alleen is het nu niet meer nodig ze zo te leiden als eertijds. In
die tijd moest Ik andere middelen gebruiken, Ik moest zelf komen om hun het
werkelijk bestaan van God door Mijn woorden en daden te bewijzen. Nu zijn deze
paardemiddelen niet meer nodig; want de wetenschap heeft met haar ontdekkingen
op het gebied van Mijn schepping van de wereld, voor de met geest en hart observerende
mensen genoeg wegen geopend om Mij overal te vinden en Mijn werkelijk bestaan te erkennen.
Parallel
aan de geloofsleer loopt tegenwoordig de leer door overtuiging. Alleen iemand
die opzettelijk blind wil zijn zal het bestaan van God loochenen, die toch in
alle uithoeken van de schepping, onder en boven, ja zelfs in de mens zijn eigen
hart bestaat, ondanks alle tegenbewijzen. Alleen een dergelijk mens zal
loochenen, dat er een God, een Wetgever en - zoals het nagelaten werk, uw
bijbel het u leert - ook een liefhebbende Vader bestaat, die ondanks dwalingen
en ondenkbare losbandigheid van de mensen telkens vergeving in plaats van vergelding,
telkens geduld in plaats van een streng gerecht uitoefent en die telkens het
leven en niet de dood, namelijk de geestelijke, wil verspreiden.
Daarom
ook is nu de Trooster u in het hart gelegd en u bent heer over uw vrede en uw
rust. Ik hoef u deze niet meer te zenden, daar u haar reeds van Mij hebt
ontvangen. Het is aan u, om het ontvangene gehoorzaam in woord en daad uit te
oefenen, omdat u daardoor laat zien, dat u Mijn kinderen, Mijn leerlingen van
de tegenwoordige tijd bent.
Bekommer
u niet om de buitensporigheden op religieus gebied, die nu overal de kop
opsteken! Zij zijn wel opwekkers, maar het zal hun aanhangers vroeg of laat
ontbreken aan de hoofdfactor, de Trooster, die Ik toendertijd alleen aan
diegenen beloofde, die Mijn ware discipelen waren en die u ook in alles moet
navolgen.
Er mogen
nog zoveel godsdienstige gebouwen opgericht worden, wie niet terugkeert naar
Mijn eenvoudige huis, waarin slechts de liefde, geleid door de wijsheid, als
enige troont, die vindt in moeilijke ogenblikken nergens de Trooster, want hem
ontbreekt naast het ware geloof ook de ware overtuiging; hem ontbreekt de Geest
der Waarheid, die Ik eens aan Mijn discipelen beloofde en ook gezonden heb en
die een ieder ten deel valt, die Mij in geest en waarheid begrijpt en in geest
en waarheid Mijn leer metterdaad toepast.
Er is
slechts één waarheid, zoals Ik u onlangs bewees. Wie deze niet huldigt, die
heeft op zand gebouwd. Komen dan de grote aardse en geestelijke stormen, die
voor de reiniging van het geest zielewezen op deze aarde moeten plaatsvinden,
dan zal een dergelijk huis, gebouwd op vluchtig wijsheids - of verstandszand,
met zijn fundering spoorloos verdwijnen alsof het nooit bestaan had. Slechts
dat gebouw zal stevig staan, alle stormen trotseren en zich als enige waarheid,
als enig stevig fundament bewijzen, dat op Mijn Woord, op het Woord van uw God
en Schepper van het hele universum, gebouwd is; want wat God sprak en door een
dergelijk offer ook daadwerkelijk aan Zijn hele geesteswereld bewees, zoals Ik
op uw aarde gedaan heb, dat kan geen leugen of bedrog zijn. De bedrogenen zijn
diegenen, die hun oren sluiten voor alle vermaningen en oproepen uit de
zichtbare en onzichtbare natuur en die de Trooster in hun verstandelijk denken
zoeken, terwijl Hij alleen in uw hart te vinden is.
Gedenk
daarom de woorden, die juist in deze hoofdstukken 15, 16 en 17 staan en die Ik
eens tegen Mijn discipelen heb gesproken.
Zij zijn
de belangrijkste, de gewichtigste en de diepzinnigste; want zij waren de
afscheidswoorden van uw Vader, die, voordat Hij de laatste liefdedaad moest
voltrekken, nog één, en wel de sluitsteen van Zijn geestelijk gebouw dat Hij op
aarde achterliet, gelegd had, waarvan de betekenis ver over de huidige tijd
heen reikt.
Wat Ik
Mijn discipelen beloofde als de "Trooster", die Ik hen zou zenden,
dat lag reeds in deze, door Mijn geliefde Johannes opgeschreven woorden. Mijn
discipelen begrepen ze niet; maar u, die nu reeds tamelijk geschoold en
voorbereid bent om Mijn leer te doorzien en zo te begrijpen als Ik graag heb
dat ze begrepen en uitgevoerd wordt, u kunt in deze nagelaten woorden de
Trooster vinden, die u kan verlichten, verheffen en sterk maken tegen al het
komende, zoals ook eens Mijn Geest de discipelen versterkte, om hun toekomstige
lotgevallen met de voor hun taak noodzakelijke zielekracht te dragen.
Bij u
ontstaan weliswaar niet zulke bittere momenten, zoals eens voor Mijn discipelen
tijdens hun leerambt; maar u hebt des te meer te strijden met de wereld, met
haar genoegens en met uw medemensen, waarvan het merendeel niet de weg die u
gaat, maar juist de verkeerde weg heeft ingeslagen.
Het zal u
vergaan, zoals Ik het Mijn discipelen profeteerde: "De wereld zal u haten,
omdat u niet van haar bent!", omdat u een ander fundament en andere
principes er op na houdt dan het merendeel van de mensen; maar hier is de
Trooster u het meest nabij, die u voor dit korte proefleven een langer, groter,
ja een eeuwig genot in uitzicht stelt als loon voor uw trouw volharden bij het
eenmaal vastgestelde woord van uw Vader, uw Jezus, die Zijn aardse leven gaf,
om de aardse schepselen van het geestelijke verderf te redden.
Daarom
laat ook dat voor u de beste troost zijn, die Ik iedereen na een volbrachte
goede daad in het hart leg, laat dat de beste beloning en de beste geruststelling
zijn: Mijn leer en Mijn woorden gevolgd te hebben, die toch aan het einde,
ondanks alle wereldse glans en alle wereldmacht, de laatste steunpilaren zullen
zijn, die voor de strijdenden als reddingsbakens in de grote oceaan van de
wereldgebeurtenissen zullen blijven.
Verlaat
daarom de Trooster in uw hart niet, en Diegene, die deze Trooster in uw hart
legde, zal u niet verlaten! Dat verzekert u Diegene, die reeds zoveel hemels
brood, zoveel geestelijke zegen en zoveel ware troost over uw hoofden heeft
uitgestort. Amen.
26
Pinksterzondag
De Heer en Zijn kinderen
Joh.
14,23: Indien iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord bewaren en Mijn Vader
zal hem liefhebben en Wij zullen tot Hem komen en bij Hem wonen.
(24 maart
1872)
Om deze
tekst te verklaren zijn weinig woorden nodig; want het is volkomen natuurlijk
dat, wanneer iemand genegenheid heeft voor een ander die ook nog hoger
geplaatst en wijzer is, hij al het mogelijke zal doen om het respect en de
liefde van zijn hooggeplaatste vriend of heer te winnen. Hij zal trachten zijn
genegenheid en liefde door daden te bewijzen en precies naar de leer en
raadgevingen van de hoger geplaatste vriend of leraar handelen. Wanneer dit het
geval is, dan wordt de genegenheid van de een door de liefde van de ander
beantwoord en daardoor zal een geestelijke verstandhouding ontstaan, zoals
voorkomt bij eendrachtig samenlevende familieleden.
Dat is
ongeveer de betekenis van deze woorden, die Ik eens tegen Mijn discipelen
spraken die een aansporing waren om ook nog na Mijn heengaan, wanneer geen
zichtbare invloed van Mijn woorden en daden meer mogelijk was, op deze eenmaal
ingeslagen weg te volharden en uit liefde tot Mij Mijn woord te onderhouden en
ernaar te leven. Ik zei dit Mijn discipelen wijselijk vooruit, omdat Ik wist
welke verzoekingen en invloeden van de wereld zij bij het uitvoeren van hun
opdracht zouden tegenkomen.
Daarom
maakte Ik hen op een punt opmerkzaam, dat zij nog niet begrepen hadden,
namelijk dat Ik en de Vader één zijn, en dat degene die Mij zag, ook de Vader
heeft gezien; want - zoals Ik reeds in een vorige tekstverklaring vermeld heb -
zij dachten nog altijd te menselijk. Zij konden zich een geestelijke wereld,
een geestelijke invloed van een geestelijk hoger wezen, zoals Ik ben, in een lichamelijk
omhulsel niet goed voorstellen. Soms geloofden zij wel dat zij dit begrip
geheel juist hadden opgevat; toch hielden zij dit niet vast. Wanneer het er op
leek dat zij dit begrip geheel zouden verliezen, dan moest Ik het opfrissen en
weer in hun hart opwekken, vooral in die tijd, waarin de laatste ogenblikken
naderden die voor Mij de bitterste waren en ook hen de hardste slagen
toebrachten, omdat zij niet voor mogelijk hadden gehouden, wat toen voor hun
ogen gebeurde.
Daarom
beloofde Ik hen een Trooster en maakte voor hen de gedachte aan het verlies van
Mijn zichtbare persoon zo dragelijk mogelijk.
Wat Ik
daar tegen Mijn discipelen zei, dat geldt ook in latere tijden voor al
diegenen, die eveneens de rechte weg van het geloof en de liefde inslaan; want
alle mensen, die Mij waarachtig willen liefhebben, maken dit eigenlijk alleen
dan waar, wanneer zij Mijn woorden onderhouden en opvolgen.
Het
opvolgen van Mijn woorden, het bewijzen door daden is pas de toetssteen of het
de mensen ernst is Mij op de weg van verdeemoediging en zelfverloochening,
waarop Ik zelf ben voorgegaan, te volgen, door alle genoegens van de materiële
wereld achter te laten en de blik alleen op de geestelijke en eeuwige wereld te
richten..
Er zijn
er velen op deze wereld, die het woord "liefhebben" totaal niet
begrijpen of het zo zouden willen uitleggen, als het hun uitkomt; bij dezen
echter ben Ik niet. Ik zal in hun hart geen woning nemen, noch als Zoon, noch
als Vader; want het is grotendeels gevuld met wereldlijke zorgen. En er wordt
door hen alleen aan Mij en Mijn leer gedacht, wanneer er bijvoorbeeld een
kerkelijke feestdag is of bittere ervaringen en ongelukken hen eraan
herinneren, dat naast de materiële wereld een geestelijke wereld, met
daarachter de Regeerder, Behouder en Leider van beiden staat, die zich ondanks
de nalatigheid van de kant der mensheid als liefhebbende Vader laat vinden.
Bij zulke
mensen, die Mij nauwelijks naast hun wereldse zaken dulden, daar kan Ik de
belofte in hun hart te wonen natuurlijk niet vervullen; want zij hebben Mij
niet lief, zoals de liefde tot Mij zou moeten zijn. Zij hebben slechts een
zekere sympathie voor Mijn leer en voor Mijn persoon - waarbij zij nog in
twijfel staan of deze bestaat -, omdat Ik hen door Mijn woord slechts goede
raad wil geven en het beste voor hen wil. Maar, om zich geheel aan Mij over te
geven en alles op te offeren aan Mij en Mijn beschikkingen, zover willen zij
hun liefde niet laten gaan; want dan zouden zij zich vele wereldse genoegens en
vermaak moeten ontzeggen, wat naar hun mening toch niet aangaat, daar men nu
eenmaal in deze wereld is en - zoals zij zich verontschuldigen - met haar moet
leven.
Deze
mensen - en zo zijn er miljoenen - hebben nog een lange weg van bittere
ervaringen te gaan, voordat zij tot het inzicht zullen komen, dat het
zogenaamde lonken naar Mij van geen enkele waarde en nut is, maar dat men zich
Of geheel aan Mij over moet geven of in 't vervolg de wereld ten prooi zal
vallen.
Overal
zullen zij vrede en rust zoeken, alles aanklagen, Mij, de natuur, de
omstandigheden ofhet noodlot, zoals ze het zullen noemen; alleen zichzelf
zullen zij niet willen zien als veroorzaker van hun eigen ongeluk. Zo zal hun
lot zijn: geen Trooster, geen Vredestichter zal tot hen kunnen komen, omdat zij
niet begrijpen, dat Hij niet van buiten naar binnen, maar alleen van binnen uit
de vrede kan herstellen.
Wanneer u
nu de wereld steeds bozer en slechter ziet worden, wanneer de mensen steeds
ontevredener, steeds mismoediger, steeds wreder, steeds egoïstischer worden,
dan is overal de oorzaak dat niemand de eigenlijke weg naar de vrede, naar
bescheidenheid en naar het zich volledig overgeven aan Mijn beschikkingen meer
kent. Hoe meer deze zucht naar vluchtige goederen van de wereld en machtige
posities voortgaat, des te meer verwijderen de mensen zich van de eigenlijke
bron van alle betere deugden, en zelfs het woord "liefde" is hen
slechts in zoverre bekend, als het betrekking heeft op wereldlijke genietingen,
die zij in grote haast najagen en die zij tot elke prijs willen bemachtigen.
Hier ziet u de oorzaak van vele zelfmoorden, als gevolg van afkeer van het
leven, omdat het gewenste niet te bereiken was. Dit is ook het bewijs, hoe
weinig religie in zulke harten aanwezig is, hoe weinig begrip van een eeuwig,
geestelijk leven, waar vergelding voor het goede en het kwade de overledene
wacht wanneer hij in dergelijke omstandigheden geplaatst wordt, waarin hij, op
zichzelf aangewezen, al het slechte en verkeerde uit zijn binnenste moet
verwijderen, voordat hij een betere positie in het geestesrijk kan verkrijgen.
Onder
zulke mensen is natuurlijk voor diegenen, die werkelijk voor Mij leven, Mij
volgen en door daden willen bewijzen, dat zij Mij liefhebben, het voortgaan
aanzienlijk verzwaard, omdat zij tegen de mening van de meerderheid in moeten
vechten en, zoals eens de discipelen, voor het verspreiden van zegen slechts
haat en spot oogsten. Maar dit strijden, dit vechten tegen de machtige stroom van
de materiële wereld, dat ook het lot van Mijn discipelen was, dit strijden is
noodzakelijk om Mijn kindschap te bereiken. Want wanneer het niet God, het
hoogste Wezen zou zijn die u tot Zijn kinderen wil opvoeden, dan zou het naar
menselijke begrippen en maatstaven reeds voldoende zijn, wanneer u zou leven
zoals de grote meerderheid van de mensen, namelijk dat u Mij de eer zou
toekennen u wel de beste leer te hebben gegeven, maar dat het aan u werd
overgelaten, hoe en wanneer u deze op een aangename manier met uw wereldlijke
behoeften wilt verenigen. Maar zo heb Ik het niet bedoeld, toen Ik Mijn
discipelen destijds zei: "Wie Mij liefheeft, die zal Mijn woord
onderhouden!", en zoals Ik u ook nu weer toeroep: "Wie Mij liefheeft,
die moet het door daden bewijzen!"
Zoals
Mijn discipelen destijds of heidenen of fanatieke Joden tegenover zich hadden
aan wie zij Mijn evangelie moesten verkondigen, zo hebt u nu eveneens heidenen,
ongelovigen, fanatieke letterknechten en bekrompen ceremonievierders tegenover
u, waarvan de eersten helemaal niets geloven, omdat het hun zo beter bevalt en
de anderen geloven alles te hebben gedaan wat zij Mij verschuldigd zijn door
het houden van de religieuze eredienst.
Zoals Ik
Mijn discipelen eens beloofde hen de Trooster te sturen, die hen zou voorgaan
en leiden, wanneer zij overal moeilijkheden en hindernissen zouden ontmoeten,
zo zal het ook nu met diegenen gaan, die Mij in de ware zin liefhebben en zich
aan Mijn woord willen houden.
Zou dit
niet de belofte van God zijn, die al het doorstane rijkelijk wil vergelden, dan
zou het te verontschuldigen zijn, wanneer zelfs de ijverigsten in hun taak
zouden mislukken en de hoop verliezen, ook maar het kleinste deel van de
mensheid van haar totale verderf te redden. Daar Ik echter als Schepper, Heer
en Vader de teugels van de hele wereld in handen heb, zal Ik ook, zoals Ik het
Mijn discipelen beloofde, bij diegenen wonen, die Mij liefhebben en Mijn woord
onderhouden, dat wil zeggen Ik zal hun Raadgever en Leider zijn. Ik zal de
rijpe zielen op hun weg leiden, die door bittere tegenslagen toegankelijk en
murw gemaakt zijn, de vergankelijkheid van de wereld geproefd hebben en
verlangen naar het betere.
Ik zal
Mijn huidige volgelingen steeds meer sterken in hun geloof en vast vertrouwen
in Mijn beschikkingen. Ik zal hen door Mijn wonen in hun hart schadeloos
stellen voor alles, wat zij om Mijnentwege en vanwege Mijn leer moesten dulden,
opdat zij midden in de troebele warboel van alle menselijke hartstochten het
heldere uitzicht behouden en het doel van hun opgave niet uit het oog
verliezen. Volg daarom met volharding Mijn woorden en Mijn leer!
Weet u,
waarom Ik nu zelf door Mijn knecht en schrijver Mijn wil aan u meedeel?
De
oorzaak, waarom sedert verscheiden jaren Mijn directe mededelingen rijkelijker
vloeien dan in vroegere tijden, en dat Ik u zo veel hemelsbrood geef als sinds
Mijn wandel op aarde nog nooit is gebeurd, is deze, dat juist nu het tijdstip
nadert waarop de wereld haar hoogtepunt in dwaling en in het afwijken van Mijn
scheppingsdoel zal bereiken. Opdat nu - temeer daar dit voorwaarde is voor Mijn
wederkomst - niet alle mensen verloren gaan, heb Ik bepaald, dat van nu af aan
enkelen, zoals eens Mijn discipelen, Mijn woord en leer onvervalst zullen
ontvangen, niet versluierd zoals bij de profeten, maar helder en begrijpelijk,
zoals Mijn discipelen het eens aan de volkeren leerden. Daar was het
verspreiden van de leer moeilijker; tegenwoordig is echter door de uitvinding
van de boekdrukkunst het verspreiden van Mijn leer veel gemakkelijker, zodat
overal waar de duisternis van de wereldlijke macht zich wil doen gelden, het
schijnsel van Mijn eeuwig liefde - en genadelicht kan doordringen.
Ik wil nu
de ongelovigen de ogen openen en de letterknechten van Mijn bijbel de
eigenlijke zin duidelijk maken, opdat niemand zich zou kunnen verontschuldigen,
als zou hij er niets van geweten hebben en Mij door deze uitspraak zou willen
beschuldigen, terwijl de hele schuld toch op hemzelf zal vallen.
Daarom
wees sterk, gij weinigen, die verspreid in verschillende landstreken Mijn
parels nog in eigen hart bewaren! Vertrouw op Mij! Ik woon bij en in u. Ik zal
u leiden en niet verlaten, zolang u Mij liefhebt en Mijn woord onderhoudt. U
heb Ik alles - Mijn Ik, Mijn schepping en de menselijke verhouding tot beide -
met veel woorden duidelijk laten zien. Voor u is er geen reden tot
verontschuldiging, als zou u er niet van geweten hebben. Alleen één ding is bij
menigeen van u nog het geval, dat zij Mijn woord niet in de meest diepe
geestelijke zin opvatten. Maar daartoe zal Ik u wel Mijn Trooster en Heilige
Geest in de vorm van bittere ervaringen en twijfels zenden, om ook deze laatste
schaduwzijde uit de harten van de Mij toegewijden te verwijderen; want wie
geroepen is om eens op anderen in te werken, die moet standvastig zijn in
zichzelf en precies weten, wat hij heeft te doen en te laten.
Mijn
woorden zijn eenvoudig en duidelijk, maar de eigenliefde van vertalers en valse
uitleggers mag er niet bij zijn; want anders zou door u veel verontschuldigd
worden, wat bij Mij niet kan worden vergeven. Daarom onderzoek uzelf grondig!
Onthoud goed: Ik maak geen gekheid met u en wil ook niet dat u alleen dan met
Mij omgaat, wanneer het u toevallig uitkomt!
Het leven
is ernstig en Mijn zaak heilig! Achter dit vluchtige, aardse schijnleven staat
een eeuwig, waar leven, waarin geen uitvluchten, geen verontschuldigingen
kunnen en mogen gelden; want het is het rijk van de ware God, die slechts één
waarheid kent en de liefde tot haar.
Leg u er
op toe Mij lief te hebben en Mijn woord te onderhouden! U bewijst uzelf daarmee
de grootste dienst; want u behaalt door deze liefde het rustgevend bewustzijn
van een edele daad, van een betere positie en een gemakkelijker vooruitgang in
het hiernamaals.
Ik ben
geen streng Rechter, geen toornende God en wil dat ook niet zijn. Ik ben -
zoals Ik het u vaak heb gezegd - een liefhebbende Vader, een vooruitziende
Herder, die Zijn schapen op goede weidegrond zou willen voeren, ver weg van die
streken, waar afgronden of andere hindernissen hun geestelijk leven in gevaar
zouden kunnen brengen.
Ik wil
alleen het goede, omdat Ik de Goedheid zelf ben! Ik wil alleen liefde, omdat Ik
de Liefde zelf ben en Ik wil u tot geestelijke, hogere wezens maken, omdat Ik
als het hoogste geestelijke Wezen zelf alleen zulke kinderen om Mij heen zou
willen hebben, die Mij en Mijn rijk eer aandoen en hun vrede en vreugde alleen
in Mij zoeken.
Hiervan
getuigt het woord, dat Ik eens tegen Mijn discipelen sprak: "Wie Mij
liefheeft, die zal Mijn woord onderhouden!" Onderhoud dus Mijn woord en
maak u Mijn liefde waardig, en dit woord in het evangelie is ook aan u vervuld!
Amen.
27
De zondag van Trinitatis
Het afscheid van de Heer
Matth. 28, 18-20: En Jezus trad naderbij en sprak tot
hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde. Gaat dan
henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des
Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik
u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der
wereld.
Deze
woorden sprak Ik tot Mijn discipelen, toen Ik na Mijn opstanding uit de dood
aan hen verscheen op een berg in Galilea. Het waren deze woorden, die niet
Jezus, de timmermanszoon uit Nazareth tot Zijn leerlingen sprak, maar het waren
woorden, die God de Heer van al het geschapene tot Zijn kinderen en enige
vereerders en gelovigen van Zijn leer sprak. Want met de kruisdood was Mijn
levenswandel op jullie aarde afgesloten en met Mijn opstanding had Mijn
Goddelijkheid haar bevestiging gevonden.
Reeds bij
een andere gelegenheid zei Ik tot Mijn discipelen, dat Ik, de Zoon en de Vader
in de hemel één zijn, en dat wie Mij ziet, ook de Vader ziet; maar helemaal
begrijpelijk waren deze woorden voor Mijn discipelen toch niet, omdat zij Mij
wel erkenden als iemand die met een grotere wilskracht voorzien was dan andere
mensen, maar van hun God toch een ander beeld in hun hart droegen, dan dat het
door hen met Mijn persoonlijkheid gelijkgesteld had kunnen worden.
Na Mijn
opstanding, een naar menselijke begrippen buitengewone daad, nam hun besef van
Mijn Goddelijkheid reeds iets toe; echter pas op Hemelvaartsdag bereikte zij
haar hoogtepunt, waar zij Mij als dat herkenden, wat Ik hen zo vaak gezegd had.
Ik moet
bij de weinige woorden van deze tekst dergelijke opmerkingen vooraf zeggen,
opdat u de verhouding van Mijn discipelen tot Mij in die tijd begrijpelijker is
en opdat u gemakkelijker leert inzien, dat de tekst ook voor u en de huidige en
nog komende tijd van toepassing is. Zoals toen Mijn discipelen na Mijn
graflegging verlaten en troosteloos ronddwaalden en treurden over het verlies
van hun Leider, ja zelfs twijfelden aan Mijn goddelijke zending, evenzo is de
huidige mensheid - gelovig of ongelovig - besluiteloos, of zij iets moeten
geloven of dat zij alles moeten verwerpen.
Mijn
discipelen hadden ook niet allemaal hetzelfde begripsvermogen, waren niet
allen met dezelfde ijver voor Mijn leer bezield en niet allemaal van Mijn
Goddelijkheid overtuigd. Daarom moest Ik af en toe, zelfs na Mijn opstanding
gebruik maken van buitengewone bekendmakingen, om ook de zwakken volledig te
overtuigen, dat Ik Diegene was, waarvoor Ik Mij uitgaf en dat Mijn woorden,
evenals Mijn leer niet voor hen alleen, maar voor de gehele wereld, voor het
hele geestesrijk en voor de eeuwigheid bestemd waren.
Zoals het
toen was, zo is het ook nu: Ook nu moet Ik door krachtiger handelingen in het
wereldlijke gekrioel op uw aardbol de ingeslapenen wekken, de half ontwaakten
versterken en de volledig wakkeren beschermen, opdat ook nu geen twijfel en
gepieker de opkomst van het uitgestrooide zaad zal verhinderen.
Want zie:
Wanneer Ik vandaag weer zichtbaar op uw aarde zal verschijnen, gelooft u dan,
dat men Mij zo zonder verdere bewijzen voor dat zal houden, wat Ik eigenlijk
ben? Volstrekt niet! Er zullen genoeg twijfelaars en loochenaars, vervolgers en
haters optreden. En zoals destijds de hogepriesters de Romeinse soldaten
omkochten, zodat zij verklaarden dat Mijn lichaam gestolen zou zijn, zo zullen
ook de verstandsmensen, de geleerden en de priesters bij Mijn wederkomst alles
in het werk stellen om de mensheid te overtuigen van het tegendeel van datgene,
wat Ik de mensen zal zeggen.
Geloof
maar niet, dat deze mensenmassa, die nu aandachtig bij de voor Mij gebouwde
altaren en kerken knielt, zich zo snel met het idee vertrouwd zal maken, dat Ik
zal zijn wedergekomen, vooral wanneer zij zal horen, waar Mijn eerste optreden
en hoe Mijn woorden tot hen gericht zullen zijn!
In die
tijd, waarin door gebeurtenissen in de natuur en andere wonderen de Joden zich
zeker hadden kunnen overtuigen, dat Diegene, die zij aan het kruis hielpen iets
anders was dan een gewoon mens, kon Ik Mij na Mijn opstanding toch niet aan het
hele joodse volk laten zien, maar alleen aan Mijn discipelen en kon Ik alleen
aan de weinigen, die waarachtig in Mij geloofden het daadwerkelijke bewijs
geven, dat de woorden, die Ik hen vaak duidelijk, vaak gekleed in beelden had
gezegd en die handelden over de overwinning op de dood en Mijn opstanding, waar
waren.
En zoals
het was in die tijd, zo zal het nu weer gaan. Slechts een kleine kring van Mijn
werkelijke volgelingen zal het in het begin ten deel vallen Mij als
terugkerende Jezus, maar ook als God, Heer en Schepper van het oneindige te
kunnen verdragen en herkennen. Aan dezen zal Ik verschijnen en zal hen, zoals
eens Mijn discipelen op de berg in Galilea, toeroepen: "Mij is gegeven
alle macht in de hemel en op aarde! Ga dan heen, leer de volkeren en doop hen,
dat wil zeggen wijd hen allen in in deze leer in de naam van de goddelijke
Drie-eenheid, in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes! Leer
hen echter ook onderhouden, dat is in daden uitoefenen, hetgeen u zelf als waar
erkend hebt en wees verzekerd, dat Ik bij u zal zijn van het begin tot in
eeuwigheid! Amen."
Zo zal de
roep uitgaan naar die kleine schaar, die Ik heb uitverkoren voor de verdere
verspreiding van Mijn goddelijk woord, dat Ik eens als mens met Mijn bloed
gekocht en bezegeld heb. Zo zal het gebeuren, dat ook deze nieuw uitverkorenen
als wedergeborenen door Mij met alle macht uitgerust worden zoals eens Mijn
discipelen, om hun woorden en daden te bekrachtigen en Mij de weg te effenen,
opdat Ik geen vervreemde, maar alleen Mij toegewijde harten ontmoet.
N u reeds
is Mijn wederkomst ingeleid, doordat Ik, ook al is het niet zichtbaar, toch
reeds geestelijk inwerk om Mij een aantal volgelingen te vormen, die de weg
zullen effenen. En wat destijds de opdracht van Mijn discipelen was, wat Mijn
uitverkorenen toen bij Mijn zichtbare komst werd opgedragen, dat moeten Mijn
huidige aanhangers geestelijk volbrengen. Ook hen, evenals u allen, roep Ik
toe: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde! Twijfel niet aan
Mijn liefde, aan Mijn leer en aan Mijn belofte, die Ik de mensheid en daarmee
ook u heb gegeven; want Ik ben, was en zal steeds de Heer zijn, die Zijn
kinderen zal beschermen, leiden en ook eens belonen voor hun volharden.
Mij is
alle macht gegeven, Mij moet alles gehoorzamen, van Mij ging alles uit en tot
Mij moet alles wederkeren. Strooi Mijn zaad uit in die harten, die blijk geven
goede aarde voor zulke vruchten te zijn! Vermeerder Mijn aanhangers en wijd
hen in in het eigenlijke begrijpen van Mijn twee enige liefdegeboden, opdat zij
het ware van het valse kunnen onderscheiden en weerstand bieden aan de
dwaalleren! Mij is de macht gegeven, om met de zachtste liefdeleer de hardste
en verstoktste gemoederen te bekeren en te vertederen.
Doop uw
medebroeders en zusters met de geest der verdraagzaamheid, opoffering en
vergeving! Leer hen allen de verdraagzaamheid, zoals Ik die tegenover u en de
hele mensheid reeds sinds oneindige tijden heb beoefend! Leer hen de
wereldlijke genoegens ondergeschikt te maken aan de geestelijke. Leer hen de
grote, lang voortdurende eeuwigheid aan de andere kant van het graf niet te
verspelen door het najagen van ijdele, nietszeggende, wereldse goederen!"
Zo moet u
Mijn leer uitstrooien als geestelijk zaad, opdat ook u een aandeel kunt hebben
in het vernieuwingswerk van Mijn geestelijk rijk, dat na Mijn komst op aarde
zal heersen.
Zo voert
u geestelijk uit, wat Mijn apostelen eens daadwerkelijk hebben gedaan. En zoals
Ik Mijn discipelen daar in het vooruitzicht stelde, dat zij allen eens bij Mij
zouden zijn, zo verwerft u zich ook dit recht om in Mijn nabijheid de liefde en
de volle zaligheid te mogen voelen, die aan diegenen is voorbehouden, die zich
Mijn woord en Mijn leer zo eigen gemaakt hebben, dat zij volledig hun ik zijn
geworden.
Zie, Ik
beloof u veel; maar zoals Ik het al eens zei, zo zeg Ik het ook nu: in Mij is
alle macht! Ik ben de Heer en Schepper, ben echter tegelijk ook uw Vader, uw
liefhebbende, steeds begrijpende Vader, die Zichzelf alleen weer verheerlijkt
ziet in de vreugden, de geestelijke genietingen en de zaligheden van Zijn
kinderen.
Daarom
zult u, - als het u allen misschien niet ten deel zal vallen Mijn persoonlijke
verschijnen op deze wereld mee te maken - daarvandaan Mij begeleiden van waar
Ik kom, en met verrukking en tevredenheid Mijn vaderlijke vreugden
meegenieten, waartoe u, zoals uw bewustzijn het u zal zeggen, eveneens uw
steentje hebt bijgedragen.
Dan zult
u Mij en Mijn leiding prijzen, wanneer u duidelijk zult herkennen hoe de
woorden bedoeld waren, die Ik eens tot Mijn discipelen sprak; want u zult Mij
in Mijn volle macht, in Mijn volle liefde en in Mijn volle heerlijkheid zien,
zoals Ik weer zichtbare omkleding kies, om voor Mijn gelovige, reeds lang vurig
naar Mij verlangende schapen de enige en ware Herder te worden. Dan zal de
aarde materieel het beeld volgen van haar geestelijke wereld; zij zal weer tot
een paradijs worden, waarin de zielevrede ofhet geestelijke Eden in alle harten
haar intrek zal hebben genomen.
Het is
niet mogelijk om dit genot en deze vreugde verder te beschrijven; want u
verdraagt en begrijpt het niet, maar dat zij u is voorbehouden, dat kan Ik u
verzekeren, - en Mijn woord bedriegt niet.
N u reeds
wordt deze verandering geestelijk voorbereid op uw hemellichaam. Een innig
verlangen naar de geestelijke lente verheft de bedrukte harten. Er komt overal
beweging. Velen weten niet wat hen overkomt. De een handelt met, de ander
zonder vooropgezet doel. Alles ontwikkelt zich tot geestelijke rijpheid; zelfs
de grootste materialisten, de meest verstokte ongelovigen en onverschilligen
laat het niet met rust. Zoals een zonnestraal, die door een kleine opening van
een gesloten vensterluik op een slapende valt en hem rust geeft, evenzo treft
allen deze liefdesstraal, die aan Mijn wederkomst voorafgaat. Sommigen willen
zich door verstandelijk gepieker aan zijn werking onttrekken. Voor enige tijd
maken zij zichzelf wijs rust in het hart te hebben; maar het helpt niets.
Nieuwe twijfel, nieuw "waarom" komen op. Telkens weer komt er
beweging; de heersende geest, die reeds de hele wereld in zijn sfeer gehuld
heeft, beweegt hen. Het is tevergeefs deze geestesdwang te willen afschudden.
De omstandigheden en de gebeurtenissen laten de mensen telkens weer voelen, dat
alles, wat zij als einddoel, als de zin van hun leven beschouwen, niet het
einde, niet het laatste doel is. Onophoudelijk worden zij voortgedreven. In een
stormachtig tempo gaat het de tijd tegemoet waarin Mijn wederkomst hen allen
zal bewijzen, dat niet naar het wereldlijke, maar naar het geestelijke gestreefd
moet worden, dat niet een kort leven op aarde, maar de lange eeuwigheid het
eigenlijke verblijf is van Mijn, door Mij als geest geschapen wezens.
Onophoudelijk
gaan we het eindpunt tegemoet, waarin Ik tegen Mijn nieuwe uitverkorenen
dezelfde woorden zal spreken, als eens tegen Mijn discipelen: Mij is de macht -
zowel op de aarde als in de hemel! Bereid u voor, Mijn kinderen, waar u zich
ook moogt bevinden - hier of daar -, om dit opstandingsfeest van de geestelijke
menselijke waardigheid met Mij te vieren; want het is niet alleen het grootste
feest voor u mensen, maar ook het belangrijkste voor Mijn gehele, grote
geestesrijk, waar dit slot het bewijs zal zijn, waarom Ik eens naar uw kleine
aarde afdaalde en waarom Ik juist u, onaanzienlijke en kleine schepselen op een
in de oneindigheid rondcirkelende zandkorrel, heb uitverkoren om Mijn kinderen
te worden.
Ik wil
wederom bewijzen dat Ik in het kleinste het grootste ben. Zou Mij niet alle
macht gegeven zijn, dan zou Ik dit niet kunnen uitvoeren, zou dan ook geen God
zijn, die door deze macht, welke zelfs voor de grootste engelgeest onbereikbaar
is, ver boven al het geschapene is verheven.
Gij
kleine kinderen van de grote God, neem deze woorden aan als teken van Zijn
liefde en herinner u Zijn woorden, die Hij als Jezus eens sprak: "Wie over
het kleine is gesteld en het plichtsgetrouw beheert, aan hem zal eens het grote
toevertrouwd worden."
Zoals Ik
eens bij u, nietige wormen in Mijn grote schepping, de grootste liefdedaad
voltrok, zo moet ook u proberen om juist in het kleinste, zelfs bij verder
onbeduidende gebeurtenissen, Mijn liefdewetten na te leven en ze zo vlug en
nauwgezet mogelijk uit te voeren, opdat ook u in het kleinste uw grootste
zielesterkte kunt tonen en bewijzen. Zo bent u Mijn waardige kinderen, die
waard zijn eens over het grote gesteld te worden, waar u dan in het groot vrede
en zaligheid kunt verspreiden, zoals u het niet hebt nagelaten te doen op uw
kleine aarde bij de meest onbeduidende omstandigheden.
Onthoud
dit goed! Wijd ook anderen in de geheimen van uw hart in, leer hen eveneens
Mijn evangelie te verstaan en te begrijpen, opdat u, als Mijn volgelingen,
aanspraak kunt maken eens in Mijn nabijheid de volle kracht van de liefde te
genieten, waartoe een goddelijk vaderlijk hart in staat is! Amen.
28
De 1e zondag na Trinitatis
De gelijkenis van het grote avondmaal
Luc. 14,
16-24: Hij zeide tot hem: Iemand richtte een grote maaltijd aan en nodigde
velen. En hij zond zijn slaaf uit tegen het uur van de maaltijd om de
genodigden te zeggen: Komt, want het is nu gereed. En zij begonnen zich allen
opeens te verontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht
en ik moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u, houd mij voor
verontschuldigd. En een ander zeide: Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga
die keuren; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. Weer een ander zeide:
Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen. En de slaaf kwam terug
en berichtte zijn heer deze dingen. Toen werd de heer des huizes toornig en
zeide tot zijn slaaf: Ga aanstonds de straten en stegen der stad in en breng de
bedelaars en misvormden en blinden en lammen hier. En de slaaf zeide: Heer, wat
gij hebt opgedragen, is geschied en nog is er plaats. En de heer zeide tot de
slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want mijn huis
moet vol worden. Want Ik zeg u: Niemand van die mannen, welke genodigd waren,
zal van mijn maaltijd proeven.
(27 maart
1872)
Deze
gelijkenis toont u Mijn streven om de mensheid voor Mij en Mijn leer te winnen,
zoals ook de voorgaande verzen in een gelijkenis duidelijk maken, dat Ik niet
gekomen ben voor de gezonden, maar om de zieken op te zoeken en hen te genezen.
Verder liet Ik in eerdere verzen van dit hoofdstuk zien hoe een ieder uitgerust
moet zijn, die tot Mij of Mijn tafel wil naderen, dat namelijk bescheidenheid
of deemoed de eerste eigenschap van een mens moet zijn, die Mij wil navolgen.
Ook de verdere verzen van dit hoofdstuk zetten duidelijk uiteen, hoe degene,
die Mij wil navolgen, zijn hart van alles moet afwenden en alleen aan Mij
onderdanig moet zijn.
Daarom
moet een ieder, voordat hij besluit Mij te volgen, zich afvragen of hij ook
kracht en uithoudingsvermogen bezit om zich steeds onder alle omstandigheden en
gebeurtenissen tot de banier van Mijn liefde - en geloofsleer te bekennen en
deze te verdedigen. Daaruit volgt - hetgeen Ik u reeds vaak heb gezegd -, dat
het een ernstige zaak is Mij te volgen, Mijn woorden te vernemen en uit te
voeren. Dit mag niet licht worden opgenomen, omdat slechts die in de strengste
zin verantwoordelijk en dus zondaar zijn, die de wet of Mijn wil kennen en
daar toch tegenin gaan, hoewel hun geweten het hun afraadt. Daarom wordt er ook
aan het slot van dit hoofdstuk gezegd: "Wie oren heeft, die hore!', wat
met andere woorden wil zeggen: Men moet Mijn woorden niet het ene oor in- en
het andere uit laten gaan, maar het gehoorde goed in zijn hart opnemen,
overdenken en er naar handelen!
Om nu op
de eigenlijke gelijkenis van het grote avondmaal terug te komen, moeten wij
weer, zoals in de meeste gevallen, beginnen met de woordverklaring, willen we
de diepere zin van Mijn toespraak duidelijk voor ogen hebben.
Ik zei
dus: Iemand richtte een avondmaal aan. Wat is nu onder een "avondmaal' te
verstaan? - Het woord is samengesteld uit "avond' en "maal'. Het is
dus onze eerste taak om deze beide woorden afzonderlijk nader te verklaren,
daarna op de betekenis van het samengestelde woord en tenslotte op zijn
gebruik, zoals Ik dit in de gelijkenis deed, over te gaan,
"Avond'
is het eerste woord en betekent het laatste deel van de dag, waarop de arbeid
is beëindigd en men in de komende nacht tot aan de volgende morgen rust en
versterking zoekt. De avond is dus eigenlijk de sluitsteen van al het werk, dat
gedurende de hele dag werd gedaan. En als de avond rust en tevredenheid wil
brengen, dan moet gedurende de dag alles, wat men zich bij het aanbreken van de
morgen had voorgenomen om te doen, plichtsgetrouw gedaan zijn.
Dat die
mens, die de hele dag bezig is geweest en gewerkt heeft, er 's avonds ook naar
verlangt zijn verbruikte krachten weer te herstellen om de volgende dag zijn
beroep weer uit te oefenen, spreekt vanzelf. En omdat zowel het lichaam als ook
indirect de ziel probeert door opgenomen voeding datgene aan te vullen wat gedurende
de dag verbruikt is, voert de behoefte van het lichaam en de ziel de meeste
mensen naar een maal, dat, daar het in de avond genomen wordt, nu juist de naam
"avondmaal" heeft gekregen als onderscheid van het middagmaal, dat
voor dezelfde behoefte midden op de dag wordt gebruikt.Dit heeft echter niet,
zoals het avondmaal, het uitrusten en het weer terugwinnen van de verbruikte
krachten tot gevolg, maar op hem volgt na een korte pauze weer actieve arbeid
en inspanning. Het middagmaal is daarom slechts te vergelijken met een korte
rustperiode op de ingeslagen weg, terwijl het avondmaal, als afsluiting van de
dag, naast het uitrusten ook nog aanzet tot het overdenken van datgene wat
tijdens de dag is gedaan, waarbij alleen diegene met rust en tevredenheid wordt
vervuld, die zich aan tafel kan zetten met het rustige bewustzijn, alles gedaan
te hebben, wat zijn plicht of zijn geweten van hem verlangde.
Hiermee
hebben we de betekenis van het avondmaal overeenkomstig zijn diepere zin nader
aangeduid en we komen nu tot de tweede vraag, namelijk waarom - zoals in de
gelijkenis naar voren wordt gebracht iemand zijn gasten heeft uitgenodigd voor
het avondmaal.
Welnu, de
hoofdzaak van deze handeling is wederom de geestelijke betekenis, die ons dit
beeld doet begrijpen, dat Ik in deze gelijkenis Mijn discipelen en de andere
aanwezigen op het hart wilde drukken.
Het
uitnodigen van anderen om deel te nemen aan een maaltijd berust op het
belangrijke feit, dat de mens niet alleen lichaam, maar ook geest is en dat,
ofschoon hij vaak slechts iets lichamelijks verricht, zijn geest en ziel
daarbij niet verwaarloosd mogen worden. Dit is een van de diepgaande bewijzen
van de dubbele natuur van het menselijk organisme, afgezien van Mijn godsvonk,
die Ik in u gelegd heb. Zelfs de dieren voelen de behoefte om samen te leven en
zijn alleen, wanneer zij zich bij elkaar hebben aangesloten, dus alleen
verenigd, vrolijk en tevreden.
Uw knappe
materialisten geloven, dat de hele wereld alleen door kracht wordt bewogen en
aangedreven en uit stof bestaat - twee dingen, die zij echter zelf niet goed
kunnen verklaren. Zij zouden zichzelf eens bij een eenvoudig maal moeten
observeren, dan zouden zij gemakkelijker dan bij alle andere onderzoekingen
ervaren, dat de mens twee kanten heeft, dat hij bestaat uit het materiële en
uit het geestelijke, waarbij het ene slechts dan gedijt en gezond is, wanneer
het andere ook zijn deel krijgt. Zij zouden zich overtuigen, dat een gerecht
alleen dan goed bekomt, wanneer het met geestelijke voeding, met liefde vermengd
is en zo met de beide hoofdelementen van het menselijk wezen overeenkomt.
Deze
onbewuste drang van de meeste mensen om ook geestelijk voedsel tot zich te
nemen, is de reden waarom zij een maaltijd in gezelschap verkiezen boven het
alleen eten, waarom de wens zich in een ieder duidelijk doet kennen om ook
anderen bij een maaltijd uit te nodigen en waarom er ook in het huiselijke
leven voor gezorgd wordt het middag - en avondmaal samen te gebruiken.
Dat deze
behoefte om vrolijk bij elkaar te zijn ook kan ontaarden in het extreme,
waarbij de mens zijn geestelijk ik totaal vergeet of zelfs door dronkenschap
verliest, dat past niet in ons onderzoek, omdat Ik alleen spreek over mensen,
bij wie het geestelijke nog de overhand heeft boven het lichamelijke. Wij gaan
dus aan deze twee veel voorkomende gevallen voorbij, waarin de geestelijk
geschapen mens, ondanks zijn hogere bestemming, ver beneden het dier zinkt.
Wij zijn
bij het punt aangekomen, waarop wij zowel het avondmaal als de reden van de
uitnodiging verklaard hebben en kunnen nu overgaan tot een nadere beschouwing
van de gelijkenis, zoals Ik deze aan Mijn discipelen en aan de Farizeeën heb
gegeven.
In de
voorgaande verzen van dit hoofdstuk wordt u getoond, hoe Ik de Farizeeën en de
hoger geplaatsten een kleine wenk wilde geven, dat niet trots, maar
bescheidenheid het sieraad van de mens is. Ik vermeldde daar, dat het beter is
zich als genodigde gast aan een maaltijd eerder naar de laagste plaats dan naar
de hoogste te begeven, opdat men niet beschaamd zou worden bij een
terechtwijzing. Ik sprak tot hen: "Wie zich zelf verhoogt, zal vernederd
worden, en wie zich zelf vernedert, zal verhoogd worden!", hetgeen met
andere woorden wil zeggen: geef geen gehoor aan uw eigenliefde om te ontdekken,
welk een moreel geestelijke waarde u hebt, maar verwacht dit oordeel van
andere personen, die wijzer en hoger geplaatst zijn! Zo ontloopt u iedere
terechtwijzing; want wie zich zelf op deze manier beoordeelt, is ook reeds
geoordeeld. Toen Ik hen verder zei, dat een mens, wanneer hij iemand uitnodigt,
met deze uitnodiging zo mogelijk ook een daad van broederliefde moet verbinden,
deed Ik dit om hen te laten zien, dat de mens bij iedere handeling, ook bij de
meest onbeduidende, zijn hoge geestelijke adel indachtig moet zijn. Daarom zei
Ik tot hen: Verplicht anderen niet uw liefdedienst te beantwoorden met
wederdienst; want zou het u vergolden worden, dan houdt de werking van uw
goede daad op, als had u er geen gedaan. Handel daarom zo - ook wanneer ondank
uw loon zou zijn - dat de ontvanger van een weldaad ze u nooit, of hoogstens in
geringe mate kan vergelden! Daarmee laat u zien dat u hogere principes hebt
gevolgd dan enkel wereldlijk belang.
De
gevolgen van deze uitnodigingen, zoals Ik die in de gelijkenis aanvoerde, waar
iedere uitgenodigde gast zich met uitvluchten verontschuldigde, moesten Mijn
toehoorders laten zien hoe weinig dank en erkenning men ontvangt, wanneer men
weldaden en gunsten uitdeelt aan hen, die het niet nodig hebben. Zo zag
diegene, die het avondmaal wilde geven, om het niet tevergeefs bereid te hebben
zich gedwongen, zijn knecht dichtbij en ver de straat op te sturen om alle
armen, lammen en dorstigen voor de maaltijd te verzamelen, opdat deze niet
verloren zou gaan.
In dit
geval heeft de heer des huizes weliswaar geen daad van mensen of naastenliefde
beoefend - want het was niet zijn oorspronkelijke bedoeling om dergelijke
gasten aan tafel te hebben -; maar de nood dwong hem tot een dergelijke stap.
Hij nam echter voortaan als regel aan meer rekening te houden met de
geestelijke toestand van de mensen, en de waarde of onwaarde van zijn
medemensen niet meer te meten naar hun aardse goederen.
Dit en
nog meer wordt uit dit hoofdstuk duidelijk, omdat elk woord uit Mijn mond iets
oneindigs inhoudt. Wij zullen dit echter afsluiten en onze aandacht richten op
de verklaring in hoeverre deze gelijkenis toepasselijk is op de huidige tijd of
op de mensheid in het algemeen, opdat u er een geestelijk en blijvend nut uit
kunt halen.
Het grote
avondmaal, dat Ik van plan ben om binnenkort aan de mensheid te geven, laat
zich uit al het voorafgaande gemakkelijk verklaren. Ik nodigde uit en heb reeds
sedert lang de hele mensheid tot deze maaltijd uitgenodigd, waar zij na gedane
arbeid, tevreden over zichzelf, zich zal verheugen over de volbrachte
levenswandel en dan, na de geestelijke rust getroost de nieuwe, aanbrekende
morgen van een nimmer eindigende dag tegemoet kan zien.
Maar
zoals het de heer des huizes in de gelijkenis verging, zo vergaat het ook Mij.
De meesten verontschuldigen zich vanwege louter wereldse zaken en versmaden of
mijden Mijn tafel, waarop Mijn geestelijk hemels brood van liefde, deemoed,
zachtmoedigheid en onvoorwaardelijk vertrouwen opgediend zal worden. En
waarom? Omdat zij tijdens hun hele levenswandel juist de tegenovergestelde
neigingen hebben aangehangen.
Zo zal
ook Mij niets anders overblijven, dan Mijn knechten en dienaren, die Mij trouw
gebleven zijn, over de gehele wereld uit te zenden om onder armen, kreupelen en
lammen tafelgasten te zoeken, die op hun levensweg genoeg gelegenheid hadden om
- al was het geen liefde - dan toch geduld en zachtmoedigheid te beoefenen
tegenover hun medebroeders. Doordat aardse goederen hun deels ontbraken, of dat
zij weinig van deze konden genieten, zijn zij verdraagzamer en gemakkelijker
toegankelijk geworden en genieten met vreugde van de op Mijn tafel uitgestalde
spijzen, omdat in hun lichamelijk en geestelijk lijden dit avondmaal voor hun
aan het eind van een moeizaam doorlopen levensbaan, toch op zijn minst het
einde van al hun lijden en ontbering is.
Het
"lamme" en "kreupele" moet ook betrokken worden op het
geestelijk zieleleven, omdat er toch verreweg meer geestelijke dan lichamelijke
kreupelen zijn. Ook zij zullen geholpen worden, omdat zij - verwaarloosd, maar
niet bedorven - de zuivere, ware geestelijke kost eerder zullen aannemen dan
diegenen, die zich in hun eigendunk verlicht wanen en geloven, geen belering
nodig te hebben. Het zal hen bij Mijn avondmaal net zo vergaan als de Joden,
tot wie Ik eens zei, toen zij Mijn woorden niet wilden aannemen, dat het hen
ontnomen en aan de heidenen gegeven zou worden.
Zo zal dan het grote avondmaal voor Mijn wederkomst de
waardigen van de onwaardigen scheiden. Voor de een wordt de weg naar Mij
aanzienlijk verkort, terwijl de anderen, voor lange tijd terugverwezen, aan
zichzelf worden overgelaten totdat het ook in hen gaat dagen. Pas wanneer zij
de gehele dag ijverig gewerkt, gestreden en geleden hebben, pas dan, na lange
tijdsruimten is ook bij hen een avondmaal mogelijk. Ook het avondmaal, dat Ik
voor Mijn heengaan met Mijn discipelen hield, had hetzelfde doel, dat de uitleg
van deze gelijkenis u aangeeft.
Tijdens
Mijn levenswandel op aarde nodigde Ik het hele joodse volk, de heidenen en
allen die Mij wilden horen uit; maar de meesten verontschuldigen zich en Mij
restten slechts de zwakken en de verwaarloosden, die - ofschoon niet met
aardse -, maar dan toch met vele geestelijke goederen gezegend - eerder rijp
waren om Mijn brood en Mijn leer overal in de wereld uit te dragen.
Zo
verkeert ook u momenteel in dezelfde omstandigheden. Nog heeft zich geen
rechter, geen hooggeplaatste gemeld om naar Mijn tafel te gaan, waarop Ik hem
de spijzen van een grote geestelijke wereld kan opdienen. Zij keren zich
allemaal van Mij af en alleen de hard beproefden en door de wereld half
verlatenen zijn het, die aan Mijn woord gehoor geven. Uit dezen zal Ik dan ook
Mijn schaar arbeiders vormen, die voor Mij op de landwegen en achter de hagen
de nog in sterke mate kreupelen en behoeftigen moet zoeken. Zulke mensen zijn
het gemakkelijkst voor Mijn hemelrijk te winnen. Ze zijn het gemakkelijkst tot
een kinderlijke gezindheid en tot vertrouwen in Mij te brengen, omdat tijdens
hun leven in hen nooit de trotse verwaandheid ontwaakt is, die gewoonlijk bij
diegenen te vinden is, die door de goederen van de wereld een plaats verworven
hebben, waardoor zij menen het geestelijke Of te kunnen verloochenen Of geheel
te kunnen missen.
Neemt ook
u dit voorbeeld en deze gelijkenis uit Mijn leerjaren als vingerwijzing, dat u
ten eerste op iedere handeling een geestelijk stempel moet drukken, en ten
tweede, dat u slechts door liefde, zachtmoedigheid en geduld weer liefde, hoop
en vertrouwen kunt oproepen. Streef ernaar dat uw maal gekruid zal zijn met
rust en tevredenheid en dat u niet de grote aanbrekende morgen van het eeuwig
liefdesrijk tegemoet ziet met angst en beven, wanneer uw levensdag afgelopen is
en u rekenschap zult gaan afleggen! Handel daarom alle dagen zo, als moest u
vandaag nog van deze aarde scheiden! Laat uw geweten iedere avond rekenschap
afleggen en vraag uzelf: "Zou ik gereed zijn, wanneer de Heer, mijn God,
mij nu tot het avondmaal zou uitnodigen?" - Alleen zo kunt u, alle dagen
iets verbeterend, langzaam maar zeker het huis van uw ziel opbouwen, opdat het
zowel uiterlijk als innerlijk het huis wordt van een door Mij, door Mijn
goddelijke vonk veredelde ziel, die eens waard zal zijn en daar met recht
aanspraak op heeft, Mijn kind, een kind van de Heer van de ganse schepping
genoemd te worden.
Zo ziet u
nu, hoe Ik u help om door iedere tekst en door ieder vers uw innerlijk te
vergeestelijken en te veredelen, opdat u, allereerst zelf
waardig
als werktuig, Mij eens kunt dienen - en wel met succes - voor de hoge opgave,
die Ik met u voor ogen had toen Ik het toeliet, dat u, bevoorrecht onder
zovelen, de genade geniet door Mij met directe mededelingen opgevoed te worden
voor Mijn doel en voor Mijn grote geestesrijk.
Onthoud dit goed! Ik kan het u niet vaak genoeg herhalen:
Volhard! Het einde zal u leren, dat Mijn woorden geen woorden van vergankelijkheid,
maar woorden van eeuwigheid zijn, zoals Ik zelf eeuwig was, ben en zal zijn!
Amen.
29
De 2e zondag na Trinitatis
Over het verloren schaap
Luc.
15,3-32: En Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zeide: Wie van u, die honderd
schapen heeft en er één verliest, laat niet de negenennegentig in de wildernis
achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt? En als hij het
vindt, tilt hij het met blijdschap op zijn schouders, en thuisgekomen, roept
hij zijn vrienden en zijn buren bijeen en zegt tot hen: Verblijdt u met mij,
want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was. Ik zeg u, dat er alzo
blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan
over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben.
Of welke
vrouw, die tien schellingen heeft, en er één verliest, steekt niet een lamp aan
en veegt het huis en zoekt zorgvuldig, totdat zij hem vindt? En als zij hem gevonden
heeft, roept zij haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: Verblijdt u met mij,
want ik heb de schelling gevonden, die ik verloren had. Alzo is er, zeg Ik u,
blijdschap bij de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert.
En Hij zeide: Iemand had twee zonen. De jongste van hen
zeide tot de vader: Vader, geef mij het deel van ons vermogen, dat mij toekomt.
En hij verdeelde het bezit onder hen. En weinige dagen later maakte de jongste
zoon alles te gelde en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen
verkwistte in een leven van overdaad. Toen hij er alles doorgebracht had, kwam
er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. En hij
trok er op uit en drong zich op aan een der burgers van dat land en die zond
hem naar het veld om zijn varkens te hoeden. En hij begeerde zijn buik te
vullen met schillen, die de varkens aten, doch niemand gaf ze hem. Toen kwam
hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in
overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader
gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik
ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners.
En hij stond op en keerde naar zijn vader terug. En toen hij nog veraf was, zag
zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel
hem om de hals en kuste hem. En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd
tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Maar de
vader zeide tot zijn slaven: Brengt vlug het beste kleed hier en trekt hem aan
en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten. En haalt het
gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon
hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En
zij begonnen feest te vieren. Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij
dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans. En hij riep een van de knechten
tot zich en vroeg, wat er te doen was. Deze zeide tot hem: Uw broeder is
gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond
en wel terug heeft. Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen
kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan. Maar hij antwoordde en zeide
tot zijn vader: Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw
gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitebokje gegeven om met mijn
vrienden feest te vieren. Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft
opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten
slachten. Doch hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne
is het uwe. Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was
dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden.
(30 maart 1872)
Dit hele
hoofdstuk van Mijn evangelist Lucas gaat over het verlorene en over de vreugde
van het weervinden. Aan de aanwezige schriftgeleerden en Farizeeën werd in drie
gelijkenissen uitgelegd, waarom Ik niet de gezonden, maar de zieken, niet de
goeden en rechtvaardigen, maar de zondaars opzocht. Om ook deze gelijkenissen
in hun ware zin te begrijpen, moeten wij - zoals bij de meeste teksten - de
belangrijkste woorden er uit iets nader verklaren; want ofschoon u een taal
hebt en u gebruik maakt van woorden als uitdrukking van uw gedachten, moet Ik u
eerlijk zeggen dat u van alle gebruikte woorden de diepe betekenis niet
begrijpt. En dus moet Ik zowel als leraar en uitlegger van Mijn evangelie, bij
u ook nog als taalleraar optreden.
Uit deze
drie gelijkenissen - van het verloren schaap, van de verloren schelling en van
de verloren zoon - moet het volgende worden verduidelijkt: Ten eerste: Wat
betekent "verloren"?
Ten
tweede: Waarom verlangt men er zo naar om het verlorene terug te vinden?
En ten
derde: Waarom beleeft men zo'n buitengewone vreugde aan het teruggevondene, een
vreugde die vaak veel groter is dan die over dingen die men nog in bezit heeft,
welke waardevoller en belangrijker zijn?
Zie, deze
drie vragen moeten allereerst behandeld worden, voordat we kunnen overgaan tot
de geestelijke verklaring en tot de geestelijke toepassing op u en op het hele
mensengeslacht, ja op de hele zichtbare schepping; want wanneer men om iets
vraagt, dan moet men eerst precies en duidelijk de bedoeling van de vraag en
haar waarde kennen, omdat daardoor het antwoord reeds half gegeven is.
Daarom
zullen wij nu systematisch met de eerste vraag beginnen, welke luidt: Wat
betekent het woord "verloren"?
Zie, dit
woord geeft de gedachte aan, welke diegene ondervindt, die iets wat hem
toebehoort of hem waardevol is, hetzij een persoon of zaak, ontrukt ziet aan
zijn invloedssfeer en waar hij geen gebruik meer van kan maken of enig genot
van kan hebben. Verloren is ieder ding dat een andere bestemming heeft gekregen
of een andere richting gevolgd is dan hem is toegewezen.
Wanneer
nu deze betekenis zo diep in het zieleleven van de mens kan ingrijpen, dan
ontstaat daaruit de tweede, hierboven aangehaalde vraag, die luidt: Waarom
verlangt men zo naar het verlorene?
Het
antwoord daarop luidt: Omdat de zielerust van de mensen door het verlies
verstoord werd en de mens ernaar verlangt zijn evenwicht weer terug te krijgen.
Het verlorene heeft dus voor de bezitter eigenlijk een geestelijke waarde, die
vaak verreweg groter is dan de materiële waarde ervan.
De mens
verlangt er dus naar om het verlorene weer in zijn bezit en binnen zijn
invloedssfeer te krijgen. Hij zal zich bij het terugvinden verheugen, omdat het
ontbrekende weer in zijn vroegere positie en op zijn plaats terecht komt en hij
het weer voor die bestemming kan aanwenden, die hij als de beste gedacht had.
Vanuit
dit verlangen volgt de ijver voor het zoeken of het aanwenden van alle
mogelijke middelen, om het verlorene weer in bezit te krijgen, een bezigheid,
die vaak met moeite en inspanning gepaard gaat en waaruit dan vanzelf de derde
vraag naar voren komt, die luidt:
Waarom
verheugt men zich meer over het teruggevondene, dan over dat wat men reeds in
bezit had? Dat laat zich gemakkelijk verklaren. Omdat namelijk het weervinden,
resp. het zoeken, moeite kost en deze inspanning door het vinden beloond werd!
Daar nu
echter een vreugde - welke dan ook - pas dan echte vreugde wordt wanneer men ze
kan delen met anderen, zo zijn deze aangevoerde gelijkenissen ook daarom de
aandacht waard, omdat zij ook dit zielsgenot niet vergeten, maar het erbij
vermelden. Eveneens is in deze drie gelijkenissen, die Ik koos uit
verschillende levensomstandigheden, ook de pijn uitgedrukt om wat verloren is,
overeenkomstig ieder beeld.
Voorop
staat de vergelijking van een herder, die een verloren schaap zoekt. Deze
gelijkenis gaat in tegen de opmerking, dat Ik gezelschap opzocht van in de ogen
van de schriftgeleerden en Farizeeën met zonden belaste mensen.
Wat is
een herder?
Zie, een
herder is een mens, aan wie een zeker aantal dieren is toevertrouwd, die hij
naar de juiste weideplaats moet leiden en in geval van nood voor alle gevaren
moet beschermen. De herder is juist vanwege deze opdracht aan zijn heer
verantwoording verschuldigd, dat geen van de hem toevertrouwde dieren schade
lijdt en dat zij steeds voldoende voer hebben, waartoe de herder de geschikte
plaats moet uitzoeken.
Daar Ik
met zondaars at en op deze wijze bewees, dat Ik juist de zieken bevoorrechtte
tegenover de gezonden, die geen geestelijke arts nodig hadden, was juist deze
gelijkenis over het verloren schaap het meest geschikt om Mijn discipelen het
principe van Mijn gedrag duidelijk te maken; want een verloren, verdwaald
schaap is – figuurlijk gesproken - net als een niet bekeerd, een niet
geestelijk geleid of ziek mens.
Zoals een
verdwaald schaap blootgesteld is aan ongelukken en ten prooi kan vallen aan
roofdieren of in afgronden kan storten, welke gevaren het niet vaak kan beoordelen,
evenzo loopt een verdwaald, geestelijk ziek mens, die - misleid door de wereld
- van zijn geestelijke bestemming niets weet, het gevaar om zijn eigenlijke
bestemming als lid van een toekomstig, eeuwig rijk geheel mis te lopen, om pas
na lange tijdsruimten door groot lijden en bittere ervaringen daar te komen,
waar Ik hem langs de kortste weg wilde leiden.
Ik zei:
De herder is verplicht om zijn schapen naar goede weiden te leiden en dit was
immers ook Mijn plicht, toen Ik eraan begon om de mensen van de dwaalwegen,
waarop zij zorgeloos wandelden, weer terug te leiden op het ware levenspad,
naar hun eigenlijke, geestelijke bestemming.
Het
voorbeeld van de herder voerde Ik daarom aan, omdat het ten eerste voor de
mensen in die tijd het gemakkelijkst te begrijpen was en omdat het het meest
overeenkwam met Mijn roeping als Mensenzoon, doordat Ik, de op aarde
nedergedaalde Wijsheid, er naar streefde om Mijn Vader de verloren kinderen,
net als de verdwaalde schapen van een herder, weer terug te brengen.
Zoals de
vreugde van een herder groot is wanneer hij na lang zoeken en ronddwalen zijn
verloren schaap, het hem toevertrouwde goed, terugvindt, zo is ook Mijn vreugde
groot over een teruggevonden ziel. Om dit vergelijk echter nog duidelijker te
maken koos Ik de tweede gelijkenis, die spreekt van een vrouw, die een
schelling verloor en alles doorzocht om hem weer te vinden.
Ik wist
goed, welke waarde de Farizeeën en schriftgeleerden hechtten aan geld en dus
was dit ijverige zoeken van de vrouw - juist aan hun denkwijze ontleend - voor
hen gemakkelijk te begrijpen. Men kan immers ook bezorgd zijn over een kleine
munt en net zo lang zoeken, tot zij gevonden is!
Ik had
nog andere redenen, toen Ik hen eerst de gelijkenis van het verloren schaap als
wezen met een ziel, daarna het verlies van materieel goed van vermeende waarde
en tenslotte het verlies van de geestelijke waarde in de verloren zoon
voorlegde. Ik wilde hen daarmee zeggen, dat verliezen die betrekking hebben op
de ziel licht te vervangen zijn, materiële verliezen moeilijker en geestelijke
het moeilijkst.
Want bij
de eerste kan door omstandigheden en gebeurtenissen de verdwaalde van zijn
verkeerde standpunten afgebracht worden, waarop hij de juiste weg weer begint
op te gaan. Materiële verliezen echter oefenen gewoonlijk zo'n zware druk uit
op de ziel, dat zij wankelt in vertrouwen op Mij, ja geheel vertwijfelt en
vanwege het gewende leven al het mogelijke doet om de wereldlijke genoegens
weer terug te krijgen. De door Mij genoemde vrouw zou zich met de overige negen
schellingen tevreden hebben kunnen stellen; alleen, het verloren penninkje lag
haar zo na aan het hart, dat zij liever alles doorzocht om het te vinden. Dat
Ik ook bij deze gelijkenis niet de materiële toedracht, maar alleen het
geestelijke voor ogen had, is logisch. Daarom zei Ik ook, toen de vrouw bij het
terugvinden van de verloren schelling de vondst meedeelde aan alle buurvrouwen
en vriendinnen, dat in de hemel een zelfde vreugde zal zijn over een zondaar
die boete doet, dus over een van de ondergang geredde ziel.
Wat de
derde gelijkenis van de verloren zoon betreft, had Ik Mijn toehoorders
inmiddels zo ver binnen het bereik van het geestelijk begrip betrokken, dat Ik
hen als grootste en laatste voorbeeld een vertelling kon geven, waarin het niet
om materieel verlies ging, maar om het verlies van de geestelijke waarde van
een mens, die, niet aan zijn eigen waarde denkend, zich alleen aan de wereld en
haar genoegens overgeeft en alle andere banden die hem verbonden met zijn huis
en familie verbreekt en de wereld binnenstormt en alle hartstochten de vrije
teugel laat, totdat hij afgemat en geestelijk vernietigd pas in het grootste
ongeluk de diepte van de afgrond beseft, waarin hij zich vrijwillig stortte.
In het
eerste voorbeeld was het een herder, die een ver onder hem staand wezen, een
schaap van de ondergang redde, daar hij het weer bij de zijnen bracht. In het
tweede geval was het een vrouw, die, haar materieel bezit terugvindend, zich
gelukkig achtte. In beide gevallen is alleen het wereldlijke als voorbeeld
gebruikt. In de derde gelijkenis echter komt bij al deze mogelijke verliezen
nog de vaderliefde, die een nog groter en waardevoller verlies lijdt. Deze
gelijkenis was met betrekking tot Mij, als Vader van alle schepselen, 't meest
van toepassing, omdat in haar enerzijds de rouw over een verloren ziel en
anderzijds de nooit aflatende barmhartige liefde van een liefhebbende vader met
al haar gevolgen figuurlijk beschreven is.
Het
voorbeeld van de verloren zoon, aan het menselijke leven ontnomen, was het
allerbelangrijkste, omdat Ik daarin Mijn toehoorders naast de familiebanden
liet zien hoe een vader moest zijn en hoe er helaas bij hen maar heel weinigen
zo waren. Ik wilde hen door de vreugde van de vader over de teruggekeerde zoon
laten zien, hoe groot de vreugde van de Schepper van alle wezens wel zal zijn
wanneer Hij de mensen, die Hij vrij in de wereld heeft geplaatst, weer
vrijwillig naar Zich terug ziet keren. Dat de vreugde in Mijn geestelijke
wereld over iemand die zo terugkeert nog groter is dan de vreugde bij de
terugkeer in een gezin van een sinds lang vermist familielid, kon Ik hun in
deze gelijkenis begrijpelijk en duidelijk maken door figuurlijk van een feest
te spreken, dat de vader aanrichtte ter ere van de terugkeer van zijn reeds
lang dood gewaande zoon.
Zo waren
deze gelijkenissen drie taferelen uit het menselijke leven, die niet alleen in
die tijden te vinden waren, maar zich telkens weer herhalen en ook bij u te
vinden zijn.
Om de
verloren schapen en zonen weer te redden, de eersten zelf naar huis te leiden
en de laatsten er toe te bewegen vrijwillig om te keren, schuw Ik geen moeite.
Waarschuwingen, benarde toestanden van allerlei aard, ziekten en sterfgevallen
moeten hen voortdurend voor ogen houden, dat er nog een andere wereld is dan de
gewoon zichtbare. Niets laat Ik achterwege en zelfs de hele schepping is er een
voorbeeld van, op welke wijze de verloren zoon geleidelijk weer naar Mij, Zijn
Schepper en Vader, moet terugkeren. Reeds sedert aeonen van tijdsruimten
speelt dit proces zich af op andere werelden. Op deze, uw aarde nadert het
spoedig zijn eind. Daardoor zal een grote stap beëindigd zijn, opdat het
gebonden geestelijke zich gemakkelijker en sneller kan ontwikkelen om tot de
bestemming te komen, waartoe Ik deze aardbol en zijn bewoners heb uitverkoren.
Alles in
het hele universum moet zich vergeestelijken, moet omhoog stijgen; maar u,
mensen, voor wie Ik zelf naar de aarde kwam, hebt een grotere taak voor u
liggen dan miljoenen andere geesten op andere werelden; want niet zonder reden
en doel koos Ik uw aarde uit en op haar Mijn eigen verdeemoediging als
voorbeeld voor Mijn hele geestesrijk.
Daarom
bent u allen hier ook meer met beproevingen omgeven, omdat de prijs van uw
toekomstig bestaan een grotere is dan die van veel op andere werelden levende
wezens, die langzaam hun louterings - en veranderingsproces doormaken, terwijl
u, met het grote licht van Mijn woord en Mijn voorbeeld uitgerust, door een
sterke wil in korte tijd daar kunt komen, waar andere wezens pas na ondenkbare
tijdsruimten geraken. Hier op deze kleine aarde moet het proces van
vergeestelijking sneller plaatsvinden. Alle middelen zijn nu voorhanden en alle
beschikkingen getroffen, dat de mensen, naarmate zij zichzelf, hun ziel en door
haar hun lichaam vergeestelijken, ook terugwerkend de in de duistere materie
gebonden geesten tot een sneller voortschrijden aandrijven; want voor grof
gebouwde zielen is een grove, starre materie nodig en voor fijnere, geestelijk
ontwikkelde wezens een lichtere ondergrond. Zoals de mensheid zich dus
vergeestelijkt, zo volgt haar stap voor stap ook de wereld na, die haar als
woonplaats is aangewezen.
Daarom
haast u, om al het mogelijke bij te dragen tot dit proces van vergeestelijking!
Begin bij uzelf; want hoe meer u zelf het wereldlijke kunt ontberen, des te
meer vergeestelijkt zich uw innerlijk! Uiteindelijk licht dit door de
uiterlijke vorm heen en vertoont daardoor een afspiegeling van de innerlijke
waarde.
Dit
voortschrijden, hoe meer dit zich in het begin bij enkelen en later bij velen
openbaart, zal de grote oplossing van Mijn geestelijke vraag naderbij brengen,
waar Ik dan, als de ene Herder, u allen als Mijn schapen op de vette weiden van
het hemelse licht al het geestelijke zal laten ontvangen, wat een liefhebbende
Vader voor u sinds aeonen van tijden heeft voorbereid.
Zorg er daarom voor dit doel zoveel mogelijk na te komen!
Gedenk de vreugde van de geesten en wezens die aan uw lot deelhebben. En
ofschoon leed en strijd van allerlei aard dit voortgaan moet begeleiden, is het einddoel toch al deze moeiten waard.
De eigen vreugde, alle moeite te hebben doorstaan, de vreugde van hen die met u
jubelen in het hiernamaals, de beloning met Mijn eeuwige Vaderliefde en de eeuwig
durende stijging van zaligheid naar zaligheid, van genot naar genot zullen u de
lichte ongemakken van een kort leven van beproeving doen vergeten.
Volg
daarom de Herder en verdwaal niet weer op andere wegen, nadat Hij zoveel moeite
heeft gedaan om u de goede weg naar het eeuwige leven en naar Zijn kindschap te
wijzen! Amen.
30
De 3e zondag na Trinitatis
De wonderbare visvangst
Luc. 5,
1-11: En het geschiedde, toen de schare op Hem aandrong en naar het woord Gods
hoorde, dat Hij zelf aan de oever van het meer Genezareth stond, en Hij zag twee
schepen aan de oever liggen. De vissers waren eruit gegaan en spoelden de
netten. Hij ging in één van de schepen, dat van Simon, en vroeg hem de zee in
te gaan, niet ver van de oever. En Hij zette Zich neder en leerde de scharen
van het schip uit. Toen Hij opgehouden had met spreken, zeide Hij tot Simon: Ga
naar diep water en zet uw netten uit om te vissen. En Simon antwoordde en
zeide: Meester, de gehele nacht door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen,
maar op uw woord zal ik de netten uitzetten. En toen zij dit gedaan hadden,
haalden zij een grote menigte vissen binnen, en hun netten dreigden te
scheuren. En zij wenkten hun makkers in het andere schip, dat zij hen zouden
komen helpen. En dezen kwamen en vulden beide schepen, tot zinkens toe. Toen Simon
Petrus dit zag, viel hij neder aan de knieën van Jezus en zeide: Ga uit van
mij, want ik ben een zondig mens, Here. Want verbazing had hem en allen, die
bij hem waren, aangegrepen over de vangst der vissen, welke zij gevangen
hadden; evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen
van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Wees niet bevreesd, van nu aan zult
gij mensen vangen. En zij trokken de schepen op het land en lieten alles achter
en volgden Hem.
(1 april
1872)
In dit hoofdstuk
gaat het niet over gelijkenissen of beelden, waarin veel geestelijks verborgen
ligt, maar Lucas vertelt u van het winnen voor Mij van één van Mijn ijverigste
discipelen, van Petrus, vroeger Simon genaamd en zijn medewerkers Jakobus en
Johannes, de zonen van Zebedëus. Lucas vertelt u hoe Ik de visser Simon voor
Mij won door hem te laten zien, dat wie een vast vertrouwen in Mij heeft nooit
in zijn verwachtingen bedrogen wordt, vooropgesteld dat zijn wensen ook in Mijn
ogen als billijk en rechtmatig worden beschouwd en tot geestelijke vooruitgang
zullen strekken.
Het
uitwerpen van het net door Simon, ondanks zijn overtuiging dat het tevergeefs
zou zijn en de rijke visvangst hebben een dubbele betekenis. Ten eerste bewees
het de visser, dat Mijn macht groter was dan de heersende omstandigheden en ten
tweede toonde het hem, dat zijn vertrouwen in Mij niet onbeloond bleef. Toen
Petrus hierop onderscheid tussen Mij en hemzelf leerde kennen, riep hij smekend
uit: "Heer, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens!", en Ik,
zijn toekomstige roeping vooruit wetend, antwoordde hem: "Wees niet
bevreesd, van nu aan zult gij mensen vangen!"
Dat Ik
bijna al Mijn discipelen koos uit de visserstand heeft zijn goede geestelijke
grond daarin, dat hun arbeid op het beweeglijke element, het water en de
daarmee verbonden gevaren hen meer aan een God, aan een voorzienigheidsleer
bond en zij daardoor religieuzer, vromer en ook tengevolge van hun
hoofdvoedsel, de vis, vredelievender gezind waren dan andere, vleesetende mensen.
Ik leidde
de omstandigheden gewoonlijk zo dat zij, zonder Mijn bedoeling te bemerken en
Mijn invloed te voelen, zelf tot Mij kwamen en Mij volgden. Dit was ook hier
weer het geval. Ik wilde door een wonder - naar uw denkwijze - hun harten
winnen en ze aanzetten tot de grote stap om alles in de steek te laten en Mij
alleen te volgen, wat niet zo eenvoudig was als u misschien gelooft. Ik moest
deze voorwaarde stellen; want in die tijd en in verband met het toekomstige
leerambt van Mijn discipelen was het een onmogelijkheid Mij te volgen en
gelijktijdig de wereld of zijn familie toe te behoren.
Tegenwoordig
is het niet meer nodig Mijn volgelingen dergelijke zware voorwaarden op te
leggen, omdat de omstandigheden anders zijn; en zou Ik zoiets verlangen, dan
zou het aantal van Mijn volgelingen zeer gering uitvallen. Want bij zo'n
aangenaam, reeds van de jeugd af aan gewend gezinsleven en bij zulke huiselijke
verhoudingen zou het voor de meeste mensen die zich nu zo enthousiast voor Mijn
leer tonen, onmogelijk zijn om alles te verlaten en Mij te volgen, zoals eens
Mijn discipelen deden.
Ook onder
u, die zich voor Mij en Mijn leer zo geestdriftig wanen, zouden weinigen de
karaktersterkte bezitten om uit liefde tot Mij deze stap te doen, ook wanneer
zij Mij, zoals eens Mijn apostelen, zichtbaar in hun midden zouden zien leven
en werken. Ik heb zulke middelen nu niet meer nodig en weet even goed ook langs
andere wegen Mijn doel te bereiken dan eens onder die voorwaarden, waarvan de
vervulling Mijn volgelingen pas tot Mijn discipelen maakte.
Nu
verlang Ik van u en van allen, die Mij willen navolgen de eigenschappen van
Petrus, namelijk zijn onbegrensd vertrouwen in Mij en de duidelijke erkenning
van zijn eigen onwaardigheid. Omdat hij niet meende waardig te zijn om in Mijn
nabijheid te blijven en te leven, zo heeft deze vrijwillige vernedering voor
Mij, de visser Simon tot de "rots", tot "Petrus" gemaakt,
waarop Ik Mijn kerk wil bouwen, die hemel en aarde nimmer zullen verwoesten.
Zijn vast vertrouwen op Mij, reeds bij zijn eerste ontmoeting, versterkte zich
allengs en werd tot een rots van zijn geloof.
Als Ik
dus deze tekst als woord tot u en de gezamenlijke gelovige mensheid richt, dan
koos Ik hem daarom uit, omdat Ik u als voorbeeld de man voor ogen kan brengen,
die u bovenal moet navolgen.
Ook
Johannes, als gepersonifieerde liefde, is een gids en leidster van de eerste
orde aan de geestelijke hemel; maar om aan hem gelijk te worden en zijn bijnaam
"Mijn geliefde" te verdienen, moet u allereerst de school van Petrus
doorlopen, en deze school is voor u de wereld met haar verzoekingen.
Tussen de
klippen van de wereld, waar alle mogelijke omstandigheden en gebeurtenissen
ertoe bijdragen juist dat mooi, aangenaam en bijzonder belangrijk te vinden,
wat slechts uiterlijk glanst, maar geen duurzaamheid, doch vergankelijkheid in
zich bergt, juist temidden van deze verzoekingen moet uw geloof en vertrouwen
zich allereerst versterken. Juist daar kunt u het beste zien, hoe gebrekkig u
bent en op wat voor zwakke voeten uw eigen morele kracht staat. Midden in het
wereldse gebeuren zijn het deze twee hoofdsectoren, die u steeds voor ogen moet
houden: Mijn almacht en uw onmacht! Anders is het onmogelijk om tot de rust van
Johannes te komen, die alleen maar liefde en kinderlijke, innige verering voor
Mij voelde.
Deze
tedere gevoelens, deze overgave in Mijn handen, dit leven alleen voor het
geestelijke, is voor de mensen en ook voor Mijn aanhangers in de huidige
wereldomstandigheden niet zo gemakkelijk en niet zo eenvoudig uit te voeren,
daar het verval van de wereld en zijn binnendringen in het geestelijk leven de
mensen te machtig is, zodat niemand er zich geheel van zou kunnen bevrijden.
Uw opgave
en die van Mijn huidige en toekomstige aanhangers en volgelingen ligt daarin,
allereerst - zoals Petrus - het innerlijke, geestelijke "ik" te
grondvesten op het vertrouwen in Mij en op het vaste geloof, dat Ik niemand zal
verlaten, hoe benauwend de omstandigheden zich ook zouden voordoen, die op andere
wegen schijnen te wandelen, dan op die welke naar Mij leiden.
Wat Ik
als Zoon en Vader, als Wijsheid en Liefde, geestelijk ben in de schepping, dat
stelden Petrus en Johannes voor als Mijn discipelen. Petrus was het ten
opzichte van de wereld te gebruiken verstand en Johannes de ondanks alle
valsheid in de wereld nooit aflatende goedheid des harten, van welke
eigenschappen de eerste overeenkomt met Mijn wijsheid en de laatste met Mijn
liefde.
Zo moet
ook u er naar streven de woorden, die Ik tot Mijn discipelen sprak, geestelijk
op te vatten: "Wees listig als de slangen en eenvoudig als de
duiven!" Want de list van de slang betekent in geestelijke zin de
wereldwijsheid en de eenvoud van de vriendelijke duif beduidt de deugd, die
niets arglistigs en niets slechts denkt of uitvoert.
Zo ziet
u, hoe in de woorden, werken en wonderen van uw Jezus gedurende Zijn
leraarsjaren alles van geestelijke oorsprong is en alles een geestelijke
betekenis heeft. Het is voldoende dat men met geestesogen de innerlijke betekenis
van de gebeurtenissen overweegt, zodat de dichte sluier van onbegrip zich
langzamerhand opheft en zuivere, heldere waarheid daar verschijnt, waar men
tevoren slechts mystieke en onsamenhangende woorden had gelezen. Zoals de
natuur voor de wedergeborene, de geestelijk gevorderde een levend boek wordt,
waarin hij niet alleen voordelen voor het aardse leven leest, maar waarin hij
waarschuwingen en geestelijke wenken opgetekend vindt, evenzo is Mijn u
achtergelaten boek, de Bijbel, een eeuwige vindplaats, waarin unieke en meest
heerlijke waarheden verborgen liggen, welke Ik heb voorbehouden aan diegenen,
die, na Petrus' school te hebben doorlopen, bij de liefde van Johannes zijn
aangekomen.
Legt u
zich er daarom ook op toe, terwijl u midden tussen de doornen wandelt, toch met
ongedeerde voeten uw doel te bereiken, dat aan het einde van alle verzoekingen
en strijd de onbegrensde liefde is, die figuurlijk in al het geschapene en
geestelijk in Mijn persoonlijke nabijheid rijkelijk het vertrouwen en het geloof
zal belonen, dat u tijdens uw levenswandel hebt getoond.
Herinner
u Mijn waarschuwing aan Petrus voor Mijn gevangenneming, toen Ik hem, die zich
al sterk waande, door Mijn voorspelling: "Eer de haan kraait, zult gij Mij
driemaal verloochenen!" aan zijn menselijke, zwakke natuur herinnerde, die
hij eens daar in het schip bekende, toen hij uitriep: "Ga uit van mij, O
Heer; want ik ben een zondig mens!" In de tuin op de Olijfberg toonde hij
zich sterk, sloeg met het zwaard er op in, was vol geloof en vertrouwen, maar
kort daarna zie de zwakke menselijke natuur - verloochende hij Mij driemaal
uit angst!
Geeft u
zich daarom ook niet aan de illusie over, als zou u reeds de uitverkorenen en
onfeilbaren zijn! Vertrouw op Mij en niet op uw eigen kracht; want een lichte
geestelijke windstoot is vaak voldoende en het hele gebouw van geestelijk
zelfbewustzijn en morele kracht zakt in elkaar, dooreen gegooid als een door
kinderen opgericht kaartenhuis en u hebt aan uzelf dan het resultaat ervaren,
dat de rots Petrus in Mijn nabijheid beleefde, dat zonder Mij niets, maar met
Mij alles uitvoerbaar is!
Zo moet
ook deze tekst, die begint met een grote visvangst, eindigen met dit kleine,
doch belangrijke resultaat: Wanneer u, evenals Simon er toe bestemd bent geen
vissen, maar mensen in Mijn geloofsnet te vangen, dan moet u allereerst bij
uzelf beginnen en nooit buiten beschouwing laten dat het geen woorden, maar
daden zijn, gedaan met de edelste bedoeling, die de naasten, uw broeders en
zusters, in Mijn handen leiden.
Maar
voordat dit mogelijk is moet u zelf de levenswijsheid van Petrus en dan de
liefde van Johannes reeds in uw hart hebben en steeds indachtig zijn aan uw
zwakheid en Mijn kracht. Op deze manier volbrengt u Mijn wil ten opzichte van
uzelf en ten opzichte van anderen, waartoe u Mijn zegen nooit zal ontbreken.
Amen.
31
De 4e zondag na Trinitatis
De ware gerechtigheid
Matth. 5, 20:
Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der
schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker
niet binnengaan.
(2 april 1872)
Hier voor
u in dit hoofdstuk ligt Mijn hele leer als samenvatting van al datgene wat
betrekking heeft op de mens. Er wordt u getoond in hoeverre zijn lijden, zijn
opoffering en strijd eenmaal een geestelijke waarde zullen hebben en hoe hij
zijn geweten als weegschaal en richtsnoer voor alle gedachten, woorden en
daden moet gebruiken, wanneer hij eens Mijn kind genoemd wil worden.
Deze
bergrede was de meest machtige prediking, die Ik tijdens Mijn levenswandel op
aarde gehouden heb en juist daarom omvat zij alles wat Mij bewoog tot u op deze
duistere aarde neder te dalen en de grootste smaad te dulden voor de grootste
triomf van Mij en Mijn leer.
In deze
prediking stelde Ik Mijn toehoorders en discipelen alle zaligheden in een
hoopvol vooruitzicht, welke diegenen ten deel zullen vallen, die Mijn
liefdegeboden onderhouden en om hunnentwille beproevingen en lijden verdragen.
Ik hield hun echter ook in figuurlijke beelden het belang van hun opdracht voor,
omdat Ik Mijn leer niet tevergeefs wil prediken, maar wil dat ieder die haar
hoort, haar ook zal toepassen en verspreiden. Het zijn die teksten, die gaan
over het zout der aarde, over de stad op de berg en over het aangestoken licht,
opdat het licht geve en niet verborgen brandt onder de korenmaat.
Ik zei
hun dat zij het zout der aarde waren, wat overeenkomt met het etsende of
aansporende aspect van de geestelijke wereld, omdat het noodzakelijk is voor de
activiteit, voor de verdrijving van het slechte en voor de materiële
stofwisseling.
Waar geen
zout of een prikkelende stof is, daar is geen leven, geen beweging, geen warmte
en geen licht. Waar het zout ontkracht wordt - zoals in het evangelie staat -,
waar het bederft, daar ontstaan de omgekeerde resultaten, om welke reden het
moet worden uitgescheiden, opdat de mensen het vertrappen. Vertrapt tot stof
en zand zal het andere scheppingen op een andere basis tot verdere vorming
behulpzaam zijn, zoals het door de mensen begane slechte, eveneens door Mijn beschikkingen
tenslotte moet bijdragen tot vooruitgang en verbetering van de geestelijke
wezens, alleen in andere vorm en onder andere omstandigheden.
Daarom
waarschuwde Ik het volk en Mijn discipelen, dat zij Mijn woord niet slechts
moeten aanhoren en voor zichzelf behouden, maar dat zij het ook aan anderen
moesten meedelen en het zelf door de daad verwezenlijken. Ik zei hun ook dat
Mijn leer niet nieuw was, maar dat zij enkel de door Mozes en de profeten
gegeven raadgevingen in het ware licht stelde, de zin van de woorden verklaarde
en zo aan de gehele mensheid liet zien, hoe al deze goddelijke voorspellingen
en verordeningen van de door Mij gezonden mannen steeds hetzelfde doel hadden,
namelijk de mensen hun geestelijke waarde te leren kennen en hen allen langs de
kortste weg voor te bereiden het grote geestelijke rijk binnen te kunnen gaan,
zoals het past bij wezens, die een goddelijke vonk van Mij in het hart dragen.
Ik verzekerde allen, dat Mijn woorden van eeuwige duur zijn, omdat zij door het
eeuwige, hoogste Wezen werden gegeven.
Ik zei
hun ook, dat Ik iedere versmading van deze Mijn geboden hier en in het
hiernamaals zal bestraffen, omdat Ik vooruit wist, dat in latere tijden mensen
Mijn geboden van de liefde als dekmantel zouden gaan gebruiken, waaronder zij,
hun eigen belangen navolgend, de hartstochten van haat en wraak ongestoord
zouden uitoefenen. Reeds in Mijn tijd bedreven de Farizeeën en schriftgeleerden
hetzelfde spel met de leer van Mozes en de profeten, waarom Ik tot Mijn
discipelen en het rondom Mij verzamelde volk de woorden sprak: "Want Ik
zeg u: Indien uw gerechtigheid niet beter is dan die der schriftgeleerden en
Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan!"
Ofschoon slechts dit ene vers voor deze zondag gegeven
is, moest Ik de voorgaande verzen uit dit hoofdstuk eerst verklaren, opdat
wij logisch op dit twintigste vers komen
en van daar uit verder kunnen gaan.
Omdat Ik
de valse en schijnheilige gerechtigheid van die kaste aanhaalde, aan wie in die
tijd de macht en het recht waren gegeven om de zin, de cultus en de dogma's van
hun religie aan het volk bij te brengen en te verklaren, en omdat Ik wist, op
welke wijze zij dit uitvoerden - niet naar Mijn, maar naar hun zin en plannen
-, daarom was Ik natuurlijk gedwongen om deze reeds gegeven geboden aan het
volk en aan Mijn discipelen beter uit te leggen en hun geweten ontvankelijker
te maken. Ik moest het ook daarom doen, omdat de priesters en geleerden in die
tijd de geboden zo verklaarden, dat het hun niet veel moeite kostte deze te
vervullen, en omdat hun daardoor een grote speelruimte overbleef om de meest
afschuwelijke daden te begaan zonder schijnbaar tegen de mozaïsche
godsdienstwetten in te gaan; ja, zelfs de indruk konden wekken, dat zij deze in
de strengste zin uitoefenden.
Daarom
volgen op het twintigste vers alle andere echte liefdegeboden, die in die tijd
juist als tegenstelling van hetgeen men geloofde werden beschouwd; want
vergelding, wraak, haat en vervolging waren door enkele godsdienstige spreuken
schijnbaar gerechtvaardigd. Ook daarom zag men ze als tegenstellingen aan,
omdat het veel gemakkelijker is de dorst naar wraak en haat te koelen, dan
degene te vergeven die vijandelijk gezind is, of om diegene met weldaden te
overspoelen die slechts kwaad in zijn schild voert.
Juist
daarom werd deze rede, in het bijzonder vanaf het twintigste vers, de
belangrijkste genoemd, omdat in haar het symbool van de liefde, het vaandel van
de naastenliefde en de vergeving door Mij werden voorgesteld als enig richtsnoer
voor de levensweg, daar Ik allen toeriep: "Alleen onder dit vaandel en met
deze allesomvattende liefde, waarmee Ik als God en Schepper al Mijn wezens
omvat, alleen met deze liefde kunnen de mensen burgers van een geestelijk rijk,
burgers van Mijn hemel worden!"
Ik haalde in de daarop volgende verzen verscheidene
levensomstandigheden aan, waarin de mens deze broeder - en naastenliefde moet
en kan uitoefenen. Ik liet zien, hoe ver deze liefde zal en moet gaan, willen
uw daden voor Mij een geestelijke waarde hebben. Ik plaatste de hoeksteen van
offervaardigheid, waaraan zich helaas in die tijd en tot op de huidige dag
velen gestoten hebben.
Ik zei
Mijn toehoorders: "Zoals Ik als God de zon laat opgaan over goeden en
bozen, zoals Ik de velden van rechtvaardigen en onrechtvaardigen bevochtig met
zegen brengende regen, zo moeten ook Mijn ware volgelingen - verheven boven
alle menselijke hartstochten, met Mijn voorbeeld als Schepper en ook als Jezus
voor ogen - iedereen met gelijke liefde helpen, onbekommerd of u ooit wel of
niet dank ten deel zal vallen.
Ik bracht
in deze rede het ideaal van een geestelijk verheven mens naar voren en bewees
door Mijn levenswandel zelf, dat men zo leven kan, wanneer men wil. De inhoud
van deze toespraak, of het nu gaat over de beloofde zaligheden voor de
lijdenden, strijdenden en geduldig volhardenden, of over hoe ver de
naastenliefde moet gaan, heeft vandaag nog dezelfde geldigheid als vroeger en
zal deze ook nooit verliezen, zolang Ik, Mijn geestelijke - en Mijn materiële
wereld bestaan. Want alleen door deze geboden en het naleven ervan worden de
verstandig levende wezens veredeld en worden zij getuigen van hun goddelijke
oorsprong, terwijl zij op de tegenovergestelde, meest gebruikelijke en helaas
nu nog door velen als juist voorgestelde weg in plaats van naar geestelijke
hoogte op te stijgen, naar materiële diepte afzakken.
In de volgende hoofdstukken van Mattheüs wordt deze leer
nog verder uiteengezet, opdat niemand zich kan verontschuldigen, als zou hij
niet hebben geweten, wat liefde tot God en naastenliefde in eigenlijke zin
zijn. Zo vindt u ook in het zesde hoofdstuk het enige gebed, dat Ik de Mijnen
leerde, en dat u heden nog kunt beschouwen als een allesomvattend gebed.
Alleen moet u de diepe, geestelijke zin van elk daarin besloten woord
begrijpen; want weet, het is iets anders wanneer u met uw eigen woorden bidt,
of wanneer Ik u woorden in de mond leg, die u in benarde omstandigheden, ja ook
wel dagelijks tot Mij moet richten, opdat Ik u Mijn hulpvaardige hand reik in
de chaos van iedere nieuwe dag, zodat u niet valt, maar Mijn bergrede steeds in
gedachten houdt en als enig richtsnoer op de weg van beproeving in dit aardse
leven voor ogen hebt, om de in het begin van ons hoofdstuk genoemde zaligheden deelachtig te worden.
Ja, Mijn
kinderen, ook naar u gaat deze waarschuwing uit, zoals eens naar diegenen, die
Mij bij de bergrede aanhoorden, waar Ik zei: "Indien uw gerechtigheid niet
overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het
Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan!" Ook tegen u zeg Ik:
Wanneer u de begrippen gerechtigheid, liefde, deemoed en vergeving niet
serieuzer opneemt, dan zij u door velen worden gepredikt en verkeerd uitgelegd,
dan kunt u niet in Mijn rijk komen en niet Mijn kinderen worden; want tot Mijn
kinderen kunnen slechts zij gerekend worden, die naar Mijn voorbeeld gewillig
hun kruis dragen en die als Ik, als voorbeeld van deemoed en zelfverloochening,
alle aardse genoegens ver achter stellen bij de geestelijke en bij Mijn
hoofdprincipe blijven, dat staat opgetekend in de uitspraak: "Mijn rijk is
niet van deze wereld!"
Mijn
kinderen mogen geen kinderen van de wereld zijn. Zij moeten er naar streven de
hoogste morele hoogte te bereiken, die de mens überhaupt bereiken kan. Zij
moeten, zoals Ik, hun hartstochten meester worden en vol vertrouwen aannemen
wat Ik u voor hun bestwil overzend. Zij moeten de wereld niet als een gevaar
ontvluchten, maar zij moeten er midden in al haar eigenaardigheden, genoegens
en verzoekingen naar de juiste waarde schatten, opdat zij er niet voor
bezwijken. Zij moeten in gedachten, woorden en daden zuiver van geweten zijn,
opdat anderen niet alleen geloof hechten aan hun woorden, maar ook in hun
daden het werkelijke bewijs kunnen zien van het gesprokene. Zij moeten, zoals
in het evangelie staat, daar staan als een licht, dat ver over alle
oneffenheden van het menselijk leven heen zijn rustig licht laat uitstromen,
het licht van liefde, van vertrouwen en vergeving.
Zo alleen
kunnen ze, wanneer zij zelf rechtvaardiger, liefdevoller en groter van
vertrouwen zijn dan veel andere verdwaalde kinderen, hen tot richtsnoer en als
wegwijzer dienen en alleen zo kunnen zij na de volbrachte levensloop en
beproevingstijd er aanspraak op maken door Mij als kind aangenomen te worden en
in Mijn eeuwig grote geestelijke rijk, in Mijn hemel binnen te gaan, waar hen
voor al het doorstane en geledene die zaligheden ten deel zullen vallen, die
bij het begin van Mijn bergrede beloofd worden.
Neem dit
ter harte! Lees deze prediking, die Ik meer dan duizend jaar geleden voor Mijn
discipelen aan het volk gehouden heb, vaak door! Zij bevat grote beloften en
eisen aan u en aan Mijn geestelijke wereld.
Wie deze
voorwaarden niet wil nakomen, diens leven komt overeen met een fraai ingebonden
boek, dat echter alleen witte, lege bladzijden bevat.
Streef er
naar, uw levensboek vol goede gedachten, woorden en daden mee te brengen in het
andere leven! Ik heb u immers in deze verzen laten zien, hoe de gedachten reeds
een zich bezondigen tegen Mijn geboden der liefde kunnen zijn; want vaak
ontbreekt alleen de gelegenheid om ze uit te voeren. Zou deze aanwezig zijn,
dan volbracht de wil, wat slechts vluchtige gedachten bleven.
Daarom
hoed u allereerst voor zondige gedachten! Zij verlagen uw innerlijke zielemens.
Ontvlucht verder de gelegenheid om zulke gedachten ten uitvoer te brengen!
Bestrijd de gedachten en u zult eerder macht hebben over uw handelen! Maar
geeft u ze eerst de ruimte, dan bent u reeds in het rijk van de zonde verstrikt
en er hoeft slechts een geschikt ogenblik te komen, - en uw ziel is door een
ondoordachte daad van haar hele schoonheid, haar zuiverheid, rust en
tevredenheid en haar goede voornemens beroofd!
Lees
daarom deze verzen allemaal en heel vaak door! Er wordt u daarin zoveel
getoond, waarin u nog zo zwak bent en zo vaak zondigt tegen u en tegen Mij.
Daardoor bent u er nog ver van verwijderd om aandeel in Mijn geestelijke
hemelrijk te hebben.
Mor niet,
wanneer Ik u door omstandigheden steeds gelegenheid geef, u in dat te oefenen
wat u nog het meest ontbreekt, namelijk het vertrouwen in Mij en het
voortdurend waakzaam zijn over de bewegingen van uw eigen hart, om al het
kwade en slechte dadelijk in de kiem te smoren!
Zo, door
voortdurende oefening neemt uw kracht toe; zo wordt u bekwaam om te rechter
tijd baas te worden over alle verzoekingen; en zo, indachtig aan Mijn bergrede
zult u ook eens het loon van Mijn volgelingen ontvangen, wanneer uw taak hier
op deze aarde eindigt en de zege behaald is, om dan daar met hernieuwde kracht
aan grotere opdrachten te kunnen voldoen; want wie over weinig getrouw is
geweest, die zal Ik daar over veel plaatsen!
Gedenk uw
Vader, die u niet voor niets al deze woorden zendt! Gedenk dat Hij u tot dat
zou willen maken, waartoe Hij u geschapen heeft, namelijk tot Zijn geestelijke
kinderen en daarmee tot die wezens, die eens in Zijn rijk over werelden en
miljoenen wezens het licht van liefde en genade van hun eeuwig liefhebbende
Vader zullen uitstrooien! Dat bij zulke opdrachten wezens behoren, die geheel
door leed en ongeluk beproefd en dus gehard zijn, spreekt vanzelf, omdat zij de
zuiverheid van gedachten en daden als stempel op hun voorhoofd dragen en
anderen omhoog kunnen trekken door de verhevenheid van hun geest.
Daarom
gaf Ik u deze uitvoerige uiteenzetting van Mijn liefdegeboden, opdat u geen
ruimte geeft aan de invloeden van uw eigenliefde, om juist dat te
verontschuldigen wat bij Mij misschien de grootste zonde is, namelijk het
spelen met gedachten, die het zaad tot allerlei onrijpe en kwade daden zijn.
Amen.
32
De spijziging van de vierduizend
Marc. 8,
1-9: In die dagen, toen er weder een grote schare bijeen was en zij niets te
eten hadden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich en zeide tot hen: Ik heb
medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en
hebben niets te eten; en indien Ik hen zonder voedsel naar huis laat gaan,
zullen zij onderweg bezwijken, en sommigen van hen zijn van ver weg. En Zijn
discipelen antwoordden Hem: Vanwaar zal iemand dezen hier in een eenzame streek
met broden kunnen verzadigen? En Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt gij? Zij
zeiden: Zeven. En Hij gaf aan de schare bevel op de grond te gaan zitten. En
Hij nam de zeven broden, dankte, brak ze en gaf ze aan Zijn discipelen om ze
hun voor te zetten, en zij zetten ze voor aan de schare. En zij hadden enkele
visjes; en nadat Hij daarbij de zegen had uitgesproken, zeide Hij, dat zij ook
die moesten voorzetten. En zij aten en werden verzadigd en zij raapten het
overschot der brokken op, zeven korven. En het waren er ongeveer vierduizend
en Hij zond hen weg.
(7 april
1872)
Dit evangelie gaat
weer over een spijziging van het volk dat rondom Mij verzameld was en wel ten
getale van vierduizend, waarbij na afloop zeven korven vol met brood
overbleven, terwijl er aanvankelijk slechts
zeven broden en
enige vissen waren.
Ik
verrichtte reeds eenmaal een soortgelijk wonder, doordat Ik vijfduizend mensen
verzadigde met vijfbroden en twee vissen, waarbij toen twaalf korven met brood
overbleven. Wat de vijf broden en twee vissen daar voor geestelijke betekenis
hadden weet u; ook bij deze tweede keer, waar Ik in plaats van vijfduizend
slechts vierduizend man met zeven broden en enige vissen spijzigde, waarna
zeven korven vol brood overbleven - zoals toen twaalf - heeft alles een
geestelijke betekenis, welke Ik u nu nader wil verklaren.
De twaalf
resterende korven bij het eerste wonder betekenen zowel de twaalf stammen van
Israël, als ook de twaalf geboden, die de mensen na Mijn heengaan nog zouden
resten. De zeven korven, die de tweede keer overbleven, betekenen Mijn zeven
hoofdeigenschappen, die ter versterking en tot richtsnoer voor de mensen
moesten blijven, wanneer zij Mij niet meer persoonlijk bij zich zouden hebben.
De zeven eigenschappen heten: liefde, geduld, deemoed, vergeving,
standvastigheid, opoffering en barmhartigheid.
Toen Ik
voor het joodse volk predikte, moest Ik hen soms toeroepen: "Wie oren
heeft, die hore!" Dit was er een duidelijk bewijs van dat zelfs bij hen
veel het ene oor in - en het andere uitging en dat het merendeel Mijn leer niet
zo opvatte, zoals Ik het wilde. Het figuurlijk uit te leggen spijzigingswonder
aan het eind van Mijn toespraak tot hen, verklaart het overblijven juist als
het belangrijkste. Zoals zij het brood en de vissen enkel verteerden om hun
lichamelijke honger te stillen en zeven korven met brood overlieten, zo oppervlakkig
slechts begrepen zij ook de inhoud van Mijn rede en schonken geen aandacht aan
de hoofdinhoud ervan, Mijn zeven basiseigenschappen, die Ik hen door
gelijkenissen, wonderen en werkelijke leringen wilde inprenten.
Ook al
moesten al die gelijkenissen, woorden en verrichte wonderen het volk de ogen
openen, dan waren er toch steeds weer genoeg schriftgeleerden en Farizeeën, die
al het mogelijke deden om iedere indruk, die Mijn doen en laten op het volk
maakte, af te zwakken of
helemaal
te vernietigen. Zo zochten zij in het feit, dat de ceremoniële gebruiken van de
kerk - de wassingen enz. - door Mij en Mijn discipelen niet werden onderhouden,
een reden tot verdachtmaking. Zij namen vaak aanstoot aan de goede werken, aan
genezing van zieken en dergelijke, wanneer deze op een Sabbat of een andere
kerkelijk gewijde dag gebeurden. Zij wonden zich er over op, wanneer Ik Mij
niet hield aan de voorgeschreven vasten of Mij zelfs ophield met mensen, die in
hun ogen grove zondaren of oneerbare personen waren. Zo deden zij alle moeite
om alles wat door Mij gesproken en gedaan werd verdacht te maken.
Vandaar
dat Ik Mijn discipelen en het volk, dat naar Mij luisterde en Mij volgde,
diverse waarschuwingen gaf, waarmee Ik hun wilde bewijzen, dat bij Mij alleen
het geestelijke geldt en niet het materiële! Vandaar de woorden: "Wat bij
de mens binnen gaat, kan hem niet vals of onrein maken, maar dat, wat van hem
uitgaat, dat is het wat de mens kan verlagen!" Vanuit dit zelfde principe
ging de waarschuwing naar Mijn discipelen om zich te hoeden voor het zuurdesem
van de Farizeeën en van Herodes en om dezelfde reden bracht Ik naar voren wat
een vroegere profeet voorspeld had: "Dit volk eert Mij met de lippen; maar
hun hart is ver van Mij!"
Toen Ik
deze vierduizend man met zeven broden en enige visjes had gespijzigd en hen
aldus materieel had verzadigd, bleven zeven korven brood over. Al waren zij
naar de schijn ook geestelijk verzadigd, toch lieten ze de door Mij als
voornaamste aangeduide eigenschappen ongeacht. Elke korf met zijn veelzijdige
inhoud van grote en kleine stukken brood toont voldoende aan, op hoeveel
manieren deze Mijn eerder genoemde eigenschappen in het menselijk leven zouden
kunnen worden uitgeoefend, indien de mens niet zijn eigen levenskorf meestal
meer met andere, wereldlijke dingen zou hebben gevuld, waardoor dan geen plaats
meer is voor Mijn brood en voor Mijn geesteseigenschappen.
Er zijn
er maar weinige, die denken zoals de vrouw uit Syrophönizi, die op Mijn
uitspraak: "Men moet Mijn brood niet voor de honden werpen!" toch vol
vertrouwen antwoordde, dat het toch echter de honden is toegestaan om zich te
verzadigen met de broodkruimels, die de kinderen onder de tafel laten vallen,
hetgeen met andere woorden wil zeggen: Ook al zijn de zwakken en de nog onmondigen
niet in staat zich te voeden met de directe hemelspijs, dan zou het hun toch
vergund zijn om uit het afval dat te zoeken, wat bevorderlijk is voor hun
momentele geestelijke toestand.
Zulke
gelovige zielen kwamen in die tijd slechts sporadisch voor en tegenwoordig zijn
ze helemaal hoogst zeldzaam geworden.
Zoals Ik
tegen al de heersende meningen, hetzij wereldlijke of kerkelijke, moest vechten
en - zoals Ik zelf soms zei - minder verwachtte van de Joden dan van de
heidenen, zo is het ook tegenwoordig, waar weinig te verwachten is van diegenen
die zich katholiek noemen en menen het ook werkelijk te zijn, wanneer zij zich
maar aan de voorgeschreven gebruiken houden. Ja, juist zij, die het beste en
vruchtbaarste veld voor Mijn leer zouden moeten zijn, juist zij zijn de felste
tegenstanders van al datgene, wat hen uit hun zo aangename ingerichte
godsdienstleer opwekt en opofferingen en ontzeggingen eist waartegen zij niet
zijn opgewassen, omdat hun de morele kracht ontbreekt om de aangewende
gebruiken en ideeën te overwinnen.
Zij
lijken op de meeste toehoorders uit die tijd. Overal zoeken zij Mij enkel in de
kerken, maar niet op de weg des levens, waar zij door daden moeten bewijzen,
wat zij in de kerken vaak zo plechtig beloven. Zij zijn ook hongerig gelijk de
eerstgenoemden, maar laten het hoofdprincipe van Mijn leer, de zeven korven,
rustig staan en eten alleen datgene, wat hun op dit moment het beste smaakt.
Wanneer
Ik dit voorbeeld van de spijziging van de vierduizend mensen met zeven broden
en enkele vissen als thema voor een zondagsprediking bij u naar voren breng,
dan wordt hierdoor tevens een waarschuwing gericht tot ieder persoonlijk alsook
tot alle toehoorders van Mijn woord, om zich niet tevreden te stellen met de
oppervlakkige indruk van Mijn woorden, maar de daarin verborgen liggende geestelijke
spijzen er uit te zoeken, zijn handelen hiernaar te richten en ook anderen tot
dezelfde beleving aan te sporen.
Dat Mijn
toehoorders in die tijd weinig vruchtbare akkers voor Mijn leer waren, wist Ik
wel; Ik wist echter ook, dat Ik niet enkel voor hun, maar voor de hele mensheid
na hen sprak en handelde. Ik bouwde niet alleen voor het heden, maar Mijn
plannen reikten verder. Als de plannen van een goddelijk, oneindig Wezen waren
zij van eeuwige duur en werking.
Zelfs aan
de Farizeeën en schriftgeleerden antwoordde Ik na hun vraag om een wonderteken,
dat aan dit geslacht geen teken van Mij wordt gegeven, hetgeen betekent dat
daar, waar Mijn zichtbare verschijning het grootste wonderteken was, geen
ander, nog meer bewijzend teken nodig was om Mijn Goddelijkheid en de waarheid
en de eeuwige duur van Mijn leer te bewijzen.
Wat Ik
daar over de Farizeeën en schriftgeleerden zei, geldt ook heden ten dage voor
alle schijnheilige kerkgangers en alle over de materie filosoferende geleerden
van uw tijd. Ook zij zullen geen tekenen zien, omdat zij het grootste teken, de
stem van God en Vader in het eigen hart niet willen erkennen.
Ondanks
alle voortdurende ontdekkingen van de wetten der natuur geloven veel van uw
geleerden evenmin dat er ook een wetgever moet zijn. Zij loochenen in hun
discussies liever het bestaan van eigen en andermans ik, dan dat zij toegeven
door daadwerkelijke bewijzen het bestaan van God te erkennen.
Ook in
deze tijd woedt een voortdurende strijd tussen ceremonie en geest, tussen
bedrog en waarheid, die alle gemoederen in beweging brengt. Alle sekten, alle
gelovigen matten zich af om het nieuwe wat opkomt te verbinden en te vermengen
met het oude vertrouwde; maar tevergeefs. Men kan geen twee heren dienen: het
is of de materie, of de geest! En omdat velen geen beslissing kunnen of willen
nemen, heeft dat als gevolg dat zij, - hoeveel Ik de mensen ook met geestelijk
brood wil verzadigen - op enkele uitzonderingen na van het bijkomstige
genieten, ja dat najagen, maar het eigenlijke, wezenlijke en geestelijke ware
laten liggen.
Zo moeten
de volgelingen van de huidige tijd, net als die van toen, de overgebleven
brokken van Mijn hemelse leer of het geestelijke brood telkens weer verzamelen
en dan bij andere hongerigen hun geluk beproeven, tot uiteindelijk de zeven
korven van Mijn goddelijke eigenschappen leeg zijn en overgegaan in de grote
levenskorf van de mensheid, als ook van ieder mens afzonderlijk.
Zo gaat
ook naar u de waarschuwing uit: Leg u er op toe, om u Mijn zeven eigenschappen
eigen te maken! Denk niet te oppervlakkig over de geestelijke verzadiging door
te geloven, als zou lezen en luisteren reeds voldoende zijn! Daar is geen
sprake van! Want ook naar u zal Ik eens de verzamelaar zenden en het
overgeblevene in korven doen en laten bewaren voor betere en waardiger mensen,
die eerder geschikt zijn om de geestelijke inhoud te benutten, terwijl u - in
de waan, reeds alles te weten - niet eens de eerste trap van geestelijk inzicht
hebt beklommen.
Streef er
daarom naar Mijn directe mededeling waardig te worden, zoals eens Mijn
discipelen! Wordt ook u, net als deze apostelen, verspreiders van Mijn woord!
Strooi het uit, echter zo, dat het niet op onvruchtbare bodem valt! Bedenk
altijd, dat alles wat u nu in zo'n overvloedige mate van Mij ontvangt, niet
voor u alleen, maar door u ook eens voor anderen bestemd is! De één of de ander
zal gebeurtenissen doormaken, waarbij hij het gelezene en gehoorde moet
bewijzen; hij moet laten zien in hoeverre hij het heeft begrepen en het zich
heeft eigen gemaakt, om het ook zo aan anderen door te geven, als Ik het hem
deed toekomen.
Laat dus
niets van Mijn broden over! Verwerk ze geestelijk! Maak ze tot uw eigen ik,
opdat u als levend wandelende voorbeelden niet alleen door het woord, maar ook
door daden kunt bewijzen, dat liefde, geduld, deemoed, vergeving, volharding,
opoffering en barmhartigheid de grondvesten van uw geloof zijn, de zeven korven
waarin u uw goede daden wilt verzamelen om ze in eigen levenskorf als eigendom
aan Diegene te overhandigen, die u telkens met zoveel genade en zoveel licht
uit Zijn hemel heeft overgoten! Amen.
33
De 6e zondag na Trinitatis
Over de valse profeten
Matth. 7,
15-23: Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsvacht tot u komen, maar
van binnen zijn zij roofgierige wolven. Aan hun vruchten zult gij ze kennen:
men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels? Zo brengt iedere
goede boom vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort.
Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede
vruchten dragen. Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt
uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult gij hen dan aan hun vruchten
kennen. Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der
hemelen binnengaan, maar wie doet de wil des Vaders, die in de hemelen is.
Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw
naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele
krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat
weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.
(10 april
1872)
Dit hele
hoofdstuk gaat over leefregels zoals zij, gegrond op Mijn leer, in acht genomen
moeten worden, opdat de mensen - en in die tijd vooral Mijn discipelen en
toehoorders zouden weten, hoe zij hun eigen godsdienstige geboden in de
praktijk van het leven moesten uitoefenen. Daar de uitleg van de mozaïsche
wetten vooral in die tijden niet naar Mijn zin was, moest Ik zelf komen om de
geestelijke levensboom van de aan de Joden overgeleverde godsdienst van verval
te redden, opdat hij weer vruchten zou dragen, die overeen komen met de wetten
van Mijn geesteswereld.
Dus
leerde Ik in dit hoofdstuk geduld te hebben met de fouten van anderen, evenals
de voorzichtigheid om Mijn leer niet zonder voorbereiding bij een ieder op te
dringen, voorts de milddadigheid en liefde, welke de mensen overeenkomstig Mijn
voorbeeld tegenover anderen moeten beoefenen. U ziet het gebod van de
naastenliefde in de diepste zin verklaard en u wordt er ook op attent gemaakt
dat Mijn eisen niet zo gemakkelijk zijn, omdat de opofferingen voor Mijn
liefdegeboden in tegenstelling zijn met de verzoekingen van de wereld en de
eigenliefde, die zo gemakkelijk veld wint.
Ik
verkondigde niets nieuws, maar verklaarde Mijn discipelen en aanhangers het
reeds bekende in zijn ware betekenis, opdat ook zij in het vervolg aan de
medemensen de ware inhoud van de geboden konden meedelen. Ik moest daarbij
allereerst de leraren en daarna de leerlingen zekere maatregelen en kenmerken
geven, waaraan de eerstgenoemden hun ware weetgierigen en gelovigen, de
laatsten echter hun leraren konden herkennen en de valse leraren of profeten van
de echte konden onderscheiden. In enkele teksten is gezegd dat woorden niet
voldoende zijn om een ander te overtuigen, maar dat daden het bewijs moeten
leveren, dat de leraar werkelijk doordrongen is van de waarheid van zijn
woorden.
Deze
maatstaf om valse leiders van echte te onderscheiden moet het oordeel van de
toehoorders bij alle gelegenheden als richtsnoer dienen, omdat zij anders, door
dwaalleraren misleid, op geheel verkeerde wegen zouden kunnen geraken.
Omdat Ik
vooruit wist, dat na Mijn heengaan ook anderen naast Mijn discipelen zouden
gaan optreden, die onder de dekmantel van Mijn liefdeleer slechts hun eigen
voordeel wilden doen, maakte Ik Mijn toehoorders hier destijds op attent. Ik
zei hun ook vooruit wat het lot van deze valse leraren zal zijn, evenals dat
van diegenen, die op dergelijke waanleringen hun geestelijk welzijn bouwen,
wanneer geestelijke en fysieke stormen hun levensschip in gevaar zouden
brengen, waarin alleen diegene met kalmte de toekomst tegemoet kan zien, die
Mijn leer ook daadwerkelijk uitoefent, hoe deze zich ook zou ontwikkelen. Ik
vergeleek hen met mensen, waarvan de een zijn huis op een rots en de ander zijn
huis op zand had gebouwd.
De
levensregels die Ik destijds aan Mijn discipelen en aanhangers op hun weg vol
doornen heb meegegeven, zijn op alle tijden van toepassing, tot en met de
huidige en de nog komende tijden; want Mijn woorden zijn immers woorden van
eeuwigheid. Zij kunnen nooit vergaan of buiten gebruik geraken, omdat zij,
eveneens gebouwd op de rots van Mijn waardigheid, de tempel van Mijn
geestelijke hemel uitmaken.
Net als
daar geldt ook nu deze waarschuwende roep. Hij zal zowel de leiders, als ook
diegenen tot richtsnoer dienen, die zich aan hun handen hebben toevertrouwd en
van hen in benarde en nog benardere komende tijden troost en hulp verlangen.
Er is
reeds veel misbruik gemaakt van Mijn liefdeleer en velen zijn ten prooi
gevallen aan dwaalleraren; maar nu is de bijl aan de boom gelegd, die de
verdwaalden zo lang overschaduwde en daardoor het eigenlijke, goddelijke licht
verhinderde om tot hen door te dringen.
Voordat
Ik kom, moeten alle schaduwen in geestelijk opzicht verwijderd worden; want Ik
ben het Licht en Ik verdraag geen schaduw. Mijn leer is gegeven om alle hoeken
in de materiële en geestelijke schepping te verlichten. Uw schijnleven heeft
weliswaar licht- en schaduwzijden, zoals uw aarde de dag en de nacht, - maar
dit is noodzakelijk, omdat u, zoals de gehele materiële wereld naast het werk
ook rust moet hebben, waarin de verbruikte krachten aangevuld en het organisme
tot verdere werkzaamheid gesterkt moet worden. Zo is het echter niet in de
geestelijke wereld! Daar bestaat geen nacht, behalve die welke de geesten
zichzelf bereiden. Daar is eeuwig licht, eeuwige warmte, eeuwige liefde en eeuwige
werkzaamheid.
Kijk maar
eens naar uw ziel! Ook zij slaapt niet, ofschoon zij aan een aards lichaam is
gebonden, maar zij werkt dag en nacht aan uw geestelijk lichaam om dat zo
volmaakt mogelijk in het grote hiernamaals te brengen.
Hetzelfde
streven ligt in de hele geestelijke schepping, en wat zich hier tegen wil
verzetten vervalt in zijn ondergang, zoals de huidige tijd u maar al te
duidelijk laat zien. Instellingen, hoe slim en welberekend zij ook opgezet en
sedert eeuwen onderhouden werden en hoeveel goeds zij ogenschijnlijk zouden
verspreiden, zijn toch slechts op zand gebouwde huizen, die de stortregens en
stormen van Mijn goddelijk waarheidslicht niet kunnen weerstaan.
Zoals
kalksteen zich bij aanraking met de levens - of zuurstof van uw atmosfeer oplost
in een brij, waarbij zijn compacte vorm verandert en als fijn stof, aan de
winden overgeleverd in alle richtingen verdwijnt zonder het geringste spoor van
zijn vroegere vorm achter te laten wanneer hij niet met zand vermengd als
specie in een andere vorm tot versteviging van een gebouw moet bijdragen -, zo
zal het de aardse instellingen ook vergaan. Omdat een dergelijk allang bestaand
gebouw en diens beheerder niet zo gemakkelijk aan de druk van de omstandigheden
toegeven, roep Ik u allen toe: "Hoed u voor de valse profeten, die in
schaapsvacht tot u komen, maar in hun binnenste verscheurende wolven
zijn!"
Ik weet
heel goed dat deze leer, die nu direct door Mij aan u gegeven is, in het begin
door velen bespot en verdacht gemaakt zal worden en, wanneer het op deze manier
niet lukt om hun doel te bereiken, zij dan zullen besluiten deze leer van Mij
als dekmantel te gebruiken, om hun bestaan te rekken; maar dan geldt wat Ik
eens tegen Mijn discipelen zei: Aan hun daden zult u herkennen, of zij werkelijke,
ijverige uitvoerders van Mijn liefdeleer zijn of alleen maar haar verkondigers
met het woord.
Het is
nergens zo noodzakelijk om op zijn hoede te zijn als juist daar, waar deze
valse profeten en valse uitleggers van Mijn woord zien, dat al hun inspanningen
mislukken en zij zich of moeten bekeren of moeten ondergaan. Want zij zullen
alle middelen aanwenden, die hen naar hun vroegere glans en hun vroegere macht
moeten brengen.
Daarom
geldt hier wederom Mijn waarschuwende roep: Wees listig als de slangen en eenvoudig
als de duiven, opdat u de misleiding van uw grootste tegenstander al van verre
bemerkt en door de eenvoud van uw hart alle gifpijlen van u en van uw
medegelovigen kunt afkeren. Mochten enkele u treffen, dan leiden ze u naar het
leven in plaats van naar het verderf.
Zoals het
begin van dit hoofdstuk hoofdzakelijk geldt voor u als gelovigen en vereerders
van Mijn ware liefde-woord, dat u geduld en zachtmoedigheid aanraadt, zo is ook
de verdere inhoud voor u geschikt, dat u uw aanhangers opmerkzaam moet maken op
alle gevaren, die hen in de chaos van de wereld bedreigen, waar naast het ware
het valse, naast het werkelijk zijn de schijn een voorname rol speelt, opdat
zij niet, misleid door valse leraren en profeten, u van bedrog beschuldigen.
Wees
daarom ook voorzichtig als de slangen en geloof niet blindelings iedereen die
zich tot u wendt en om hemelsbrood vraagt of - zoals in het evangelie staat -
"Here, Here!" tot Mij zal roepen! Zij hebben heel andere bedoelingen
dan u te volgen; zij willen alleen door u ervaren, wat voor hun doel dienstbaar
zou kunnen zijn.
Lees dit
evangelie heel vaak! Er schuilt veel meer geestelijke, diepe waarheid in dan Ik
u hier kan geven. Let op dat wat gezegd is, opdat ook u uw huis niet op zand
bouwt, maar op de vaste rots van het vertrouwen! Anders gaat het u zoals
zovelen, die bij het geringste geestelijk of moreel onweer het evenwicht
verliezen en niet weten, hoe hen te raden en te helpen is.
Veel
woorden en nog veel meer geestelijke zaken geef Ik u in duizenderlei vormen. Nu
ontvangt u in deze zondagspredikingen als het ware de sleutel van Mijn woorden,
die Ik eens aan Mijn discipelen en Mijn eerste volgelingen heb gegeven.
En weet
u, waarom dit alles gebeurt? Zie, omdat Ik maar al te goed weet, hoe de
tijdsomstandigheden in de toekomst verder zullen gaan verlopen, waarin sterkte,
zekerheid en een vaste volharding steeds noodzakelijker zullen zijn! Bij
menigeen zal beproefd worden, of hij zijn geestelijk huis op de rots van Mijn
geloofs- en liefdeleer heeft gebouwd of dat hij zich slechts met het lezen en
horen van Mijn woorden tevreden heeft gesteld, wat overeenkomt met het huis op
het zand. Zoals de wind het zand verwaait of de regen het wegspoelt, evenzo
wist de tijd de gehoorde of gelezen woorden weg uit het geheugen.
De vaste
bouwstenen voor Mijn en tot uw toekomstig, geestelijk woonhuis zijn daden, -
daden, uitgevoerd op grond van de Gods- en naastenliefde. Alleen deze zijn
blijvend, geven u rust en vrede en schitteren als mooie voorbeelden voor
anderen, die u aan uw goede werken zullen herkennen als echte en niet als valse
profeten en leraren, wier hart niet dat van verscheurende wolven is, maar dat
van goedmoedige lammeren en geen haat, toorn, nijd, afgunst of wraak, maar
slechts liefde ademt, liefde verspreidt en weer liefde wil oogsten.
Zo zult u
Mijn uitverkorenen worden, die met Mijn woorden in de hand elke schaduwen
twijfel verdrijven en het licht van een grote, hoog boven u verheven
geesteswereld zullen verspreiden, opdat er bij Mijn wederkomst slechts één kudde en één Herder
moge zijn en uw woonplaats, de aardbol, weer tot een paradijs omgevormd moge
worden, hetgeen hij eens is geweest en hetgeen niet door Mij, maar eens is
verloren gegaan door de uit liefde geschapen mensen.
Neem dit
ter harte en leef er zoveel en zo vaak mogelijk naar. Alleen zo bloeit bij u
rust en vrede, en alleen zo bent u geschikt om ook aan anderen troost te geven.
Amen.
34
De gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester
Luc. 16,
1-13: Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een rijk man, die een
rentmeester had. Van deze werd hem aangebracht, dat hij zijn bezit verkwistte.
En hij liet hem roepen en zeide tot hem: Wat hoor ik daar van u? Doe
verantwoording van uw beheer, want gij kunt niet langer rentmeester blijven. De
rentmeester zeide bij zichzelf: Wat moet ik doen? Want mijn heer ontneemt mij
mijn rentmeesterschap. Spitten kan ik niet, voor bedelen schaam ik mij. Ik
weet, wat ik doen zal, opdat zij mij, wanneer ik uit mijn rentmeesterschap
ontzet ben, in huis zullen nemen. En hij ontbood de schuldenaars van zijn heer
één voor één bij zich. Hij zeide tot de eerste: Hoeveel zijt gij mijn heer
schuldig? Hij zeide: Honderd vaten olie. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw
schuldbekentenis, ga vlug zitten en schrijf vijftig. Daarna zeide hij tot de
tweede: En hoeveel zijt gij schuldig? Hij zeide: Honderd zakken tarwe. Hij
zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, schrijf tachtig. En de heer
prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had, want
de kinderen dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer
overleg te werk dan de kinderen des lichts. En Ik zeg u: Maakt u vrienden met
behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u
opneme in de eeuwige tenten. Wie in het minste getrouw is, is ook in veel
getrouw. En wie in het minste onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig.
Indien gij dus niet getrouw geweest zijt ten aanzien van de onrechtvaardige
Mammon, wie zal u dan het ware goed toevertrouwen? En indien gij niet getrouw
geweest zijt ten aanzien van het goed van een ander, wie zal u het onze geven?
Geen slaaf kan twee heren dienen, want hij zal Of de ene haten en de ander
liefhebben, Of zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet
God dienen en de Mammon.
(11 april
1872)
Dit
evangelie gaat over een onrechtvaardige rentmeester, die nadat zijn heer op de
hoogte was gebracht van zijn ontrouw, op zijn minst een achterdeurtje wilde
openhouden, zodat hij niet door nood gedwongen gedoemd zou zijn tot armoede of
tot zware handarbeid om zijn dagelijks brood te verdienen.
Ik vertelde deze gelijkenis daarom aan de Farizeeën en schriftgeleerden,
omdat zij het geld of de Mammon het meeste aanhingen en, om het in grote
hoeveelheid te verkrijgen, zich geen middel schuwden om hun doel te bereiken.
Wat de
onrechtvaardige rentmeester in deze gelijkenis heeft gedaan, namelijk dat hij
de schuldbrieven van zijn heer door de schuldenaars voor de helft liet
verminderen om zich bij hen weer in de gunst te stellen, dat deden de Farizeeën
met hun godsdienstwetten, doordat ze het naleven ervan voor de rijken
gemakkelijker maakten, wanneer deze daar goed voor betaalden. Zo waren zij
streng tegenover armen en inschikkelijk voor de rijken, zoals het heden nog
bij uw priesterschap toegaat.
De
beleringen, die Ik Mijn discipelen gaf: Mijn aanmaningen om zich door middel
van de Mammon vrienden te vetwerven, zodat zij in geval van nood geen gebrek
zouden hoeven te lijden; daarna het volgende vers: "Wie in het minste
getrouw is, is ook in veel getrouw, en wie in het minste onrechtvaardig is, is
ook in veel onrechtvaardig!"; verder: "Indien gij dus niet getrouw
geweest zijt ten aanzien van de onrechtvaardige Mammon, wie zal u dan het ware
goed toevertrouwen?"; en verder: "En indien gij niet trouw geweest
zijt ten aanzien van het goed van een ander, wie zal u het uwe geven?";
alsmede het volgende vers: "Geen slaaf kan twee heren dienen; want hij zal
Of de ene haten en de ander liefhebben, of omgekeerd!", wat geestelijk ook
betekent: "Gij kunt niet God dienen en de Mammon!", - al deze verzen
houden met maar weinig verschil hetzelfde in; alleen het negende vers staat in
schijnbare tegenstelling met de volgende, omdat daar wordt aangeraden zich
vrienden te vetwerven door de Mammon, opdat in geval van nood de hand van een
vriend ons moge ondersteunen, terwijl er in de andere verzen juist meer op
wordt gewezen, dat men geen twee heren kan dienen en in het dertiende vers
zelfs duidelijk is gezegd: "Gij kunt niet God èn de Mammon dienen!"
Want hoe kan iemand vrienden verwerven met de Mammon en daarbij God dienen?
U ziet,
hier bestaan naar het schijnt tegenstrijdigheden; want God en de Mammon, dat
betekent de materiële wereld, haar schatten en haar genoegens, zijn toch zeker
tegenovergestelde dingen en het is volkomen natuurlijk dat degene, die de
Mammon of de wereld aanhangt, niet eveneens God kan liefhebben en Zijn
leefregels kan volgen.
Om de
tegenstrijdigheden op te lossen, willen we deze verzen wat nader onderzoeken en
proberen om ondanks al hun schijnbare tegenstellingen het gemeenschappelijk
bewegen naar één doel aan te tonen.
Zie,
wanneer Ik in deze gelijkenis zei dat de slechte rentmeester de schuldbrieven van
zijn heer aanmerkelijk liet verminderen, dan betekent dat in geestelijke zin
eigenlijk niets anders, dan dat de fouten van een mens, die hij tegenover Mij
als hoogste Wezen heeft begaan, met het oog op zijn eigen natuur en de
omstandigheden waarin hij leven moet met meer mildheid worden bezien. Zou Ik
zonder hier rekening mee te houden uw daden beoordelen of zelfs bestraffen, dan
zou het er met de hele mensheid wel zeer slecht voor staan. Het einde zou dan
een tweede vernietiging moeten zijn van het hele mensengeslacht, zoals eens bij
de zondvloed. Als Ik de mensen weer opnieuw zou scheppen, dan moest Ik hen -
wilde Ik niet dat zij in dezelfde voetstappen zouden vallen - tot machines
maken en niet tot vrije mensen.
Wanneer
er gezegd wordt: "Maakt u vrienden met behulp van de Mammon!", dan
wil dat zoveel zeggen als: verlicht de last van diegene die met zonde en
gewetenswroeging beladen is! Laat hem zien, dat zijn schuld tegenover Mij
weliswaar groot is, maar van zijn kant niet als onuitwisbaar moet worden gezien!
Bewijs hem, dat de mens zonder de wereld niet op aarde kan leven, maar dat hij
met zijn medemensen moet leven; alleen moet hij het goede bewerken zoveel in
zijn vermogen ligt, hoewel hij hierin door slechte invloeden kan worden
gehinderd. Leer hem, dat Hij Mij niet moet aanzien voor een allerhoogste,
strenge Rechter, maar als een liefhebbende Vader, die bij een misslag goed
weet, hoeveel eigen schuld en hoeveel schuld van de wereld in rekening moet
worden gebracht!
Op deze
wijze maakt u zelfs de last van de verontrusten lichter en verzoent hen meer
met de wereld, waaraan zij zich misschien wilden onttrekken vanuit een te grote
ijver. Doordat u hen, zo troostend, goede
raad
verleent, komt uw handelen overeen met de woorden: "Maakt u vrienden met
behulp van de Mammon!" Zo wint u de harten van anderen die zich op andere
wegen, misschien wanhopig, of geheel in de armen van de wereld zouden hebben
geworpen of aan God, aan de eeuwigheid en zelfs aan het bestaan van hun eigen
ziel zouden zijn gaan twijfelen.
Het
volgende tiende vers, dat zegt, dat diegene die in het minste trouw is, het ook
in veel zal zijn, betekent: Wanneer een gelovige eenmaal heeft begrepen dat hij
met zijn zwakke krachten de wereld kan weerstaan, wanneer hij zich door haar
niet laat verleiden, maar aan alles slechts die waarde toekent, die het
eigenlijk heeft, dan zal hij zich niet laten verblinden door de glans van het
materiële, en zouden de omstandigheden hem eens op een hogere wereldlijke rang
plaatsen, ook dan zal hij zijn trouw met betrekking tot zijn grondprincipes
bewaren, zoals hij het vroeger eveneens heeft gedaan met geringe krachten en in
een beperkt werkgebied.
Dat
bevestigt ook het twaalfde vers; want het "goed van een ander"
betekent uw materiële en het "onze" uw geestelijke bestemming. Zich
geheel aan het een of het ander overgeven, is natuurlijk alleen dan mogelijk,
wanneer men het ene helemaal terzijde stelt en slechts het andere aanhangt
(hetgeen wil zeggen, dat men geen twee heren kan dienen), terwijl het toch
geoorloofd is dat men het ene benut om in het andere zijn doel volledig te
bereiken. Alleen zo is het mogelijk, dat de mensen tot Mij naderen en hun
geestelijke vervolmaking kunnen nastreven, namelijk wanneer zij, weliswaar
levend in de wereld en deze en al haar rijkdommen en schatten benuttend, toch
geen ander doel voor ogen hebben dan door verstandig gebruik te maken van het
hun toevertrouwde, de naasten en door hen Mij zelf het meest te bewijzen, hoe
zij Mijn twee liefdegeboden hebben begrepen.
De hierop
volgende gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus moest Mijn toehoorders
nog meer laten zien, wat de gevolgen zijn wanneer men zich volledig aan de
Mammon overgeeft, in plaats van hem voor geestelijke doeleinden te benutten. Ze
moest hen laten zien, dat op deze wijze de één zijn loon reeds op aarde
ontvangt, terwijl voor de ander de vergelding wordt opgespaard voor een ander,
en wel langer leven, en dat het ene leven van korte duur is en het ander eeuwig
zal zijn. De weg naar de zaligheid zal voor de wereldgezinde net zo onmogelijk
zijn - behalve wanneer het vanuit zijn binnenste komt - als voor de goedwillige
de terugkeer naar de wereld.
Dat de
rijke in zijn kwelling gebeden had om op zijn minst toch zijn broeders te
redden, waarop Abraham hem antwoordde, dat diegene, die niet gelooft in zijn
religie en haar grondstellingen, ook niet door de doden bekeerd zou worden, ook
al zouden deze op aarde terugkeren, wil zeggen, dat diegenen, die zich volledig
overgegeven hebben aan de wereld of de Mammon, er weinig acht op zouden slaan,
zelfs wanneer bovenaardse invloeden zich zouden doen gevoelen, omdat zij, zelf
te laag van zin, het bovenaardse allang beschouwen als iets dat niet bestaat en
het door daden en woorden verloochend hebben.
Uit het
gehele evangelie over de onrechtvaardige rentmeester komt dus naar voren, dat u
mensen - en in het bijzonder ook u, die Ik meer dan anderen wil binnenvoeren in
Mijn scheppingsgeheimen en in Mijn leer -, indien u voor uzelf vrienden en voor
Mij kinderen wilt verwerven, u de weg voor de ander vooreerst niet zwaarder mag
maken door te overdreven eisen en dat u zelfs voor uzelf, wanneer u faalt, het
aan Mijn genade moet overlaten in hoeverre Ik u uw fout wel of niet aanreken.
Het
teveel strekt in geen enkel opzicht tot nut, maar is overal alleen schadelijk.
U moet de weg naar Mij toe voor uzelf en voor anderen niet verzwaren, u moet
niet Mijn geesten willen zijn, terwijl u nog zwakke mensen bent! Dit streven
kan uw menselijke natuur niet verdragen. U kunt Mij toch volledig liefhebben,
vol liefde zijn tegenover uw naasten en midden in de bedrijvigheid van de
wereld uw zedelijke reinheid bewaren; u kunt Mij volledig dienen, zonder de
wereld de rug te moeten toekeren.
Ziet u
dan niet, hoe Ik zelf de wereldlijke gebeurtenissen benut om de mensheid
geestelijk op te voeden? Ikzelf veracht niet en kan niet haten, wat Ik zelf
geschapen heb; alleen is dit het verschil, dat heel het gedrag van de mensen,
hoe slecht het van de een of andere kant ook mag zijn, Mij toch moet dienen tot
geestelijke vervolmaking van Mijn kinderen en van de gehele mensheid.
Zoals Ik
als hoogste Rechter en Bestuurder te werk ga, zo moet ook u doen! U moet de
omstandigheden, gebeurtenissen en samenhangen die u op uw levensweg ontmoet,
eveneens zo benutten, dat u het meest door daden aan uw medemensen Mijn doel
helpt bevorderen. Dan is het niet nodig gestorvenen op te roepen - zoals de
rijke in de gelijkenis meende te moeten vragen - wanneer u als levenden de
beste zichtbare getuigen bent, dat de menselijke ziel temidden van het aards
gewoel, indachtig aan haar hoge opdracht, geen twee heren, maar slechts één
Heer en wel de Heer van het hele universum, namelijk Mij alleen kan dienen,
zonder de omstandigheden onbenut te laten, die er wijselijk alleen zijn om de
belangrijke opgave van de mensenkinderen te bespoedigen en glorierijk tot een
einde te brengen.
Zo ziet u
in een gelijkenis, waarin de ongerechtigheid als voorbeeld dient, hoeveel
voordeel er zelfs uit omstandigheden kan worden gehaald, die naar het schijnt
slecht zijn, maar waarvan het eindresultaat het heerlijkste is, waarnaar Ik als
God, als Jezus gestreefd heb en wat u, als Mijn kinderen mee moet helpen
voltooien! Amen.
35
De 8e zondag na Trinitatis
Het verdriet van de Heer over Jeruzalem
Luc.
19,41-46: En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij
over haar, en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede
dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u
komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen
en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u
vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd
niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag. En Hij ging de tempel binnen en
begon de kooplieden uit te drijven, en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven:
En Mijn huis zal een bedehuis zijn, maar gij hebt het tot een rovershol
gemaakt.
(12 april
1872)
Reeds in
de mededelingen over "De geestelijke zon" vindt u uitgelegd, wat het
wil zeggen: "En Jezus weende!"
Daar is u
getoond, dat deze woorden in geestelijk opzicht het grootste verdriet van God
uitdrukken, die aan Zijn kinderen Zijn hele hemelrijk op hun aarde bracht, ja
aan dezen hun Schepper en Heer van alle werelden in zichtbare gestalte toonde,
en hoe de verblinde mensen Hem, die de uitdrukking van de hoogste liefde,
deemoed en genade is, ondanks alles niet erkenden. Zij behandelden Hem op de
meest verachtelijke en pijnlijke manier die een mens kan overkomen, zoals zij
ook Zijn leer, de leer van liefde, verzoening en vergeten, met voeten traden.
Juist deze grote verblindheid van de meesten van Zijn tijdgenoten was het, die
de grote Schepper, zichtbaar belichaamd als Jezus, tot tranen toe bewoog. Hij
weende over het verval van de hoofdstad van het joodse volk en voorzag diens
volledige einde als zelfstandige natie, waarbij tot in de verre toekomst ook
aan het tegengestelde geestelijke denken werd vastgehouden, dat deze eens door
Mij tot het hoogste uitverkoren natie tot op de huidige dag nog aanhoudt.
Het
jubelen van Mijn discipelen, die in Mijn intocht in Jeruzalem het hoogtepunt
van Mijn zending meenden te herkennen, stond de Farizeeën en schriftgeleerden
niet aan en op de eis om Mijn discipelen terecht te wijzen antwoordde Ik:
"Laat hen jubelen; indien deze zwegen, zouden de stenen roepen!"
Ik wilde
deze misleide mensen daarmee zeggen, dat wanneer het jubelen van Mijn
discipelen zich zal omzetten in verdriet, korte tijd daarna de stenen van de vetwoeste
muren van hun stad en hun tempel hun zullen tonen, dat zij Mij niet erkend
hebben, toen Ik met de vredespalm hun muren binnentrok. Zij erkenden noch de
goddelijke Leraar, noch Zijn hemelse leer en verlangden slechts naar
wereldlijke glans en pronk en naar een wereldlijke Messias, die hen nog meer
moest sterken en bevestigen in hun luxe leven en hun bedenkelijk genot.
Er waren
na Mijn dood nog geen vijftig jaren verstreken en Mijn waarschuwing ging reeds
in vervulling. Het uitverkoren volk had opgehouden als zelfstandige natie te
bestaan. Zoals Ik eens uit de tempel de verkopers en kopers verdreef, die van
het bedehuis een marktkraam hadden gemaakt, zo werden later de Joden uit
Jeruzalem verdreven, omdat zij, wat vroeger in de tempel gebeurd was, ook in de
stad voortgezet hadden. Zij hadden namelijk het geestelijk, hoger leven van de
mens totaal vergeten en hadden, puur werelds gezind, slechts genoegens, macht
en rijkdom nagejaagd. Zo vervulden zij zelf Mijn voorspelling, die Ik tot in
het diepst bedroefd uitsprak over de muren van Jeruzalem en hun tempel.
Zoals Ik
in die tijd de afgedwaalde mensen Mijn klaagwoorden heb toegeroepen, zo zou Ik
ze ook nu het levende en komende geslacht weer toe willen roepen; want Ik ben
nu eveneens bedroefd over het lot van zovele zielen, die Ik zelfs als God niet
kan redden, omdat Ik hun de vrijheid van handelen niet mag ontnemen.
Zo zie Ik
ook nu, hoe het schip van de mensheid met volle zeilen op rotsen en klippen
aanstuurt, Ik voorzie het te pletter slaan van al hun hoop en gedroomde
gelukzaligheden, Ik zie, hoe vele duizenden en nog eens duizenden pas laat, ja
te laat zullen inzien, wat zij hadden moeten doen, maar toch niet gedaan
hebben. Ook tegen hen zou Ik willen zeggen, zoals eens tegen Jeruzalem en zijn
inwoners: "Mocht gij toch verstaan wat tot uw vrede dient; want er zal een
tijd komen, waarin u allen bitter zult voelen, wat u niet beseft hebt in die
tijd, toen u door Mijn zegen en Mijn genade werd bezocht!"
Het
weeklagen over het onvermijdelijk lot van Jeruzalem zou Ik ook vandaag kunnen
herhalen; want de dwaze mensheid kent heden ten dage ook niet haar taak, het
doel van haar geschapen zijn en het doel van het huidige en toekomstige leven.
Dus moet dan volgens een geheel natuurlijk geestelijke weg de reactie ontstaan,
die overeenkomstig Mijn goddelijke wetten de geesten, zielen en wezens weer
binnen die grenzen terugwijst, waarbinnen zij alleen de graad van vervolmaking
kunnen bereiken, die Ik hen als hoogste doel heb gesteld.
Het is
vaak triest voor een aardse vader, wanneer hij ziet hoe zijn kinderen ondanks
alle opoffering, liefde en zorgzaamheid, die hij had aangewend voor hun
geestelijke en morele opvoeding, toch mislukken en de verkeerde weg inslaan in
plaats van eens de troost en de vreugde van zijn oude dag te worden en hoe zij
hem met verdriet, zorgen en vaak met schande vergelden, wat hij uit liefde voor
hen heeft gedaan. Maar wat kan hij, de teleurgestelde, nog doen? Hij kan de
individualiteit van zijn kinderen niet beheersen; zij zijn geestelijk vrij en
kunnen denken en doen wat ze willen. Zo ziet een ouderpaar vaak al zijn zo mooi
opgebouwde verwachtingen een voor een verdwijnen, als luchtkastelen in elkaar
zakken, zonder daar ook maar iets aan te kunnen doen.
Wat hier
de wereldlijke ouders overkomt, dat overkomt ook Mij op een nog intensiever
wijze. Ik, de Schepper van het hele universum, moet toezien hoe Mijn
schepselen, die door Mij voor de hoogste geestelijke waarde geschapen zijn,
juist de verkeerde weg gaan, in plaats van indachtig hun hoge afkomst - het
geestelijke tegemoet te snellen; Ik moet toezien, hoe het geestelijke met
voeten wordt getreden, hoe er honend om wordt gelachen en het als een
hersenschim van dwaze, fanatieke schijnvromen wordt voorgesteld, terwijl men
het grove materiële genot van het wereldse leven als het hoogste aanprijst; Ik
moet toezien, hoe juist het uiterlijk kleed als hoofdzaak beschouwd wordt en de
geestelijke inhoud, die onder deze bekleding schuilgaat, als niets wordt
beschouwd.
Ook hier
geldt, wat Ik eens tegen de Farizeeën zei: Ook al zwijgen Mijn volgelingen en
Mijn aanhangers, dan zullen toch de stenen namelijk het hele materiële rijk
van de natuur - spreken en de mensen overal toeroepen: "Mens, wordt wakker
uit de wereldse roes! U tracht tevergeefs uw bestemming en uw Schepper te
verloochenen! Ook al wilt u geen geloof hechten aan Zijn nagelaten leer uit de
tijd van Zijn zichtbare levenswandel op aarde, ook al wilt u de stem in uw
eigen hart tot zwijgen brengen, die u als een soort "geweten" toch
steeds weer toeroept en u vermaant wanneer u dit alles wilt verloochenen, aanschouw
de natuur!"
De meest
ijverige denkers, natuurvorsers en onderzoekers van de materie, allen komen
tenslotte tot de bevinding, en moeten ondanks al hun tegenstribbelen zover
komen, dat hoog boven de materie een grote geest leeft, die zowel de kleinste
atomen als ook de grote werelden tot één geheel verenigt en die, zoals uit al
Zijn werken te zien is, alleen een God van liefde, van genade en lankmoedigheid
kan zijn en die - zoals eens in de gelijkenis van de verloren zoon werd gezegd
- meer vreugde heeft over één teruggevondene dan over negenennegentig
rechtvaardigen, die geen troost nodig hebben.
"Er
is één God!" Vanuit alles schalt deze roep. Zelfs de aaneenschakeling van
politieke en sociale omstandigheden laten de opmerkzame waarnemer duidelijk
genoeg zien, dat niet altijd gebeurt wat de mens wil bereiken, maar dat zowel
bij de afzonderlijke mens, als ook bij hele volkeren de resultaten van dat wat
men nastreefde vaak heel anders zijn dan wat men hoopte. Overal laat deze macht
van de Godheid zich zien - liefdevol aan de liefhebbenden, toornend aan de
vertoornden en verzoenend aan de verzoenenden.
En zoals
Ik eens tranen van goddelijk verdriet over de blindheid van de bewoners van Jeruzalem
vergoot, omdat Ik voorzag, hoe deze verdwaalde kinderen zich allereerst aan Mij
- lichamelijk -, daarna aan Mijn leer - geestelijk - zouden vergrijpen en hoe
zij uiteindelijk zelf de dood zouden moeten smaken en voor altijd als natie
ophouden te bestaan, omdat zij het zelf niet anders hadden gewild, zo vervult
ook nu zich Mijn hart met droefheid over de blindheid van het mensengeslacht.
Overal
laat Ik vonken van Mijn hemellicht uitstrooien, overal weerklinkt Mijn
Vaderroep: "Keer toch om, gij misleiden! Hoor Mijn roep, hoor de stem van
uw hemelse Vader, die u waarschuwt, voordat de grote catastrofe aanbreekt -
zoals eens over Jeruzalem en haar inwoners! Hoor de stem, die u de ogen wil
openen en u wil laten zien hoe lichtzinnig u allen als dronkaards rond waggelt
aan de afgrond van de eeuwigheid en ieder ogenblik gevaar loopt om voor een
lange tijd door deze te worden verslonden. Onrijp en ontijdig zult u dan in die
tijdloze ruimten slechts door veel inspanningen en met de grootste moeite dat
kunnen bereiken, wat hier in dit aardse proefleven met zoveel minder moeite te
verwerven is!"
Zoals
destijds de verwoesting van Jeruzalem slechts kort na Mijn heengaan plaats
vond, zo zal het ook nu niet lang meer duren, voordat uw sociale verhoudingen,
waarvan u gelooft dat zij voor altijd zullen bestaan, ineen zullen storten.
Destijds
ging het om de verwoesting van één stad en één volk, nu gaat het om veel steden
en veel naties, het gaat om de hele aarde en de daarop levende mensheid.
Destijds
hield na de verwoesting van Jeruzalem, de joodse cultus over 't geheel genomen
op en begon Mijn leer onder de heidenen in plaats van onder Mijn volk, de
Joden, de eerste vruchten te dragen. Evenzo zullen de zogenaamde
vertegenwoordigers van Mijn leer nu ophouden hun zondige spel met Mijn woorden
en met Mijn leer te bedrijven. Daar vielen de muren van de tempel, die als het
ware het volk van het heiligdom scheidden; nu vallen de geestelijke muren. Wat
tot nu toe het eigendom van een kaste was, zal thans gemeengoed worden. Van de
tempel bleef geen steen op de andere staan, slechts verwoesting en gruwel
kenmerkten de plaats, waarin de grote God verkeerd en onbegrepen werd vereerd.
De verwoeste ringmuren van de stad waren de enige restanten, die aanduidden,
dat daar de hoofdstad van een volk stond.
Evenzo
zal het nu in het geestelijke toegaan. Men zal slechts met moeite kunnen
herkennen, waar eens onder een dekmantel van louter leugens de zuivere waarheid
verborgen en begraven lag. De duisternis zal wijken en niet de matte lamp van
een tempelgewelf, maar de almachtige zon van het geestelijke licht zal alles
verlichten en alles verwarmen. Op de ruïnes van waan en bedrog zal men de
eeuwig groenende boom van de hoop planten, die - steeds naar boven, naar het
hemelrijk dat nimmer vergaat omhoog groeiend - een symbool van de weg voor de
overgebleven mensheid zal zijn.
Daarom
Mijn kinderen, omdat Mijn genadelicht tevergeefs schijnt over de grote massa
verdwaalden, hetgeen Ik met bedroefde ogen en een bekommerd hart moet
waarnemen, neemt u daarom het genadelicht aan en bedenk, dat Ik u daarom onder
zovele duizenden heb uitgekozen, om eens na het verwoeste waangebouw van bedrog
de eerste vaste bouwstenen te zijn van de nieuwe tempel van een nieuw Jeruzalem!
Eens
wandelde Ik zichtbaar onder Mijn kinderen en zij herkenden Mij niet; nu echter,
waar u Mij herkent of op zijn minst de gelegenheid daartoe hebt - zij het door
Mijn woorden, of door Mijn werken -, om Mij als liefhebbende Vader te
aanvaarden, probeert u nu dan tenminste u van het algemene verval te redden,
opdat u, wanneer de muren van het vanouds gewende instorten, rechtop blijft
staan! Bewijs door uw volharding en uw vertrouwen, dat, ook al moet Ik nu weer
tranen van verdriet storten over veel verlorenen, er toch nog enkelen zijn, die
de liefdeblik van de Vader weten te begrijpen en te verstaan en die, ondanks
het vele treurige, een aanknopingspunt kunnen worden voor een toekomstige
onuitputtelijke vreugde!
Wanneer
anderen tranen van medelijden verdienen, streeft u er dan naar, dat in Mijn
geestelijke wereld tranen van vreugde en zaligheid over u, uw gedrag en uw
volharding worden vergoten, die het grootste bewijs zullen zijn van uw
overwinning! Amen.
36
De 9e zondag na Trinitatis
De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar
Luc.
18,9-14: Hij sprak ook met het oog op sommigen, die van zichzelf vertrouwden,
dat zij rechtvaardig waren en al de anderen verachtten, deze gelijkenis: Twee
mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de één was een Farizeeër, de
ander een tollenaar. De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank
U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen,
echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal per week, ik geef
tienden van al mijn inkomsten. De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn
ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O
God, wees mij, zondaar, genadig! Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met
de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder die zichzelf verhoogt,
zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.
In
verschillende evangeliën die Ik tot nu toe verklaard heb kwamen gelijkenissen
voor, waarin door voorvallen uit het dagelijkse leven Mijn leer of eigenlijk
alleen Mijn twee liefdegeboden toegelicht werden, en waarvan nog verschillende
zullen volgen.
Deze
verklaringen hebben allereerst ten doel om andere uitleggingen te voorkomen,
zoals ook Mozes Mijn geboden in tien andere nader omschreef, omdat de mensen
maar al te vaak door zich slechts aan de letter te houden in de waan verkeren
en verkeerden, dat hetgeen niet speciaal in de geboden vermeld staat ook niet
verboden zou zijn.
Omdat Ik
gedurende Mijn leven als leraar de beperktheid van het begripsvermogen van Mijn
discipelen en de overige toehoorders wel kende, koos Ik vaker voorbeelden,
gelijkenissen en vergelijkingen van stoffelijk bestaande dingen met een
geestelijke achtergrond, om niemand in twijfel te laten, hoe hij Mijn leer
moest opvatten en hoe hij de hem reeds eerder gegeven kerkelijke geboden moest
verstaan.
Hier in
dit evangelie ziet u weer, hoe Ik in het bijzonder de Farizeeën, die steeds in
de eigendunk leefden als waren zij beter dan het gewone volk, een gelijkenis gaf,
die op hun fouten betrekking had; want zij geloofden, dat, wanneer zij de
religieuze gebruiken maar onderhielden, zij alles gedaan hadden en de God van
hun religie kon daarmee tevreden zijn.
Ik
vertelde hun over twee mensen van wie de ene, die de wetten van zijn godsdienst
door de verschillende gebruiken ogenschijnlijk onderhield, met veel hoogmoed
en verachting op een ander neerkeek, die hij ver onder zich waande, omdat zijn
beroep behoorde tot het soort, dat destijds niet als het meest rechtschapen stond
aangeschreven.
Wel, deze
vergelijking van die ene, die in zijn overmoedige trots geloofde nooit of
slechts zelden gezondigd te hebben, met de ander, die zich geheel deemoedig
bewust is van zijn misstappen, die door de menselijke natuur vaak zo gemakkelijk
gesteund worden, - deze vergelijking was geschikt om de grenzeloze trots van
de Farizeeën te breken. Zij gaf Mijn discipelen en toehoorders ook een
verklaring over veel van Mijn daden, die tegen de normale gebruiken van de
Joden ingingen, opdat zij allen zouden inzien wat voor verschil het maakt om
een wet naar het woord of de letter te onderhouden of om deze in geestelijke
zin te verstaan en te volgen.
Als
verklaring van dit voorbeeld zei Ik tegen Mijn discipelen: "Wie zichzelf
verhoogt zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert zal verhoogd
worden!"
In de
volgende verzen van dit hoofdstuk is tpt uitdrukking gebracht, dat niemand
"goed" genoemd kan worden dan God alleen, waarbij Ik Mijzelf als
Mensenzoon niet uitzonderde. Ik deed dit opzettelijk, opdat zij allen zouden
horen en begrijpen, dat het woord "goed" als eigenschap niet zo
eenvoudig te verwerven en te verdienen is en dat er veel, ja zeer veel bij komt
kijken om op een dergelijke benaming aanspraak te kunnen maken; want het woord
"goed" heeft hier ook de betekenis van het begrijp
"zondenvrij".
In het
verdere verloop van dit hoofdstuk zei Ik bij de gelegenheid waarbij men de
kinderen tot Mij bracht, dat de mensen, indien zij aanspraak willen maken op
Mijn rijk, moesten zijn als kinderen wat betreft de eenvoud van hun hart, hun
onschuld en het grenzeloze vertrouwen in hun ouders. Want alleen diegene, die
deze eigenschappen van het kind bezit, zal door bidden en smeken de toegang
tot Mijn rijk kunnen afdwingen, - om welke reden het eerste vers van dit
hoofdstuk zegt, dat men altijd moet bidden zonder ophouden, hetgeen betekent
dat men alles moet volbrengen met de blik gericht op Mij en op Mijn twee enige
geboden. Om dat echter te kunnen, moet men ook in staat zijn om zijn
lievelingsgewoonten, desnoods dat wat het moeilijkste te missen is op te
offeren, hetgeen Ik door het voorval met de overste nader verklaarde; want van
deze man verlangde Ik juist de opoffering van datgene wat hem het meest na aan
het hart lag.
De
gelijkenis, dat een kameel (scheepstouw) gemakkelijker door het oog van een
naald gaat, dan een rijke in de hemel komt, wil zeggen dat het eerste
gemakkelijker te bewerken zou zijn - ofschoon het tot de onmogelijkheden
behoort -, dan dat een mens, die nog aan wereldlijke dingen hangt in Mijn rijk
der geesten zou kunnen komen; want alleen wanneer al het wereldlijke aan het
geestelijke doel onderworpen wordt, is de ommezwaai van het wereldlijke niveau
naar het geestelijke mogelijk.
Dat, wat
Petrus bij dit voorval met de overste ten slotte er toe bracht te zeggen, zij
zouden Mijn discipelen zijn juist omdat zij alles achtergelaten hadden en Mij
gevolgd waren, laat duidelijk zien hoe makkelijk de mensen hun gebrachte offers
overschatten en de beloning ervoor reeds op deze aarde verwachten, terwijl deze
hen misschien pas in het hiernamaals, in het bewustzijn van vervulde plicht,
ten deel valt. Mijn discipelen hadden daar dus een andere opvatting over, omdat
zij allen nog sterk onder de invloed van Mijn zichtbare persoonlijkheid stonden
en daardoor niet tot eigen rijping konden komen. Ja, toen Ik hen Mijn
lijdensgeschiedenis voorspelde, begrepen zij het niet; want zij geloofden dat,
wanneer aan hén reeds vanwege hun materiële opofferingen hier en daar
zaligheden beloofd werden, hoeveel temeer moest Ik, die zonder zonde en rein
voor hun ogen rondwandelde, deze deelachtig worden.
Zij waren
blind zoals de blinde aan de weg naar Jericho, zij hoorden Mij wel, maar zij
begrepen de betekenis van Mijn woorden niet. En zoals Ik deze blinde ziende maakte,
omdat hij vast geloofde aan de mogelijkheid door Mijn hand genezen te worden,
zo werd ook hun geestelijke blindheid met de uitstorting van de Heilige Geest
genezen, en zij begrepen en zagen toen pas in het volste licht, wat Ik hen in
vele gelijkenissen en beelden gedurende Mijn driejarige tijd als leraar gezegd
had. Toen pas begrepen zij wie Ik was, wat Mijn leer te betekenen heeft, en wat
hun eigen opdracht was.
Kijk, dit
evangelie zegt u vanaf het begin tot aan het eind met weinig woorden steeds
hetzelfde! Het vertelt u hoe moeilijk het "goed" of het "zonder
zonde zijn" in het dagelijkse leven is en hoeveel duizend verschillende
afwijkingen de offervaardigheid heeft. De letter van het evangelie drukt daarom
niet alleen het vermeende ene uit, maar de zin van het evangelie is er volledig
op gericht de menselijke verwaandheid te matigen, dat men beter zou zijn dan de
ander. Vandaar de verwijzing naar de deemoed, zoals zij in de tollenaar als
deugd, dan bij de overste als hoogst wenselijk, in het kind als onbewuste
onschuld verzinnebeeld, aan Mijn discipelen als toekomstige beloning beloofd
werd en door Mij als aards mens tijdens Mijn laatste lijdensweg als hoogste
voorbeeld werd voorgeleefd.
Zo ziet u
de trappen van deemoed voor u, het vernederen van de eigen natuur om het
geestelijk hoogste standpunt te bereiken, dat Ik als mens u toonde als eeuwig
voorbeeld.
Geef acht
op dit evangelie, waarin u de diepste beleringen voor ogen staan in Mijn
woorden en in Mijn eigen levensweg! Geloof niet dat u reeds beter zou zijn,
omdat Mijn woord u eerder ten deel valt dan vele anderen en als het ware uit
Mijn eigen mond verneemt hoe men het moet opvatten en in praktijk brengen!
Ook onder
u zijn nog velen zoals de overste. Wanneer voor u het uur zal naderen waarin
ook u het kostbaarste van deze wereld, wat u tot nu toe met zoveel angst
bewaard hebt, moet afstaan, wees dan verzekerd dat velen van u treurig zullen
zijn en zich uit de voeten zullen maken, evenals de overste. Dan wordt de
toetssteen aan uw menselijke natuur gezet, hoeveel van het geestelijke u uit
Mijn u in overvloed geschonken hemelsbrood met uw eigen ik hebt vermengd en u
hebt eigen gemaakt. Daarom gaat ook naar u uit de roep van het eerste vers uit
het evangelie: Bid zonder ophouden, opdat u steeds voldoende kracht overhoudt
om onder alle omstandigheden en gebeurtenissen niet te wankelen, maar
standvastig bij Mij te staan; want alleen de volharders zullen in het
hiernamaals hun wereldlijke verliezen vergoed krijgen, de aarzelenden en
twijfelenden echter niet!
Bid
zonder ophouden, dat de hoogmoed en trots u in ieder opzicht mogen verlaten en
trek het kleed van de deemoed aan! Word als de kinderen! Geloof vol vertrouwen
in Mijn beloften; want dat, wat Ik u nu zeg, is immers niets nieuws! Reeds meer
dan duizend jaar geleden werd het door Mij aan Mijn discipelen en gelovige
toehoorders gegeven. Reeds lang ligt het, zoals u zegt zwart op wit voor uw
ogen; maar blind als de bedelaar van Jericho ziet u het licht niet, dat uit
deze woorden straalt. In uw hart daartoe gedrongen roept ook u vaak tot Mij:
"0 Heer, maak mij ziende!" En degenen onder u, die zich net zo
vertrouwensvol als de blinde van Jericho aan Mijn handen toevertrouwen,
vergaat het zoals in dit evangelie staat: "Wie zonder ophouden vraagt en
bidt, die zal Ik verhoren!", want ook bij hen zal, evenals bij de blinde,
hun geloof helpen.
In deze
zondagprediking ontvangt u nu zoveel licht uit Mijn hemelen, dat het
onmogelijk lijkt, dat u over de eigenlijke zin van Mijn woord, zoals het eens
werd gesproken, nog enige twijfel kunt koesteren en verder hoe het in praktijk
gebracht moet worden, en dat nu zelfs in de sociale en politieke ontwikkeling
van uw hele werelddeel, het eindresultaat, de uiteindelijke vergeestelijking
van de menselijke ziel, dichterbij.komt.
Ik
voorzei Mijn discipelen Mijn lijden en Mijn dood, maar zei hen echter niet, dat
juist dit lijden en deze dood de grootste triomf, de grootste overwinning van
het geestelijke over de menselijke natuur zou zijn en blijven. Ik verzweeg het,
omdat zij Mij niet begrepen zouden hebben; maar nu verkondig Ik het vrijuit,
dat alles er op aanstuurt om tot rijping te brengen, wat Ik in die drie jaar
van onderrichten heb uitgezaaid. Mijn leer zal ondanks alle bloedige en
afschuwelijke gebeurtenissen, die zij gedurende vele eeuwen als dekmantel
moest dienen, tenslotte toch overwinnend tevoorschijn komen, wanneer de
mensheid door lijden en droefenis gedwongen zal zijn om zich van alle
vuiligheid te ontdoen, die haar nog aankleeft.
Wat toen
met Mij gebeurde - het lijden en strijden en zelfs de dood, die echter door de
opstanding en de hemelvaart tot overwinning werd gekroond - dat gebeurt nu met
de mensheid. Wat Ik destijds als mens leed, zal nu de mensheid moeten lijden.
Het
wereldlijke moet bespot, veracht, gekruisigd worden, wil het geestelijke in de
mens opstaan, wil enige benadering van Mijn geestesrijk mogelijk worden!
Ik ging
in die tijd door Mijn voorbeeld voorop en nu moeten de mensen navolgen.
Welzalig diegene, die reeds vroeg de hand uitsteekt en afwerpt, wat als
wereldlijke ballast zijn opgang naar hogere geestelijke sferen hindert! Hij
wint vooraf veel, en diegenen die te diep in de materie vastzitten en Mijn roep
om wakker te worden niet willen vernemen, zal het vergaan als de muren van
Jericho, die bij de bazuinstoten ineenstortten. Zij zullen eveneens niet aan
hun vernietiging ontkomen, omdat zij, als enkel materie, niet in het
geestelijke rijk kunnen worden opgenomen.
Niet voor
niets zijn deze drieënvijftig predikingen aan de mensheid bekend gemaakt. Zij
zijn gegeven voor u en voor al degenen, die eens dorstig naar het levenswater
zullen snakken. Allen zullen zien welke volheid van liefde, waarheid en
levenswarmte in de door Mijn discipelen opgetekende evangeliën verborgen ligt,
waarvoor echter tot nu toe het geestelijke begrip bij het merendeel nog
ontbrak.
Ik zend u
deze verklaringen om de evangeliën, die afgesloten zijn met meer dan zeven
zegels, voor u te openen en door deze boeken de weg naar Mij en Mijn hemelen te
bereiden. Willen zij nuttig zijn, dan moeten zij niet alleen gelezen, maar
gedurende het leven in praktijk gebracht worden, opdat diegenen in volle mate
rust, vrede en troost vinden, die zich tot doel gesteld hebben om Mijn kinderen
te worden. Amen.
37
De 10 e zondag na Trinitatis
De genezing van een doofstomme
Marc. 7,
32-37: En zij brachten tot Hem een dove, die moeilijk sprak, en smeekten Hem
deze de hand op te leggen. Hij nam hem terzijde, buiten de schare, en stak zijn
vingers in zijn oren, spuwde, raakte zijn tong aan, en Hij zag op naar de hemel
en zuchtte en zeide tot hem: Effata, dat is: word geopend! En zijn oren werden
geopend en terstond werd de band zijner tong los en hij sprak goed. En Hij
gebood het hun niemand te zeggen. Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer
maakten zij het ruchtbaar. En zij waren buiten zichzelf van verbazing en
zeiden: Hij heeft alles wèl gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen
spreken.
(17 april
1872)
De snelle genezing van een doofstomme, waarvan deze
verzen spreken, was één van die daden, waarmee Ik van tijd tot tijd Mijn leer
moest bekrachtigen, opdat Mijn discipelen, evenals het volk dat Mij volgde, ook
door daden werden overtuigd, dat Mijn woorden van goddelijke afkomst zijn. Ook
moesten deze daden bevestigen en bewijzen, dat Mijn aanwezigheid op uw aarde
een hogere missie was dan die van een profeet of een ziener. Want het volk,
door de schijnbare wonderwerken van de Essenen en magiërs er aan gewend geraakt
om wonderbare dingen voor hun ogen te zien verrichten, die het niet kon
begrijpen, schreef maar al te gemakkelijk de een of ander een naam of kracht
toe, die hem niet eigen was, om welke reden Ik hoofdzakelijk alleen genezingen
of dergelijke wonderen ten uitvoer bracht, die zulke goochelaars en magiërs
onmogelijk konden verrichten.
Wat de
daad van genezing, zoals Ik deze verrichtte, op zichzelf betreft, heeft hij een
diepere, geestelijker zin dan alleen die, dat Ik een doofstomme genas opdat hij
daarna over Mij en Mijn wonderkracht zou spreken. Ik had dergelijke aanbevelingen
niet nodig, immers – zoals één van de verzen duidelijk zegt - verbood Ik zowel
de genezene als de getuigen om deze daad verder te vertellen. Dit werd echter
slechts zelden opgevolgd; want juist door het verbod ontwaakt de drang om te
zondigen nog sterker. Ook Mijn apostel Paulus ondervond dit toen hij zuchtend
zei: "Zou de wet er niet zijn, dan was er ook geen lust om er tegen te
zondigen!" Hij bekende in deze woorden de zwakte van de menselijke natuur
en waarschuwde tegelijkertijd voor de te grote zekerheid een zekere kracht te
hebben verworven, opdat men niet onverhoopt des te dieper zou vallen.
Wat het
begrip betreft voor de geestelijke betekenis van deze genezing van een
doofstomme voor u allen, dan moet u de woorden" doof' en "stom"
goed voor ogen houden en daarna uit de gegeven verklaring de geestelijke
conclusies trekken.
De
handeling werd als grondslag voor een zondagprediking genomen, om u dichter
naar Mij toe te trekken. Want u moet weten dat bij elk woord dat Ik sprak, en
nog meer bij elke handeling die Ik tijdens Mijn leven op aarde verrichtte, het
hoofddoel verreweg meer op het geestelijke vlak lag dan bij de daad op zich, de
gelegenheid of de omstandigheden, waaronder Ik Mijn leer verkondigde aan het
volk dat Mij volgde. Elk woord van Mij uit had een verstrekkender betekenis dan
de toehoorders toen vermoedden en ook de meeste bijbelverklaarders en -vorsers
heden ten dage nog gevonden hebben.
Daarom
moet Ik ook hier deze beide woorden" doof' en "stom" wat nader
verklaren, opdat wij door de geestelijke overeenkomst gemakkelijker te weten
kunnen komen, wat nu heden Mijn doel dient, en wat destijds reeds in Mijn woord
"Effata" en in de handelwijze, evenals in de persoon aan wie Ik de
handeling voltrok, besloten lag. Want het was geen toeval, dat een doofstomme
op deze bijzondere wijze door Mij genezen moest worden, terwijl Ik bij andere
gelegenheden blinden, lammen, melaatsen en anderen alleen door Mijn woord of
door het opleggen van Mijn handen de gezondheid teruggaf.
Zie, om
dit alles geestelijk op te vatten en te begrijpen moeten wij deze beide woorden
"doof' en "stom" nader beschouwen, waaruit het verdere zich dan
vanzelf laat verklaren.
"Doof'
zijn is een toestand, waarbij de innerlijke geestesmens een zintuig armer is en
daardoor veel van de genoegens en geestelijke invloeden van de buitenwereld
moet missen, die de gezonde mens door het gehoor van alle kanten toestromen.
Deze laatste wordt daardoor bewezen, dat zelfs in het vibreren van de materie,
dat het geluid voortbrengt, meer groots en geestelijks ligt dan hij vermoedde.
Want de indrukken van het geluid vormen, van het zachtste geruis tot aan de
hoogste harmonie van de muziek of tot de nog hogere uitdrukking van alle
geestelijke begrippen in het woord, een grote stijgende reeks van genietingen,
verklaringen en verkondigingen van Mijn goddelijkheid en eeuwigheid in de hele
materiële schepping, die allemaal voor de doven vreemd en niet verklaarbaar
zijn, evenmin als kleuren voor blinden, vooral wanneer deze gebreken vanaf de
geboorte bestaan.
"Stom"
is weer het tegenovergestelde van "doof'. Terwijl namelijk bij de dove de
innerlijke mens door het niet horen van duizenderlei invloeden van buitenaf
wordt beroofd, zo moet omgekeerd de stomme, beroofd van het spraakvermogen het
gebrek voelen, de invloeden die de hem omgevende buitenwereld op hem uitoefent
niet te kunnen uiten; hij kan anderen datgene wat zich in zijn binnenste
afspeelt door de invloeden van buiten, niet meedelen door middel van het
grootste en meest omvattende werktuig, de stem en het spraakvermogen. In het
gunstigste geval staan hem, naast gebaren en tekenen, ongearticuleerde geluiden
ten dienste.
Zoals Ik
in een ander woord u reeds zei, dat wederkerige mededelingen een
hoofdbehoefte, ja een noodzakelijk middel zijn tot vooruitgang op de
geestelijke weg, zo spreekt het vanzelf dat diegene die stom is een enorme
hoeveelheid genietingen moet ontberen, waarvan hij zich dan pas bewust wordt,
wanneer hij dat, wat hij van buiten ontvangen heeft door het mee te delen weer
zou willen terugstralen.
Nadat Ik
u de betekenis van deze beide woorden en de nadelen van het verliezen van de
ene of de andere van deze eigenschappen nader verklaard heb, kunt u zich een
goede voorstelling maken van die schepselen en mensen, die niet alleen het ene
of het andere zintuig, maar beiden moeten missen.
Het
voelen of de opname van de van buitenaf komende harmonieën en het weergeven van
de hierdoor op de innerlijke mens voortgebrachte indrukken ontbreken. In dit
gebrek ligt een enorme rem voor de vooruitgang in het geestelijke; want wie
alleen door andere middelen dan door het gehoor het buiten hem liggende kan
opnemen en het opgenomene nauwelijks weer kan meedelen, die mist in Mijn grote
schepping veel, wat anderen, zonder het te weten, rijkelijk in de schoot valt.
Niet
zonder reden smeekte het volk Mij destijds om deze doofstomme te genezen. Dit
kwam voort uit de gedachte, dat ook hij Mijn woord moest vernemen, en dat hij
zo, wanneer zijn innerlijk met een nooit vermoede grote geestelijke rijkdom
gevoed zou zijn, zijn en ook Mijn opdracht op aarde zou kunnen begrijpen.
Hoeveel
mensen hebben nu hun geestelijke oor nog voor Mijn schepping en Mijn leer
gesloten, en voor hoevelen is tot nu toe Mijn hele schepping nog een stom,
bijeengeworpen mengsel van stof en materie, wier wetten naar hun mening alleen
van het toeval afstammen. Hoe velen roep Ik toe: "Effata!", wat
betekent: "Doe uw oren open, hoor de jubelzang van de hele natuur, die van
het laatste atoom tot aan de grootste centraalzon slechts liefde predikt! Maak
uw oren open en hoor de geestelijke diepte, die u in Mijn leer werd gegeven om
u tot iets hogers, tot iets groters op te voeden, dan tot vegeterende kruiden-
en vleesetende dieren, die alleen maar met meer intelligentie begiftigd zijn
dan de anderen!"
Hoe velen
roep Ik dit alle dagen, ieder uur, ja elk ogenblik toe en iedere
gemoedsbeweging, elk idee, dat toch niet het produkt kan zijn van stof of
materie, laat hen duidelijk zien, dat in de lichamelijke diermens een
geestelijk, hoger mens verborgen ligt, die de uiterlijke mens zo moet
vergeestelijken, dat hij een waardige omkleding van het innerlijk wordt en een
schepsel, dat zijn Schepper tot eer strekt.
En zie,
duizenden hebben zichzelf tot doofstomheid verdoemd. Zij begrijpen niet, welk
een grote schat aan geestelijke zaligheden in Mijn natuur op hen wil inwerken;
zij zijn koud of stom voor deze indrukken. Alle geestelijke harmonieën gaan
ongemerkt aan hun oren voorbij en hun innerlijk is leeg of alleen gevuld met
indrukken, die uit de laagste sferen van de materie of de zinnelijkheid
afkomstig zijn en hen van mens tot dier verlagen.
Hun
innerlijk is leeg en omdat zij niets geestelijks kunnen geven, ontvangen zij
ook niets van anderen. Voor hen regeert alleen de materie en het geestelijke is
een produkt van een verdwaasd brein.
Door de
woorden, die Ik u reeds sinds verscheiden jaren doe toekomen, roep Ik Mijn
verdwaalde kinderen het "Effata" toe, leg Ik Mijn vingers in hun oren
om hen nog te redden zo lang het nog mogelijk is en voordat de hele natuur met
bazuinstoten in plaats van met zachte harmonieën in hun oren zal schallen, wat
zij via een vreedzame weg niet willen verstaan.
Ik heb de
mensen niet geschapen om doof te zijn ten opzichte van al Mijn werken, en Ik
heb Mijn schepping niet met zoveel wonderen uitgerust om voor Mijn geestelijke
wezens een stom boek te zijn.
Niets is
en zal doofstom zijn in Mijn hele natuur! Alles wat leeft moet de stem van zijn
Schepper, zijn Vader vernemen. Want Hij wil met de indrukken van Zijn
scheppingen de ziel van de geschapen wezens zo vervullen, dat in de mededeling
van wat wordt aanschouwd, gevoeld en gehoord de hele zaligheid van het bestaan
ligt.
Mijn
natuur moet niet stom zijn; want "stom" is zoveel als geestelijk
dood. Jubelend zal alles getuigen dat het leeft, dat het zich in het leven
verheugt en dat het in alle scheppingen van de uiterlijke wereld zijn Schepper,
zijn liefhebbende Vader weer herkent! Zo zal de materiële schepping de basis
van het geestelijke zijn en de geestelijke schepping het materiële
vergeestelijken!
Niets in
de wereld zal doof of stom zijn, en allerminst de mens, die als laatste produkt
van de materiële schepping op deze aarde Mijn evenbeeld in zich draagt!
Zoals Ik
aan de doofstomme het gehoor teruggaf, opdat hij zou horen, wat en hoe alles in
de natuur Mij looft en prijst, zo moest hij ook niet meer stom zijn, opdat hij
met deze jubelzang zou kunnen instemmen en Mij als zijn Heer, maar tevens als
zijn liefhebbende Vader zou kennen.
Laat u
ook genezen zoals Ik de doofstomme genas, opdat u, niet doof voor Mijn woorden,
de anderen met de macht van een stem vol overtuiging luid kunt verkondigen, dat
die daden en wonderen, die Ik meer dan duizend jaar geleden verrichtte,
geestelijk alleen wilden aanduiden, wat Ik met de hele mensheid van plan was
toen Ik haar schiep en toen Ik de mensen op deze aarde als rentmeesters
aanstelde!
Ik wilde
geen doven en geen stommen, maar wezens voor Mijn rijk opvoeden, die open
geestesoren en spraakzame tongen zouden hebben om Mij en Mijn schepping te verstaan
en luid te verkondigen: "Hosanna in den hoge! Heil aan Hem, die ons deze
buitengewone genade gaf om Hem te verstaan, en ons daarnaast ook de middelen
verschafte, om het verstane weer te geven, opdat het niet alleen voor ons, maar
voor allen die Zijn kinderen willen worden gemeengoed zal zijn!"
Zo wens
Ik, dat u Mij de dagelijkse lof toezingt, zodat u de hele wereld door woord en
daad bewijst, dat u tijdens Mijn lessen noch doof, noch stom bent geweest!
Neem dit
ter harte voor uw heil, alsook voor het welzijn van uw naasten! Amen.
38
De 11 e zondag na Trinitatis
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
Luc.
10,25-37: En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide:
Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? En Hij zeide tot
hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? Hij antwoordde en zei de:
Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel
en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf. En
Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven. Maar
hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? Daarop
hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en
viel in handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen
gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen. Bij geval daalde
een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde
voorbij. Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging
aan de overzijde voorbij. Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn
nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. En hij ging
naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op
zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. En de
volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg
hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn
terugreis. Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die
in handen der rovers was gevallen? Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen
heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo.
(10 april
1872)
Deze
verzen vertellen u de gelijkenis van de Samaritaan. Met dit overtuigende beeld
wilde Ik de Farizeeër op zijn vraag: "Wie is mijn naaste?" laten
zien, wie deze zou zijn en hoe het tweede liefdegebod "Gij zult uw
naasten liefhebben als uzelf!" - in geestelijke zin moet worden verstaan.
De mensen
maakten en maken te allen tijde tussen mensen -, broeder - en naastenliefde,
welke allemaal in één liefde samenvloeien, een groot onderscheid, waarover Ik u
lange tijd geleden een uitvoerige openbaring heb gegeven die hier ingevoegd zou
kunnen worden, als hier geen andere verklaring mogelijk was.
Daar men
echter in die tijd, toen Ik deze gelijkenis gaf, door het onderscheid tussen
standen en kasten, als ook door de opvattingen van de mensen ver verwijderd was
van wat Ik onder "Heb uw naasten lief
als
uzelf!" wilde laten verstaan - wat ook uit het antwoord van de Farizeeër
naar voren komt, die eerst moest vragen: "Wie is dan eigenlijk mijn
naaste?" - was het dus volkomen logisch, dat Ik vanuit deze gegronde reden
een voorbeeld moest opstellen om te laten zien, wie eigenlijk de naaste van
ieder mens is. In alle toekomstige tijden bestaat er over het begrip
"naaste" en over de uitoefening van de liefde tot de naaste geen
twijfel meer, want met welwillendheid alleen, of met vrome wensen is de naaste,
de mensheid en Ikzelf het minst geholpen.
Hoeveel
er al over dit tweede liefdegebod geschreven en gesproken werd, toch hebben
slechts een gering aantal mensen eigenlijk begrepen, wat de naastenliefde en
wie de naaste is.
De
algemene conclusie is meteen gemaakt: "De mensheid is mijn naaste, en door
het gebod, dat ik mijn naaste moet liefhebben als mijzelf, is ook de maatstaf
van de liefde bepaald!"
Geheel
juist, zeg Ik; maar nu komt het er op aan: "In hoeverre is de mensheid of
ieder mens mijn naaste en wat betekent: zichzelf - echter wel te verstaan - in
juiste mate liefhebben?"
In deze
beide begrippen ligt de sleutel tot Mijn rijk, waarom Ik uit alle denkbare
geboden juist dit gebod van de naastenliefde tot tweede hoofdgebod gemaakt heb
en niet alleen voor uw aarde, maar voor alle werelden en zelfs voor het grote
geestesrijk.
Het is
derhalve vooral het gebod van de liefde, omdat er zonder liefde geen warmte,
zonder warmte geen leven en zonder leven geen schepping bestaat - hoe men zich
die ook denkt. De liefde is de eerste drang, die tot werkzaamheid aanspoort; de
werkzaamheid brengt overeenkomstig warmte voort. De warmte - als uitdrukking
voor beweging, vibreren - geeft zich te kennen als leven, en leven is ontstaan,
bestaan en vergaan als zichtbaar teken van het leven of de schepping in haar
volledige omvang.
De liefde
veredelt alle wezens, die haar voelen en aan anderen geven. Zonder liefde zou
er geen geestelijke maatstaf voor het handelen zijn en zonder liefde zou noch
Ik bestaan, noch iets dat geschapen is, dat duurzaam zou kunnen worden.
Nu, zoals
de liefde in Mij Mijn geesten, de levende wezens en zelfs de materie schiep en
ze allen met dezelfde gloed omvat, ze voedt, in stand houdt en leidt tot het
grootst mogelijke geestelijke doel, tot toonbeeld van de hoogste liefde, -
evenzo moet ook de mens zijn omgeving, de wereld waarin hij moet leven, met
dezelfde liefde omvatten. Al het geschapene, uit liefde en door Mijn
goddelijke liefde voortgebracht, zal een voortdurend bewijs zijn, dat Ik pas
dan een liefhebbende Vader ben, wanneer Mijn geschapen wezens, Mijn naasten,
hun plicht, hun opdracht zo volbrengen, zoals Ik Mij dat gedacht heb en zoals
Ik haar vanuit een vrije impuls en niet door dwang ten uitvoer gebracht wil
hebben. De vrije wil veredelt het schepsel, in tegenstelling tot het door
instinct geleide wezen, dat zo handelen moet en niet anders kan.
Deze zich
over alles uitspreidende liefde zal de maatstaf voor de mensenliefde zijn, die
in de borst van ieder mens haar woonoord moet opslaan en als blijvend
gedenkteken van een hogere afkomst ook alle gedachten, woorden en daden op haar
zal afstemmen. Deze liefde moet echter ook, evenals die van Mij, geen ander
doel kennen dan alles te doen ten bate van zijn medemensen en alle met hem
levende wezens, waarbij men wat de naaste wenst natuurlijk niet altijd hoeft in
te willigen, maar hem ook menig ding moet ontzeggen, als het toestaan misschien
schade in plaats van nut zou kunnen brengen.
Let op
Mij! Ik heb u mensen allen lief, Ik heb u lief met een liefde, die u niet
begrijpen, niet bevatten en niet beantwoorden kunt, en toch zeg Ik niet op alle
vragen, waarmee u Mij overstelpt: "Ja!", maar meestal het
tegenovergestelde "Nee!" En waarom? Omdat u vaak dingen wenst, die
schadelijk voor uw geest zouden zijn! En wanneer deze weigering dan lijden en
strijd, ongelukken en sterfgevallen over u en de uwen meebrengt, dan is zij
toch puur een uitvloeisel van liefde, de liefde van uw hemelse Vader, die
terwille van u alles geschapen, terwille van u zoveel heeft verdragen en u
steeds uw ondankbaarheid, bespotting en verloochening met zegen vergeldt.
Hier ziet
u hoe de liefde moet worden opgevat, wil zij het goede en niet het kwade
bewerken. Zo moet ook u uw mensen - of naastenliefde opvatten! Zoals een vader
op aarde zijn onmondige kinderen niet alles toestaat, wat zij in hun onverstand
van hem verlangen, maar altijd het hogere doel van de opvoeding voor ogen
houdt, evenzo zult ook u pas goed doen aan uw naaste, wanneer u overtuigd bent,
dat naar uw inzicht niet een slechte gewoonte gevoed of uw naaste in het
nietsdoen gesterkt wordt, in plaats van dat hij er aan gewend raakt om te
werken.
Dit is de
liefde, waarmee Ik vanuit Mijn wijsheid Mijn werelden bestuur. Evenzo moet ook
u met uw verstandelijk vermogen de drang om goed te doen bedwingen en regelen,
opdat niet het tegenovergestelde resultaat het gevolg is van uw, weliswaar
edele wil.
Het
tweede punt ter overweging is: "Gij zult uw naaste liefhebben als
uzelf!"
Nu, ook
hier zijn net zoveel inzichten mogelijk, als er geestelijke niveaus van de
menselijke natuur zijn, die vanaf de verloochening van eigenliefde, kan stijgen
tot aan de hoogste vorm van egoïsme, - en zo ontstaat de vraag:
"Wanneer
is mijn eigenliefde de juiste, zodat hij nuttig is voor mij en anderen?"
Alleen na
beantwoording van deze vraag weet men, welke liefde en hoe zij aan anderen
bewezen moet worden! U ziet, dat strikt genomen de woorden "liefde"
en "zichzelf', totaal andere begrippen blijken te zijn dan men bij hun
oppervlakkige beschouwing zou denken.
De
betekenis van eigenliefde moet u eerst duidelijk voor ogen staan; u moet weten,
hoe en wat u van uzelf moet liefhebben, om dan na deze kennis uw liefde op
anderen te kunnen overdragen of om de liefde, waarmee u anderen moet behandelen
precies te kunnen beoordelen.
In ieder
mens is de drang gelegd om zijn leven te behouden, het te verlengen en zo
aangenaam mogelijk te maken. Deze noodzakelijke drang tot behoud van het
uiterlijk omhulsel of de omkleding van de geestelijke zielemens moest diep in
hem gelegd en ingeplant worden, opdat hij niet bij de geringste conflicten
tijdens zijn aardse levensloop op de gedachte komt deze hinderlijke drang te
onderdrukken en zich nog voor het rijpen van de innerlijke mens van zijn
lichaam te ontdoen.
Deze
levensdrang is zo machtig en noodzakelijk, dat alleen mensen, die al het
geestelijke verwerpen, die geen geloof of godsdienst in de ware zin hebben of
door verkeerde wereldopvattingen of geestelijke storingen in hun
levensorganisme verzwakt zijn, er toe kunnen komen om de zo diep gewortelde
liefde om te leven te vernietigen en zelf aan hun bestaan eerder een einde te
maken dan bepaald was volgens het plan van Mijn goddelijke, overal geldende
geboden.
Zulke
zielen van zelfmoordenaars zullen in het hiernamaals een met veel moeilijke
omstandigheden gepaard gaande weg tot rijpheid af te leggen hebben, omdat zij
onrijp uit deze wereld zijn gegaan en eveneens onrijp in een andere zijn
binnengetreden.
De tweede
vorm van eigenliefde is een hogere, namelijk de drang tot behoud en
vervolmaking van het geestelijke. De mens probeert zijn geestelijke
"ik" zoveel mogelijk gelijk te maken aan Diegene, die deze vonk van
het goddelijk bewustzijn in hem heeft gelegd en hem daarmee ver boven de
materie verheven en aan de grens van twee werelden heeft geplaatst, zodat hij
naast zijn lichamelijk omhulsel tot de materie en naar zijn geest tot de
geesteswereld behoort.
Zowel in
het materiële als in het geestelijke wezen van de mens kan een gebrek of een
overvloed aan eigenliefde aanwezig zijn.
Het
gebrek aan materiële eigenliefde wordt kenbaar door levensmoeheid, waarbij de
lichamelijke levensdrang zo gering wordt, dat de mens vaak vanwege onbeduidende
onaangenaamheden van het aardse leven zijn lichamelijke leven vernietigt. Deze
toestand wordt vaak teweeggebracht door een verkeerde opvoeding, door het niet
geloven in een God of in het voortleven van de ziel, of door geestelijke
storingen.
Tegenover
dit extreem gebrek aan eigenliefde staat dan weer een overmaat aan zelfzucht.
Een dergelijk mens, dat zijn lichamelijke welzijn het hoogst acht, wil zich
alleen wijden aan dat, wat het laagste egoïsme is. Hij grijpt alle middelen aan
om zijn doel te bereiken. Er bestaat voor hem niets anders dan zijn eigen
"ik", en hij is, iedere band van de naastenliefde verloochenend,
steeds maar alleen zijn eigen naaste. Deze mensen staan op de onderste
geestelijke trede; want zij onttrekken zich aan iedere strijd en aan alle
opofferingen. Zij willen alleen genot, en wel slechts voor zich alleen, en alle
middelen - geoorloofde of ongeoorloofde, wettelijke of onwettelijke,
goddelijke of duivelse - worden aangegrepen, als zij maar hun nagestreefd doel
bereiken. Zulk een eigenliefde sluit alle naastenliefde volledig uit.
Eigenliefde
kan ook bestaan, wanneer de mens slechts omwille van zichzelf zijn innerlijk zo
wil uitbeelden, zo wil vervolmaken, dat zelfs zijn lichaam hem tot last wordt
en hij zich er zo spoedig mogelijk van vrij zou willen maken.
Hier
heeft u de beide extremen: gebrek en overvloed aan eigenliefde, hetzij in het
materiële, hetzij in het geestelijke wezen van de mens. Wil men echter een
middenweg aanhouden, waar noch het ene noch het andere extreme te dicht
genaderd mag worden, dan ontstaat de vraag hoe het met de naastenliefde staat,
die zich toch moet schikken naar de eigenliefde.
Ook hier
geldt hetzelfde, wat Ik reeds in het begin verklaarde: De gematigde, door het
verstand geleide liefde, die het eigenlijke geestelijke doel van de mens en
het doel van zijn aardse levensloop steeds voor ogen heeft, deze liefde zal de
eigenliefde in zulke banen leiden, dat het lichaam niet onder invloed van de
geest en de geest niet onder die van het lichaam lijdt of geheel verkommert. De
mens moet steeds bedenken, dat ook zijn lichaam hem als een goed werd
toevertrouwd, en zoals hij eens van zijn ziel rekenschap zal moeten geven, zo
zal ook de vraag naar hem uitgaan: "Hebt u uw lichaam voor het doel
gebruikt, waartoe het bestemd was, of hebt u het misbruikt?" Zo zal de
rekenschap, die de mens over zijn geest en de aan hem toevertrouwde talenten
heeft af te leggen, samenvallen met die, welke hij over het materiële leven
heeft af te leggen.
Beiden,
geest en lichaam moet u zo gebruiken, zo opvoeden en ze zo beheersen, dat alle
handelingen alleen gesteld worden met het oog op Mij, de Gever en zo het
stempel van de goddelijkheid dragen. Deze manier van denken, van handelen en
van werken moet ook de maatstaf zijn voor de manier waarop u uw liefde aan de
naaste zult geven! Deze liefde zal aan de naaste al het goede geven, in zoverre
het met Mijn eigen morele grondbeginselen overeenkomt.
De mens
moet allereerst bij zichzelf herkennen, tot welke prestatie hij in staat is,
alvorens dit prestatievermogen bij anderen te meten. Hij moet allereerst bij
zichzelf het goede van het kwade leren onderschei
den. Hij
moet leren wat de geest en wat het lichaam tot nut strekt of schaadt, voordat
hij uit blinde liefde datgene aan anderen verleent, wat hen slechts naar de
ondergang en niet naar een hoger doel leidt.
Breng
daarom eerst uw eigenliefde op orde! Houd daarin de juiste maat en het goede
gewicht, en de juiste liefde voor uzelf zal u het best tot de naastenliefde
voeren! Want alleen daar, waar duidelijke opvattingen heersen kunnen ook
volwaardige daden het resultaat zijn; anders loopt u tastend in de duisternis
rond en miskent of misbruikt u uw liefde tot schade voor anderen. Overal in de
gehele wereld zijn de extremen schadelijk en leiden tot niets: zowel in liefde
als in haat, in geven als in weigeren, in spreken als in zwijgen.
Gedenk
daarom bij iedere handeling uw hogere bestemming en vergeet daarbij niet dat u
mensen en geen goden bent, en dat zowel te grote liefde als ook te geringe
liefde voor zichzelf tot even slechte resultaten leidt, als te hoog of te laag
gespannen begrippen van de naastenliefde, die de naaste eerder schaden dan dat
zij tot nut kunnen strekken.
Ken
allereerst uw eigen zwakheden, om toegeeflijk tegenover de anderen te zijn!
Beproef, of de inwilliging van een verzoek bij u iets goeds of iets slechts zou
opleveren, en regel daarnaar uw liefdegaven, uw opofferingen ten opzichte van
uw naaste! Nergens kan zoveel schade worden aangericht, als met een letterlijk
opgevat begrip van naastenliefde.
Zie, Ik
ben uw naaste en Ik doe alles, opdat u Mijn naasten, Mijn broeders en zusters,
ja, Mijn kinderen zult worden; en toch ben Ik ondanks alle liefde en wijsheid
niet zo toegevend om de mensen alles te geven, wat zij vaak in hun onmondigheid
van Mij verlangen, omdat Ik als geest, en wel als hoogste Geest, het beste weet
wat het meest heilzame is voor Mijn kinderen, Mijn geestelijke broeders en
zusters, en omdat ik hen wil opvoeden en niet verwennen.
Neem
daarom een voorbeeld aan Mij, hoe Ik Mijn hele schepping bijeen houd en haar
delen gemeenschappelijk tot het grote doel van de verlossing uit de materie
leid en u zult zeker de juiste weg vinden tussen geven en nemen, tussen
toestaan en weigeren! Dan pas zal het tweede grote liefdegebod de eigenlijke
geestelijke uitdrukking niet alleen in het woord, maar ook in de daad vinden,
wanneer u dat aan uw naasten doet, wat u - zou u in de positie en de
omstandigheden van uw medemens verkeren - voor uzelf als geestelijk wezen voor
het beste zou hebben gehouden.
U moet
het geestelijke steeds hoog houden, ja hoger dan al het andere en daarin het
begin- en uitgangspunt van al uw handelen zoeken, opdat deze met Mijn grote
scheppingsgedachten overeenstemmend, u veredelen en verheffen en u Mij
daardoor telkens meer als uw liefdevolste Vader van vreugde doet stralen en als
dat erkent wat Ik voor u allen zou willen zijn, namelijk uw geestelijke
Aanvoerder, Leider en Vader. Amen.
39
De 12 e zondag na Trinitatis
De genezing van de tien melaatsen
Luc.
17,5-19: En de apostelen zeiden tot de Here: Geef ons meer geloof. De Here
zeide: Indien gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze
moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant, en hij zou u
gehoorzamen. Wie van u zal tot zijn knecht, die voor hem ploegt of het vee
hoedt, als hij van het land thuiskomt, zeggen: Kom terstond hier aan tafel? Zal
hij niet veeleer tot hem zeggen: Maak mijn maaltijd gereed, schort uw kleren op
en bedien mij, tot ik klaar ben met eten en drinken, en daarna kunt gij eten en
drinken? Zal hij de knecht soms danken, omdat hij deed wat hem bevolen was? Zo
moet ook gij , nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn
onnutte knechten; wij hebben slechts gedaan, wat wij moesten doen.
En het
geschiedde gedurende Zijn reis naar Jeruzalem, dat Hij dwars door Samaria en
Galilea trok. En toen Hij een zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse
mannen tegemoet, die op een afstand bleven staan. En zij verhieven hun stem en
zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons! En Hij zag hen aan en zeide tot
hen: Gaat heen, toont u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij
heengingen, dat zij gereinigd werden. En één van hen keerde terug, toen hij
zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp
zich op zijn aangezicht voor Zijn voeten om Hem te danken. En dit was een
Samaritaan. En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden?
Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God
eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij zeide tot hem: Sta op, ga heen, uw
geloof heeft u behouden.
(14 april
1872)
In deze
verzen wordt verteld, hoe Ik door Mijn wil tien melaatsen genas. Toen zij zich
gesterkt door het geloof in Mijn woorden aan de priesters wilden tonen,
verdween de melaatsheid bij het binnengaan
van de tempel; want belast met melaatsheid zou de toegang tot de tempel
voor hen verboden zijn geweest. Om gezondheidsredenen hield iedereen zich, ook
buiten het Godshuis, ver van mensen die door dergelijke ziekten geplaagd
werden.
Deze daad
was een bewijs wat een vast geloof en een onwrikbaar vertrouwen vermogen,
wanneer de ziel volledig erdoor beheerst wordt. Ik wilde door dit voorbeeld
deze kracht tonen en zei tegen Mijn discipelen - in hetzelfde hoofdstuk, vers
zes - de woorden: "Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad en zegt
tot deze moerbeiboom: "Word ontworteld en in de zee geplant!" dan zal
hij u gehoorzamen!"
Wat deze
woorden geestelijk betekenen, liet Ik kort nadien zien door de genezing van
deze tien mannen. Zo volgde de praktijk de theorie op de voet, opdat Mijn
discipelen de kracht van het geloof bij anderen konden waarnemen, die henzelf
bij zo veel gelegenheden ontbrak.
Daar Ik u dit voorbeeld van het vaste geloof als
zondagprediking geef, willen wij het woord "geloven" een beetje beter
onderzoeken, opdat u en vele anderen leert verstaan, wat" geloven"
eigenlijk is. Want ook dit woord is één van die woorden, die in veler mond
ligt, maar in weinig harten. ,
Ik moet
beginnen met deze verklaring, anders begrijpt u de gelijkenis van de moerbeiboom
niet, die Ik aan de discipelen gaf, - en nog minder Mijn handelen met de tien
melaatsen. Hebt u begrepen, wat Ik onder "geloof" versta, dan pas
kunnen wij overgaan tot zijn betrekking op u, zowel op de huidige, als op de
komende toestanden, waarbij ook gedacht zal worden aan de ene Samaritaan, die
terugkeerde om Mij te danken.
Alles
heeft zijn natuurlijke gevolgen! Wie een huis bouwt begint niet bij het dak,
maar bij de fundamenten. Wanneer deze stevig zijn, rust ook het dak op een
vaste basis. Zoals het in het materiële is, zo is het ook in het geestelijke
leven! Vandaar de vele verklaringen die Ik u geef; vandaar de vele belichtingen
van vaak één en hetzelfde onderwerp, opdat u uw geestelijke oren en ogen opent
en het u niet vergaat als een mens, die aan iets denkt en zich daarbij niet
bewust is, hoe gedurende deze tijd vele duizenden wonderen van Mijn schepping
zich op het netvlies van zijn ogen afspiegelen, omdat zijn elders werkzame wil
daaraan geen aandacht schenkt.
In de
vorige prediking lichtte Ik de eigenliefde en de naastenliefde toe. In deze
zult u de ware betekenis van het woord "geloof' ervaren, het woord, dat zo
vaak misbruikt en zeker door het grootste percentage niet in zijn diepst
geestelijke betekenis wordt opgevat.
Zie,
destijds wisten Mijn discipelen niet wat "geloof" eigenlijk is. Ik
moest het hun begrijpelijk maken, terwijl Ik hen zichtbaar en persoonlijk
leidde en voor hen wonderen deed, - en toch begrepen zij de betekenis van het
woord "geloof' niet. Gelooft u misschien, u die bijna dagelijks zoveel
hemelsbrood van Mij ontvangt, dat u weet wat "geloof' wil zeggen? Ik moet
u zeggen: u begrijpt dit woord net zo min en u laat dagelijks ieder uur zien,
dat u zeer weinig geloof bezit, ofschoon u meent toch sterk in het geloof te
zijn, ook al bent u zwak in het liefhebben. Het doel van Mijn woorden zal zijn
om u dit te bewijzen.
Wat
betekent "geloof' eigenlijk?
Welnu, de meesten van u zullen om een antwoord verlegen
zitten of het zal als volgt uitvallen: "Ik geloof, wil zoveel zeggen als:
ik ben overtuigd, dat dit of dat werkelijk zo is, zoals men het mij zei of
leerde." - "Geloof stoelt op de autoriteit van diegene, die mij dit
of dat zegt." "Ik geloof het, omdat diegene, die het mij zegt,
daarvan overtuigd moet zijn."
Dergelijke
en soortgelijke antwoorden zult u overal te horen krijgen, die echter allen op
één punt neerkomen en slechts altijd te kennen geven, dat dit geloof op zulke
wankele voeten staat, dat de lichtste windstoot het omwerpt of te gronde richt.
Een
dergelijk geloof heb Ik nooit bedoeld. Want het geloof dat Ik Mijn discipelen
in de hierboven aangevoerde gelijkenis - vers zes verklaarde, door te zeggen:
"Wanneer gij gelooft, dan zullen de bergen zich verheffen!", dit
geloof betekent iets heel anders dan wat men gewoonlijk aanneemt, wanneer er
bijvoorbeeld gezegd wordt: "Het geloof maakt zalig!" Dat geloof
betekent een geheel andere toestand, dan ooit door een geloof werd bereikt,
zoals de priesters het aan het volk leren. Ik betwijfel ten zeerste, of met het
aangeleerde geloof ooit iemand zalig geworden is, wanneer hij het niet heeft
opgevat naar Mijn betekenis, maar naar die van de priester.
Dus het
geloof, dat Ik Mijn discipelen leerde, en dat Ik hen door de genezing van de
tien melaatsen wilde laten zien en begrijpen, is een veel machtiger kracht in
de geestelijke wereld, dan u gelooft en verondersteld; want dit geloof is de
vaste overtuiging, dat dit of dat onherroepelijk moet gebeuren, zoals het zich
bij Mijn woord voordeed. Dit geloof is een ingrijpen in Mijn macht, een deel
hebben aan Mijn almacht, dat Ik graag toesta aan die kinderen, die deze naam
waarachtig verdienen, die echter ook - begrijp dat goed - deze geweldige kracht
nooit zullen misbruiken, omdat zij maar al te duidelijk en helder inzien, hoe
groot dit geschenk is van de kant van de almachtige Schepper, dat alleen een
liefhebbend kind als geschenk van zijn Vader kan ontvangen.
Dit
geloof was het, dat de tien melaatsen zo zeer begrepen hadden, dat zij, hoewel
nog belast met de ziekte, rustig naar de priesters gingen, er vast van
overtuigd dat Mijn woord - als goddelijk woord - niet zou kunnen bedriegen en
in vervulling moest gaan, omdat Ik het wilde en zij het geloofden en er
volledig op vertrouwden.
Deze
manier van geloven, wie van u bezit die? Leg de hand op uw hart en ondervraag
uzelf, en het zal u vergaan zoals Mijn discipelen! De bekentenis zal zijn:
"Een dergelijk geloof begrijpen wij niet! Een dergelijk geloof, zo'n
vaste, onwrikbare overtuiging, zo'n vast vertrouwen in uw goddelijke beloften
ontbreekt ons volledig; wij zijn daartoe niet in staat!"
En Ik
antwoord u: "Ja, Ik weet dat u nog lang niet in staat bent tot zo' n
geloof; anders zou u de zaligheid - in de betekenis van: geloof maakt zalig -
in u bespeuren, wanneer u met goddelijke macht uitgeruste goden zou zijn in
menselijke lichamen. Welk een groot werkterrein zich dan voor u zou openen,
hoeveel goeds u dan zou kunnen verrichten en hoe verheven u boven de banale
bezigheden van de gewone wereld zou staan, dat kunt u niet begrijpen. Dan zou
dat woord vervuld zijn; want een dergelijk geloof maakt u zalig, overgelukkig
en tevreden. U zou het langzame opgaan van uw "ik" in het Mijne
waarnemen, wanneer u zich met zo'n macht uitgerust zou voelen, zoals zij ten
dele aan de eerste mensen verleend was, maar door henzelf weer werd verspeeld.
Dit
geloof, deze vaste overtuiging was en is het, wat bij Mijn discipelen ontbrak
en die ook u en alle mensen ontbreekt; en juist daarom wil Ik u dit geloof op
het hart drukken, dat gebaseerd is op de liefde tot Mij, opdat ook u daar naar
zult streven. Want ofschoon het niet zo gemakkelijk is te bereiken, omdat er
veel beheersing en een grote reinheid van zeden voor nodig is, kunt u deze toch
ten dele en in momenten van hoogste begeestering deelachtig worden, wanneer u
de grondgedachte van dit machtige werktuig van Mijn goddelijke macht en liefde
eenmaal hebt begrepen.
U heeft
de uitspraak "Ik wil!" nog niet begrepen; want deze uitspraak baseert
zich op het geloof dat datgene wat men wil, ook gebeuren moet. Deze macht van
wilskracht is dat geloof, dat bergen verzet, dat zelfs aan de natuur haar meest
geheime wetten afdwingt en waardoor veel mogelijk is, wat tot nu toe tot de
onmogelijkheden wordt gerekend.
Alleen -
alles wat u wilt, moet ten eerste tot geestelijke doeleinden en ten tweede
slechts door Mij en Mijn macht gewild worden; want zónder haar bent u onmachtig
en alleen mét haar almachtig!
Want wat
is het anders bij het magnetisme dan de wilskracht of dit geloof, dat vast en
onwrikbaar op Mij vertrouwend, door het opleggen van de handen binnen korte
tijd de kwaal geneest, die anders een lang verloop zou hebben!?
Dit
geloof alleen verzacht alles! Niet, dat het teweegbrengen buiten het bereik van
de natuurwetten zou liggen, neen, maar deze wetten die zich tot nu toe aan de
menselijke macht onttrokken hebben, worden dienstbaar aan de mens en
gehoorzamen hem als geestelijk wezen, als afstammeling van Mij, terwijl zij de
materiële mens met zijn gepieker en zijn onderzoeken versmaden.
Zodra dit
geloof zich echter in het mensenhart geeft ingeburgerd zal ook hetgeen als
tweede in het evangelie wordt vermeld, namelijk de dankzegging en de erkenning
voor het ontvangen geschenk van boven, plaats hebben.
In het
evangelie staat in het vijftiende vers: "Eén van de tien die genezen waren
keerde terug en dankte Mij."
Om de
Joden op de juiste wijze te laten voelen wat ondank voor ontvangen weldaden
betekent, moest het juist een Samaritaan zijn; want de Joden beschouwden deze
stam van het joodse volk als de meest verachtelijke, van wie zij geloofden dat
zij alle slechte, en geen goede eigenschappen bezaten.
In het
vorige evangelie was het al een Samaritaan, die de Farizeeën en priesters tot
voorbeeld moest dienen, dat men mensen niet moet verachten, van welke stam of
van welke afkomst zij ook mogen zijn. Ook deze keer moest weer een uit deze
verachte stam de trotse en zich beter dunkende Joden beschamen en hen bewijzen
dat niemand, noch tollenaar, noch Samaritaan, zo slecht is, dat hij de
naastenliefde niet zou kunnen beoefenen en dat men bij hem niet ook goede, ja,
vaak zelfs betere eigenschappen zou kunnen aantreffen, dan bij vele zich hoogroemende
standen, - een voorbeeld voor de huidige tijden, waarin menigeen op zijn
medemensen neerziet zoals de Farizeeër op de tollenaar of een Jood op een
Samaritaan.
Dat van
de tien melaatsen slechts één en wel diegene terugkeerde, van wie men het
minste verwachtte, laat zien dat het ware geloof alleen in hem wortel geschoten
had en hij, overmand door de genade van de Heer, niet anders kon dan de eer
brengen aan Diegene, van wie deze genade was uitgegaan.
Zo zal
het ook zijn met de genadegaven in het leven van alle mensen. Alleen zij zullen
zich kunnen verheugen op de mooie resultaten van hun vast geloof op Mij en hun
eigen wilskracht, die frank en vrij de woorden van het tiende vers belijden,
die luiden: "Zo moet ook gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen
is, zeggen: Wij zijn onnutte knechten; wij hebben slechts gedaan, wat wij
moesten doen!"
Ik liet
bij deze genezing toe, dat naast het standvastig geloof van de genezenen toch
ook de grotere eigenschap, de dankbaarheid voor de ontvangen weldaden niet
vergeten werd. Een ontvangen weldaad zonder een gevoel van dankbaarheid jegens
de gever is een halve, ja vaak helemaal geen weldaad. In plaats dat een
verleende genade de bedeelde deemoedigt, maakt het achterwege laten van het
danken hem trots. Het eerste is een teken van liefde, het andere een teken van
haat; het eerste is een openlijk bekennen van de eigen onmacht, het tweede een
betreuren dat de omstandigheden het vereisen om anderen dankbaar te moeten
zijn; het eerste is van hemelse, het tweede van helse aard.
Zo wilde
Ik in deze handeling de nadenkende onderzoeker van deze daad nog na duizenden
jaren in zijn geheugen terugroepen, dat de macht van het geloof, hoe mooi zij
ook kan zijn tot in haar hoogste ontwikkeling, toch niets voorstelt, wanneer
zij niet vóór zowel als ná de daad door de blik naar boven eerst haar eigen
onmacht laat zien en daarna de almacht van Hem, die de mens als nietige
aardworm in de schepping kan uitrusten met zulke krachten.
Bij die
mens, die zich van zijn goddelijke oorsprong bewust is en zijn blik alleen naar
boven richt en alles wat van daaruit geschonken wordt weer deemoedig en dankend
op het altaar van de liefde neerlegt, bij zo'n hart zal de kracht van zijn
willen door Mijn wil versterkt worden. In een dergelijk hart leeft als een
vrucht van de overtuiging het ware geloof, hetwelk de mens door het bewustzijn
van de kracht de zaligheid geeft, die alleen een kind kan genieten, wanneer het
de macht van zijn liefhebbende Vader erkent en zich deze waardig voelt.
Streef
naar deze waardigheid! En waar dan dankbaarheid is, daar zal ook het volbrengen
van het gewilde uw wensen bekronen!
Neem dit evangelie dus op als een wegwijzer door het
labyrint van het leven. Bouw op een solide, vaste grond, en het dak dat daarna
het hele huis onder zijn bescherming zal nemen, zal Mijn geesteswereld zijn,
onder wiens bescherming u, al naar de maat van uw geloof, van trap tot trap
over hogere wezens gesteld zult worden en hen kunt bijbrengen, wat Ik u tijdens
uw levens - en proeftijd vaak liet voelen, namelijk de oneindige liefde als
Vader en de oneindige macht als kinderen, wanneer u geleerd hebt om vast te
geloven en te vertrouwen. Amen.
40
De 13e zondag na Trinitatis
De waarschuwing van de Heer voor aardse zin
Matth. 6,
24-34: Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere
liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet
God dienen en Mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat
gij zult eten of drinken, of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is
het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleding?
Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet
bijeen in schuren, en toch voedt uw hemelse Vader die; gaat gij ze niet verre
te boven? Wie van u kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen?
En wat zijt gij bezorgd over kleding? Let op de leliën des velds, hoe zij
groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al
zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. Indien nu God het gras des
velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleed, zal Hij
u niet veel meer kleden, kleingelovigen? Maakt u dan niet bezorgd, zeggende:
Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons
kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw
hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk
en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. Maakt u
dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen
zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
(20 april
1872)
Deze
verzen geven gedragslijnen voor het leven van Mijn leerlingen. Letterlijk
genomen hebben zij een heel speciaal karakter, doordat zij, aangepast aan het
leven van Mijn discipelen, hen vertrouwen voor de toekomst moesten geven,
wanneer Ik niet meer onder hen zou vertoeven.
Het
volledige zesde hoofdstuk bevat maatregelen voor het toekomstige beroepsleven,
dat Mijn discipelen tegemoet gingen. Het waren de laatste vaderlijke
vermaningen die Ik hun gaf, opdat zij Mijn woorden in hun geestelijke betekenis
en niet letterlijk leerden opvatten, wat vaak gebeurde; want het moest eerst
voor hen zelf duidelijk zijn, voordat zij anderen konden onderwijzen en leiden
op de weg naar het ware inzicht.
Zo bevat
dit hoofdstuk uitvoerige uiteenzettingen over de vorm en wijze hoe men
aalmoezen moet geven, hoe men moet bidden en de kerkelijke gebruiken geestelijk
en tot nut voor de ziel moet houden. Verder wordt er de eigenlijke waarde van
de tijdelijke, materiële en van de eeuwige geestelijke goederen getoond en de
manier, hoe men de zorgen voor het dagelijkse brood met het vertrouwen op Mij
kan verbinden. Het laatste was een belangrijk punt, omdat Mijn discipelen na
Mijn heengaan tussen de Geest en de wereld, of zoals het daar geschreven staat,
tussen God en de Mammon hadden te kiezen.
Mijn
discipelen verlieten alles wat hen verbond met de wereld en volgden Mij, de
wereldlijke goederen en banden opofferend aan de geestelijke goederen. Het was
dus vanzelfsprekend dat, nadat Ik hen Mijn heengaan zo vaak voorzegd had, in
hen de gedachte opkwam: "Wat zal er van ons worden? Het is waar, in Zijn
nabijheid hadden wij nergens voor te zorgen; maar wanneer Hij niet meer onder
ons zal zijn, - wat dan?"
Op deze
vaak bij hen opkomende gedachte moest Ik hun antwoorden, om hun opgewonden
gemoederen niet alleen tijdens Mijn leven op aarde, maar ook voor latere tijden
te kalmeren, opdat ook de zorg om voeding en kleding niet zo zwaar op hen zou
drukken, waaronder hun geestelijke opdracht aanzienlijk geleden zou hebben.
Vandaar de vaderlijke woorden, vandaar de verwijzing naar de leliën des velds
en daarop, dat de liefhebbende Vader in de hemel niets vergeet van wat Hij
geschapen heeft en Hij vanuit dit principe ook hen, de uitverkorenen voor het
hoogste doel, niet in de steek zal laten!
Al deze
woorden, gesproken tot Mijn discipelen, hadden voor hen in de omstandigheden
waarin zij leefden, een letterlijke betekenis, maar zijn voor u en alle
toekomstige geslachten geestelijk op te vatten; want u leeft onder andere
omstandigheden en u hoeft zich niet van alles te ontdoen om Mij geestelijk op
de aangegeven weg te volgen.
Toen Ik
destijds zei: "Men kan geen twee heren dienen!", wilde Ik daarmee
zeggen, dat men onmogelijk twee verschillende dingen met dezelfde graad der
liefde kan omvatten. "Of God of de Mammon dienen" wil zoveel zeggen
als: ofwel het ene of het andere als hoogste doel voor ogen hebben; want
"dienen" betekent: zich met zijn hele ziel overgeven aan wat men
boven alles liefheeft.
In deze
betekenis geldt dit woord ook voor u en voor het nu levende en komende
mensengeslacht. Wie volledig voor de wereld en haar genoegens leeft, slechts
streeft naar bevrediging daarvan en alle middelen aanwendt om dat te
verkrijgen, wat hem als het belangrijkste toeschijnt - namelijk het tijdelijk
welzijn - die kan van God en van de geestelijke goederen natuurlijk maar een
middelmatig begrip hebben en dit begrip zal hij steeds ondergeschikt maken aan
de andere begrippen, omdat alleen het wereldlijke belang en niet het
geestelijke zijn hoogste doel, zijn enige wens is. In dit opzicht is de
stelling: "Men kan niet God èn de Mammon dienen" waar.
Om echter
de Mammon, de wereldlijke goederen voor geestelijke doeleinden te benutten en
er geen grotere waarde aan te geven dan hij werkelijk heeft, om hem voor eigen
nut en voor het welzijn van zijn medemensen te gebruiken, vooral wanneer Ik
sommigen met bijzondere aardse goederen begiftigd heb, dat is een andere zaak!
Er waren
ook rijken, vermogenden en hooggeplaatsten, die desondanks alleen Mij
aanhingen en de wereld zo beschouwden, als Ik het wenste. De hun toevertrouwde
goederen waren daarom alleen middelen tot het doel, maar niet uitsluitend het
enige einddoel van al hun streven.
Daarom is
voor deze stelling: "Men kan geen twee heren dienen!" het juiste
begrip uiterst noodzakelijk.
Ook de
overige woorden van troost, die Ik tot Mijn discipelen sprak, zijn niet
letterlijk op te vatten; want onder de huidige levensomstandigheden is het
zelfs plicht van een ieder om voor de aardse behoeften te zorgen. Alleen moet
deze zorg niet zo ver gaan, dat zij een mens verhindert zijn geestelijk doel na
te streven en zijn medemens goed te doen!
Het is
wel waar: "De vogels zaaien niet, zij oogsten niet en zij verzamelen niet
in schuren en de Vader in de hemel zorgt voor hen"; maar de dieren zijn
onmondig en het instinct zorgt voor hun behoud, waardoor de hongerigen naar het
voedsel en de dorstigen naar de bron
geleid
worden. De meeste dieren hebben ook slechts voor zichzelf of voor hun kleine
familie te zorgen en voor deze laatsten maar een korte tijd.
Zo is het
niet bij de mens. Hij is vrij. Niet de stem van de natuur, maar zijn geest
drijft hem ertoe om door middel van het verstand zijn situatie dermate te
verbeteren, dat hij niet door zorgen voor zijn lichaam gestoord wordt om aan
zijn geestelijk "ik" te werken. Hij moet dus voor zijn toekomst
zorgen, voor zichzelf en zijn familie, omdat deze een langere voorzorg vraagt
dan die van de dieren.
Het
hoofddoel van zijn leven moet in ieder geval het Rijk Gods en zijn hogere,
geestelijke bestemming zijn, die na dit korte proefleven in het hiernamaals
eeuwig geldt. Het is dus zijn plicht om de hem toevertrouwde geschenken - de
talenten en de aardse goederen - zo te gebruiken, dat hij nooit zijn geestelijk
kleed voor de eeuwige levensduur er bij inschiet.
Er wordt
hier wel gezegd: "Maak u niet bezorgd om de dag van morgen; want iedere
dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad!"; maar dit woord was voor Mijn
discipelen in andere zin gesproken, dan het nu voor u moet worden uitgelegd.
Het wil - zoals ook alle voorgaande verzen - slechts zoveel zeggen, dat de mens
zijn zorgen niet te ver moet laten gaan en niet in de raderen van het noodlot
of in de goddelijke leiding van de enkeling moet ingrijpen, omdat zijn terrein
hier ophoudt.
Gij
mensen moet uw zorgen en inspanningen slechts zoveel ruimte geven, als zij door
Mijn leer, door Mijn woord goedgekeurd worden en resultaat beloven. Dan zijn
zij gerechtvaardigd, maar ook niet te groot; want steeds zult u het kleinere,
Ik echter het grotere deel van uw wensen te vervullen hebben. Wanneer u daarbij
nog bedenkt, dat uw inzicht als eindige wezens altijd begrensd, het Mijne als
dat van de almachtige Heer en Schepper echter onbegrensd is, dan moet u ook
inzien, dat het door vurig smeken gewenste niet altijd kan worden vervuld, maar
dat Ik het vaak moet weigeren omdat Ik verder zie dan u.
U ziet
uit de verklaring van deze verzen, hoeveel misverstand door eenzijdige
opvatting van deze destijds heel anders bedoelde woorden veroorzaakt kan
worden. Destijds waren zij aangepast aan het op handen zijnde levens beroep en
aan de sociale positie van Mijn discipelen; heden ten dage zijn zij weliswaar
ook waar - want uit Mijn mond kan immers alleen waarheid komen -, maar haar
geestelijke betekenis moet meer de leidraad van uw doen en laten zijn. De aan
Mijn eerste discipelen gegeven woorden van troost moeten Mijn huidige,
misschien laatste discipelen, totaal anders voorkomen.
Alles wat
Ik sprak blijft waar; maar het geestelijke standpunt van een ieder motiveert
het begrip van de waarheid. Wanneer het steeds aan de eigen omstandigheden
aangepast en op Mij betrokken wordt, dan kan zij die resultaten opleveren, die
Ik eens bedoelde en die Ik nu bij deze geestelijke verklaring weer bereiken
wil. Ik herhaal hier, dat het juiste begrip van Mijn woorden - die, omdat zij
van Mij afkomstig zijn, van eeuwige duur en eeuwige schoonheid moeten zijn - u
dingen openbaart, die u vaak in bepaalde momenten vermoedt, maar waarvan u de
sluier nooit volledig kunt verwijderen.
Leg u er
dus op toe het geestelijke inzicht te verkrijgen, opdat het licht dat bij u
binnenstraalt in zijn volledige sterkte uw ziel kan verlichten, verwarmen,
opwekken en met Mijn Geest kan verbinden! Dan is het ogenblik gekomen, waarop
de dekmantel van de materiële schepping niet meer voor uw ogen bestaat, waarop
zij geweken is voor het geestelijke oog en u overal slechts het geestelijke
laat zien en Mij als Heer van het geestelijke, als eeuwig liefhebbende Vader.
Daar
bloeit voor u de vrede en de rust, als einddoel van alle terechte en ijdele
zorgen; daar is de vergelding voor alle bittere belevenissen, de beloning voor
al het eerlijk verdiende; daar zijn de laatste bouwstenen van de materiële
wereld tot de eerste van de geestelijke omgevormd, waarop de volledige, grote
bouw van een nimmer eindigende geesteswereld rust. Aan de materiële dingen
wordt hun geestelijke plaats gewezen en aan de geestelijke wezens de voor
verdere loutering nodige weg, opdat zij -van trede naar trede, van werelden
naar werelden, van zonnen naar zonnen omhoog stijgend -, steeds meer vermogens
ontvangen, steeds meer zaligheden genieten en als einddoel van alle moeiten
uiteindelijk die trap bereiken, waar de Vader als de ene Herder door Zijn
kinderen, als de ene kudde, omringd wordt, waarvan het bijeenbrengen in het
stoffelijk leven is begonnen en in de geestelijk hoogste gebieden eindigt.
Dat is uw
bestemming, en dat is het doel van al Mijn openbaringen die Ik u geef! Ik doe,
zoals u ziet en wel kunt vermoeden, alles wat in Mijn vermogen ligt. Het ligt
alleen aan u om Mijn vele woorden zo op te vatten, zoals Ik, omdat Ik geest
ben, ze alleen bedoeld kan hebben.
Leg u er
op toe het te begrijpen en het eindresultaat zal u bewijzen, dat alleen via
deze weg een Vader Zijn kinderen naar zo'n doel kon leiden! Amen.
41
De 14e zondag na Trinitatis
De opwekking van de jongeling te Naïn
Luc. 7, 11-17: En het geschiedde kort daarna, dat Hij
reisde naar een stad, genaamd NaÏn. En Zijn discipelen reisden met Hem, en een
grote schare. Toen Hij dicht bij de stadspoort gekomen was, zie, een dode werd
uitgedragen, de enige zoon zijner moeder, die weduwe was, en veel volk uit de
stad was bij haar. En toen de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar
bewogen en Hij zeide tot haar: Ween niet. En naderbij gekomen raakte Hij de
baar aan - de dragers stonden stil - en zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! En
de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en Hij gafhem aan zijn
moeder. En vrees beving hen allen en zij verheerlijkten God, zeggende: Een
groot profeet is onder ons opgestaan, en: God heeft naar Zijn volk omgezien. En
dit gerucht over Hem verbreidde zich in het ganse joodse land en de gehele
omtrek.
(22 april
1872)
Hier hebt
u weer een van die wonderdaden, die het volk en Mijn discipelen moesten sterken
in het geloof, dat Ik niet slechts een gewoon mens, niet slechts een profeet,
maar iets groters moest zijn, opdat zij allen langzamerhand gewilliger Mijn
wegen zouden inslaan en zich gemakkelijker zouden laten leiden.
Ook de
Esseeën wekten doden op; het "hoe" echter heb Ik u reeds in het Grote
Johannes Evangelie bekend gemaakt. Wanneer Ik een wonder wilde verrichten, was
altijd de omstandigheid in aanmerking te nemen, dat Mijn wonderen anders
bewerkstelligd waren dan de wonderen van anderen. Alleen langs deze weg en
alleen door de meest afdoende bewijzen kon Ik dit volk, dat in de mozaïsche
leer en ceremoniën was vastgelopen, iets beters leren.
Een
dodenopwekking zoals bij de jongeling te Naïn was bij hen nog niet voorgekomen;
vandaar hun terechte verbazing over Mijn macht over leven en dood, die zij nog
niet bij mensen hadden gezien.
Zo voedde
Ik Mijn discipelen op en velen uit het volk, ook heidenen, om Mijn geloofs- en
liefdeleer door te geven. De echtheid van Mijn woorden en het belang van Mijn
zending, de reden waarom Ik op deze aarde kwam, en wat het doel en de
bestemming van Mijn aardse loopbaan als mens was, dat alles bewees Ik hen nu
eens door gelijkenissen, dan ,weer door toespraken, dan weer door wonderen.
Weinigen begrepen Mij; maar toch was het zaad in hun harten gelegd, dat
langzamerhand opkwam en, ofschoon spaarzaam, toch vruchten begon te dragen.
Overal paste Ik Mij aan de omstandigheden aan; of Ik hield geweldige toespraken
of Ik verrichtte wonderdaden, die er toe moesten bijdragen om de Mensenzoon als
dat te verkondigen, wat Hij eigenlijk was.
De
wonderdaad van de opwekking van de jongeling te Naïn moet, wil zij als
prediking van nut zijn, echter geestelijk worden opgevat. Wij moeten de daad
van het natuurlijke ontdoen om zijn voor altijd geldende betekenis te
ontdekken, opdat u erkent dat in iedere daad uit Mijn leerjaren iets verborgen
ligt dat geldt voor alle eeuwigheden.
Hier in
dit evangelie heeft u een eenvoudige begrafenis van een dode voor u, waarbij
een wenende moeder de doodskist volgde van haar geliefde, enige zoon. Een
gewoon voorval, dat u dagelijks kunt tegenkomen - of in eigen familie of bij
vrienden en bekenden. Overal zult u een onbeweeglijk lijk en een wenend gevolg
aantreffen.
Om dit
natuurwettelijk gebeuren in het menselijk leven geestelijk te verklaren, moet u
ook dat wat aan een begrafenis vooraf gaat geestelijk leren begrijpen.
Zie,
ieder sterfgeval is een overgang van het ene extreme naar het andere, van het
leven naar de dood, een verandering van het vaste lichaam in eenvoudige
elementen, een afscheiding van het geestelijke van het materiële of, wanneer u
het nog beter wilt uitdrukken, het begin van het geestelijke en het einde van
het materiële leven.
Er
bestaat in de schepping een materieel schijnbare en een geestelijk werkelijke
dood. In zoverre is een begrafenis of als een begraven van het geestelijke in
de mens of als een verlaten van al het wereldlijke aan te zien.
Hier in
dit geval beweent een moeder haar enige zoon en volgt zijn doodskist. Ik trad
op deze treurige pijnlijke scène toe. Ik had medelijden met de moeder. Ik liet
de dragers stoppen en wekte haar zoon op, opdat hij nog verder de steun zou
blijven van zijn moeder die hem zo liefhad.
Deze
handeling wil geestelijk het volgende zeggen: Nu en nog vaak zullen ouders
wenen over hun kinderen, die een verkeerde richting zijn ingeslagen. Zij zullen
treuren, wanneer zij zien hoe dezen - ongeacht hun moeiten en zorgen - evenals
een stoffelijk lijk niets geestelijks meer in zich bergend, slechts de wereld
en haar genoegens achterna lopen en zo de geestelijke dood tegemoet gaan.
Menigmaal
ga Ik naar dergelijke wenende en treurende ouders toe bij zulke omstandigheden,
waar de vader en moeder helaas te laat moeten toegeven, dat zij zelf ook schuld
dragen aan de vroege, geestelijke dood van hun kind en roep de in zonde en
slechte gewoonten verzonken kinderen weer terug tot leven, tot geestelijk
leven, doordat Ik hen de gevolgen van hun levenswandel op de meest bittere
manier laat proeven. Ik wek hen op door lijden en ziekten, verstoor hun
lichamelijke gezondheid en hun wereldse relaties en geef op deze manier het tot
lijk geworden kind het geestelijke weer terug, opdat het opnieuw het verlorene
kan beginnen terug te winnen, en zo door een berouwvolle omkeer het zelfverwijt
van zijn ouders verzacht en hun geweten verlicht.
Zulke
begrafenissen komen dagelijks zowel in het gewone als in het geestelijke leven
voor. Op uw aarde is momenteel meer ontbinding dan geestelijk leven aanwezig;
bijna de hele mensheid ligt in materiële lusten begraven, als het ware
onbeweeglijk in de doodskist van wereldse zorgen en geneugten. En de weinigen,
die nog geestelijk leven bezitten, zijn de rouw dragenden, die achter deze
doodskist voortgaan en tot Mij om hulp en redding smeken, omdat zij de doden,
hun naasten, betreuren en beklagen - en toch niet kunnen redden.
Deze
begrafenis, zowel in het klein als in het groot, alsook het weeklagen van de
weinige beteren noopt Mij tot deze doodskist toe te treden en de slapenden of
de schijnbaar doden op te wekken, zodat zij voor het geestelijke leven niet
verloren gaan. Ik wek zowel mensen afzonderlijk als ook hele volken op door
gebeurtenissen en ongelukken van allerlei aard en laat hun de gevolgen van hun
verkeerde levenswandel voelen, omdat zij het geestelijke totaal verwaarlozen.
Zie, deze
grote begrafenis trekt langzaam voort naar de plaats, waar de ontbinding van
het stoffelijk lichaam plaatsvindt. De zieletoestand van veel mensen, evenals
de politieke situaties van de volkeren, begint tot bederf over te gaan en er
openbaart zich een algemeen ontbindings -, reinigings - en af scheidingsproces,
zoals bij ieder lichaam gebeurt, dat door het leven is verlaten en, onderworpen
aan de natuurwetten, weer voor andere ontwikkelingen als grond - en als
voedingsstof moet dienen.
Midden in
dit algemeen oplossingsproces van de hele mensheid, die - figuurlijk gesproken
-levenloos in de doodskist van werelds genot ligt, treed Ik naderbij, laat door
Mijn boden en schrijvers nieuw leven, nieuwe kracht en een nieuwe geest in de
slagader van de menselijke ziel stromen en roep de ingeslapen wereldmensen,
evenals eens de jongeling te Naïn, toe: "Jongeling! Ik zeg u, sta
op!"
De
mensheid, zoals zij nu is, lijkt vanwege de korte duur van haar proefleven op
een jongeling, die zijn opdracht nog lang niet vervuld heeft. Ook de mensheid
moet naar de volwassenheid en later naar de ouderdom overgaan, opdat zij rijp
wordt en zich gereed maakt om haar oude kleren van halfvergane
wereldopvattingen uit te trekken en een geestelijk, onvergankelijk kleed aan te
trekken, dat boven dit korte aardse leven uit ook voor het andere, grotere
leven geschikt is. Deze tot ontbinding overgaande mensheid roep Ik toe:
"Sta op, want u bent niet geschapen om de langdurige weg van de materie te
gaan, maar de kortere van de geest! Sta op en sla acht op Mijn roep, voordat
het totale verval van alle sociale banden u al te bitter zal leren, dat er nog
een heel andere wereld is dan die, waaraan u tot nu toe gedacht hebt, en die
slechts uit louter speculatie, bedrog en machthebberij bestaat!"
Zie, ook
nu doet deze toestand van ontbinding Mij verdriet, net zoals toen. Ik heb
verdriet om de betere leed dragenden, maar ook om de doden, die - omdat zij
Mijn woord niet kennen - het verval, het geestelijke ontbindingsproces
onherroepelijk ten deel zullen vallen en de lange en zware weg tot erkenning
van binnen uit vrijwillig moeten aanvaarden. Het doet Mij verdriet om de
mensheid als lijk voor Mij te zien, daar Ik toch immers bij de schepping van de
mensen ieder een geestelijke vonk van Mijn eigen wezen als bruidsschat gaf.
Later door Mijn afdalen op uw aarde heb Ik niet alleen deze vonk weer tot
werking gebracht, maar heb Ik jullie
mensen boven zoveel andere schepselen uitverkoren - hetgeen Ik door
verdeemoediging en opoffering betalen moest -, om Mij niet alleen te erkennen als
hoogste Geest, maar ook als Vader en om met Mij en door Mij mee te werken aan
de verdere ontwikkeling van andere werelden, aan wie u dan nieuwe zaligheden
en nieuwe
waarheden moogt brengen. Het doorgeven hiervan zal uzelf nog grotere zaligheden
brengen, en u zult als kinderen van Mijn liefde dan ondervinden wat het wil
zeggen om de bevoorrechten te zijn van de almachtige Schepper en Heer van het
hele universum!
Daarom
heb Ik met deze begrafenisstoet zo te doen, en daarom klinkt door Mijn woorden
en hemelse gaven, welke Ik op u en de hele mensheid al jaren lang laat
neerstromen, steeds de oproep: "Sta op, ontwaak voor het geestelijke, voor
het eeuwige leven; want alleen daar is de verlossing van uw eigen bestaan! Daar
alleen is het begin en het einde van het menselijk geslacht! U hoeft u niet zoals
het stoffelijk lichaam op te lossen, om andere vormen, wezens en dingen toe te
behoren! Neen, u zult uw eenvoudige oorsprong wel indachtig, als onmondige
zielen de knapen -, jeugd -, en volwassen leeftijd doormaken, om op oudere
leeftijd met het bewustzijn van zuivere daden en met verheven gevoelens in die
wereld over te kunnen gaan, waar geen ontbinding van het wereldlijke meer
voorkomt, maar waar alles geest, alles liefde, alles licht is, waar alles
warmte en eeuwig leven ademt, waar geen leed dragenden, maar louter vrolijke,
jubelende geesten zijn! Zij zullen met en door u naar het grote einddoel, naar
Mijn oneindig geestenrijk worden geleid, en Ik zal als Vader van Mijn kinderen
de ontwaakten naar de eeuwige lichtbron van het leven leiden. Dan pas zullen
zij Mij als Vader volledig begrijpen."
Deze
opstanding uit de materiële, de wereldlijke doodskist, is het doel van Mijn
woorden, zoals Ik eens met Mijn wonderdaden, woorden en gelijkenissen eveneens
de toenmalige wereld wilde beschermen en voorbereiden, zodat zij geestelijk
niet zou ontbinden.
In die
tijd waren de profeten, Mijn discipelen en verdere gelovigen de leed dragenden;
heden ten dage bent u het, aan wie Ik het woord van heil en eeuwig leven heb
gegeven, opdat ook u zoveel mogelijk aan het reddingswerk kunt bijdragen!
Werk met
dat doel binnen uw eigen familiekring! Laat daar geen dood of ontbinding
ontstaan! Zaai de zaden van het leven, die Mijn geestelijke wind daarna in de
door lijden en ongelukken toebereide harten zal voeren, zoals de herfststormen
de materiële zaden op de te bevruchten velden, opdat ook daar het feest van de
opstanding zich moge herhalen! Dan zal van het hele levenloze lichaam van de
mensheid niets dan de doodskist, de wereld zelf overblijven, die zich dan - wil
zij de mensheid tot nut strekken - door de invloed van de vergeestelijkte
mensheid eveneens moet vergeestelijken. Zo zal het paradijs van vroeger weer
ontstaan, waarin de mens, als geestelijk schepsel uit Mijn scheppende hand
voortgekomen, weer geestelijk heer over al het gedierte en zelfs over de
elementen is, - waartoe alleen de levende, en niet de dode "jongeling te
Naïn" in staat is. Amen.
42
De juiste sabbatviering
Luc. 14,
1-6: En het geschiedde, toen Hij op een sabbat in het huis van een der hoofden
van de Farizeeën kwam om brood te eten, dat zij nauwkeurig acht op Hem sloegen.
En zie, er stond een waterzuchtig mens vóór Hem. En Jezus antwoordde en zeide
tot de wetgeleerden en Farizeeën, zeggende: Is het geoorloofd op de sabbat te
genezen of niet? En zij hielden zich stil. En Hij vatte hem bij de hand en Hij
genas hem en liet hem gaan. En Hij zeide tot hen: Als een zoon of een os van
iemand van u in een put valt, wie zal hem er dan niet terstond uittrekken (ook)
op de sabbatdag? En zij waren niet in staat iets daartegen in te brengen.
(23 april
1872)
Het begin
van dit evangelie gaat over de genezing van een waterzuchtige, en wel in het
huis van de overste der Farizeeën en op een sabbat, waarop naar de strengste
voorschriften van de Joden niets meer gedaan mocht worden, dan het nakomen van
kerkelijke gebruiken en ceremoniën.
Dat deze
genezing zich onder de aangegeven omstandigheden voordeed, had zijn goede
reden. Deze overste was weliswaar een aanhanger van Mijn leer, maar toch vatte
hij de voorschriften van de tempel slechts in de letterlijke zin op; ook
luisterde hij graag naar Mij, wanneer Ik maar niets ondernam wat in strijd was
met zijn opvattingen en met zijn waardigheid als Farizeeër. Daarom liet Ik toe
dat, terwijl Ik bij hem aan tafel zat, er een met waterzucht belaste man de
kamer binnentrad en Mij smeekte hem te genezen van zijn ziekte.
Dat Ik
hem genas, laat het evangelie zien. Maar omdat Ik hem juist op een joodse
sabbat genas, was dat een steen des aanstoots. Juist daardoor wilde Ik de
Farizeeën laten zien, hoe slecht zij hun eigen voorschriften begrepen en hoe
verkeerd zij deze het volk bijbrachten.
Vandaar
de opmerking, waarop Ik zei: "Als uw os of ezel op sabbat in een put valt,
dan trekt u hem er immers uit, omdat uw eigen belang het nu eenmaal eist; maar
om op sabbat een goede daad aan anderen of voor anderen te verrichten, dat
beschouwt u als zonde!"
Ik wilde
hen daardoor bewijzen, dat weldaden en goede handelingen de voorgeschreven feestdag
of sabbat niet ontheiligen, maar hem eerder heiligen dan de vele nutteloze
gebruiken en ceremoniën die gedachteloos uitgevoerd worden.
Bij het
joodse volk waren dergelijke misstanden veelvuldig aan de orde. Ofschoon zij de
wetten van Mozes en de profeten hadden, wisten zij hun woordelijke inhoud niet
geestelijk te verklaren. Zij werden door de Farizeeën en schriftgeleerden in de
waan van de letterlijke opvatting gesterkt, omdat de laatsten er veel belang
bij hadden de wetten zo uit te leggen en omdat het niet veel moeite kostte om
een jood in de letterlijke zin te zijn.
Vandaar
Mijn komst juist temidden van dit volk, dat reeds lang een religie bezat, die
als onderbouw voor Mijn leer het meest in aanmerking kwam. Het kwam er alleen
maar op aan de oude wetten niet omver te werpen, maar om ze weer gereinigd aan
het joodse volk terug te geven, ze geestelijk te verklaren en op deze wijze de
menselijke waardigheid te redden, die bijna op het punt stond om onder te gaan
in louter ceremoniële gebruiken van de tempel en in egoïstische wereldse geneugten.
Gedurende
de drie jaren dat Ik onderricht gaf hield Ik dit doel voor ogen. Ik zocht
gelegenheden op of liet zulke toe, die aanleiding gaven de valse opvattingen en
vooroordelen van de Joden te bestrijden.
Zo was
ook de viering van de sabbat een kwestie, waaraan Ik als stichter van Mijn
goddelijke en enige ware religie niet onverschillig voorbij kon gaan. Om een
einde te maken aan deze vooroordelen begon Ik juist in het huis van een overste
der Farizeeën daartegen te handelen, opdat deze handeling aanleiding zou geven
tot een discussie. Omdat nu de Farizeeën de eersten wilden zijn en meenden
alles beter te weten en begrijpen dan anderen, daarom moesten zij als eersten
van hun onjuiste begrippen gereinigd worden, wilde het volk ooit nog zuivere
wijn geschonken worden. Daarom verrichtte Ik deze genezing juist voor hun ogen
en antwoordde hen, dat zij wel verstommen moesten, zoals de verzen 5 en 6 laten
zien.
De
oversten van de tempel hadden een heel andere visie op het bewijzen van
weldaden, zodat Ik Mij meerdere malen genoodzaakt zag hun de woorden over de
naastenliefde in voorbeelden en gelijkenissen nader uiteen te zetten; want
volgens hun opvattingen moesten weldaden alleen bewezen worden aan de tempel
en aan hen persoonlijk. Al het andere wat aan mensen werd gedaan, was voor hun
de aandacht niet waard.
Reeds in
die tijd werd de viering van de wekelijkse rustdag elke week verkeerd opgevat;
en heden ten dage wordt deze dag evenmin juist gevierd of - met andere woorden
gezegd - aan de geestelijke vorming gewijd als toen. Het is daarom ook nu niet
verkeerd wanneer Ik, aansluitend op deze daad van genezing op sabbat, enige
opmerkingen vastknoop over de viering van deze dag en u laat zien, dat ook u
nog ver verwijderd bent om deze dag zo te vieren als Mozes het bedoeld heeft en
Ik zelf graag zou zien dat het begrepen wordt.
In de
wereld, zoals zij was en nog is, zijn er steeds mensen die bevelen en mensen
die gehoorzamen. Van oudsher gebeurde dat de mensen die bevelen vaak alleen hun
eigen belang in het oog hielden, misbruik maakten van hen die gehoorzamen en
hun te weinig rust en te weinig tijd gunnen, ook maar éénmaal in de week het
tijdelijke aan de kant te kunnen zetten om of een woord van geestelijke
betekenis te horen of een diepere beschouwing te houden over de ware grond van
hun eigen bestaan en te denken aan wat zij als mensen zijn of wat zij als met
de goddelijke geest begiftigde wezens moeten worden.
Dit was
de reden, waarom Mozes dat, wat de machtigen niet vrijwillig willen, als van
God bevolen in zijn wetten neerschreef. In de figuurlijk geschreven
scheppingsgeschiedenis liet hij de hoogste Heer en Schepper zelf na zesdaagse
arbeid de zevende dag als de dag van rust instellen.
Deze
verordening, die voor het behoud van de morele waarde van de mens noodzakelijk
was, is ook door andere volkeren overgenomen en bestaat nu bijna overal. Ook al
was de week toentertijd anders ingedeeld dan in de huidige tijdrekening, toch
is er altijd een dag in de week vastgesteld, die bestemd is om uit te rusten na
lichamelijke inspanningen, om in zichzelf te keren en na te denken over de
geestelijke opdracht van de mens.
Wat de
Joden teveel deden, omdat zij door letterlijke opvatting van hun wetten te ver
gingen, dat is bij de christelijke volkeren reeds sinds lange tijd omgekeerd
het geval. Terwijl bij de eersten de heiliging van de hele dag als streng gebod
bevolen was, is het voor de christenen voldoende zo nu en dan naar de kerk te
gaan; de overige tijd wordt met vermaak, brasserij en feesten doorgebracht. Op
zon - en feestdagen wordt over het algemeen méér slechts gedaan dan gedurende
de hele week, waar wegens werkzaamheden en gebrek aan middelen de nodige tijd
en gelegenheid ontbreekt.
Wat de
Farizeeën bij de Joden deden, dat zetten de christelijke priesters later voort.
Zij dachten slechts aan hun eigen aanzien en macht. De Farizeeën plaatsten de
tempel als voornaamste voorop en de christen priesters hun kerk. Bij de eersten
breidde de wijding van de feestdag zich uit tot 24 uur - ook buiten de tempel
moest de feestdag nog in acht genomen worden -, bij de christenen beperkt zij
zich slechts tot enige uren in de kerk. De meeste mensen menen Mij tevreden
gesteld te hebben, omdat zij een paar uur in de kerk zaten, stonden of droomden,
nietszeggende gebeden aframmelden of gemoedelijk ingeslapen een natuurlijk
stilzwijgen onderhielden tegenover de preek van de priester. Daarmee is
misschien de eerzucht van de priester gestreeld, daar zij de kerk vol
menselijke lichamen zien; maar de zielen van deze mensen houden zich of met
helemaal niets bezig of met geheel iets anders dan met dat, wat de kerk of Mijn
door Mij gestichte religie vereist.
Zo grijpt
het misbruik steeds meer om zich heen, en nu begint men er zelfs mee deze dag
ook niet meer als rustdag te laten gelden, doordat men het geweten van diegenen
die gehoorzamen weet te doen zwichten voor geld, waarbij men het weinige dat
zij nog geloven wegredeneert zonder hen daarvoor iets beters te geven.
Zo gaat
het verval stap voor stap voort. Degenen die bevelen geloven daardoor winst te
hebben geboekt, omdat hun eigenbelang nu vrijwillig door de arbeidende klasse
ondersteund wordt, die eveneens weer uit eigenbelang werkt. Maar zij vergissen
zich geweldig! Zij zullen zien waartoe het zal leiden, wanneer men de
minderbedeelden de weinige geestelijke elementen, die ook de machtigen totaal
vreemd zijn geworden, afneemt en door vermeerdering van de winst zijn zonde
vergroot. Zij verachten alles wat betrekking heeft op Mij en op Mijn leer. En
dit voorbeeld wordt ook door de ondergeschikten nauwgezet nagevolgd. Zo
zegeviert het materiële uiteindelijk over het geestelijke, totdat Ik de
omstandigheden zo zal laten verlopen dat de machthebbers de vruchten van hun
egoïsme - die totaal anders zullen uitvallen, dan zij zich voorgesteld hebben -
moeten oogsten.
De zon -
en feestdag moet een zekere rem zijn. Het moet een dag zijn waarop de machtigen
aan de minderen een blijk van waardering voor hun verrichte arbeid moeten
geven. En voor hen die gehoorzamen moet de zon - en feestdag een dag zijn,
waarop zij zich zullen herinneren dat één dag ter overdenking van de eigen
geestelijke bestemming niet teveel is; het moet de dag zijn waarop we de
werkzaamheden laten rusten.
Op deze
dag spreekt Mijn natuur haar eeuwige, zelfde taal tot alle harten:
"Vergeet naast al uw werkzaamheden de Schepper niet, die zoveel heerlijks
en wonderbaarlijks op deze aarde heeft geschapen, om u er telkens aan te
herinneren dat u niet alleen voor deze wereld bestemd bent, dat uw arbeid niet
altijd materieel, maar ook geestelijk moet zijn! Erken Diegene, die u, zwakke
kinderen, met zoveel liefde en geduld leidt en die u midden tussen de
heerlijkheden plaatste, die u minstens één dag in de week uw zware arbeid
willen doen vergeten!"
Volgens
de scheppingsgeschiedenis van Mozes stelde Ik zelf als Schepper de rustdag in
op de zevende dag. Hij was er als het ware het beeld van, hoe Ik, nadat Ik Mij
met de materie had beziggehouden, op de zevende dag de Geest liet binnengaan in
het tot dan toe starre omhulsel. En deze dag, waarop Ik de materie tot iets
geestelijks verhief, was de dag van de viering of van de wijding. Daarom moet
hij ook door de mens gevierd worden, wanneer hij - evenals Ik - zes dagen
gewerkt heeft.
Op de
zevende dag moet de mens zijn week overdenken, om daarin de geestelijke
gedachte waar te nemen, die hem leidde om zulk werk tot stand te brengen. Deze
dag moest een dag worden van viering in geestelijk opzicht, waarop hij moet
erkennen, dat zijn wekelijkse werkzaamheden en zijn eigen bestaan niet een
materiële, maar een geestelijke basis hebben, die hij zich juist op deze dag
meer dan op andere dagen moet herinneren. Op deze dag, waarop geen plicht en
geen arbeidsuur hem tot materieel handwerk dwingt, moet hij zich Mijn schepping
herinneren, Mijn leer, Mijn liefde en Mijn opoffering voor hem persoonlijk als
ook voor de hele mensheid.
Deze dag
zal daarom voor hem een gewijde dag worden, omdat hij op deze dag het materiële
aflegt en het geestelijke, verheven en grootse doel, dat hij en de hele
schepping moeten bereiken, dichter kan naderen.
Zo moet
ieder mens de zondag vieren als een gedenkdag aan Mijn liefde en aan alles, wat
Ik voor hen gedaan heb. Dan zal van deze dag een zacht, religieus gevoel
uitgaan over alle werkdagen, waardoor ook de meest materiële arbeid geheiligd
wordt. Zo kan de mens op alles wat hij doet en tot stand brengt het stempel van
zijn eigen goddelijkheid drukken.
Zo moet
de zondag en rustdag door u begrepen en gevierd worden. U moet zich steeds
herinneren, dat er eens zo'n dag voor Mij geweest is en dat iedereen dan een
dergelijke feestdag zal beleven, wanneer hij ontdaan van het materiële
omhulsel, in de andere, eeuwige wereld aankomt als vergeestelijkt zielemens en
als herinnering het bewustzijn meeneemt, op al zijn materiële werkzaamheden het
stempel te hebben gedrukt van een grote mensengeest, die hem veredelde en die
hij waardig was.
Daarom moet ook u deze rustdag in
een hogere, geestelijke betekenis zien. Zie het geestelijke licht schijnen door
de harde korst van de letter heen! Dit is het wat zalig maakt. Vergeestelijk
alles, uw omgeving, uzelf, uw daden en uw woorden!
Niet
alleen de zevende, maar elke dag waarop u geestelijk voorwaarts schrijdt zal
dan voor u een zon - en feestdag zijn, die, zoals de zon, waarnaar deze dag bij
u genoemd is - licht, warmte en leven over u en uw omgeving zal doen
uitstromen. Iedere dag zal een dag van feest of van zaligheid worden, wanneer u
- uw Schepper waardig en uw doel duidelijk herkennend - stap voor stap voorwaarts
schrijdt, totdat u de eeuwige, nooit
eindigende feestdag, de feestdag van de eeuwige zaligheid in die ruimten ten
deel valt, waarin iedere dag een gewijde dag en een dag van vrede is, wals een
liefhebbende Vader reeds eeuwigheden geleden deze voor Zijn kinderen bereid
heeft. Amen.
43
De 16e zondag na Trinitatis
Het grootste gebod
Matth.
22, 34-40: Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen
had gebracht, kwamen zij bijeen, en één van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem
te verzoeken: Meester, wat is het grote gebod in de wet? Hij zeide tot hem: Gij
zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en
met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan
gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden
hangt de ganse wet en de profeten.
(24 april
1872)
Over het
antwoord, dat Ik de Farizeeër gaf op zijn vraag: "Wat is het voornaamste
gebod?", is u reeds veel gezegd en het is eigenlijk niet nodig om hier verder
nog meer te zeggen over de beide liefdegeboden: "Heb God lief boven alles
en uw naaste als uzelf!" Maar omdat het hier speciaal in een
zondagprediking aangehaald is om te laten zien hoe de Farizeeën en
schriftgeleerden Mij op de proef stelden om een aanklacht tegen Mij te kunnen
vinden - omdat Mijn doen en laten evenals Mijn waarheden hen tot last waren -,
gaan we deze twee geboden dus aan een nadere beschouwing onderwerpen. Ik zal u
zowel de toenmalige stand van zaken, als ook hun analoge geestelijke situatie
in de huidige tijd wat nader uiteenzetten, zodat u de samenhang van Mijn
woorden en daden in die tijd gemakkelijker kunt afstemmen op de huidige
gebeurtenissen.
Zie,
tijdens Mijn leven op aarde was de priesterkaste net zo eer - en
hebzuchtig als zij in alle latere tijden is geweest, en wie haar macht wilde
verminderen of geheel vernietigen was natuurlijk een vijand van de kerk, omdat
hij een vijand van de priesters was en het volk van hen wilde afkeren, hetgeen
zij dan vooral met betrekking tot hun macht en het meest aan hun geldzakken
gemerkt zouden hebben. Zo gauw er dus een leraar optrad, zoals Ik het deed, die
zij vanwege zijn duidelijke taal weinig tegenspraak konden bieden, waren zij er
alleen op uit om hem onder een of ander voorwendsel als een gevaarlijke opruier
tegen de bestaande politieke instellingen ter bestraffing aan de overheid uit
te leveren, hetgeen hen ook lukte toen de tijd van Mijn zending op aarde ten
einde liep. Zo vaak zij het vroeger probeerden, ontweek Ik persoonlijk aan hun
geplaatste valstrikken en op hun netelige vragen antwoordde Ik met welbedachte
woorden.
In dit
hoofdstuk vindt u verscheidene vragen, verscheidene pogingen om Mij in conflict
te brengen met de overheid, opdat zij hun doel konden bereiken zonder dat het de
schijn zou hebben, dat zij de veroorzakers van Mijn gevangenneming waren, omdat
zij bang waren voor het volk dat Mij aanhing en volgde. Vandaar zulke vragen
als die over de belasting, en meer anderen van die aard. Ook de vraag van een
schriftgeleerde: "Wat is het voornaamste gebod?" was als een valstrik
bedoeld; want deze vragensteller verwachtte van Mij een antwoord, waaruit men
een minachting voor de bestaande wereldlijke wetten kon afleiden, waardoor de
dienaren en knechten van de stadhouder een gegronde reden zouden hebben om Mij
aan het gerecht uit te leveren. Omdat Ik echter hun gedachten en bedoelingen
vooruit wist, was Ik goed op Mijn hoede om hen niet voor de tijd aanleiding te
geven tot leugenachtige beschuldigingen. Mijn antwoord hield datgene in wat al
lag besloten in hun wetten, alleen was Mijn uitleg van deze wetten anders dan
die van hun en verschilde ook de toepassing van deze wetten, dus de manier
zoals Ik wilde dat ze werden nageleefd.
De
mozaïsche wetten bevatten eveneens de beide enige en belangrijkste wetten.
Maar de interpretaties en verklaringen van de priesters en schriftgeleerden
maakten ze bij het volk alleen van die kant toegankelijk, van waaruit voor de
geestelijke mens maar weinig naar buiten straalde en het moeilijk voor hem werd
om zijn juiste positie tot Mij en zijn naasten, als ook tot de gehele schepping
te ontdekken, een verhouding die ook nu nog door weinigen in die zin opgevat
wordt, zoals ze volgens de geest zou moeten zijn. Destijds hield het volk zich
aan de letter, en nu, na meer dan duizend jaar, kleeft het nog steeds angstig
daaraan vast zoals een vlieg aan een lijmband, die graag vrij zou willen zijn
maar de nodige kracht niet heeft om zichzelf vrij te maken.
Ofschoon
Ik de Farizeeër deze twee enige geboden als de grootste aanduidde, begreep hij
ze net zo min als het antwoord op Mijn vraag: "Wat dunkt u van de
Christus?" Dit antwoord was ontleend aan een psalm van David en toonde hun
in het vooruit, dat alles Mij als Heer der schepping, ten slotte toch
onderdanig en tot een voetbank wordt, waarop Mijn voeten zullen rusten, dat wil
zeggen waarop Mijn leer als gebouw zal worden opgericht.
Wat het
wil zeggen "God boven alles liefhebben", begrepen destijds en
begrijpen vandaag de dag nog velen niet; en wat "Zijn naaste
liefhebben" betekent - een aanvullend gebod op het eerste -, is vele
mensen evenmin duidelijk.
Zie,
"God boven alles liefhebben" is een zin, die eenvoudig uit te
spreken, maar niet zo eenvoudig te begrijpen en nog moeilijker in praktijk te
brengen is! Eerst moet Ik weer vragen: "Waarom moeten de mensen God dan
boven alles liefhebben?" - Deze vraag moet eerst beantwoord worden,
voordat over liefde en haar grootte gesproken kan worden.
Nu,
wanneer u deze vraag met een nuchter verstand bekijkt, dan volgt daaruit een
andere vraag, namelijk: "Waarom moet Ik God dan liefhebben?" Hier
moet men in aanmerking nemen, dat de koel oordelende mens als volgt zal
antwoorden: "Wanneer ik eens goed nadenk, vind ik geen reden om een God
lief te hebben, ten eerste omdat ik iets onzichtbaars niet kan liefhebben, en
ten tweede omdat ik die God, die mij schiep geen dank verschuldigd ben.
Toen Hij
mij schiep, heeft Hij mij niet gevraagd of ik er wel of niet mee akkoord ging!
Hij heeft daarbij alleen Zijn eigen plezier van het scheppen voor ogen gehad,
maar er niet naar gevraagd, of ik dan als geschapen wezen met mijn toestand en
mijn positie, die Hij mij onder de andere wezens aangewezen heeft, werkelijk
tevreden ben, en of ik mij er gelukkig voel."
Uit deze
conclusie komt naar voren dat er van de kant van de mensen totaal geen
verplichting zou bestaan om zijn Schepper lief te hebben, zelfs wanneer Hij hem
in de gelukkigste omstandigheden geplaatst zou hebben, en nog minder wanneer in
aanmerking wordt genomen met hoeveel tegenspoed, lijden en conflicten de mens
van zijn geboorte tot aan zijn dood te kampen heeft. Daarvoor zouden de mensen
God moeten liefhebben, en daarbij nog boven alles? Dat zou toch wat teveel
gevraagd zijn! Zo menig mens zou tegen zijn Schepper willen zeggen:
"Wanneer U mij niet als mens geschapen had, dan zou U nog eerder aanspraak
op mijn liefde kunnen maken; maar onder deze trieste levensomstandigheden moet
ik wel onnozel zijn om Diegene lief te hebben, die mij materieel gezien in velerlei
opzicht onder het dier geplaatst heeft en die mij alleen de bekwaamheid
verleende om mijn situatie goed te kunnen beoordelen en betreuren!"
Kijk,
Mijn kinderen, zo oordeelt, en niet ten onrechte, de verstandsmens, bij wie de
koude werkelijkheid - dat wil zeggen datgene, wat hij voor zich ziet, voor de
hand ligt en met zijn zintuigen kan waarnemen - de hele wereld uitmaakt. Een
dergelijke denkwijze was sinds het ontstaan van de mensheid altijd al bij
enkelen het principe van hun handelen, en tegenwoordig verkondigen uw geleerde
materialisten dergelijke dingen zonder blikken of blozen en vinden een groot
publiek, bij wie hun opvattingen aanslaan en bijval vinden.
Wanneer
Ik dus het gebod: "Gij zult God liefhebben boven alles!" in deze
prediking weer aanhaal, dan gebeurt dit om het grootste deel van de mensen te
wijzen op hun verkeerde opvattingen over Mij en de wereld - met de daarmee
samenhangende foutieve gevolgtrekkingen en omwille van hen, die nog waarde
hechten aan iets anders en meer willen zijn dan slechts vereerders van de
vergankelijke materie, en die voelen dat er zich nog iets beters en diepers in
hun innerlijk beweegt en hen tot geestelijk leven aanspoort.
Wanneer
Ik een gebod gegeven heb, dan moet er toch een reden voor zijn, waarom het
gebod uitgevoerd en nagevolgd moet worden. Zo moet er dus ook een reden
bestaan, waarom Ik dit gebod van de liefde aanwees als het voornaamsteen
grootste gebod in Mijn schepping, en waarom het tot haar voortbestaan,
samenhang en vervolmaking werd ingesteld.
Nu zie,
bij ieder gebod kan gemakkelijk beoordeeld worden, wat de beweegreden was om
het gebod zo en niet anders te geven, en of het gebod uit liefde, dus ten goede
van anderen, of slechts uit eigenbelang voor de wetgever zelf werd gegeven.
Wanneer Ik nu als Schepper de door Mij geschapen en op
Mij lijkende wezens als eerste gebod de liefde voorschrijf, die zij tegenover
hun Schepper moeten hebben, dan is het toch duidelijk, dat men de reden of het
waarom van dit gebod ook in Mijn verordeningen herkennen moet, en men begrijpt
dat overal - wat er ook mag gebeuren - de liefde
aan ten grondslag ligt.
Wat is
dan eigenlijk "liefde"?
Zie, ook
dit begrip moeten wij verklaren, om de grootte daarvan beter te kunnen
beoordelen!
Liefde is
niets anders dan een zekere genegenheid voor een bezield of een onbezield
voorwerp. Deze genegenheid is voorwaarde voor de instandhouding van dit
voorwerp in de mate waarin het een beroep
doet op
onze liefde. Onder levende wezens is liefde een genegenheid of een aangetrokken
worden tot andere wezens, die vanwege hun eigenschappen gevoelsmatig
harmoniëren. Bij de mensen komt daar nog bij, dat diegene, die liefde geeft,
ook weer liefde ontvangt. De liefhebbende zou met het geliefde wezen zijn
gezindheid en gevoel willen blijven uitwisselen en, weer liefde van hem
terugontvangend, zich als het ware met hem verenigen en een geestelijke eenheid
uitmaken. De liefde, welke geen ander doel heeft dan de geliefde zo gelukkig
mogelijk te zien, is voorts de eigenschap die ons geschikt maakt om de geliefde
alles te geven en niets voor onszelf te houden dan alleen het bewustzijn, hem
zo gelukkig gemaakt te hebben als onze krachten het toelieten.
Welnu,
wanneer de mens deze liefde van de kant van zijn God, Schepper en Heer begrepen
en verstaan heeft, dan is het gebod van de liefde voor hem ook gemakkelijk te
begrijpen, dat hem gebiedt om de God, die alles gegeven heeft om Zijn
schepselen gelukkig, ja eeuwig zalig te maken, ook met zijn hele ziel en met
alle kracht, die in zijn vermogen ligt lief te hebben.
Hoe bewijst
God echter de mensen deze liefde, die Hij voor hen ingezet heeft om zijn
menselijke liefde zo aan te sporen, dat zij boven al het aardse, zichtbare en
onzichtbare uit, de Schepper van het grote universum boven alles leert lief te
hebben?
Zie, hier
zijn twee wegen, die de mens de liefde van zijn Schepper kunnen bewijzen en
duidelijk maken: de geestelijke, onzichtbare in hem wonende wereld, en de
materiële, zichtbare, hem omgevende wereld. Beide wegen, ofschoon verschillend
in hun manier van uitdrukken, leiden naar hetzelfde doel, namelijk de Schepper
als liefhebbende Heer en Vader te kennen.
Laten we
allereerst de eerste weg bekijken.
In vroegere tijden, toen men de natuur minder kende, werd
door de geleerden zo menig begin van het oneindige zowel in het groot als in
het klein onthuld. In die tijd was het de innerlijke mens, die de van geest
vervulde wetgevers, zoals Mozes en de profeten en zieners bezighield. Zij
maakten de mens attent op hun innerlijk en stelden dat als gebod in, wat
eigenlijk uit eigen beweging moest gebeuren.
Destijds
bestond dit gebod van de liefde voor de mensen echter niet als liefdegebod,
maar als wet. Daarom vroeg de Farizeeër dan ook, wat het voornaamste gebod zou
zijn, omdat hij dit gebod niet zo belangrijk achtte en misschien geloofde van
Mij een antwoord te krijgen, dat wees op een burgerlijke wet. Want liefde,
zoals Ik die gebood, was deze Farizeeër en ook vele andere mensen in die tijd
vreemd, zoals ook nu nog de liefde, wanneer zij iets anders betekent dan
slechts liefde voor zichzelf, voor miljoenen levenden ondanks alle
duidelijkheid een onbekend iets is.
Om dit
gebod van Mijn grote schepping van kracht te doen zijn, daalde Ik zelf naar uw
donkere aarde af en toonde u door woord en daad wat liefde tot God en wat liefde
tot de naasten is. Zo bracht Ik de mens uit zijn materiële gerichtheid en
verhief hem tot een geestelijk schepsel, dat weliswaar de wortels, zijn voeten
op aarde, in de stofheeft, maar zijn hoofd of de geestelijke bloem in regionen
opheft, die met materie niets te maken hebben.
Zoals Ik
aan diegenen die met Mij leefden de liefde tot God uitlegde, zo liet Ik hen ook
in vele gelijkenissen, woorden en daden zien, wat naastenliefde eigenlijk is,
hoe zij begrepen en beoefend moet worden; Ik toonde hen hoe het tweede gebod,
dat van de naastenliefde, alleen dan vervuld kan worden, wanneer men het eerste
volledig in geestelijke zin heeft opgevat en hoe omgekeerd de liefde tot God
alleen dan echt en zuiver is, wanneer zij ten opzichte van de naaste en de
hele, de mens omgevende wereld als broederliefde wordt uitgeoefend.
De tweede
weg, om de liefde Gods door de natuur te bewijzen en in haar Gods taal bij
iedere stap waar te nemen, was aan latere eeuwen voorbehouden, ofschoon ook in
de tijd van Mijn aardse leven en nog vroeger de priesterkasten al met de
geheimen van de natuur vertrouwd waren, even goed, als er nu maar weinigen
zijn. Lang bleef deze stem, door welke Ik de mensen vele duizenden bewijzen van
Mijn allesomvattende liefde wilde geven, onopgemerkt. Ook nu is het slechts
aan enkelen voorbehouden deze stem bij hun onderzoekingen te vernemen. Helaas
kennen de meesten die in het gebied van de natuurwetenschap rond wroeten alleen
de materie en haar door Mij opgelegde wetten, in plaats van de zachte roep der
liefde te vernemen, die hen vanuit ieder atoom tegemoet waait, omdat juist in
ieder atoom een adem van liefde van Mijn goddelijke Ik verborgen ligt, dat
eveneens wacht op zijn verdere ontwikkeling volgens de wetten der liefde.
Voor u,
die nu leeft, was het de telescoop, die de verre ruimtes voor u ontsloot; het
was de microscoop, die u het wonder van het kleine onthulde. Door beide
instrumenten kunt u zelf de oneindigheid en de oneindige Zelf wel vermoeden,
maar niet begrijpen.
Beide
wetenschappen, de astronomie en de natuurwetenschap, zijn de mens gegeven om
zijn trots te dempen, zijn verwaandheid uit de weg te ruimen en hem toch als
geest boven alle ruimten te verheffen, omdat zij het eindige de mogelijkheid
gaven om het oneindige te beseffen en te vermoeden.
Beide
wetenschappen zullen naar de liefde tot God leiden, de liefde tot God naar de
menselijke waardigheid en de menselijke waardigheid naar de naastenliefde, die
vervolgens weer naar Diegene terugleidt, die alles zo geordend heeft, dat ieder
vonkje van liefde zijn kringloop voleindigen kan, daar het, van Mij als God
uitgegaan, weer naar Mij terugkeert.
Zo zal de
liefde tot God dan vanzelf gestalte krijgen in de harten van de mensen en haar
uitdrukking vinden in de naastenliefde, doordat deze op de eerstgenoemde
gegrond de kringloop bespoedigt en zo beide wetten, waaruit alles voortgekomen
is en waarnaar alles probeert terug te keren, de belangrijkste, maar ook de
enige ware blijken te zijn. Dus zijn deze wetten de voornaamsten; want zij zijn
op liefde gebouwd, op de geneigdheid van het gelijke tot het gelijke en kunnen
slechts harmonie, dat wil zeggen rust, gelukzaligheid en verrukking brengen.
Ook al
heeft de mens op zijn levenspad zo menige strijd en bitter lijden te verdragen,
dan ziet de geestelijke zielemens daarin toch niet de gevolgen van materiële of
sociale omstandigheden, maar ziet hij er de scholing in naar een hoger leven.
De verzoekingen van de materiële wereld moeten eerst overwonnen zijn, voordat
de geestelijke in haar volledige omvang verstaan en begrepen worden. Zo zijn
strijd en lijden voor een kind van God slechts een aansporing om voorwaarts te
gaan en niet een reden om teleurgesteld te zijn; zo voelt het zich in de strijd
met de materiële wereld verheven en als geestelijk kind van een hem eeuwig
liefhebbende Vader sterk genoeg, om hen te overwinnen, zoals Ik u als Jezus tot
grotere versterking een stralend voorbeeld heb gegeven.
Vanuit
dit bewustzijn begrijpt de mens waarom hij God boven alles - namelijk ver boven
iedere andere neiging uit - moet liefhebben, hoe hij de liefde tot God
bijgevolg als het hoogste moet achten en alleen aan haar moet voldoen, en
waarom hij zijn naaste, eveneens een uit Gods hand voortgekomen geestelijk
wezen, evenwel als zichzelf moet liefhebben, dus hem zo moet achten als
hijzelf, als Gods evenbeeld, wenst aangezien en geacht te worden.
Zo moet u
Mij als God liefhebben en deze liefde aan de naaste bewijzen, opdat u de ware
afstammelingen van Diegene moogt zijn, die in alles zo vele wonderen gelegd
heeft. Dan zal u duidelijk worden, dat een wereld alleen dan kan bestaan,
wanneer liefde haar grondwezen, liefde haar bestaans - en vervolmakingsdrang
is.
Dat is,
wat Mijn twee wetten u verkondigen, wat zij u vanaf de wieg tot aan het graf in
duizend vormen en omstandigheden zeggen en wat zij ver boven dit aardse leven
uit telkens zullen herhalen, dat er zonder liefde geen Vader kan zijn, maar
zonder liefde ook geen kinderen zouden kunnen bestaan. Amen.
44
De 17e zondag na Trinitatis
De genezing van een verlamde
Matth. 9,
1-8: En in een schip gegaan zijnde, stak Hij over en Hij kwam in Zijn eigen
stad. En zie, men bracht een verlamde, op een bed liggende, tot Hem. En daar
Jezus hun geloof zag, zeide Hij tot de verlamde: Houd moed, Mijn kind, uw
zonden worden vergeven. En zie, sommige der schriftgeleerden zeiden bij
zichzelf: Deze lastert God. En daar Jezus hun overleggingen kende, zeide Hij:
Waarom overlegt gij kwaad in uw hart? Want wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw
zonden worden vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? Maar, opdat gij weten
moogt, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven - toen
zeide Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis. En hij
stond op en ging naar huis. Toen de scharen dit zagen, vreesden zij en zij
verheerlijkten God, die zulk een macht aan de mensen gegeven had.
(25 april
1872.)
Dit
evangelie vermeldt weer verschillende wonderen die Ik verrichtte en vertelt hoe
Ik afhandelde met de op - en aanmerkingen van de Farizeeën, die Mijn leer - en
handelwijze telkens bekritiseerden.
Reeds het
eerste wonder aan de verlamde stoorde hen in hun priesterlijke ijver, omdat Ik,
voordat Ik het wonder van de genezing verrichtte, tegen de zieke zei: "Uw
zonden zijn u vergeven!" Ik vergaf de lamme zijn zonden vanwege zijn
geloof of anders gezegd vanwege de vaste overtuiging, die hij en zijn verwanten
en bekenden bezaten en vervolgens vergaf Ik hem zijn zonden, omdat hij - zoals
de meeste zieken die zich de kwaal zelf op de hals halen, omdat zij tegen hun
natuur zondigen - daar nu de gevolgen van moest dragen.
De
Farizeeën en Hogepriesters geloofden, dat alleen zij het recht hadden om zonden
te vergeven; vandaar hun opwinding. Maar Ik wilde hen laten zien, dat Ik niet
alleen de zonden kan vergeven - en dat in zijn meest ware betekenis - maar dat
Ik ook de macht bezit om de gevolgen van de zonde te genezen, hetgeen zij niet
konden.
De reden
van hun haat en nijd was, dat Ik het volk door zulke treffende voorbeelden van
wonderdaden voor Mij won en het langzamerhand van hen verwijderde.
Het was
in die tijd nodig om Mijn woorden door zulke daden te bewijzen en kracht bij te
zetten. omdat de grote massa van het volk nog niet op dat religieuze
ontwikkelingsniveau stond op grond van geestelijke bewijsvoeringen alleen op
de rechte weg van het heil te kunnen belanden. En zo ziet u in dit gedeelte van
het evangelie hoe Ik ernaar streefde de geestelijke ziekten en verkeerde
opvattingen van Mijn omgeving te verbeteren en hoe Ik telkens door daden
datgene als waar bewees, wat Ik hen zojuist geleerd had. Onder de priesters van
het joodse volk bestonden in die tijd zeer veel vooroordelen, die Ik eerst
moest opruimen, wilde Ik Mijn leer algemeen ingang doen vinden; want voor Mij
waren alle mensen gelijk, allen hadden door de in hen gelegde goddelijke geest
recht op Mijn kindschap.
Ik moest
de verkeerde geestelijke opvattingen door Mijn woorden weerleggen en als bewijs
van Mijn macht de lichamelijke ziekten door de daad wegnemen. Vandaar dat u ziet,
hoe Ik en Mijn discipelen vaak juist het tegendeel deden van wat de
godsdienstige ceremoniën van de Joden voorschreven, opdat het volk er daardoor
op attent werd gemaakt, dat de navolging van de tempelwetten naar de letter
nog geen godsdienst, nog niet datgene was wat Mozes, de profeten en Ik wilden.
Zo werkte
Ik eraan om alle verkeerd opgevatte gebruiken tot hun juiste waarde terug te
voeren om plaats te maken voor Mijn zuivere geestelijke leer. Daarom sprak Ik
de woorden: "Zij die gezond zijn hebben geen geneesheer nodig, maar zij
die ziek zijn!" - "Barmhartigheid wil Ik en geen offerande!" -
en bij de opmerking aangaande het vasten: "Kunnen soms bruiloftsgasten
treuren, zolang de bruidegom bij hen is? Er zullen echter dagen komen, dat de
bruidegom van hen weggenomen wordt en dan zullen zij vasten!" -
"Niemand zet een niet gekrompen lap op een oud kledingstuk!" -
"Men doet geen nieuwe wijn in oude zakken!" enzovoort.
Uit dit
alles ziet u, hoe Ik door alle mogelijke middelen, door woorden en gelijkenissen
de oude vooroordelen bestreed, opdat Mijn leer als geestelijk erkend zou worden
en men zou inzien, dat zij niet te vervangen is door ceremoniën en geloop naar
de tempel en de spreuk bewaarheid zou worden: "Wie Mij wil aanbidden, die
moet Mij in geest en in waarheid aanbidden!"
Ook Mijn
discipelen herinnerde Ik daaraan. Ik toonde hen de vele verdoolde kinderen en
zei hun dat de oogst groot, maar de arbeiders weinig zijn. Daarom vermaande Ik
hen: "Bid de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzendt in Zijn
oogst!"
Zie, Mijn
kinderen! Bij de genezing van de lamme zei Ik vooraf tegen hem: "Uw zonden
zijn u vergeven!" Zijn ziekte was ontstaan door zonden tegen zijn eigen
organisme. Ik vergaf hem die zonden; want hij
wist
niet, dat hij zich dit kwaad door de jacht naar zinnelijke lusten zelf had
aangedaan. Ik zei ook niet tegen hem: "Ga heen en zondig niet meer!";
want hij was er nog ver van verwijderd deze zonden te kunnen begrijpen en
betreuren.
Zijn
plotselinge genezing enkel door een woord van Mij zou hem tot dieper nadenken
aansporen en hem bewijzen, dat niet datgene wat hem aanvankelijk zoveel plezier
en later zoveel lijden veroorzaakte het eigenlijke leven van de mens uitmaakt,
maar dat er nog iets hogers, geestelijkers in de mens is, dat hem naar mooiere
regionen wil brengen, waarin andere genietingen dan louter smadelijke
prikkelingen der zinnen hoofdzaak zijn.
Met Mijn
woorden wilde Ik deze zieke verlamde verheffen en de trots van de Farizeeën
vernederen, zodat zij hun onmacht zouden voelen, daar zij niet bij machte waren
hun woorden een dergelijke kracht te geven. Woorden sterven weg, maar de daad
spreekt voort! Zo waren Mijn opmerkingen, die Ik bij verschillende gelegenheden
maakte, er op gericht om het opgeblazen, trotse mensenverstand op zijn grenzen
te wijzen, opdat hij zich deemoedig zou buigen voor de hoge macht van de Geest.
Alles wat
Ik destijds bij deze gelegenheid gezegd en gedaan heb, vindt heden en in alle
tijden zijn toepassing. Lammen, blinden, kreupelen, ja doden zijn er overal,
waarheen het oog zich ook mag wenden. Overal heerst meer duisternis dan licht,
hoogstens schemering. Ook nu zijn er velen, die geestelijk kreupel of verlamd
zijn vanwege de verkeerde gerichtheid van hun ziel, die zich vastklampen aan de
dingen van vergankelijke aard en het geestelijke volledig verachten en
verwaarlozen. Het gevolg van deze geestelijke verlamming is een verkeerde
opvatting over materie en geest. Dit zijn de zonden die Ik hun dag in dag uit
vergeven moet, wil het grootste deel van de mensen niet te gronde gaan.
Ook nu
gebeuren er in de wereld veel wonderen; maar de mensen nemen die niet als
zodanig aan. Zij proberen met hun verstand alle natuurlijke gebeurtenissen en
alle politieke voorvallen naar geheel
normale
oorzaken terug te voeren en bemerken daarbij niet, hoe Ik zelf hen uit de knoop
help, wanneer zij zich door hun eigenzinnigheid in een labyrint van hypothesen
en noodlottige gebeurtenissen verwikkeld hebben.
Maar,
zoals Ik eens zei, dat Ik de zieken en niet de gezonden opzoek, zo gebeurt het ook
nu. De zieken, zwakken, lammen, blinden en de met allerlei kwalen belaste
zielen zoek Ik op en doe Mijn best om hen te genezen, doordat Ik hun eigen
zonden tot hun school maak, waaruit zij mogelijk gesterkt en krachtig vandaan
zullen komen. Menigeen genees Ik, omdat hij een vast geloof heeft. Ik breng hem
in omstandigheden, die hem tijd geven om over zijn levensloop en over zijn
dwalingen na te denken en ze te verbeteren.
Ook u,
die veelal reeds beter inziet, wat Ik eigenlijk met de mensen wil bereiken en
waartoe Ik hen uitverkoren heb, moet Ik vaak zonden vergeven, omdat u er zich
nog niet geheel van bewust bent waar de vele conflicten vandaan komen, die uw
bestaan verbitteren. Ik kan tegen u nog niet zeggen, wat Ik tegen de
echtbreekster zei: "Ga heen en zondig niet meer!"; want niet allen
zijn zo ver tot inzicht gekomen, dat zij ondanks de beste wil en de grootste
opoffering slechts onnutte knechten Zijn.
Ook nu
zucht menigeen onder de druk van het kennen van zijn zwakheden. Zo hoeft hij
zich, evenals de zieke in het evangelie, alleen tot Mij te wenden met het vaste
geloof, dat Ik hem zal genezen en hij zal spoedig in zijn binnenste de stem
horen, die hem toeroept: "Uw zonden of dwalingen zijn u vergeven! Neem uw
bed op en ga naar huis!" Dat wil zeggen: "Verlaat je niet op anderen,
niet op toekomstige gebeurtenissen en betere omstandigheden, maar werp de
zwakheden, in wier bed u tot nu toe gelegen hebt, van u af! Neem uw verkeerde
opvattingen en dwalingen op uw schouders, draag ze en ga met stevige pas uw
vervolmaking tegemoet! Uw opvattingen en dwalingen, waarop u tot nu toe als een
zieke hebt gelegen, zullen u op uw weg vooruit niet hinderen, daar het u nu
lichter is geworden, en u zult ze dan ook al gaande weg volledig kwijtraken! U
moet alleen de zaken omkeren. Vroeger lag of rustte u op hen, nu moet u ze,
welbewust van hun betekenis, zelf op uw schouders nemen, zonder dat zij u als
gevolg van hun gewicht tot last mogen worden!
Zo moet
ook u, die Ik vanuit velen bevoorrecht en met Mijn leer vertrouwd gemaakt heb,
met de genezing bij uzelf beginnen. Daartoe zend Ik u die omstandigheden,
waaronder uw zielekracht beproefd en geoefend moet worden; want ook nu moet Ik
de zieken opzoeken. Ik moet hen helpen, opdat zij als ze genezen zijn tot goed
voorbeeld kunnen dienen voor anderen.
Ook Ik
kan op een oud zondenkleed geen nieuwe lap vastmaken en geen nieuwe wijn in
oude zakken doen. Beide dingen houden dan geen stand. Het kleed scheurt en de
zak barst. Allereerst moet dus het oude kleed of de oude zak opzij gelegd
worden, de oude Adam moet uitgetrokken worden, wil de nieuwe er voor in de
plaats komen. Vooraf moeten de zonden, de veroorzakers van het kwaad, vergeven,
dat wil zeggen uitgeroeid worden - pas dan kan de voormalige zieke als genezen
zijn weg moedig verder gaan. Bij dit alles moet echter elk woord, elke daad en
iedere gebeurtenis bijdragen om de arbeiders te vermeerderen, die voor de oogst
nodig zijn.
Ik zei al
eens: "Velen zijn geroepen, doch weinigen uitverkoren!" Er zijn nog
vele kreupelen, blinden en lammen. Zij moeten allen gezond worden. Daartoe zijn
bekwame arbeiders nodig in Mijn wijngaard, en deze arbeiders moeten tegen
iedere arbeid opgewassen zijn, willen zij hun dienst vervullen. Ditis pas dan
mogelijk, wanneer ook zij de school van kennis en inzicht, die zij anderen
willen bijbrengen, doorlopen hebben.
Zo vormt
zich voor hen een ketting van beproevingen, lijden en strijd, die als laatste
resultaat zullen hebben het afleggen van aangewende gewoonten, en de
vernieuwing met het kleed van de goddelijke
waarheid,
opdat ook zij allen de roep kunnen volgen: "Sta op, neem uw bed op en ga
naar uw huis!"
U was
allen ziek, min of meer verlamd. Ik heb u de middelen ter genezing voldoende
aangereikt. Wanneer u volledig genezen zult zijn, dan zult u de arbeiders zijn
voor de oogst, die binnenkort in grotere mate dan tot nu toe bewerkt moet
worden.
Streef er
daarom naar, dat ieder van u zijn plicht, zoals Ik die van hem kan en mag
verlangen, op zijn plaats getrouw vervult, daar het bij u aan geneesmiddelen
niet ontbreekt! Amen.
45
De 18e zondag na Trinitatis
De gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal
Matth.22,
1-14: En Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide:
Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een
bruiloft aanrichtte. En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden
te roepen, doch zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere slaven uit, met
de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen
en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt ter bruiloft. Maar
zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander
naar zijn zaken. De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden
hen. En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die
moordenaars en stak hun stad in brand. Toen zeide hij tot zijn slaven: De
bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom
naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de
bruiloft. En die slaven gingen naar de kruispunten der wegen en verzamelden
allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd
vol met hen, die aanlagen. Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te
overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zeide tot
hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij
verstomde. Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten
en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het
tandengeknars. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
(26 april
1872)
Hier ligt
de gelijkenis van een bruiloft voor u, waarmee Ik de Farizeeën hun eigen intriges
en de gevolgen daarvan duidelijk wilde maken; want zij leefden steeds in de
waan, dat niemand hun streken doorzag. Ik, die probeerde hen tot betere
inzichten te brengen, verhulde bij veel gelegenheden Mijn woorden en
vermaningen, die Ik tot hen richtte, in gelijkenissen die voor de Farizeeën
wel, maar voor het volk niet altijd begrijpelijk waren. Ik wilde hun
autoriteit, hun aanzien bij het volk niet helemaal te niet doen, zolang zij nog
voor verbetering vatbaar waren. Omdat Ik echter altijd de spijker op de
kop sloeg, groeide hun woede tegen Mij steeds meer, totdat hun uiteindelijk,
zoals het bestemd was, gelegenheid en macht gegeven werd om aan Mij te
vervullen wat de profeten reeds lang geleden voorzegd hadden en wat Ik ook
Mijn discipelen als Mijn toekomstig lot en einde geprofeteerd had.
Hier nu,
in deze gelijkenis, vergeleek Ik het hemelrijk of de Vader in de hemel
met een koning, die voor het feestmaal van zijn zoon uitnodigingen liet uitgaan
aan vrienden en bekenden, maar overal een ontwijkend of afwijzend antwoord
ontving. De hierover vertoornde koning nam wraak op hen door hun have en goed
te laten verbranden en henzelf te doden.
Bij de
tweede uitzending van zijn knechten liet hij iedereen uitnodigen, die zij op
de straten en pleinen zouden vinden en de knechten brachten goeden en slechten
naar de tafel van de heer. Onder deze binnen gebrachte gasten bevond zich er
ook één, die geen bruiloftskleed droeg. Toen hij niets ter verontschuldiging
kon antwoorden, werd hij naar buiten geworpen in de buitenste duisternis om
daar voor zijn fout te boeten. En het einde van de gelijkenis waren de
belangrijke woorden: "Velen zijn geroepen, maar weinigen
uitverkoren!"
Dat is de inhoud van deze gelijkenis. Om ze echter
geestelijk te kunnen begrijpen, moeten we alle aangevoerde omstandigheden onderzoeken,
totdat wij aan de eigenlijke geestelijke betekenis van de gelijkenis komen en
ons haar toepassing duidelijk wordt voor die tijd, voor nu en ook voor de
toekomstige. U moet altijd bedenken, dat in de woorden uit Mijn mond een
diepere betekenis ligt, dan de toehoorders destijds dachten en ook vele lezers
in de huidige en toekomstige tijd zullen vermoeden. Wij zullen daarom
allereerst met de vorm van deze gelijkenis beginnen, opdat u ziet, hoe alles
zijn diepe, geestelijke betekenis heeft, wanneer het geestelijk belicht voor
het innerlijke oog van de zielemens geplaatst wordt.
Ik vergeleek
het hemelrijk met een koning, die voor zijn zoon een bruiloftsmaal wilde geven.
Zie, dit vergelijk betekent in de diepste zin de toekomstige volledige
vermenging of vereniging van de materiële met de geesteswereld of de oplossing
van de materie en de bevrijding van de in de materie opgesloten geest, om zijn
vereniging met de Hogergeplaatste te verwezenlijken.
Het
eerste beeld - een bruiloft - betekent de vereniging van twee tot één
geestelijk wezen, ook al zijn ze gescheiden in twee lichamen. De bruiloft is
het beeld van de hoge of hoogste tijd, waarin gelijkgezinden elkaar vinden en
verenigd dat volbrengen, wat voor de enkeling niet mogelijk geweest zou zijn.
Voor deze
vereniging of bruiloft, die - zoals gebruikelijk - op aarde met een
bruiloftsmaal gevierd wordt, was iedereen uitgenodigd die waardig geacht werd
voor deelname; de gelijkenis vertelt echter, dat de genodigden weigerden deel
te nemen aan het bruiloftsmaal.
Zie, dit
bruiloftsmaal betekent de hele periode vanaf de schepping van de mens tot aan
de zondvloed. De aarde, pronkend in haar bruiloftskleed, nodigde alle mensen
uit voor een geestelijke vereniging. Als stoffelijk beeld van het vreugdevolle
ontwikkelingsproces van de hele schepping wilde zij de geestelijke wezens, de
mensen tot dit vreugdefeest aantrekken. De mensen echter, die de zinnewereld en
haar geneugten meer aanhingen dan het geestelijke, letten niet op de uitnodigingen
en de oproep om zich naar het hogere te richten, maar zij gaven de voorkeur aan
het lagere. En dus moest, opdat de vereniging van Mijn geestenrijk met de
materie toch zou geschieden, de zondvloed een einde maken aan de hele toen
levende mensheid en juist die mensen treffen, die Ik met alle
voortreffelijke eigenschappen uitgerust had en door alle mogelijke middelen
liet onderrichten en opvoeden.
N a deze
catastrofe ging naar de overgebleven nakomelingen in latere tijden weer een
uitnodiging uit om zich gereed te maken voor het feest van vereniging, en de
toen levende mensheid verlangde, geschrokken van het vroegere gericht, maar ook
door een innerlijk gevoel gedreven, naar een vereniging van het geestelijke,
van het in het lichaam gebondene met de hogere regionen van de geestelijke
wereld. Dit verlangen werd evenwel niet duidelijk ontwikkeld en werd door
verschillende mensen verschillend uitgelegd; daarom kwamen, zoals de gelijkenis
zegt, goeden en slechten naar deze bruiloftstafel.
Zo,
vervolgt de gelijkenis, bevond zich onder deze genodigden ook een mens, die
geen bruiloftskleed droeg en daarom in de buitenste duisternis geworpen werd.
Dit wil zoveel zeggen als: Allen die op zijn minst een drang naar geestelijke
verbetering ondervonden, verkeerden in de zoete hoop hun wensen, hun ideeën
vervuld te zien. Zij waren allen vol vreugdevolle hoop, dat wil zeggen een
ieder trok - figuurlijk gesproken - het beste wat hij had, als bruiloftskleed
aan. Zo droegen de goeden hun innerlijke liefde, hun innerlijke ware streven om
steeds zuiverder en beter te worden openlijk ten toon, ja zelfs de minder
goeden en zelfs de slechten tooiden zich naar buiten toe met het kenteken van
de vromen, omdat zij zich toch beter wilden doen voorkomen dan dat zij
werkelijk waren.
Alleen
een enkeling, zoals de gelijkenis zegt, bekommerde zich noch om het zijn, noch
om de schijn. Hij wilde zich vertonen zoals hij was, maar wilde ook aan deze
vereniging deelnemen, vooropgezet, dat zij overeen zou komen met zijn
opvattingen. En deze enkeling, die Mij, de Koning, zo brutaal het hoofd wou
bieden, is niemand anders dan de door Mij sinds lang verstoten geest Lucifer of
satan, die als gepersonifieerd kwaad principe de tegenpool van Mijn eigen Ik
uitmaakt. Nu, deze kwade, met opzet meest kwade geest werd in de buitenste
duisternis gestoten, waarin gejammer en tandengeknars is, of - met andere
woorden gezegd - waarin hij, overgelaten aan de duisternis van zijn eigen
gemoed, zo lang mag wachten, totdat een in hemzelf opkomende verbetering zijn
terugkeer mogelijk maakt.
Wat nu de
satan als persoon is, dat vertegenwoordigt op uw aarde dat soort mensen, dat
goed op de hoogte is van het goede en het edele, doch wetens en willens het
slechte liefheeft en uitvoert. Met de aanduiding "goeden en slechten",
die aan de bruiloftstafel zaten zijn al diegenen bedoeld die zondigen, omdat
zij te zwak zijn, maar, deels zwichtend onder hun eigen zwakheden, ten minste
de drang tot verbeteren niet verloren hebben en die niet verachten noch met
voeten treden. De slechtsten, onverbeterlijken en de meest achtergeblevenen in
de schepping zijn die geesten en zielen, die het goede wel kennen, maar het uit
haat er tegen niet uitvoeren en waar mogelijk anderen tot afval van het goede
willen verleiden. Dit pogen is van duivelse aard, omdat de door Mij in alle
geesten en wezens ingelegde drang der liefde zich toegewend heeft naar het
slechte in plaats van naar het goede.
Dat de
Farizeeën zich aangesproken voelden door het beeld van de mens zonder
bruiloftskleed, was wat hen met woede vervulde. Zij merkten dat zij door eigen
schuld van alle toekomstige genietingen in het geestesrijk uitgesloten zouden
zijn, zolang geen vrijwillige ommekeer hen waardig maakte om Mij te naderen.
Daarom luidt het slotwoord van de gelijkenis: "Velen zijn geroepen, maar
weinigen uitverkoren!" Dit wil zoveel zeggen als: Voor alle geesten van
Mijn schepping waren en zijn de poorten van Mijn grote geestesrijk open, maar
slechts weinigen zal het lukken om in die ruimten binnen te dringen waar eeuwige
vrede, rust en zaligheid heersen. Het zal niet eerder mogelijk zijn, dan tot
zij al het wereldlijke en zinnelijke uit hun hart verdreven hebben. Alleen dan
zijn zij als uitverkorenen geschikt voor deelname aan Mijn rijk; alleen dan kan
hun geestelijke oog wanneer daaruit een gelijksoortige hemelse straal schijnt
die slechts in de weerschijn van de grote geestelijke lichthemel zijn
bevrediging, zijn volledige verzadiging kan en moet vinden - de glans van Mijn
liefde en lichthemel verdragen.
Hier hebt
u de geestelijke betekenis van deze gelijkenis, die, omdat zij door Mij gegeven
is, van die tijd af tot op de huidige dag haar betekenis bewaard heeft.
Sedert
die tijd zond Ik Mijn knechten uit om allen voor het bruiloftsmaal in Mijn
woning uit te nodigen; maar vaak keerden zij onverrichterzake weer terug. De
ene eeuw na de andere rolt in de diepten van de afgrond van het verleden, en Ik
hield niet op met uitnodigen. Er kwamen wel genodigden; maar gek genoeg
verwachtten zij van Mij en Mijn rijk, wat Ik van hen verlangde. Zij keerden het
geestesrijk de rug toe en verkozen de lange weg boven de kortere en moeilijker
weg.
Nog
altijd houd Ik niet op met boden uit te zenden, die Mijn wil verkondigen en de
mensen duidelijk moeten maken wat het eigenlijke doel van hun bestaan is en dat
zij ondanks al hun tegenstribbelingen binnen een korte of lange tijd toch daar
moeten aankomen, waar Ik hen hebben wil. Velen stoppen hun oren toe om de stem
van de liefde en vrede niet te horen; zij zijn voor lange tijd verloren. Met verdriet
zie Ik hoe de grote massa Mij meer en meer de rug toe begint te keren en in
plaats van Mij te volgen, datgene volgt waarvan ze weten dat het slecht is.
Zoals Ik
eens, omdat Mijn uitnodigingen tevergeefs waren, door de zondvloed de verloren
mensheid moest redden, zo zal Ik ook nu gedwongen zijn om terwille van de
goeden en om het doel van de mensheid niet uit het oog te verliezen, een
soortgelijke catastrofe over de mensen te laten komen. Alleen zal het materiële
water van die tijd vervangen worden door het geestelijke water van Mijn
lichtwaarheid. En zoals de mensen zich destijds voor het stijgen van de
materiële vloed trachtten te redden, zo zal Ik ze nu met licht overgieten en
zal betere geesten opwekken, zodat zij het verspreiden: en wanneer dan overal
licht zal zijn, rest de duisterlingen niets anders dan te vluchten voor deze
glans en zich te verbergen in de buitenste duisternis van hun eigen zwakheden.
Zo zal
zich geestelijk voltrekken wat Ik figuurlijk tegen de Farizeeën zei. Ook nu
zullen sommigen zich vertoornen over dit geweldige licht, omdat het hun lang in
de duisternis gehouden bouwwerk verlichten zal. Maar het moet licht worden, -
al stribbelt satan nog zo tegen; want Mijn rijk is een rijk van licht! Ofwel in
de eeuwige duisternis van de eigen ziel, die gelijk is aan de dichtste materie,
een lang reinigingsproces voor zich zien, ofwel met opoffering en
krachtsinspanning, met lijden en strijd de kortere weg van de erkenning gaan:
Dat is het lot van de geesten en van de door Mij geschapen wezens, alsook van
de hele mensheid.
Zij zijn
allen als geesten genodigd; doch wee degene, die zonder bruiloftskleed in het
rijk van het licht wil binnendringen! Het zou hem vergaan als diegene, waarvan
deze gelijkenis vertelt: hij zou uitgestoten worden in de duisternis, totdat
het vanzelf in zijn innerlijk begint te schemeren! Zoals Ik in de tijd van Mijn
zichtbaar gaan over uw aarde door Mijn woorden alle duistere hoeken van het
menselijk hart wilde verlichten, evenzo moeten ook bij Mijn naderende komst
alle harten licht hebben of toch minstens ontvankelijk gemaakt zijn voor het
licht, opdat het bruiloftsfeest gevierd kan worden. Dan zal Ik als Koning en
Vader voor de zoon, Mijn geesten, het bruiloftsmaal bereiden, en wij zullen één
van hart en één van zin het jubelfeest van de grootste geestelijke vereniging
vieren, waarvoor Ik destijds het grootste voorbeeld van deemoed en liefde voor
u allen heb gegeven. Amen.
46
De 19e zondag na Trinitatis
De genezing van de zoon van de hoveling
Joh. 4,
47-53: En er was te Kafarnaüm een hoveling, wiens zoon ziek was. Toen deze
hoorde, dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging hij tot Hem en
verzocht Hem te komen en zijn zoon te genezen; want deze lag op sterven. Jezus
zeide dan tot hem: Indien gijlieden geen tekenen en wonderen ziet, zult gij
niet geloven. De hoveling zeide tot Hem: Heer, kom af, eer mijn kind sterft.
Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon
leeft! De
man geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging heen. En reeds terwijl
hij afdaalde, kwamen zijn slaven hem tegemoet en zeiden, dat zijn kind leefde.
Hij vroeg hun naar het uur, waarop de beterschap was ingetreden; zij zeiden tot
hem: Gisteren op het zevende uur werd hij vrij van koorts. De vader dan
bemerkte, dat het dat uur was, waarop Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft,
en hij werd zelf gelovig en zijn gehele huis.
(27 april
1872)
Dit
hoofdstuk vermeldt een daad, waarbij Ik een stervend kind alleen door het woord
zijn gezondheid teruggaf. Het bewijst u, hoe machtig het woord is en hoe het,
begeleid door een standvastige wil, dingen kan bewerken, die voor de gewone man
onmogelijk schijnen.
Ook deze
hoveling ervoer hetzelfde, toen hij op de terugweg reeds van de hem tegemoet
snellende knechten vernam, dat zijn kind het leven terugkreeg op hetzelfde
moment, waarop Ik het veelbetekenende woord had uitgesproken.
Bij deze
daad had Ik drieërlei bedoelingen. Ik wilde Mijn discipelen en Mijn volgelingen
laten zien, dat de hoveling ten eerste een man uit de hogere stand en ten
tweede daarbij ook nog een heiden was, en ten derde zou zijn beproeving als
standvastig gelovige alle aanwezigen de ogen openen voor datgene, wat bij hen
nog het meest ontbrak.
Reeds op
een andere plaats zei Ik tegen de Joden, dat alles van hen afgenomen en aan de
heidenen geschonken zal worden, omdat juist zij, de in eerste instantie
uitverkorenen, zo koppig waren om Mij en Mijn zending niet te erkennen; - dat
deze zegen hen ontnomen en aan de heidenen gegeven zou worden was, omdat bij
dezen Mijn leer een betere akker zou vinden.
Daarbij
wilde Ik hen laten zien, dat niet alleen het onontwikkelde volk uit de laagste
klasse tot Mij kwam, maar ook mensen uit de hogere standen, die
wetenschappelijk onderlegd waren en zich niet schaamden om naar Mij toe te
snellen en Mij door woord en daad om hulp te smeken.
Hier was
het weliswaar niet alleen de overtuiging van Mijn macht, maar veel meer de
liefde voor zijn kind, die deze Romein tot Mij dreef; want pas na de genezing
volgde de overtuiging op de voet. Daarom zei Ik ook tegen hem: "Indien gij
geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet!" Ik zei dat, omdat Ik wel
wist, dat deze man na de genezing van zijn kind niet anders kon dan te geloven.
Het feit stond toch tastbaar voor hem, namelijk: in plaats van zijn dode, zijn
genezen kind.
Het
allerbelangrijkste was echter de derde bedoeling. Ik wilde Mijn discipelen en
de overige vereerders van Mijn woord door middel van voorbeelden laten zien,
dat voor alle daden als hoofdfactor van de zijde van de vragenden het
vertrouwen op Mij nodig is, hetgeen juist meestal bij hen ontbrak. Daarom was
dit voorval geschikt om hen te tonen dat men nooit bedrogen uitkomt, wanneer
men Mijn woord absoluut gelooft en daarop vertrouwt.
De
hoveling ging van Mij weg en had een grote afstand af te leggen om thuis te
komen; maar hij verliet Mij met het vaste vertrouwen, dat zijn zoon zou leven,
omdat Ik tegen hem zei: "Uw zoon leeft!" Juist dit vertrouwen op Mijn
woord en dit standvastig geloven, dat mogelijk is en steeds aanwezig zou moeten
zijn, wilde Ik door een daad aan Mijn discipelen en toehoorders laten zien.
Zo was
deze daad vruchtbrengend voor Mijn omgeving; want Ik liet niet na om deze drie
argumenten en Mijn daarmee verbonden bedoelingen uiteen te zetten.
Twijfelaars
waren daar ook; ja zelfs deze hoveling was een twijfelaar, ondanks zijn geloof
in Mij. Hij ondervroeg zijn knechten, wanneer deze verandering in de
ziektetoestand van zijn zoon plaatsgevonden had. En pas toen hij hoorde, dat het op hetzelfde
ogenblik was, als Ik het hem gezegd had, pas toen was hij vast overtuigd van
Mijn goddelijkheid en hij, evenals zijn hele huis geloofde in Mij en Mijn
zending.
Zie nu,
hoe dit voorbeeld - als een schakel in de grote ketting waarmee Ik Mijn leer op
aarde wilde bevestigen en blijvend verankeren - u laat zien, dat een gelukkige
afloop alleen dan kan worden verkregen, wanneer de smekende een vast vertrouwen
heeft. Ook nu wil Ik u in herinnering brengen, dat zonder een vast vertrouwen
op Mij en zonder vertrouwen in Mijn beloften, die Ik u dikwijls geef, geen
bevredigend resultaat kan worden verwacht. Zoals bij een lichamelijke genezing
niet alleen de arts de gezondheidsbrenger is, maar het vertrouwen in hem en de
vaste overtuiging van de werkzaamheid van de middelen, die hij aanwendt een
hoofdfactor, ja vaak dé hoofdfactor zijn, die de genezing kan brengen, evenzo
is bij ieder verzoek aan Mij - om geestelijke en ook wereldlijke dingen - het
vertrouwen in of het zich toevertrouwen aan Mij de machtigste hefboom, die de
vervulling kan bespoedigen en verwerkelijken. Dit vaste vertrouwen bindt Mij
meteen om dat te
verlenen,
wat Mijn kind aan Mij als zijn Vader vraagt; waar anders zou de Vaderliefde
zich kunnen tonen, dan juist in het inwilligen? In de weigering zeker niet!
Reeds
eerder heb Ik het met u gehad over "vertrouwen", niet lang geleden
nog over "geloven", en nu zal deze uiteenzetting over beiden gaan -
echter in een andere zin. Het vertrouwen moet hier als het toevertrouwen aan
Mij worden verklaard en het geloof niet als de machtige hefboom om zelf daden
te volbrengen, maar als vaste overtuiging van het gewicht van Mijn woorden en
Mijn beloften.
De
hoofdman in het evangelie had dit toevertrouwen en de vaste overtuiging, dat
Mijn woorden niet konden bedriegen, vandaar dat hij Mij getroost verliet en
naar huis ging. Hij was ervan overtuigd dat hij zijn kind gezond zou
weervinden.
Begrijpt
u, wat dat voor een geloof is, dat in de borst van een vader zo machtig kan
werken, dat hij afziet van Mijn persoonlijke komst in zijn huis en alleen Mijn
woorden, Mijn verzekering gelooft, als het gaat om het leven van zijn enig
kind?
Waar hebt
u dit vertrouwen reeds getoond, u, die Ik met zoveel genadewoorden overstelpt
heb en zo vaak door de daad heb laten zien, hoe Ik steeds met u ben? - Leg de
hand op uw hart en beken open en eerlijk, dat u in geloof en vertrouwen nog ver
achter blijft bij de man in het evangelie.
U bent
bij de minste tegenspoed, die u treft, moedeloos. U snelt meteen naar Mijn
schrijfknecht en verlangt directe woorden van Mij, daar u nog doof bent voor
Mijn stem, die u in uw hart zo vaak troostend wil toespreken. Zo bent u, die u
zelf nog wel tot de uitverkorenen wilt rekenen!
Ik wil u
door dit voorbeeld weer tot de juiste maat van eigenwaardering terug brengen,
opdat u erkent wat u ontbreekt en hoe ver u nog van het eigenlijke doel van
wedergeborene verwijderd bent.
Wanneer u
als bevoorrechten zo bent, wat moet Ik dan van diegenen verwachten, bij wie het
aan deze genadewoorden ontbreekt, die in de stroom van de wereldchaos heen en
weer geslingerd worden en ondanks alle vermaningen en lijden, dat Ik over hen
laat losbarsten, niet tot bezinning kunnen komen?
Hier in
deze uiteenzetting wil Ik u tonen waarde grens van het vragen aan Mij moet
liggen, opdat u niet bij iedere gelegenheid komt vragen en van Mij een antwoord
wilt hebben.
Iedere
vraag van u aan Mij is een gebrek aan toevertrouwen, gebrek aan vertrouwen,
gebrek aan geloof, gebrek aan het eigenlijke begrijpen van Mijn woorden en
gebrek aan besef wat het eigenlijk wil zeggen, Mij iets te willen vragen. Had u
een juist begrip van Mijn grootte en Mijn heiligheid, dan zou u ook de waarheid
van Mijn woorden vaststellen, die Ik u in de evangeliën gegeven heb in antwoord
op uw vaak eenvoudige vragen. Ik had als doel om u alle geheimen van Mijn
natuur, van uw hart, Mijn menswording en Mijn toekomstige wederkomst duidelijk
te maken.
Alleen, u
bent nog lang niet tot het inzicht gekomen, wat een Schepper en Heer van het
universum is, daarom vraagt u vaak teveel, waarop Ik natuurlijk niet als Heer,
maar als een liefhebbende Vader geduldig
antwoord.
Maar het zou u beter staan om er wat dieper over na te denken waartoe de vele
woorden dienen, die Ik u tot nu toe door Mijn schrijver gegeven heb. U moet ze
niet alleen lezen, overschrijven en in boeken laten inbinden, neen, u moet er
naar streven om ze u eigen te maken, U moet door hen Mijn hele materiële
schepping steeds meer leren begrijpen, evenals de eigenlijke waarde van de
aardse goederen en uw zending en positie in het heelal. U moet in het kleinste
atoom en zonnestofje, dat in de lucht rondzweeft, tot aan de grootste, meest
ver verwijderde ster, die als een centraalzon u zijn licht vanaf miljoenen en
miljoenen mijlen toe straalt, overal uw Vader herkennen, die ofschoon groot,
zich in het kleinste en in het geringste juist het machtigste vertoont.
Uit deze
overdenkingen moet u het bewijs putten, dat Zijn woorden net zo waar en
werkzaam zijn als de taal van Zijn schepping, en hoe groot, onmetelijk, goed en
liefdevol Hij is. Aan Zijn toezeggingen en beloften moet het grootste geloof
gehecht worden, omdat het geen woorden van een eindig, maar wel van een
oneindig hoogst Wezen zijn, dat is neergedaald in een nietige mensengestalte om
u het bewijs van de grootste deemoed en de grootste zelfverloochening te geven.
Leer van
de hoofdman in het evangelie, wat het wil zeggen om vertrouwen in Mijn woord te
hebben! Hij stelde bij het grootste verdriet, het verlies van zijn kind, Mijn
woorden hoger dan deze pijn, wierp zich vol vertrouwen in Mijn armen en werd in
zijn verwachtingen niet bedrogen.
Deze u in
het evangelie van Johannes meegedeelde daad nam Ik als onderwerp ter belering,
niet om de hele toekomstige mensheid, maar om Mijn uitverkorenen een maatstaf
te geven, hoe zij al Mijn woorden moeten opvatten en daarop moeten vertrouwen;
want alleen dan, wanneer ze in dit vertrouwen een standvastig en waar
toevertrouwen aan Mij zullen hebben, kunnen zij ook hopen iets dergelijks bij
anderen op te wekken. Anders zijn zij gelijk aan de meeste priesters van uw
tijd, die iets verkondigen wat zij zelf niet geloven. Zo kan Mijn rijk op aarde
niet gevestigd, zelfs niet eens opgericht worden.
Allereerst
moet u en alle latere uitverkorenen, zoals eens Mijn discipelen, met het goede
voorbeeld voorgaan, wanneer u wilt dat iemand u zal volgen!
Neem dus
deze hoveling als voorbeeld! Word sterker in vertrouwen en geloven en u zult
rust en vrede hebben en beide overal kunnen verspreiden! Amen.
47
De 20e zondag na Trinitatis
De gelijkenis van de ontrouwe knecht
Matth.
18, 23-35: Daarom is het Koninkrijk der hemelen te vergelijken met een koning,
die afrekening wilde houden met zijn slaven. Toen hij begon te rekenen, werd een
voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was. Omdat hij niet bij
machte was te betalen, beval zijn heer hem te verkopen, met zijn vrouwen
kinderen en al wat hij bezat, opdat er betaald kon worden. De slaaf wierp zich
neder als smekeling en zeide: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. De
heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en liet hem vrij en schold hem de
schuld kwijt. Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die
hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide:
Betaal wat gij schuldig zijt. De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad
hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. Doch hij wilde
niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde zou
betaald hebben. Toen nu zijn medeslaven zagen, wat er gebeurd was, werden zij
zeer verdrietig en gingen hun heer al wat er gebeurd was, mededelen. Toen
ontbood zijn heer hem en zeide tot hem: Slechte slaaf, al die schuld heb Ik u
kwijtgescholden, daar gij het mij dringend hadt gevraagd. Hadt ook gij geen
medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u?
En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij
hem al het verschuldigde zou betaald hebben. Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u
doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft.
(28 april
1872)
Reeds
vaker heb Ik u gezegd, dat Ik Mijn discipelen en Mijn andere aanhangers alles
in details moest uitleggen, wat in Mijn twee liefdegeboden is gezegd en in de
tien geboden van Mozes nog duidelijker is uitgelegd. Alleen, daar Ik met mensen
te doen had, die graag uitgebreide geboden wilden hebben, opdat zij precies
wisten hoe zij zich in verschillende gevallen moesten gedragen, was Ik vanwege
deze neiging gedwongen alles te verduidelijken en hun bij iedere gelegenheid
de geboden door nadere uitleggingen of door gelijkenissen zo weer te geven, dat
zij voor ieder voorkomend geval in het leven een houvast boden.
Zo vindt
u in dit hoofdstuk vanaf het begin tot aan het eind gedragsregels, deels
duidelijk, deels in beelden en gelijkenissen uitgedrukt, om Mijn discipelen en
de toekomstige aanhangers van Mijn leer niet in twijfel te laten, hoe zij zich
in alle voorkomende gevallen zouden hebben te gedragen en hoe zij ook anderen
daarover met veel succes kunnen onderwijzen.
Mijn
discipelen waren nog als onmondige kinderen, die aanvankelijk de hoge
betekenis van Mij en Mijn rijk niet konden vatten, zoals later na het ontvangen
van Mijn Geest. Dus vindt u vaak vragen, zo onschuldig en eenvoudig, dat het
verbazingwekkend is. Hoe konden Mijn discipelen, die steeds onder de invloed
stonden van Mijn aanwezigheid, van Mijn woorden en daden, nog vragen:
"Wie is de grootste in de hemel?" Wanneer nu Mijn discipelen nog
zulke vragen konden stellen, dan kunt u zich indenken, hoe dan de andere,
minder ingewijden dachten. Vandaar is ook het antwoord, dat Ik hen daarop gaf
eenvoudig, evenals de volgende in de andere verzen.
Ik
vergeleek de eenvoud van het kind met het engelengemoed van de dichtst naast
Mij staande wezens. Zoals Mijn engelen zich niet gekrenkt moeten voelen, zo
moeten ook de gemoederen die rijk zijn aan kinderlijke eenvoud niet vertoornd
worden, omdat in hen geen valsheid is en kinderen in het algemeen met het
volste vertrouwen een ieder tegemoet gaan, die naar hen toekomt. Daarom is het
de grootste zonde om deze eenvoud met valsheid, hoon, spot en haat te
bejegenen. Daarop slaan de andere verzen, waarin figuurlijk gezegd wordt dat,
wanneer een hartstocht de ziel van een mens beheerst, het beter is deze
proberen te overwinnen, dan dat de hele ziel door deze ene hartstocht verloren
gaat.
Deze
voorbeelden en gelijkenissen zijn in beeldende taal van die tijd gegeven, zoals
ook heden ten dage in het Oosten de beeldspraak nog zeer gebruikelijk is.
Nadat Ik
Mijn discipelen had voorgehouden dat het beter is om een deel van het
"ik" op te offeren dan de hele zielemens, wees Ik hen in de daarop
volgende verzen op de vreugde, die Ik als Schepper heb, wanneer niets verloren
gaat van hetgeen Ik in de wereld heb uitgezet, maar dat alles eens gereinigd en
vergeestelijkt naar Mij terugkeert. Dat is in de gelijkenis van de herder en
het verloren schaap voldoende uitgedrukt.
Om de
verlorenen te winnen, gaf Ik - zoals de verdere verzen berichten - Mijn
discipelen de middelen aan hoe ze de verdwaalden en zij die verkeerd handelden
konden beteren, zonder hun eigenliefde teveel aan te tasten. Ik gaf hun
adviezen, wat met verstokte zondaars of minder hardnekkigen is te doen. Ik gaf
hun verder de verzekering, dat wanneer twee zich verenigd hebben, in hun
opvattingen één geworden zijn en Mij om Mijn zegen vragen, Ik hen deze niet zal
weigeren. Ik zei hun, dat waar twee in Mijn naam vergaderd zijn, Ik als derde,
als verbindende - en vredesgeest midden onder hen zal zijn. Ik hield hen voor,
dat de fouten van een berouwvolle broeder niet slechts éénmaal, maar oneindig
veel keren vergeven moeten worden, om mogelijk te maken dat hij zich betert. Ik
zei hun ook: wanneer zij, toegerust met de deugd van verdraagzaamheid, een
broeder zijn fouten vergeven, dan zouden deze hem ook door Mij vergeven en
vergeten worden.
Ik bracht
hun de gelijkenis van de ontrouwe knecht voor ogen. Met deze gelijkenis wilde
Ik zeggen, wat Ik hen reeds leerde in het gebed dat Ik hun had achtergelaten,
waarin staat: "Vergeef ons onze schuld, gelijk ook wij vergeven aan onze
schuldenaren!", - dus dat zij in hardnekkige gevallen niet het geduld
verliezen; niet verdoemen, waar zij moeten vergeven en niet vervloeken, waar
zij moeten zegenen.
Ik hield
hun daarom het voorbeeld van de ontrouwe knecht in zo'n scherp licht voor,
opdat zij geen reden zouden vinden om hard te zijn - ook niet in een paar
woorden -, zij het uit overdreven ijver, zij het uit werkelijke verkeerde
beoordeling en intolerantie tegenover de menselijke fouten. Zo leerde Ik hun
Mijn lankmoedigheid en grenzeloze geduld begrijpen en zo bewees Ik hun, waarom
Ik Mijn zon laat opgaan over goeden en slechten, omdat Mijn "Ik"
juist alleen liefde is en liefde niet straffen, maar alleen verbeteren wil.
In dit
hoofdstuk vindt u het hele menselijke leven geschilderd, hoe het zou moeten
zijn: hoe de mens, alleen door liefde geleid, allereerst als een kind
vertrouwensvol zijn blik op Mij moet richten, alles zonder valsheid en zonder
bijgedachten moet doen en geen ander doel voor ogen moet hebben, dan alleen
Mij, zijn Vader, welgevallig te zijn om zo de naam "Mijn kind"
waardig te worden. Verder wordt aangetoond, hoe de mens met kinderlijke eenvoud
steeds weer liefde moet oproepen en dat het slecht zou zijn om zo iemand die in
alle eenvoud en vertrouwen tot ons komt, het goede dat hij wil met kwaad te
vergelden. Er wordt getoond hoe de mens de naastenliefde moet verstaan en
uiterst teder en zachtzinnig moet proberen zijn broeder op zijn fouten opmerkzaam
te maken, hoe hij alleen in de meest erge gevallen naar strenge middelen moet
grijpen, en telkens moet vergeven, vergeten en zelfs ten slotte kwaad met goed
moet vergelden.
In dit
hoofdstuk ligt de hele geestelijke opdracht van de mens, hoe hij zichzelf moet
opvoeden tot het kind, zoals Ik het wens, en hoe hij op zijn tijdgenoten moet
inwerken om ook hen in Mijn armen te leiden, om vervolgens zodanig in het
hiernamaals te staan, als Ik bij het scheppen van de eerste mens gewild heb,
namelijk als Mijn waardig evenbeeld.
Zo moet u
Mijn evangelie lezen en opvatten, dan zal het genadelicht u verlichten en zult
u in de gelijkenissen niet de harde bast van de levensboom herkennen, maar de
achter haar verborgen kern van goddelijke waarheid. Om dit, wat voor de
profane ogen verborgen is, te kunnen en te begrijpen, daartoe behoren
geestelijke ogen en een diep begrip.
Zo wordt
de Bijbel een rijke vindplaats en een lichtbron voor alle menselijke
betrekkingen en de verstandige lezer zal vinden, dat reeds sinds meer dan
duizend jaren de kostbaarste schatten in dit boek bewaard liggen, om de
mensheid tot enige leider te zijn en haar te tonen, hoe Ik er reeds in die tijd
voor gezorgd heb, dat niets verloren zou gaan, van wat gezegd werd voor alle
tijden en eeuwigheden.
Nu,
waarde tijd spoedig nadert, waarin de mensen strenger gevraagd zal worden, of
zij eigenlijk wel weten, waartoe zij op de wereld zijn en of zij ook weten,
waarom Ik op deze aarde kwam, nu is het hoog tijd om de bast van de letter en
woordelijke inhoud van Mijn evangelie weg te nemen en de mensen onder deze
schijnbare harde bast de glanzende stroom van het goddelijk licht te tonen,
opdat zij dat wat zij voor zichzelf en anderen verzuimd hebben, nog in deze
laatste tijd in kunnen halen en zo hun zending kunnen vervullen. Vandaar Mijn
vele ophelderingen en uitleggingen aan u, vandaar deze hele reeks van zondagspredikingen,
opdat niemand kan zeggen dat hij dit of dat niet heeft geweten of begrepen.
Ik ben de
God van licht, liefde en wijsheid. Wanneer Ik eenmaal terugkom, kan geen
duisternis naast Mij bestaan. Het moet daarom licht worden in de harten van
alle mensen. Zij moeten allen leren om lief te hebben en deze liefde, met
wijsheid verbonden, voor hun naasten te gebruiken.
De reden
van Mijn woorden, de oorzaak van Mijn vermaningen en het einddoel van Mijn
streven is om u op deze wijze tot Mijn kinderen te maken en de wereld weer in
een paradijs te veranderen, zoals zij ten tijde van de eerste mensen was,
waarin geen haat, geen toorn, geen spot, maar liefde, vrede en rust alle
schepselen bezielde en de mens, het laatste scheppingswerk van de aarde, alle
goddelijke eigenschappen in zich verenigde.
Zo moet
het worden en daar moet alles naar streven! Streef ernaar u en alle mensen -
uw opdracht zo te vervullen, door zo goed als mogelijk is te worden! Draag er
uit alle macht toe bij om uw medemensen de weg naar hetzelfde doel te wijzen,
dan zijn Mijn woorden aan u niet verspild en u zult, de naam van Mijn kinderen
waardig, ook de Vader in het hiernamaals vinden, die hier reeds met zoveel
liefde en geduld Zijn verdwaalde schapen probeert te redden! Amen.
48
De 21e zondag na Trinitatis
De positie van de Heer tot de overheid
Matth.
22, 15-22: Toen gingen de Farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Hem in een
strikvraag konden vangen. En zij zonden tot Hem hun leerlingen, met de
Herodianen, die zeiden: Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt en de weg
Gods in waarheid leert en dat Gij u aan niemand stoort; want Gij ziet de mensen
niet naar de ogen. Zeg ons dan, wat dunkt U? Is het geoorloofd de keizer
belasting te betalen of niet? Doch Jezus doorzag hun valsheid en zeide: Wat
verzoekt gij Mij, huichelaars? Toont Mij het geldstuk voor de belasting. Zij
brachten Hem een schelling. En Hij zeide tot hen: Wiens beeldenaar en opschrift
is dit? Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer
wat des keizers is, en Gode wat Gods is. Toen zij dit hoorden, verwonderden zij
zich en zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.
(29 april
1872)
Dit 22ste
hoofdstuk is vol van gelijkenissen, die Ik bij de Farizeeën en schriftgeleerden
naar voren bracht, om al hun tegenwerpingen juist te weerleggen.
De
bovenstaande verzen behandelen een van de valstrikken, die de Farizeeën Mij
legden om Mij door een onvoorzichtig antwoord te kunnen overleveren aan de
overheid.
De
Romeinen, als hun heren, bekommerden zich om niets anders dan over hun
heerschappij in het land der Joden; wat echter de godsdienst van de Joden en
hun reformatoren betreft - of het nu profeten of predikers waren, zoals Mijn
voorloper Johannes of zelfs de verwachte Messias, zoals Ik deze
vertegenwoordigde -, dat was hun volkomen om het even, zolang deze vernieuwingen
op kerkelijk gebied bleven en zich niet uitstrekten op politiek terrein.
Vandaar dat het de Farizeeën hoofdzakelijk daar om te doen was een vraag te
vinden, waar Ik bij een eerlijke beantwoording onmogelijk om de politiek heen
kon.
Dus
zonden de Farizeeën hun leerlingen met enige dienaren van Herodes tot Mij met
de dubbelzinnige vraag: "Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen
of niet?"
Dit was
een vraag waarbij zij vermoedden, dat Ik hun als antwoord zou geven dat het
offer aan de tempel boven alles gaat en dat de belasting aan de keizer
onterecht is, daar deze last door de macht van het zwaard was opgedrongen. -
Omdat zij door een dergelijk antwoord de meest treffende bewijzen in de hand
zouden hebben, dat Ik het volk met verkeerde uitleg verleidde en het
vijandelijk stemde tegenover de regering, meenden zij Mij in conflict te
kunnen brengen met de overheid. Opdat de schijn echter niet op hen zou vallen
en zij ook getuigen zouden hebben in het geval Ik Mijn antwoord zou ontkennen,
zonden zij dienaren van Herodes mee, die Mijn door hen verwachte uitspraken
moesten bevestigen.
Ik moet
toegeven, de vraag was netelig. Daar de Romeinen niet de rechtmatige heren
waren, maar slechts de door omstandigheden opgedrongen bezitters van dit land,
vermoedden de Farizeeën, dat Ik als geboren Jood de vreemde heerschappij zou
verachten en tegen deze op zou komen. Ik echter, die harten en nieren van de
mensen doorgrond en goed wist wat de Farizeeën wilden, antwoordde hun met
weinig woorden zo, dat een verdere vraag hunnerzijds onmogelijk werd. Want in
het antwoord: "Geef de keizer, wat des keizers is, en Gode wat Gods
is!" lag reeds de volledige uitleg, die alleen Ik als Diegene, die Ik was,
kon geven - wat nu juist niet het antwoord was dat zij verwachtten.
Daar Ik
hun op de Mij aangereikte munt de afbeelding van de keizer en zijn opschrift
had getoond, kon Ik niets anders zeggen dan: "Deze afbeelding op de ene
kant van de munt toont u, wiens onderdaan u bent; en wanneer u de bedoeling van
de afbeelding niet wilt begrijpen, dan bewijst het opschrift op de andere kant
het u nog beter. Deze munt is een pasmunt, waarmee u handel en wandel kunt
bedrijven en daarmee uw wereldlijke behoeften kunt bevredigen; het geestelijke
echter is verheven boven alle munten - zij mogen van goud of van ander metaal
zijn -, het geestelijke heeft een andere oorsprong, een andere basis en een
ander doel!" Daarmee maakte Ik streng onderscheid tussen de plichtmatige
belasting ten opzichte van de wereldlijke macht tegenover die van de geestelijke
overheid.
Mijn aan
hen gericht antwoord moest hun zeggen: "Met de belasting aan de keizer
koopt u uw wereldlijke ordening, rust en zekerheid; met de geestelijke offers
echter verschaft u zich ordening in uw innerlijk, de rust van een zuiver geweten
en de zekerheid in het handelen, zodat u weet, wat en waarom u iets doet. Zo
verkrijgt u op beide wegen hetzelfde doel, hier in het geestelijke en daar in
het wereldlijke. Beide moeten bestaan; want zonder hen is geen samenleven van
groepen mensen mogelijk, en zonder hen is niet duidelijk uitgesproken, wat
eigenlijk het belangrijkste is: de schatten van de wereld of de schatten van de
geest.
Wat Ik
tegen de Farizeeën zei, dat heeft ook voor alle latere tijden zijn waarde
behouden en zal ze nog verder hebben, zolang de mensen in steden en dorpen
samenleven, en zolang nog religie en geloof in een hoogste wezen in hun harten
leven. Zo goed als een heerser als wereldlijk hoofd nodig is, evenzo goed is
ook een God nodig, die het hele universum bijeenhoudt. Beiden zijn
ordestichters, ordehandhavers en daarom ook de enige wetgevers. De wereldlijke
heersers mogen heten zoals zij willen, telkens zal de uitvoerende macht slechts
aan één enkeling overgedragen worden; evenzo kan er ook in geestelijk opzicht
slechts één regent zijn en geen meerdere goden.
Dat er
altijd mensen geweest zijn, die als heerser hun macht misbruikten en anderen
die geen macht boven zich wilden erkennen, is even natuurlijk, als dat er
mensen en volken geweest zijn, die niet genoeg hadden aan één God, en zich een
heel leger goden en godinnen schiepen om hun wereldlijke hartstochten aangenaam
te kunnen uitleven, - waarbij uiteraard ook elke daad door een goddelijk
besluit gesanctioneerd was. Evenzo waren en zijn er nog mensen, die helemaal geen
heerser, helemaal geen God willen hebben, dan slechts hun eigen ik.
En toch -
de mensen mogen doen en laten wat zij willen, de belasting moeten zij overal
betalen! Zij moeten aan de wereldlijke heerser een deel van hun verworvenheden,
en aan de geestelijke Heerser, namelijk God, alle wereldlijke hartstochten
offeren, willen zij bij de eerstgenoemde in een goed aanzien staan en bij de
laatstgenoemde het doel bereiken, dat Hij voor hen gesteld heeft.
Overal
dreigt straf bij het niet betalen - hier wereldlijke, daar geestelijke - en dus
had Ik wel gelijk, toen Ik de Farizeeën zei: "Geef de keizer, wat des
keizers is, en Gode wat Gods is!"; dat wil zeggen: "Vervul uw sociale
plichten even zo goed als de geestelijke! Ken uw positie als mens ten opzichte
van uw naasten en ten opzichte van de wereldlijke heerser! Vergeet daarbij
echter uw verplichtingen niet, die u tegenover Diegene hebt, die u in de wereld
plaatste en u talenten of ponden gaf, waarvan Hij eens tienden of belasting zal
vorderen! Haal beide plichten niet door elkaar en probeer niet om op één weg
beiden tevreden te willen stellen, hetgeen niet mogelijk is; want u kunt u
evenmin van het wereldlijke als van het geestelijke volledig ontdoen!"
Wat voor
u bij deze uitspraak aan de Farizeeën duidelijk wordt is, dat ook u de
belasting aan de wereld niet mag weigeren, zonder echter het geestelijke van uw
wezen daarbij in te boeten, zonder daarbij echter ook geheel geest te willen
zijn, zolang u nog in het lichamelijke omhulsel deze aardbol moet bewonen! Het
is dus nodig om zowel hier in het aardse leven, als ook in het hiernamaals in
het hoogste geestelijke leven de juiste middenweg te kennen, opdat niemand in
het extreme vervalt, waarin hij niemand tot nut kan zijn, maar zichzelf en
anderen slechts schaadt.
Neem
daarom ook u dit aan de Farizeeën gerichte woord in acht, waarvan de diepere
betekenis uw hele aardse en toekomstige leven verlicht, opdat een foute
opvatting geen verkeerde resultaten oplevert! Zoals Ik zei, dat de liefde, als
liefde alleen, slechts verderfelijk voor zowel de liefhebbende als de geliefde
zou zijn, wanneer zij niet door de wijsheid werd geleid en getemperd, evenzo
kan iedere deugd - ook de beste - verderfelijk worden, zo gauw zij boven de
grenzen van het mogelijke uit wil.
Vergeet
nooit om tijdens uw hele aardse leven aan de wereld dat te geven, wat zij
rechtmatig van u mag verlangen!
Geef de
wereld, wat van de wereld is, laat echter de wereldlijke bezigheden de
geestelijke niet overspoelen! Vergeestelijk, wanneer u wilt, alle mogelijke
bezigheden, maar verwereldlijk niet uw heilige, geestelijke eigenschappen, die
langer dan dit korte aardse pelgrimsleven moeten duren! Geef Gode wat van God
is! Beschouw ook de wereldlijke goederen als geschenken van de hemel; vergeet
echter voor de vergankelijke, wereldlijke, aardse goederen de eeuwige,
blijvende niet! Ofschoon wereld en God naar het schijnt twee verschillende
dingen zijn, die verschillende doelen nastreven, toch is het mogelijk om niet
alleen aan beide te voldoen, maar ze ook te verenigen, voorzover ook de wereld
door God als middel geschapen werd om de geestelijke eigenschappen van Zijn
wezens te verhogen en te versterken en zo op deze wijze het grof wereldlijke of
materiële weer naar zijn oorsprong terug te leiden, vanwaar het uitgegaan is.
De
schatting of belasting moet aan de wereld gegeven worden; want zij leidt naar
het geestelijke. Zoals men het licht alleen daarom waardeert, omdat men de
duisternis kent, zo zal men ook het onvergankelijke dan hoger waarderen,
wanneer men het vergankelijke, het wereldlijke kent. De belasting, die u aan
de wereld moet geven, bestaat uit de bestrijding van haar verzoekingen, verder
uit een duidelijk inzicht over de eigenlijke waarde van haar goederen, die
alleen dan goed benut zijn, wanneer zij een geestelijk produkt van liefde
kunnen leveren. Ook de materiële belasting aan de keizer geeft de mens, de
onderdaan de rust om zijn vredige arbeid te verrichten en daardoor voor het
welzijn van zichzelf en zijn familie te kunnen zorgen. Zo zorgt de leider voor
het algemeen en de burger voor zijn eigen welzijn.
Zo is het
aardse leven slechts de basis voor een hoger bouwwerk, dat op de ruwe stenen
van de materiële werkelijkheid begonnen, zal eindigen in de laatste,
geestelijke lichtelementen van een andere, hogere wereld. Om het hogere leven
te bereiken, moet de wereldlijke belasting rijkelijk vloeien, opdat ze veel
goeds en verhevens in het geestelijke mag bewerken. Op deze wijze kan dat wat
van de keizer is, en dat wat van God is, verenigd worden. Dit kan het
geestelijke leven van de afzonderlijke mens alleen maar bevorderen en komt
overeen met de eigenlijke bedoeling, waarom Ik u in de wereld plaatste en met
zoveel verschillende eigenschappen - zowel goede als slechte - uitrustte. Als
de laatste bevochten worden, zullen zij bijdragen tot versterking van de eerste
en zullen u tot Mijn geestelijke evenbeeld vormen.
Schenk
daarom aandacht aan dit woord, dat Ik u in dit evangelie gegeven heb; ook
daarin ligt veel verborgen, waar de verstandige en behoedzame lering uit kan
trekken voor zijn hele leven! Hij zal dan niet het extreme van zichzelf, van
zijn naaste en van de wereld verlangen, maar de juiste middenweg bewandelen,
terwijl hij door het betalen van zijn belasting het zijn naaste gemakkelijker
maakt ook zijn tribuut bij te dragen. Zo zal hij zijn opdracht en Mijn doel
vervullen, om welke reden Ik overigens geesten en materie schiep, waarvan de
laatstgenoemde, het bindmiddel van de eersten, tenslotte zal en moet oplossen
en dat weer verenigen, wat Ik gescheiden in de grote wereldscheppingsruimte
uitgezet heb.
Zo zult
ook u door de middenweg te gaan er toe bijdragen, dat het materiële
vergeestelijkt zal worden, opdat Mijn wederkomst op uw aarde door de
vergeestelijking van u en de mensheid gerechtvaardigd wordt. Dan zal blijken,
wat u de keizer en wat u God gegeven hebt en in hoeverre in dit geven de juiste
maat en het juiste gewicht overheerste. Alleen, wanneer u in staat bent om ook
het geringste van Mijn woorden in de juiste, diepe en geestelijke zin op te
vatten, is een vereniging met Mij en Mijn geestenwereld mogelijk. Ik laat voor
dit doel geen middel achterwege om u te tonen wat van de wereld en van de
keizer is; Ik herinner u er echter ook steeds aan, wat van God of van Mij is,
en hoe beide, hoewel gescheiden, toch verenigd kunnen worden, wanneer met het
juiste begrip ook de juiste uitvoering komt. Amen.
49
De 22e zondag na Trinitatis
De opwekking van de dochter van Jaïrus
Matth. 9,
18-19,23-25: Een overste van de synagoge kwam tot Hem en viel voor Hem neder,
en zeide: Mijn dochter is zo juist gestorven, maar kom en leg uw hand op haar
en zij zal leven. En Jezus stond op en volgde hem met Zijn discipelen. - En
toen Jezus in het huis van de overste kwam en de fluitspelers en het misbaar
van de schare zag, zeide Hij: Gaat heen, want het meisje is niet gestorven,
maar het slaapt. En zij lachten Hem uit. Toen de schare uitgedreven was, ging
Hij binnen en vatte haar hand en het meisje ontwaakte.
(30 april
1872)
Dit hoofdstuk
gaat weer over genezingen, deels door handoplegging, deels door het vaste
geloof van de lijdenden; en onze tekst behandelt zelfs de opwekking van de dode
dochter van een overste, die zoveel geloof in en vertrouwen op Mijn macht had,
dat hij - zoals in het evangelie staat - Mij smeekte om in zijn huis te komen,
opdat zijn dochter door oplegging van Mijn handen weer levend zou worden.
Zie, waar
Mij zoveel vertrouwen wordt getoond, daar kan Ik niet anders dan de vraag van
de smekende inwilligen om allen te laten zien, wat men door een absoluut
vertrouwen in Mij kan verkrijgen. Wanneer een kind zijn vader innig smeekt om
vervulling van zijn wens, dan verhoort hij het zeker. Wat reeds eerder over het
oprechte geloof werd gezegd, heeft ook betrekking op deze dodenopwekking en het
zou overbodig zijn, hetzelfde te herhalen. Deze voorbeelden laten u allen maar
al te duidelijk zien, welke weg de mensen moeten inslaan, om zeker te zijn van
de vervulling van hun wensen - vooropgesteld, dat zij rechtmatig zijn.
Ofschoon
Ik destijds lichamelijk zichtbaar deze handeling verrichtte, zo kan nu
desalniettemin hetzelfde gebeuren; want het lichaam geeft hier niet de
doorslag, maar Mijn geest. Zoals Hij daar onder Mijn discipelen en vereerders
van Mijn woord aanwezig was, zo is Hij ook bij u. Alleen de zichtbaarheid van
Mijn persoon ontbreekt; deze zou u echter, daar u weet wie Ik ben, alleen maar
storen. Bij Mijn discipelen en het volk dat Mij volgde lag het anders, daar zij
in Mij weliswaar een machtig profeet of de door hen verwachte Messias meenden
te zien, maar niet de Heer van de schepping, die alles geschapen heeft.
Wat de
opwekking van de dochter van de overste betreft, deze was het loon voor het
grenzeloze vertrouwen van de vader en tegelijkertijd een wegwijzer en vingerwijzing
voor de opgewekte dochter.
Dit
lichamelijk opwekken van destijds komt overeen met het geestelijk opwekken in
de huidige tijd; want wat in die tijd door Mij geschiedde, bewerkt en door Mij
besproken werd, dat doet zich nu weer voor, alleen in geestelijk opzicht.
Destijds trok Ik van stad tot stad, van dorp tot dorp, predikte, genas en
bewees de mensen weldaden. Ik gaf de half ingedommelden weer een aansporing en
wekte lichamelijke en geestelijke doden op. En ook nu gebeurt al sedert lange
tijd hetzelfde. Overal wek Ik door een onbewuste drang de innerlijke
eigenschappen van de zielen op, wek Ik door een aaneenschakeling van
gebeurtenissen, door ongelukken en lijden van allerlei soort de mensen op,
opdat zij niet helemaal vergeten, dat zij uit meer dan een substantie gevormd
zijn en zij de geest en de ziel niet geheel verloochenen. Overal drijf Ik,
zoals bij de overste, de fluitspelers en klaagzangers het huis uit, die zelfs
een rouwdienst het aanzien van een vrolijk gebeuren willen geven. Het leven en
zijn doel zijn te ernstig, om met zijn perioden en wisselvalligheden om te
gaan als met kinderspeelgoed.
Eer het
ware inzicht komt, moet het in het innerlijke huis stil worden, zodat de ziel
tijd wint om weer in de juiste toestand te komen en zij er langzamerhand op
attent kan worden gemaakt, hoe weinig inhoud en duur er is in het wereldse,
zodat zij aan het geestelijke de voorkeur gaat geven en geen moeite en geen
offer schuwt zich deze toe te eigenen.
Zo wek Ik
menigeen uit zijn geestelijke slaap. Ik leg hem Mijn hand op of raak hem
slechts met een vinger aan, opdat hij niet volledig verloren gaat en in het
materiële zijn geestelijke ondergang vindt; want uit deze nacht is slechts een
langzaam ontwaken mogelijk.
Zoals Ik
tegen de omstanders zei: "Het meisje is niet gestorven, maar het
slaapt!", zo laat Ik ook nu vaak aan de mensen zien, dat velen, naar de
schijn de meest verdorven mensen, slechts in een geestelijke slaap verzonken
zijn en de juiste wekroep nodig hebben om deze lethargie op te heffen om zo van
de langslaper een actieve arbeider in Mijn wijngaard te maken.
Hoevelen
heb Ik reeds opgewekt, die Mij daar nu duizendvoudig voor danken, ofschoon de
manier waarop deze erkenning kwam, niet naar hun smaak was. Maar naargelang de
geestelijke individualiteit waren er vaak opwekkende middelen nodig, die alleen
bij machte waren het einddoel te bevorderen. Ook u, die allen in een gezapige
geestesslaap waren ingewiegd, omdat u uw geloofsopvatting zo gemakkelijk mogelijk
maakte, heb Ik door verschillende middelen gewekt, om de rustende eigenschappen
van de ziel weer in beweging te brengen. Ook onder u legde Ik zo menigeen de
handen op en velen raakte Ik met de vinger aan, al naar gelang de ene een
zachte en de ander een sterkere, invloedrijkere aanraking nodig had, om tot de
erkenning te komen waar hij eigenlijk staat en hoeveel er bij hem nog ontbreekt
om tot het nagestreefde doel te komen of het op zijn minst te erkennen. Omdat
Mijn voor u opgesteld doel niet zo dichtbij is en niet zo gemakkelijk te bereiken,
moest Ik, zoals Ik eens de muzikanten bij sterfgevallen wegstuurde, bij u
allereerst de vanouds aangewende vooroordelen verwijderen, voordat u tot de
kennis van Mijn leer kon komen.
Wat Ik
bij u op zo vele manieren bewerkte, dat gebeurt ook nu nog met hele volkeren.
Ook bij hen verdrijf Ik de jammerende muzikanten, fluitspelers en trommelaars,
die zelfs vanwege graven nog vreugdevolle dagen willen organiseren. Door nood
maak Ik de volkeren nuchter. Ik ruk ze weg uit de waan, dat de wereldse zucht naar
genot het voornaamste zou zijn, wat de mens moet zoeken. Ik leer hun - helaas
door onaangename gebeurtenissen - de vergankelijkheid van wereldse eigenwaan,
wereldse roem en wereldse aardse goederen en bewijs hun daarnaast de eeuwige
duur van geestelijke schatten.
Zo vergaat het de enkeling, de volkeren, de heersers en
zo ook de priesters. Allen laat Ik zien, dat er boven hen nog een Ander staat,
die hen weliswaar laat doen wat zij willen, maar die als enige de draad
van de samenhang van omstandigheden en
gebeurtenissen in de hand houdt en alles - zelfs het slechtste, door mensen
uitgevoerd - nuttig weet te maken, zowel ten gunste van de hele mensheid als
van de enkeling.
Zo gaat
het ontwikkelingsproces weliswaar langzaam vooruit, doch gaat onweerstaanbaar
op zijn doel af. Ik wek alle mensen op, alle volkeren, alle koningen en
priesters. Allen zullen inzien en begrijpen moeten, dat zij voordien geslapen
hebben. Allen zullen echter ook moeten erkennen, dat men niet altijd slapen kan
en dat de slaap alleen dan goed en nuttig is, wanneer hij ertoe dient de
verbruikte krachten weer te herstellen. Waar hij dit echter niet bewerkstelligt
is hij nutteloos, schadelijk en verergert slechts de zaak. Zo is de geestelijke
slaap, waarin velen werden gesust of zichzelf in hebben gewiegd, alleen te
beschouwen als een grote nalatigheid op de weg naar de geestelijke ontwikkeling.
Daarom is dit opwekken nodig, temeer in deze tijd, waarin de oplossing van de
hele vraag naar de geestelijke bestemming van het menselijk geslacht voor de
deur staat en de meeste mensen zich zo in het wereldse, egoïstische doen en
laten hebben ingeleefd, dat door een lichte aanraking met een vinger bijna
niemand meer opgewekt kan worden, maar dat voor de zo diep in het slijk van de
wereld verzonkenen meestal krachtmiddelen gebruikt moeten worden om hen daaruit
te trekken.
De mensen
zijn nu zo ver van hun eigenlijke doel afgedwaald, dat geen menselijke macht
meer in staat is ze uit hun dromen op te wekken en hen van hun jacht naar genot
af te brengen. Nu moet Ik meer dan anders tussenbeide komen, omdat ook de
heersers evenals hun volkeren door dezelfde waan bevangen zijn. Juist daarom
klinkt overal en in verschillende vormen de wekroep, zowel aan enkelingen als
ook aan hele volkeren.
Tot nu
toe is het noch de mensen, noch de volkeren duidelijk wat zij willen. Doch heb
slechts geduld! Laat allereerst de muzikanten verdreven zijn, dan zal de
ernstiger stemming, de bezinning spoedig volgen! De omstandigheden zullen zich
ontrafelen en het onnatuurlijke, onwettige en overdrevene zal plaats moeten
maken voor het reële en het onvergankelijke. Er zal van alle kanten enorm
worden tegengestribbeld, - maar het geneesmiddel moet worden ingenomen en de
kelk vol bitterheid moet tot op de bodem worden geleegd!
Zijn de
mensen eenmaal zo ver van de rechte weg afgedwaald, dan moet natuurlijk ook de
terugweg een langere zijn, - maar er moet worden omgekeerd! Zij moeten tot het
inzicht komen, dat er slechts één God en één geestesrijk is, voor wie al het
andere als voetbank dienen moet, en dat het materiële, al mag het nog zo
vereerd worden, toch geen blijvende inhoud heeft en geen blijvend genot kan
geven.
Duizenden
verdwaalden snellen op de dwaalweg het vroege graf in. Zij gaan onrijp uit deze
wereld en komen nog onrijper aan de andere kant aan. Wat zal er van hen worden?
Hier konden zij niet blijven en daar bevalt het hen ook niet. Oh, u kent niet
de kwellingen van dergelijke zielen, die besluiteloos ronddolen! Het verloren
aardse is voor hen niet meer toegankelijk, en het geestelijke is voor hun
opvattingen en hun wezen niet passend.
Zo gaat
het, wanneer mensen, ja hele volkeren hun geestelijk geluk met voeten treden en
slechts het wereldse aanhangen en tenslotte, nadat zij het wereldlijke verloren
hebben, niet in staat zijn om zich het geestelijke toe te eigenen. Het is hun
eigen schuld. - Dit is de reden van de opwekking Mijnerzijds. Niet voor niets
zei Ik: "Wanneer een oog u ergert, ruk het uit; want het is beter dat u
met één oog in een betere wereld aankomt, dan dat u zich met twee ogen aan de
grootste geestelijke kwelling blootstelt!"
Accepteer
alle gebeurtenissen, hoe en wanneer zij ook mogen komen, als gaven van de
liefde; want Ik weet het beste hoe, wanneer en waarmee Ik verwaarloosde mensen
en verdwaalde volkeren op de rechte weg kan brengen en ze zo nog bijtijds van
het totale verval kan redden!
Men
leerde u over het vagevuur, waarin de zielen van hun slechte hartstochten
gereinigd moeten worden, voordat zij in het paradijs of in de hemel kunnen
worden opgenomen. Ik zeg u: zoals men u het vagevuur beschreef, is het
klinkklare onzin; geestelijk bestaat het echter wel, namelijk in de mensen
zelf. Daar moet al het slechte eerst weggevaagd worden, totdat men zich onder
betere omstandigheden thuis kan voelen; en tot dit wegvagen draag Ik bij door
het zenden van allerlei strijd en lijden. Daardoor wek Ik in de menselijke ziel
de sluimerende goede eigenschappen op, opdat zij zich zal vermannen en overeind komt om het kwade met energie te bestrijden
en alles weg te vagen, wat haar schade kan toebrengen.
Toen Ik
eenmaal zei: "Het meisje is niet dood, zij slaapt slechts!", werd Ik
door de anderen uitgelachen. Evenzo word Ik ook vandaag door zeer weinigen
begrepen wanneer Ik hen wil opwekken, ofschoon het voor hun bestwil is. Streef
er daarom naar om Mijn wenken en vermaningen te verstaan, opdat u het bemerkt,
wanneer Ik u voor uw bestwil alleen maar met de vinger aanraak! Want een
liefhebbende Vader, die het om het welzijn van Zijn kinderen te doen is, kan
alleen op het goede pad brengen, niet straffen. Houd dit reeds in gedachte!
Amen.
50
De 23e zondag na Trinitatis
Het stillen van de storm
Matth. 8,
23-27: En toen Hij in het schip ging, volgden Zijn discipelen Hem. En zie, er
kwam een grote onstuimigheid op de zee, zodat de golven over het schip sloegen;
maar Hij sliep. En zij kwamen en maakten Hem wakker en zeiden: Here, help ons,
wij vergaan! En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij bevreesd, kleingelovigen?
Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en het werd volkomen stil.
En de mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor iemand is deze, dat ook de
winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?
(1 mei
1872)
Dit
evangelie vertelt, hoe Ik eens in een schip stapte en er een storm opstak,
terwijl Ik ingeslapen was. Mijn discipelen wekten Mij, opdat Ik de storm en de
zee tot rust zou willen gebieden.
Deze daad
gebeurde alleen voor de ogen van Mijn discipelen, hoewel ook aan land staande
mensen gadegeslagen hadden, hoe op Mijn bevel de golven gingen liggen en de
storm verstomde. Zo gaf Ik Mijn begeleiders een nieuw bewijs, dat Ik niet
alleen Heer over dood en leven ben, maar ook Heer over de gehele zichtbare
natuur.
Hoewel
deze daad menigeen de ogen had kunnen openen met Wie men te doen had, begrepen
toch weinigen dat Ik meer dan een mens, dat Ik Gods Zoon of God Zelf was. Mijn
discipelen verloren de moed toen de storm in kracht toenam en wekten Mij vol
angst, omdat zij geloofden, dat hun einde nabij was. Zij hadden dit niet hoeven
te denken, daar zij Mij zo rustig zagen slapen. Maar voor hen was het begrip
"Zoon van God" nog niet duidelijk, en daarom ziet u hen bij diverse
gelegenheden moedeloos worden en aan Mijn almacht twijfelen, hoewel zij Mij
slechts enige ogenblikken daarvoor daden zagen verrichten, die geen normaal
mens, maar alleen Hij kan verrichten, die ver boven al het lichamelijk
materiële, de draden van de hele schepping vast in Zijn handen houdt. Door
wonderdaden toonde Ik Mijn discipelen dikwijls Mijn macht, en toch konden ze
zich niet volledig verenigen met de gedachte, dat zij niet met een gewoon mens,
maar met een Godmens te doen hadden. Steeds liet Ik de omstandigheden zich zo
voordoen, dat behalve Mijn leer Mijn daden nog duidelijker zouden getuigen van
Degene, die Mij gezonden had. Zelfs na Mijn dood, toen Ik weer verscheen onder
Mijn discipelen, waren er nog twijfelaars, zoals bijvoorbeeld Thomas er een
was.
Wat
destijds onder Mijn directe, zichtbare invloed zo moeilijk was, is nu, nu Ik of
door speciaal daartoe bestemde schrijvers of door het hart van ieder mens met
hem spreek, nog moeilijker en twijfelachtiger geworden. Nu zullen en moeten
Mijn woorden voldoende zijn, daar de tijd van het noodgedwongen geloof voorbij
is en er geen wonderen meer gedaan, noch toegelaten worden door medewerking van
andere mensen. De meesten, die nu in Mijn woord geloven, zijn niet in het minst
van de onfeilbaarheid daarvan overtuigd. Ook hen vergaat het bij het geringste
gevaar zo als de discipelen, dat wil zeggen ook zij twijfelen aan Mijn
beloften, aan Mijn woorden.
De
situatie, waarbij Ik met Mijn discipelen op een schip verbleef, komt overeen
met het eigen levensschip van ieder mens, waarin Ik als goddelijke vonk
sluimer, totdat ongelukken van allerlei aard de mens ertoe manen om zijn
toevlucht bij Mij te zoeken.
Het
vergaat de meeste mensen als Mijn discipelen. Zolang het hen niet slecht gaat,
komen zij niet tot Mij. Mijn discipelen waanden zich verloren en riepen Mij
aan. De mens probeert in benauwde toestanden, waarin de gebrekkigheid van al
het aardse hem het masker van de naakte werkelijkheid laat zien, in het
binnenste van zijn hart troost en rust te vinden, die hij tevergeefs van de
buitenwereld verwacht. Tot op dat moment sluimerde Ik ook bij deze mens. Hij
beschouwde Mij niet als iets noodzakelijks, dat werkelijk bestaat, maar als
iets wat men zich inbeeldt, dat hem door anderen, bijvoorbeeld door priesters
werd aangepraat, dat ontdaan van alle realiteit slechts daarom aan de mensen
werd onderwezen om de macht van de priesters te vergroten, terwijl het
geestelijke welzijn van de mensen helemaal niet in aanmerking werd genomen.
Wanneer
dan het levensscheepje door wereldlijke stormen geteisterd en rondgeslingerd
wordt, dan komen angst, twijfel en vrees op. Men haalt elke leer weer
tevoorschijn, die de ziel bij de opvoeding werd ingestampt, maar ervaart
huiverend, dat al deze dogma's en fraaie spreuken niet geschikt zijn om de
beangstigde ziel rust en vrede te geven. Dan wendt de mens zich tot de in hem sluimerende
goddelijke Geest. Dan zoekt hij in de tot dan toe buiten beschouwing gelaten
binnenkant van het menselijke leven een steun, opdat hij niet te gronde gaat
onder de druk van de omstandigheden. En wanneer hij deze schat in zijn
binnenste gevonden heeft, wanneer hij heeft begrepen hoe weinig al het
materiële uitmaakt vergeleken bij één enkele gedachtenflits uit dit heiligdom,
dan bedaren de golven. Dan zwijgen de winden van hartstochten en zorgen, en
rust en vrede keren met hem in de buitenwereld terug; want de buitenwereld zelf
was niet troebeler, maar alleen de kijk erop was vertroebeld. Dan zegt de in
het binnenste gewekte goddelijke vonk tot de beangstigde ziel: "Waarom ben
je toch zo kleinmoedig, terwijl je immers zulk een Heer over al het lichamelijke
in je draagt?"
Zie, zo
heeft deze daad op het meer haar geestelijke overeenkomst met het individuele
menselijke leven.
Ook in
het leven van de volkeren is een vonk van goddelijke drijfkracht, die hen op
gezette tijden tot nadenken aanspoort, zodat net als bij ieder afzonderlijk ook
een heel volk zich bewust wordt van zijn opdracht op deze aarde. Want alles wat
zich op deze zichtbare aarde voordoet, is slechts een eenvoudig werk van de
liefde, om het ziele geestelijke in de mens tot zijn recht te doen komen.
Dit
proces doet zich ook voor in het leven van dieren, planten en stenen, maar is
daar alleen zichtbaar voor het geestelijk oog. Het zich gestalte geven, het
zich vormen en het zich weer ontleden van alle materie is geen andere drang dan
die van de gewekte geest, die in de materie gebonden lag te sluimeren. Het
opklimmen van niveau tot niveau, het zich vervolmaken zou niet kunnen
plaatsvinden, wanneer de door uiterlijke omstandigheden gewekte geest zich niet
in het binnenste van de materie zou bevinden.
Zoals destijds het scheepje met Mijn discipelen en Mij de
hele wereld uitmaakte, die op het beweeglijke element, het water,
rondgeslingerd werd, evenzo is ook de door uiterlijke inwerking tevoorschijn
geroepen opwekking van de in de materie liggende geest hetzelfde, dat naar
vooruitgang en naar vervolmaking dringt. Mijn discipelen moesten eveneens door
verschillende gebeurtenissen tot vooruitgang worden gebracht in geloof en
vertrouwen. Zij moesten sterk worden, opdat zij in de toekomstige levensstormen
niet zouden twijfelen, maar vast vertrouwen.
De geest
is in de vaste materie een onbewuste drijfveer, hij openbaart zich bij het dier
als instinct en is bij de mens de hoogst ontwikkelde goddelijke vonk. De mens
zal sterker worden in het bewustzijn, dat hij niet slechts een burger van deze
aarde is, maar ook van het heelal, die staande tussen twee werelden op deze
aarde weliswaar de stoffelijke omkleding heeft, maar daarbij ook het
geestelijke evenbeeld is van het hoogste wezen, de Schepper, die ver boven alle
vergankelijkheid in de oneindigheid vertoeft. Hij wil Zijn nakomelingen
opvoeden tot dat, waartoe Hij ze heeft geschapen: tot veredelaars van de
materie, tot volgelingen die het grove en vaste vergeestelijken en tot eeuwige
bewoners van het geestesrijk, waaruit de materie eens is voortgekomen en
waarin ze haar laatste einde moet en zal vinden.
Daarom,
weest ook u ijverig om de goddelijke vonk in uw innerlijk op te wekken, te
cultiveren en te begrijpen, opdat u in de beweeglijke golven van het leven
onder de stormen van hartstochten, omstandigheden en gebeurtenissen niet de
moed verliest zoals eens Mijn discipelen in het scheepje, maar steeds
indachtig bent dat uw Vader bij u is. Ook al is Zijn stem niet altijd te
vernemen, toch slaapt Hij niet, evenmin als Mijn goddelijke geest in het
scheepje van Mijn discipelen geslapen heeft, maar alleen geduldig afwachtte
totdat een nieuwe kleinmoedigheid de zwakte van Mijn discipelen openlijk aan de
dag legde.
Daar
gebood Ik winden en zee tot rust; evenzo zal degene, die Mij in zijn innerlijk
zal zoeken, door de in hem gewekte goddelijke geest ook rust en vrede hebben -
allereerst in zijn innerlijk - en dan zal hij deze rust ook op de buitenwereld
kunnen overdragen.
Onthoud
dit goed en wanhoop niet direct wanneer uw wensen niet altijd zo vervuld
worden, zoals u graag zou willen. Word ook u sterker in geloof en vertrouwen op
uw, in u gelegde goddelijke geest! Amen.
51
De 24e zondag na Trinitatis
De gelijkenis van het onkruid op de akker
Matth. 13,
24-30: Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der
hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch
terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen,
midden tussen het koren, en ging weg. Toen het graan opkwam en vrucht zette,
toen kwam ook het onkruid tevoorschijn. Daarna kwamen de slaven van de
eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid?
Hoe komt hij dan aan onkruid? Hij zeide tot hen: Dat heeft een vijandig mens
gedaan. De slaven zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? Hij
zeide: Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij tevens het
koren kunnen uittrekken. Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de
oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt
het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn
schuur.
(2 mei
1872)
De
gelijkenissen van dit hoofdstuk bevatten de hele geschiedenis van Mijn leer en
de geschiedenis van Mijn schepping van het begin tot het einde. De geschiedenis
van Mijn leer, omdat zij u laat zien op welk verschillende bodems Mijn leer en
Mijn woorden vallen en de geschiedenis van Mijn schepping, omdat zij u
duidelijk voor ogen stelt hoe het goddelijke woord van de hoogste Geest
trapsgewijs opstijgend in miljoenen werelden zijn uitdrukking vindt. En zoals
de indruk, die Mijn woord op miljoenen mensen maakt bij iedereen verschillend
is, zo is ook het ontwikkelingsproces van elke wereld verschillend van die van
een andere.
Deze
gelijkenissen, zoals Ik ze aan het volk van Israël vertelde, waren uit het
dagelijkse leven genomen, opdat de toehoorders ze gemakkelijk konden begrijpen.
Maar zij begrepen van de gelijkenis, die voor deze zondag bestemd is, nochtans
niet wie van hen met de goede en wie met de rotsachtige bodem te vergelijken
was, en wie met de weg, waarop het uitgestrooide zaad valt.
Deze
gelijkenis bevestigt, dat Ik mensen weliswaar door daden en woorden wilde
verbeteren, maar dat het goede zaad, daar de wereld met haar genoegens zich er
inmengt, slechts op sommige plaatsen gedijt, maar in het algemeen niet zulke
vruchten opbrengt, als men overeenkomstig de woorden uit Mijn mond zou kunnen
verlangen. Het bevestigt u dat het einde, de oogst, het goede van het slechte
zal scheiden en de goeden hun rechtvaardige loon zullen ontvangen, maar de
halstarrigen en slechten zullen de lange weg door de materie moeten doormaken,
totdat zij al het onreine afgelegd hebben en zich in Mijn hemelse rijk van de
geest als een geestelijke toon kunnen voegen in de daar heersende harmonie.
Zie,
sinds de val van Lucifer heeft in de hele schepping het goede of lichte,
geestelijke - zijn tegenpool in het slechte of zware, materiële!
De
ontzaglijke menigte afgevallen geesten, die met Lucifer vielen en daarna als
dragers van de materie in haar gebonden werden, zij allen classificeren de
schepping van alle werelden naar hun geestelijke inhoud, en deze werelden zijn
daarom meer of minder moreel geestelijk licht of zwaar, wat niets anders wil
zeggen dan: Op alle werelden is het grote principe van de voornaamste
eigenschappen van Mijn eigen Ik als hoogste liefde met alle daaruit
voortvloeiende eigenschappen tot uitdrukking gebracht.
Toen Ik
Mijn discipelen onderwees en zelf naar uw aarde kwam, had dit geen ander doel
dan aan alle geschapen wezens Mijn geestelijk rijk bekend te maken met zijn
wetten en basisprincipes. Toen Ik op aarde onderwees zei Ik niets nieuws, maar
altijd hetzelfde wat Ik vanaf het begin van de wereld al Mijn geesten had
ingeprent, namelijk: wat hun uiteindelijke doel en hun hele streven moest zijn.
Zelfs in de materie met de in haar ingesloten geesten legde Ik de drang om te
worstelen naar vervolmaking, om zo de buitenkant, de bestanddelen van de
materie te vergeestelijken, totdat deze zich uiteindelijk in overeenstemming
met het innerlijk naar hogere potenties van levensontwikkeling, vanuit het
zware gesteente omhoog kon werken tot een zichzelf bewust mens die dan - zich
bewust van zijn missie - zijn eigen materiële "ik" moet
vergeestelijken, totdat hij, wanneer zijn uiterlijk met zijn innerlijk
geestelijk gelijk geworden is, rijp is om opgenomen te worden in Mijn rijk.
Het
doorlopen van deze fasen stemt overeen met de gelijkenissen over het zaad; want
het uitgestrooide zaad zal, op verschillende bodem vallend, verschillende
produkten voortbrengen al naar gelang wat voor elementen hij daar voor zijn
groei aantreft. Het vrijgeven van de menselijke natuur, dat wil zeggen de vrije
wil, veroorzaakt de verschillende opvattingen over Mijn leer, zoals Ik haar
eens aan Mijn discipelen predikte en nu op deze aarde slechts aan weinigen weer
bekend maak. De mensen, staande midden tussen beide polen van goed en kwaad,
moesten natuurlijk ook verschillende reacties tonen, hoe zij Mijn leer wilden
of konden opvatten.
Zoals de
werelden in Mijn hele schepping miljoenenvoudig verschillend zijn en daardoor
figuurlijk het verschillend opvatten van Mijn zuivere waarheid uitdrukken,
evenzo verschillend zijn de mensen met hun miljoenen verschillende afwijkingen,
ieder afzonderlijk te beschouwen als een geestelijke wereld op zich.
U ziet
dus in deze gelijkenissen de verstrekkende betekenis van het zaad en het woord
"Er zij!", dat Ik eens gesproken heb, dat vandaag nog doorwerkt en
aan het eind alle geesten in een geestesrijk verenigen zal, hoewel sommige
werelden en individuen een langere en anderen een kortere weg daarheen moeten
afleggen.
Mijn
woord, of de uitdrukking van liefde in iedere betekenis, bevat de hele
schepping en bevat Mijn hele leer. Dat bewijst dat Ik alleen wetten van liefde,
en wel slechts twee, gegeven heb, die echter alleen dan van waarde zijn,
wanneer de één de ander aanvult.
Deze
wetten van de liefde zijn het zaad, dat Ik materieel in Mijn hele schepping en
geestelijk in de harten van alle verstandelijke wezens gezaaid heb. Het
ontkiemen van dit zaad, al naar gelang de meer of minder grote invloed van de
materiële wereld, is voorwaarde voor het voortschrijden naar het goede of het
terugvallen in het kwade, het materiële.
Indachtig
de vrijheid van de mensen en alle geschapen geesten moest er onder het goede
koren ook onkruid ontkiemen, zoals Ik het in de gelijkenissen figuurlijk zei.
In dit geval zullen de mensen, die niet op de juiste weg wandelen, pas aan het
einde van hun aardse loopbaan erkennen, hoe ver zij zijn afgedwaald van de
eigenlijke weg naar hun heil. In de andere wereld moet dan deze strijd, die zo
velen met hun einde op deze wereld meenden te hebben beëindigd, weer opnieuw
begonnen worden van binnen naar buiten onder andere omstandigheden, met weinig
middelen en grote hindernissen.
Wat voor
ieder mens afzonderlijk als kleine geestelijke wereld de lichamelijke dood is,
dat is voor de mensheid op aarde het einde van al het materiële, het einde van
alle wereldse verzoekingen, dat nog voor Mijn wederkomst zal intreden, omdat
daarna het geestelijk rijk op uw aarde zijn aanvang zal nemen en Mijn zaad of
Mijn woord overal gelijke vruchten zal dragen.
Daarop
doelen al Mijn voorbereidingen in uw tijd; want op uw aarde overheerst het
onkruid helaas het goede koren, er is bijna alleen nog rotsachtige en zanderige
bodem te vinden en distels en dorens zijn de hoofdgewassen, die de oppervlakte
van uw aarde ontsieren. Mijn maaiers zijn reeds lang werkzaam en roeien het
woekerende onkruid met alle middelen uit; maar het zal nog erger worden, omdat
juist de vrije mens werkelijk een bijna stenen hart heeft gekregen waarop,
zoals op een harde steen, een aanraking geen spoor meer achterlaat, maar over
wiens oppervlakte alles spoorloos wegglijdt.
Hoedt u
ervoor, dat in uw hart niet zoveel onkruid van slechte hartstochten, begunstigd
door wereldlijke invloeden, ontkiemt! Ik zeg u, zoals eens tegen Mijn
toehoorders: "Wie oren heeft, die hore, en wie ogen heeft, die zie!"
Want helaas zijn er nog velen die oren hebben, maar de geestelijke wind, die
door de hele schepping gaat niet horen, en die ogen hebben maar niets bemerken
van de lichtstraal uit Mijn eeuwig geestesrijk, die langzamerhand alle hoeken
van uw duistere aarde begint te verlichten, opdat er bij Mijn aankomst als
Koning van het licht geen schaduw, geen duisternis meer aanwezig zal zijn.
Er zijn
er nog velen, die slechts wereldlijke geneugten en wereldlijke goederen
najagend, geen geestelijke wereld, geen hoger geestelijk principe en geen God
als Schepper willen erkennen. Zij zijn als de distels en doornen. Ga weg van
hen! Hun stekels laten u voelen, dat u dergelijke schijnfilosofen en geleerden
slechts voorzichtig moet benaderen. Zij worden, wals geschreven staat, in het
vuur geworpen, in het vuur van kwelling en lijden. Pas dan, gelouterd na een
langdurige strijd, zullen zij aan het geestelijke rijk kunnen deelnemen, dat
zij voorheen zo sterk verloochend hebben.
Voor hen
zijn de natuurrampen en epidemieën, die hen massaal wegrukken. Anderen worden
door het verlies van geliefde personen eraan herinnerd, dat er nog een andere
dan alleen deze natuurlijke materiële wereld bestaat. Hun ontwaken zal droevig
zijn, - en toch moet Ik hen wekken, omdat Ik niet één atoom en nog veel minder
een mensenziel zou willen verliezen, die Ik eens zowel innerlijk als
uiterlijk naar Mijn evenbeeld geschapen heb.
Leert ook
u verstaan, echter met geestelijke oren, wat Ik u zeg, wat de gebeurtenissen in
de wereld u zeggen en wat de hele natuur u toeroept: "Er is een God, en
deze God is een God van liefde!"
Onbekommerd
om de bodem zaait Hij Zijn zaad uit, ook al is het op de weg of stenen bodem of
tussen doornen en distels. De mens is vrij, en het zaad kan daarom al naar
gelang de individualiteit van de enkeling werken; maar tenslotte zal toch het
doel vervuld worden, dat Ik als Zaaier voor ogen had.
Ondanks
de verschillende akkergronden zal er aan het eind toch een overvloedige oogst
komen, de eeuwigheid verzekert Mijn welslagen. Mijn woord, nadat het alle fasen
doorlopen heeft, doordat het door de één met voeten getreden en door de ander
met een vreugdevol hart begroet werd, moet toch hetzelfde resultaat
voortbrengen; want Mijn woord - het zaad - is een Goddelijk woord, en daarom
kan en moet het de bodem, waarop het valt, verbeteren en vergeestelijken, is
het niet hier op deze aarde, dan zeker in het hiernamaals.
Mijn
streven en het doel van deze mededeling is immers alleen, om deze weg voor de
mensen te verkorten en hun het voortschrijden gemakkelijker te maken. Vandaar
de herhaalde waarschuwing in dit hoofdstuk: "Wie oren heeft, die
hore!"
Versta en
begrijp het goed en handel ernaar, en u zult aan uzelf bemerken of het zaad op
goede of op rotsachtige bodem gevallen is! Amen!
52
De 25e zondag na Trinitatis
De verklaring van het hemelrijk
Matth.
13,31-33,44-50: Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het
koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in
zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het
volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de
vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen.
Nog een
gelijkenis sprak Hij tot hen: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een
zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel
doorzuurd was.
Het
Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een
mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en
verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker.
Evenzo is
het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zocht.
Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij
had, en kocht die.
Evenzo is
het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat
allerlei bijeenbrengt. Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet
zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men
weg. Zó zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om
de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in
de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.
(3 mei
1872)
In deze
verzen wordt het hemelrijk met verschillende dingen figuurlijk vergeleken, om
Mijn discipelen en het rondom Mij verzamelde volk begrijpelijk te maken, wat
voor een rijk hen allen wacht na hun levenseinde en om hen er verder op attent
te maken hoe zij dit deelachtig kunnen worden, maar ook, wat hun lot zal zijn
indien zij, handelend tegen de goddelijke wetten, zich er onwaardig voor maken.
Van het
hemelrijk, van de andere geestelijke wereld hebben de mensen helaas nooit een
juiste en ware voorstelling; want wanneer zij deze hadden, dan zouden zij er
zeker alles voor over hebben om het te verkrijgen en het niet zo lichtzinnig te
verspillen, zoals zij tegenwoordig doen.
Alles wat
in de wereld zichtbaar is, heeft door zijn zicht - en tastbaarheid verreweg
meer bewijzen in zich dan een geestelijke potentie, die zich niet laat zien,
niet grijpen en niet wegen. Vandaar ook de grotere invloed van deze materiële
wereld op het gemoed van de mensen vergeleken met die van de geestelijke
wereld! Het is waar, zouden de mensen de materiële wereld juist begrijpen en
beoordelen, zoals hij werkelijk is, waaruit hij bestaat, hoe hij behouden wordt
en tot welk doel hij er is, dan zouden zij ook uit dit grote boek van Mijn
schepping zoveel kunnen lezen wat voor hen de deur naar Mijn geestelijke wereld
gemakkelijk zou openen.
Wanneer
men een of andere machine bestudeert en diens samenstelling heeft leren
begrijpen, dan zal men moeten erkennen, dat iemand deze gemaakt moet hebben en
men zal voor zijn bouwer steeds meer achting krijgen, hoe meer men in de
geheimenissen van deze machine binnendringt. Het wordt zo iemand duidelijk, dat
geen toeval, maar een welberekend systeem alles zo en niet anders geordend doet
verlopen.
Het zou
wenselijk zijn, dat men bij het beschouwen van Mijn natuur eveneens zo te werk
zou gaan, maar helaas gebeurt dat niet. Iedere ontdekking op
natuurwetenschappelijk gebied wordt door uw geleerden op een verkeerde manier
verklaard en alleen voor materiële doeleinden uitgebuit, dat weinig voordeel
oplevert voor de Schepper van deze vernuftige machine der natuur. Ook al
ontdekt de een of ander sporen van een hogere, geestelijke macht dan de sinds
lang bekende elementen, dan doet hij alle moeite om via verre omwegen en met
grote, wetenschappelijke woorden datgene weg te loochenen wat zo dicht bij hem
is, of hij verklaart het naar zijn goeddunken anders, omdat hij geen God wil
erkennen. En wanneer er één zou moeten bestaan, dan zou hij het zelf willen
zijn!
Deze
verkeerde opvatting van Mijn natuur is de oorzaak, dat juist het grootste boek
misleidt, dat voor de ogen van de mensheid dag en nacht open ligt. Een ieder
zou daarin kunnen lezen, wat Ik alles doe om Mijn schepselen Mijn liefde
duidelijk te maken en hoe kort de weg naar Mij zou zijn, wanneer de mensen
zouden letten op deze natuur en haar wetten, en zich niet door tegen de
goddelijke wetten te handelen, zich door de verkeerde opvatting van de
materiële, zichtbare wereld de veel grotere, eeuwige ontoegankelijk maakten.
In die
tijd, waarin Ik deze in het evangelie vermelde gelijkenissen aan het volk gaf
ter geestelijke verwerking, moest Ik alle wetenschappelijke vergelijkingen
weglaten en alleen gebruik maken van beelden, die bekend waren en gemakkelijker
konden worden begrepen.
De als
eerste aangevoerde gelijkenis van het mosterdzaadje getuigt reeds, dat Ik een
vergelijk met een zaadkorrel maakte, dat zowel als zaad alsook als plant bij
het volk bekend was. Zo wilde Ik hen aantonen: Zoals in dit kleinste zaadje een
zo grote plant ligt besloten, evenzo rust verborgen in het menselijk hart het
hele toekomstige geestelijke rijk, het hemelrijk. Er hoeft bij het menselijk
hart alleen de almachtige liefde als geestelijke wekker te komen, zoals bij het
zaad het vocht, om deze ingesloten kiem van goddelijke afkomst te ontwikkelen,
welke ontwikkeling daarna in zo'n grote mate voortschrijdt, dat - zoals het
evangelie vermeldt - zelfs de vogels van de hemel komen en in de takken
nestelen. Geestelijk wil dat zeggen, dat zelfs de engelen, de lichte, zalige
bewoners van de geestelijke sferen - als de vogels, de bewoners van de lucht deelnemen
aan de hemel, die van een door God begeesterd hart uitgaat en overal rondom
vrede en vreugde verspreidt.
Zo wilde
Ik met deze gelijkenis van een klein zaadkorreltje en diens ontwikkeling
bewijzen, hoe oneindig de kracht van het goddelijk woord is, wanneer het
evenals het zaad op goede grond valt en daarmee stof vindt voor zijn verdere
ontwikkeling.
De volgende gelijkenis, waarin het hemelrijk met
zuurdesem wordt vergeleken, stelt het geestelijk proces voor, dat zich voordoet
in een menselijk hart, zodra dit het woord in zich opneemt en het goede van het
kwade begint te scheiden, zoals ook het zuurdesem in het met water toebereide
meel een gistingsproces bewerkt, waardoor de verschillende elementen van de
meelsubstantie in gevecht raken. Dit proces eindigt hiermee, dat daardoor het
voortgebrachte brood minder schadelijk gemaakt wordt voor het menselijk
organisme, wat vooral bij verschillende kunstmatig verkregen meelsoorten bijna
onvermijdelijk noodzakelijk is.
Zo moest
met deze gelijkenis de strijd aangetoond worden, die begint zodra het menselijk
hart zich van het wereldlijke af - en naar het geestelijke toewendt.
Verder
wordt een gelijkenis vermeld vaneen mens, die een verborgen schat in een akker
vond en alles verkocht om eigenaar te worden van deze akker en daarmee van de
schat van deze akker. Dat wil zeggen: Wie eenmaal erkend heeft welk een genot
en vreugde van nimmer vermoede zaligheid opgroeien uit het opnemen en opvolgen van
het goddelijk woord, die laat al het andere achter zich en volgt alleen de
drang om deze geestelijke genietingen niet meer te moeten missen, net zoals de
koopman, die voor een parel alles opofferde om zich te verzekeren van diens
bezit.
Zo waren
deze gelijkenissen beelden van het hemelrijk, die allemaal iets belangrijks
moesten aanduiden. Het eerste toont de grootse ontwikkeling van het hemelrijk,
wanneer het eenmaal in het menselijk hart wortel heeft geschoten; het tweede de
strijd die het hemelrijk oproept tussen wereld en hemel of tussen materie en
geest; het derde de waarde van het hemelrijk en de daarmee verbonden rust en
zaligheid. Met deze schat kan al het aardse zich niet meten of ook maar
enigszins vergeleken worden.
Er is nog
een andere gelijkenis, namelijk die van het net, dat in de grote zee wordt
uitgeworpen om een rijke buit binnen te halen. Deze gelijkenis wil zeggen, dat
het goddelijke woord voor iedereen toegankelijk is, voor zwakken en sterken,
voor goeden en slechten, en dat pas aan het eind de vangst wordt uitgezocht en
de goeden hun loon zullen ontvangen, terwijl de verachters van dit woord de
gevolgen aan zichzelf toe te schrijven hebben.
Zoals
deze gelijkenis zegt, zal er een schifting plaatsvinden tussen degenen, die
Mijn woord, dat aan iedereen gegeven werd, geestelijk in zich opgenomen hebben
en degenen, die er geen aandacht aan schonken. Dat moest Mijn toehoorders
destijds duidelijk maken, dat het niet direct binnen hun oordeel zou liggen om
Mijn woord aan te nemen of niet, maar dat de mensen door velerlei
omstandigheden gedwongen kunnen worden om hun vrije wil een betere richting te
geven.
Ik
schilderde hen de gevolgen van het niet in acht nemen van Mijn leer met de
uitdrukkingen "in het vuur werpen" en "eeuwige duisternis",
wat hetzelfde betekent als geestelijke pijnigende verwijten en een verwaarloosd
hart. Mijn Geest moest toch licht en geen duisternis verspreiden!
Zo
voorspelde Ik hen het einde of de scheiding, die uiteindelijk tussen licht en
donker komen moet, opdat allen zouden begrijpen, dat God aan dat wat Hij schiep
ook een doel verbond, dat Hij niet wenst op te geven vanwege de halsstarrigheid
van de een of de ander.
Dat zulke
en soortgelijke toespraken onder het volk opzien baarden was te voorzien, daar
hen door hun priesters en geleerden de weg naar toekomstige genieting van
geestelijke zaligheden en zelfs het naar hun begrippen rechtmatig handelen zeer
eenvoudig en aangenaam werd gemaakt, terwijl Ik weliswaar dezelfde zaligheden
beloofde, doch hun het verwerven ervan helemaal niet zo eenvoudig voorstelde en
hen waarschuwde voor de gevolgen van overtreding van de gegeven wetten.
Vandaar
hun ontzetting over Mijn taal, en vandaar hun ergernis over Mij, wat Mij
aanleiding gaf tot de uitspraak: "Een profeet is niet geëerd in zijn eigen
land!", een spreekwoord, dat heden ten dage bij u nog zeer gebruikelijk is
en door duizenden voorbeelden bevestigd kan worden.
De wereld
is nog altijd dezelfde, die zij ten tijde van Mijn leven op aarde was. Toen
predikte Ik voor vele dove oren, en nu is eveneens doofheid voor geestelijke
dingen mode geworden. Een ieder gelooft, dat hij geen ontwikkeld mens is,
wanneer hij zich niet op deze doofheid kan beroemen. Destijds gebeurde het
vaak, dat men zijn doofheid achter mooi klinkende woorden verborg, maar in de
huidige tijd van verlichting schaamt men zich niet meer over de geestelijke
doofheid: men legt er juist grote nadruk op echt stokdoof te zijn en daagt op
deze wijze Mij zelfs als het ware voor een wedstrijd uit om iets beters te
bewijzen, als Ik daartoe in staat zou zijn.
Welnu,
tegenover deze zogenaamde sterke geesten plaats Ik een oneindig grote
lankmoedigheid, en aan het eind zullen wij wel zien of er geen middel te vinden
is, ook hun doofheid te genezen. De overigen echter - verreweg kleiner in getal
-, die van Mijn hemelrijk een vaag vermoeden hebben, doe Ik een mosterdzaadje
van Mijn liefde toekomen. Ik let er op of het korreltje de kracht heeft in hun
hart te groeien en een strijd op te roepen gelijk aan die van het scheidings -
of gistingsproces in het zuurdesem, en of het in staat is, hun de verborgen
waarde van de schat in hun eigen hart kenbaar te maken, opdat zij al het andere
overboord werpen om alleen deze schat te bezitten. Dan wacht Ik af, hoeveel er
van het uitgestrooide zaad in Mijn geestelijke net terugkeert. Uiteindelijk zal
de schifting plaats hebben en beslist worden, of de mens de geestelijke
zaligheid waardig is, of dat hij pas na lang ronddolen in de duisternis tot de
erkenning moet komen, dat er toch goddelijke wetten zijn, die men niet
ongestraft mag overtreden.
Om de
mensen algemeen tot dit inzicht te brengen en opdat het hen niet ontbreekt aan
gelegenheid om ook de kleinste vonk van hun betere ik levend te houden, zijn
allang alle voorbereidingen getroffen. Reeds geruime tijd zijn alle wereldlijke
gebeurtenissen, evenals het lot van ieder mens afzonderlijk er op uit de bodem
voor te bereiden, opdat Mijn woord daar, waar het nog geen of slechts weinig
gehoor gevonden heeft, opgenomen zal worden en als een mosterdzaadje zijn
almachtige ontwikkeling zal beginnen.
U hebt
reeds bij uzelf ervaren, hoe, wanneer en waarmee Ik de mensen weet te wekken.
Uzelf kent Mijn middelen. Het is waar, zij waren en zijn niet altijd de meest
aangename; maar Ik als de grootste en enige Zielearts weet het beste, welk
stimulerend middel nodig is om de in schijnbare religieuze sluimer verzonken
zielen op te wekken.
Ik heb u
gewekt en daarna in uw bloedende hart en door mededeling van Mijn woord het
mosterdzaadje van de liefde gelegd, en ofschoon een prikkel op het eerste
moment niet bepaald aangenaam was, hebt u toch door de uitwerking erkend, dat u
Mij moet danken voor datgene, wat Ik u heb gegeven als vervanging voor wat werd
afgenomen.
Zo is bij
u het gistingsproces ingetreden, en u hebt daarna uiteindelijk de waarde van
de verborgen schat in uw innerlijke ziel zelf leren kennen en de kostbare parel
ingeruild tegen al het andere. Zo hebt u Mij bij het uitwerpen van het net de
vangst en het scheiden van de goeden en slechten gemakkelijker gemaakt, daar u
door uw eigen voorbeeld anderen van het geestelijk verderf hebt gered en hen de
weg naar Mij beduidend hebt verkort en verlicht.
Ga daarom
door met het verzorgen van het mosterdzaadje van de liefde in uw hart; want -
zoals Ik eens tegen Mijn toehoorders zei - het hemelrijk ligt in u en niet
buiten u! U kunt het overal vinden, wanneer u het daarheen meeneemt. Door uw
innerlijk zal alles vergeestelijkt worden, indien het innerlijke, uw hart maar
geest is.
Blijf
daarom onophoudelijk streven naar vergeestelijking! Met het voortschrijden
daarin groeien de ware genietingen, en met het vorderen in de leer groeit ook
uw inzicht. Dan zult u rijp zijn voor de andere, eeuwige, grote, geestelijke
wereld, waarvoor al het werken en handelen hier als basis moet dienen en waarin
u Mij met een rijke zegen de u toevertrouwde ponden rijkelijk terug kunt geven!
Bereid u
voor en vrees niet! Wie bij Mij is en op Mij vertrouwt, die zal ook niet
versagen bij alle verschrikkingen, die misschien nog over uw kleine aarde
zullen losbreken - gelijk een gistingsproces, omdat Ik Mijn woord als
zuurdesem, als een etsend middel in de harten van de volkeren heb geworpen. Hij
weet, dat de Vader Zijn net uitwierp in de grote zee van zielen en geesten. En
mocht hij hierdoor ook mee gevangen worden, dan kan de goede toch steeds maar
alleen het goede oogsten.
Bewaar uw
schat, uitgerust met de parel van vertrouwen en liefde, tot aan de verandering!
Dan zal Ik in andere werelden en onder andere omstandigheden deze hier op aarde
verworven schat verruilen met een grotere, die als een aanvulling van het
vroegere, het mosterdzaadje, de grote boom zal voorstellen, in wiens takken dan
de engelen met u voor Mij het lofgezang van de liefde en het vertrouwen zullen
inzetten. Amen.
53
De 26e zondag na Trinitatis
De laatste tijd
Matth.24,
15-28: Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet
Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er
acht op -laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Wie op het dak
is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is,
kere niet terug om zijn kleed mede te nemen. Wee de zwangeren en de zogenden in
die dagen. Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat.
Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het
begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen
niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de
uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort. Indien dan iemand tot u zegt:
Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. Want er zullen valse
christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen
doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. Zie,
Ik heb het u voorzegd. Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn,
gaat er niet heen; zie, Hij is in de binnenkamer, gelooft het niet. Want gelijk
de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de
Zoon des mensen zijn. Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen.
(4 mei
1872)
Dit woord
is het laatste evangelie, dat Ik aan u wil verklaren. Het behandelt de laatste
tijd van het jodendom, evenals de laatste toestanden van de mensheid en
tenslotte zelfs de laatste gebeurtenissen aan het einde van de zichtbare
wereld, die dan zal overgaan in andere vormen op hogere trappen van
ontwikkeling en wederom een nieuwe kringloop zal beginnen.
Eens
voorspelde Ik Mijn discipelen de ondergang van de tempel in Jeruzalem, de
eerste akte van het einde van de Joden als volk. Zij hadden destijds als
zodanig hun rol uitgespeeld en waren het verder niet waard om verbonden met
elkaar op deze aardbodem een rijk te vormen, nadat zij het grootste rijk, dat
ooit is gegeven, Mijn eeuwige geestelijke rijk wilden vernietigen. Zoals zij
van het begin af aan uitverkoren waren, door hun godsdienst en hun profeten dat
volk te zijn, in wiens midden Ik Mijn komst op uw aarde kon bewerkstelligen, zo
ondeugdelijk toonden zij zich later deze leer van Mij aan te nemen en verder te
verspreiden.
Slechts
aan Mijn discipelen en enkele uitverkorenen van dit volk was het gegeven het
licht der waarheid te erkennen. De overigen versmaadden het en prefereerden de
duisternis en het vasthouden aan de dode letter, een eigenschap die zij,
ofschoon zij verspreid onder alle volkeren moeten leven, heden ten dage nog
niet afgelegd hebben.
De
geschiedenis vertelt u duidelijk, dat alles wat Ik voorspelde werkelijk
uitgekomen is, en wel korte tijd na Mijn heengaan in Mijn rijk. Zo eindigde met
de tempel, die geestelijk weliswaar reeds lang verwoest was, ook de
geschiedenis van het volk, dat Ik uit velen had uitgekozen om drager en
uitbreider van Mijn eeuwige waarheid te worden.
Ik voorspelde
Mijn discipelen ook, hoe in het vervolg Mijn religie, Mijn leer in strijd met
het jodendom langzamerhand zal toenemen en steeds voorwaarts schrijdend ook
haar vereerders zal doen vermeerderen, terwijl het jodendom met zijn cultus
tot op de huidige dag in plaats van vooruit te gaan, stil is blijven staan en
de aanhangers vandaag nog hun Messias verwachten met dezelfde wereldlijke
ideeën als meer dan duizend jaar geleden. De onjuistheid van hun voorstellingen
probeerde Ik hen reeds toentertijd duidelijk te maken; maar aan de
halsstarrigheid van de Joden had Ik de grootste tegenstander.
Alles in
Mijn schepping schrijdt voorwaarts. Alles verandert en vervolmaakt zich in de
verandering. Alleen de Joden wilden geen vernieuwing, geen verandering en dus
moesten zij hun huidige lot aan zichzelf toeschrijven, terwijl zij als de
minsten op aarde alleen de Mammon huldigen en door alle volken veracht zijn. Zo
straft zich, wie naar het materiële en niet naar het geestelijke streeft; want
Mijn rijk, ofschoon het zichtbaar materie schijnt te zijn, is toch alleen maar
geest en geen materie.
Wat de
Joden ten tijde van de verwoesting van Jeruzalem overkwam, dat zal zich ook als
einde van de nu levende mensheid herhalen; want de gruwelen van oorlog en
verwoesting zullen weer optreden, alleen in andere vormen. En zoals in die tijd
slechts de weinigen, die in Mij geloofden of een beter lot hadden, of al was
het wel hard het gemakkelijker konden dragen, omdat zij in geloof en in
vertrouwen op Mij niet wankelden, zo zal het ook in die tijd zijn, die aan Mijn
wederkomst voorafgaat. Ook dan zullen trouwen geloof op aarde verdwenen zijn,
daar de mensheid of tenminste het grootste deel van de mensen de materie, de
wereld en haar genot aanhangen, zoals u het nu reeds overal kunt constateren.
Zo moet
de zuivering en loutering van het geestelijke rijk der zielen geschieden, zoals
Ik het in het evangelie van de vijgeboom vertelde. Wanneer zijn bladeren
beginnen te groeien en stevig worden, dan is dat het begin van de zomer, het
begin van de periode van ontwikkeling en vruchtvorming, die ons geestelijk aan
de scheidings- en proeftijd herinnert, waarin rekenschap gevraagd zal worden
over het aan de mensen toevertrouwde geestelijke goed.
De
natuurrampen, de ongelukken en ziekten, die aan deze tijd voorafgaan zijn de
laatste pogingen om nog te redden wat er te redden valt, opdat niet iedereen in
het slijk van het egoïsme verstikt. Alleen door ongeluk en wrange tegenslagen
zal het trotse mensenhart murw worden.
De
waarheid moet zich net als de werkelijkheid naakt tonen, opdat geen illusie
haar verschoont. Alleen zo werkt zij genezend. En wanneer de materiële wereld
zich in haar eigenlijke gewaad van vergankelijkheid en bedrog toont, wanneer
zij de mens met hoon terugstoot en hem, die haar wilde liefkozen, met
verachting de rug toekeert, dan pas - helaas meestal te laat - begint het
geestelijke zijn invloed uit te oefenen, dan pas ontwaken betere gedachten en
zuiverder gevoelens. Zo moet Ik als liefhebbende Vader de mens leiden, opdat
hij de juiste waarde van de dingen leert kennen en Hem vindt, die de
onafgebroken rust is.
Dat tegen
deze zich toenemende pogingen om de mens in het nauw te drijven met alle
mogelijke middelen gewerkt wordt, dat spot, wraak en vervolging de gelovigen
treffen, dat valse, maar ook ware profeten het volk proberen te onderwijzen,
dat tenslotte bij de meesten een volledige verwarring van begrippen zal
optreden - dat spreekt vanzelf. Al Mijn vermaningen zullen, evenals voor de
zondvloed, bij velen vruchteloos blijven en slechts weinigen zullen zich
bekeren. Wanneer de gebeurtenissen elkaar echter snel zullen opvolgen, dan zal
toch het merendeel geestelijk gered worden en zij zullen Mij danken, dat Ik hen
door zulke strenge middelen aan het algemene verderf heb onttrokken.
Wanneer
al deze ongelukkige gebeurtenissen over de mensheid zullen losbreken, zoals
eens bij de Joden de verwoesting van de tempel en Jeruzalem - wie is daar dan
schuldig aan? Ben Ik een wraakzuchtige God, die het bloed en de ellende van zo
vele duizenden wil? Of zijn zij het niet veelmeer zelf, die alles naar hun zin
zouden willen buigen en zelfs de grote wetten van de materiële - en de
geestelijke wereld omver zouden willen stoten, indien het maar mogelijk zou
zijn?!
Zie, Ik
laat het hier opschrijven, opdat de hele wereld het moge weten! Zoals Ik eens
het verval van het joodse volk voorspelde, en dat ook werkelijk gebeurde, zo
hebt u hier in 53 predikingen genoeg vermaningen en voorspellingen, waarin Ik u
duidelijk heb gezegd wat komen zal, hoe en wanneer het moet geschieden, om Mijn
verdwaalde kinderen op de rechte weg te brengen. Reeds in die tijd zei Ik tegen
Mijn discipelen: "Het evangelie van het rijk Gods zal verkondigd worden in
de hele wereld!", en dit evangelie is dit werk, dat Ik u hier als teken van
Mijn liefde en genade toevertrouw.
De tijd
van gruwel en verwoesting is meer geestelijk dan materieel te verstaan; want
wat in het evangelie staat, zoals bijvoorbeeld: "Wie op het dak is, ga
niet naar beneden!" enz., dit alles wil zeggen: Laat het wereldlijke varen
en houdt u aan het onvergankelijke geestelijke! Daar is het anker, dat uw
levensschip in de stormen van materieel ongeluk en geestelijke nood kan
vasthouden! Zonder dit anker vindt u geen rust, geen vrede!
Verzamelt
u daarom rondom Mij en houdt u vast aan Mij en Mijn leer! Want er staat
geschreven: "Hemel en aarde zullen vergaan!" Ja, hemel en aarde
zullen vergaan, zij zullen zich in andere elementen oplossen, en uit hen zullen
andere vormen en andere werelden voortkomen. De hele schepping zal hetzelfde
proces doormaken, dat ook het joodse
volk, dat met zijn tradities en met zijn religie de basis van Mijn leer was,
moest doormaken.
Ik heb
bij de schepping in alles, ook in het geringste atoom, Mijn geest gelegd om de
materie geschikt te maken zich tot iets groters en hogers te ontwikkelen.
Evenzo was het joodse volk het geschikte element waarin Ik Mijn komst op aarde
kon bewerkstelligen en - net als in de gehele zichtbare schepping - Mijn groot
geesteswerk kon voleindigen. Echter, zoals het joodse volk na zijn opdracht
ophield een volk te zijn, en zoals de mensheid na haar loutering zal ophouden
drager van alle egoïstische eigenschappen te zijn, omdat er voor iets beters
plaats gemaakt moet worden, evenzo zal de hele schepping, die tot nu toe nog de
basis van Mijn liefde tot alle geschapen wezens is, eens moeten ophouden de
uitdrukking van Mijn goddelijke gedachten te zijn.
Wanneer
de wezens van de schepping, rijp voor de vergeestelijking op het punt
aangekomen zullen zijn, waar ook de fijnste materie nog als grof moet
voorkomen, dan is deze met zovele wonderen en schoonheden uitgeruste wereld
een te grove drager voor het zuiver geestelijke, en de hele schepping moet dan
als woonoord in overeenstemming met haar bewoners worden ingericht, waarvoor
haar oplossing nodig is. Tegen deze tijd zal de Mensenzoon in alle heerlijkheid
verschijnen zoals Ik eens zei - omdat ook de geschapen wezens in een
geestelijke gemoedstoestand zullen verkeren, om deze glans en deze heerlijkheid
te kunnen verdragen. Dan zullen de hoogste geesten en engelen de uitverkorenen
verzamelen uit alle vier windstreken, van het ene uiterste van de hemel tot het
andere.
Ja, zo
zal het nog vaak gebeuren, steeds op hogere trappen en verbonden met grotere
zaligheden. Ik kan Mij aan Mijn geesten steeds alleen maar zo laten zien, zoals
zij Mij kunnen begrijpen. Daar Ik echter oneindig ben, zijn ook de opvattingen
van Mij oneindig, en Mijn rijk zou niet oneindig zijn, wanneer geen constante
stijging van de geestelijke potenties mogelijk was.
In die
tijd voorzegde Ik Mijn discipelen dit alles in beelden, niet alleen opdat zij
het zouden weten, maar opdat daarmee bewezen werd, dat Mijn woorden nooit
vergankelijk zijn en steeds waar zullen blijven!
Geloof
maar niet, dat Ik alleen voor u op de wereld kwam, dat Ik alles duldde vanwege
de kleine aarde en haar bewoners, neen, Mijn daden zijn daden van oneindigheid!
Ook de Bijbel, waarin voor een deel Mijn woorden geschreven staan, die Ik
gedurende Mijn aardse jaren sprak, is niet voor u alleen, zij behoort de hele
schepping toe.
En
wanneer miljoenen werelden tot nu toe nog niets van Mijn bestaan weten, dan zal
toch de tijd komen, waar ook deze woorden van God tot hen doordringen en door
hen begrepen worden overeenkomstig hun geestelijke vorming. Dan zal bij de
geestelijk volmaakt wedergeborenen de harde schors van letters en de
woordelijke opvatting verdwijnen, en zal de zuivere en diepe zin van de woorden
Gods, de woorden van een liefhebbende Vader, duidelijk en helder schijnend voor
de hele schepping begrijpelijk zijn en allen toeroepen: "Heb elkander
lief, O, heb allen elkander lief!" Want uit liefde heb Ik de wereld
geschapen, uit liefde heb Ik de grootste daad van deemoed op uw aarde
volbracht, uit liefde heb Ik de mensheid gelouterd door kwellingen en lijden,
opdat Mijn woorden, die Ik eens sprak en in dit evangelie verklaarde, steeds
waar blijven! Zij hebben geen ander doel, dan Mijn kinderen werkelijk tot dat
te maken, dat velen slechts in naam waren.
Zo zal na
de gruwel der verwoesting, zoals na onweer, regen en storm, voor iedereen de
genadezon weer in haar volle glans schijnen! Wanneer de geestelijke lucht van
alle slechte giftige stoffen gezuiverd zal zijn, dan bereidt zich alles tot een
nieuw en werkzaam leven voor, zoals de verfriste aarde na een onweersbui. Amen.
Nu zijn
dus deze 53 predikingen voltooid, en u hebt een schat voor u, die u, al
waardeert u hem ook, toch niet helemaal kunt begrijpen; want in Mijn woorden
liggen oneindigheden. Individueel genomen bent ook u oneindig verschillend,
vandaar dat het geestelijk bevattingsvermogen, hoewel het ook reeds geestelijk
is, telkens toch nog een hogere graad toelaat.
Het woord
is als een mosterdzaad, dat al groeiend steeds nieuwe dingen voortbrengt en
waarbij zich uit het ene wonder het andere ontwikkelt. Zo is ook dit boek
bestemd om u wonder na wonder te laten zien, hoe meer uw inzicht vooruitgaat.
Neem
daarom op zondag de betreffende prediking ter hand, lees haar en viert u
tenminste tussen vele duizenden mensen na de materiële arbeid de zon - of
rustdag op een manier, die Mij en u waardig is!
Zo zal
rust en tevredenheid in uw hart stromen en u zult menigmaal beleven, hoe juist
de een of andere prediking uit Mijn mond precies bij de omstandigheden aansluit
en geschikt is het geestelijke evenwicht in u weer te herstellen, wat u
waarschijnlijk op een andere manier niet zou bereiken.
De mens
moet een troost hebben! De wereld met haar omstandigheden, de verwikkelingen
in het maatschappelijk - en familieleven beroven hem vaak in een ogenblik van
reeds lang gekoesterde verwachtingen en laten hem in ontgoocheling achter. Waar
zal nu de mens, door alle mogelijk leed en conflicten vervolgd, een betere
troost vinden, dan in de woorden die uit Mijn mond kwamen?
Zie, Mijn
kinderen, iedere dag heeft zijn zorgen, iedere week brengt u - tenminste
uiterlijk - meer bittere dingen dan aangename! Waar zal het door uiterlijke
invloeden halfgeknakte bloempje van vertrouwen en liefde tot Mij een betere
steun en een sterkere voedingsstof vinden dan weer in Mijn woord, door de
vertroostingen van uw liefhebbende Vader, die ze reeds meer dan duizend jaar
geleden voor u bestemd had?
Zij
liggen in het boek van de Bijbel voor u; maar kortzichtig als u bent, herkent u
niet wat uit haar woorden aan het licht komt. Daarom ben Ik gekomen om u te
helpen deze sluier op te lichten. Ik zeg u: Arme kinderen, wat kijkt u vaak
troosteloos in de verte, naar de oneindige blauwe hemel omhoog, terwijl de
hemel met zijn glans en zijn licht toch zo dichtbij ligt? Neem deze predikingen
ter hand, lees vooraf het daar aangegeven evangelie in de Bijbel, verdiep u in
de zin van de aangehaalde tekst en u zult spoedig gewaar worden, welke
helderheid en welke warmte u uit deze woorden van vaderlijke liefde tegemoet
zullen stralen! Voelt u zich meer dan eens getroffen en schrikt u zelfs van uw
innerlijk, wanneer u gewaar wordt, hoe ver u nog verwijderd bent van wat u
meende allang te zijn, troost u er dan mee, dat iedere fout verbeterd kan
worden, wanneer men haar kent! Heeft de prediking u de fout doen inzien, dank
Mij dan, dat Ik u liet zien wat bij u ontbreekt! Het ligt dan alleen in uw
handen om deze fout, die u vroeger niet eens voor een fout hebt gehouden,
zorgvuldig te verwijderen.
Steeds
zullen u deze hier opgeschreven woorden rust en troost brengen, ook al is het
niet direct. Zij zullen u vaak een stootje geven en u als leidraad dienen, hoe
beiden verworven kunnen worden.
Zo zullen
deze predikingen lijken op treden die u geleidelijk aan Mij, Mijn woorden en
uzelf steeds meer doen kennen en uw inzicht leren verruimen, want om alles wat
Mijn twee enige geboden van de liefde bevatten te verklaren, zouden aeonen van
tijden niet toereikend zijn.
En nu
jij, Mijn beste schrijver, die met volharding dit werk tot een eind gebracht
hebt en dat niet altijd onder de meest gunstige omstandigheden, daar je
uiterlijk en innerlijk menige storm uit het spoor brachten, - troost je! Als Ik
je ook al bitterheden stuurde, dan was dat omdat alleen door strengheid de
beste genezing bereikt kan worden.
Jij zult genezen worden, en door hetgeen Ik door jouw
stift liet schrijven voor anderen, zullen ook zij naar hun genezing en
zelfkennis toegroeien. Daarmee heb je twee dingen in hetzelfde werk vervuld. Je
hebt het weliswaar onder bittere omstandigheden geschreven, maar daaruit zal
zegen voor je groeien; want je hebt aan anderen verheven goddelijke dingen
gegeven, wat eveneens voor hen zegen, rust en vrede in woelige ogenblikken zal
brengen. Zo heb je je opgave volbracht.
Het nu
levende en toekomstige geslacht zal in dit boek de sleutel vinden zijn opdracht
en zijn bestemming beter te begrijpen, waartoe Ik iedereen en overal Mijn
Vaderlijke zegen zal geven. Amen.
In dit
boek (ontvangen in 1875) lezen wij: "...wanneer de mensheid door eigen
toedoen zich veel rampspoeden op de hals heeft gehaald, murw is geworden en in
staat betere beleringen aan te nemen, dan ligt het materiaal reeds klaar,
waarmee de oude, lang vergeten, ontredderde boom van het leven van de mens weer
opgebouwd zal worden, en niet tijdelijk, maar voor altijd!"
Ons wordt
inzicht gegeven in de grote kosmische samenhang en wetmatigheden voor alle
geestelijke (dus energetische) natuur, terwijl de opdracht van de mens op deze
aarde voor onze tijd wordt belicht.
UpToDate 2024-2025