52

 

De 25e zondag na Trinitatis

 

De verklaring van het hemelrijk

 

Matth. 13,31-33,44-50: Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen.

Nog een gelijkenis sprak Hij tot hen: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was.

Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker.

Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koop­man, die schone parelen zocht. Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die.

Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. Zó zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.

 

(3 mei 1872)

 

In deze verzen wordt het hemelrijk met verschillende dingen figuur­lijk vergeleken, om Mijn discipelen en het rondom Mij verzamelde volk begrijpelijk te maken, wat voor een rijk hen allen wacht na hun levenseinde en om hen er verder op attent te maken hoe zij dit deelachtig kunnen worden, maar ook, wat hun lot zal zijn indien zij, handelend tegen de goddelijke wetten, zich er onwaardig voor maken.

Van het hemelrijk, van de andere geestelijke wereld hebben de mensen helaas nooit een juiste en ware voorstelling; want wanneer zij deze hadden, dan zouden zij er zeker alles voor over hebben om het te verkrijgen en het niet zo lichtzinnig te verspillen, zoals zij tegenwoordig doen.

Alles wat in de wereld zichtbaar is, heeft door zijn zicht - en tastbaar­heid verreweg meer bewijzen in zich dan een geestelijke potentie, die zich niet laat zien, niet grijpen en niet wegen. Vandaar ook de grotere invloed van deze materiële wereld op het gemoed van de mensen vergeleken met die van de geestelijke wereld! Het is waar, zouden de mensen de materiële wereld juist begrijpen en beoordelen, zoals hij werkelijk is, waaruit hij bestaat, hoe hij behouden wordt en tot welk doel hij er is, dan zouden zij ook uit dit grote boek van Mijn schepping zoveel kunnen lezen wat voor hen de deur naar Mijn geestelijke wereld gemakkelijk zou openen.

Wanneer men een of andere machine bestudeert en diens samenstel­ling heeft leren begrijpen, dan zal men moeten erkennen, dat iemand deze gemaakt moet hebben en men zal voor zijn bouwer steeds meer achting krijgen, hoe meer men in de geheimenissen van deze machine binnendringt. Het wordt zo iemand duidelijk, dat geen toeval, maar een welberekend systeem alles zo en niet anders geordend doet verlo­pen.

Het zou wenselijk zijn, dat men bij het beschouwen van Mijn natuur eveneens zo te werk zou gaan, maar helaas gebeurt dat niet. Iedere ontdekking op natuurwetenschappelijk gebied wordt door uw geleer­den op een verkeerde manier verklaard en alleen voor materiële doel­einden uitgebuit, dat weinig voordeel oplevert voor de Schepper van deze vernuftige machine der natuur. Ook al ontdekt de een of ander sporen van een hogere, geestelijke macht dan de sinds lang bekende elementen, dan doet hij alle moeite om via verre omwegen en met grote, wetenschappelijke woorden datgene weg te loochenen wat zo dicht bij hem is, of hij verklaart het naar zijn goeddunken anders, omdat hij geen God wil erkennen. En wanneer er één zou moeten bestaan, dan zou hij het zelf willen zijn!

Deze verkeerde opvatting van Mijn natuur is de oorzaak, dat juist het grootste boek misleidt, dat voor de ogen van de mensheid dag en nacht open ligt. Een ieder zou daarin kunnen lezen, wat Ik alles doe om Mijn schepselen Mijn liefde duidelijk te maken en hoe kort de weg naar Mij zou zijn, wanneer de mensen zouden letten op deze natuur en haar wetten, en zich niet door tegen de goddelijke wetten te handelen, zich door de verkeerde opvatting van de materiële, zichtbare wereld de veel grotere, eeuwige ontoegankelijk maakten.

In die tijd, waarin Ik deze in het evangelie vermelde gelijkenissen aan het volk gaf ter geestelijke verwerking, moest Ik alle wetenschappelijke vergelijkingen weglaten en alleen gebruik maken van beelden, die bekend waren en gemakkelijker konden worden begrepen.

De als eerste aangevoerde gelijkenis van het mosterdzaadje getuigt reeds, dat Ik een vergelijk met een zaadkorrel maakte, dat zowel als zaad alsook als plant bij het volk bekend was. Zo wilde Ik hen aantonen: Zoals in dit kleinste zaadje een zo grote plant ligt besloten, evenzo rust verborgen in het menselijk hart het hele toekomstige geestelijke rijk, het hemelrijk. Er hoeft bij het menselijk hart alleen de almachtige liefde als geestelijke wekker te komen, zoals bij het zaad het vocht, om deze ingesloten kiem van goddelijke afkomst te ontwikkelen, welke ontwik­keling daarna in zo'n grote mate voortschrijdt, dat - zoals het evangelie vermeldt - zelfs de vogels van de hemel komen en in de takken nestelen. Geestelijk wil dat zeggen, dat zelfs de engelen, de lichte, zalige bewoners van de geestelijke sferen - als de vogels, de bewoners van de lucht ­deelnemen aan de hemel, die van een door God begeesterd hart uitgaat en overal rondom vrede en vreugde verspreidt.

Zo wilde Ik met deze gelijkenis van een klein zaadkorreltje en diens ontwikkeling bewijzen, hoe oneindig de kracht van het goddelijk woord is, wanneer het evenals het zaad op goede grond valt en daarmee stof vindt voor zijn verdere ontwikkeling.

De volgende gelijkenis, waarin het hemelrijk met zuurdesem wordt vergeleken, stelt het geestelijk proces voor, dat zich voordoet in een menselijk hart, zodra dit het woord in zich opneemt en het goede van het kwade begint te scheiden, zoals ook het zuurdesem in het met water toebereide meel een gistingsproces bewerkt, waardoor de verschillende elementen van de meelsubstantie in gevecht raken. Dit proces eindigt hiermee, dat daardoor het voortgebrachte brood minder schadelijk gemaakt wordt voor het menselijk organisme, wat vooral bij verschil­lende kunstmatig verkregen meelsoorten bijna onvermijdelijk noodza­kelijk is.

Zo moest met deze gelijkenis de strijd aangetoond worden, die begint zodra het menselijk hart zich van het wereldlijke af - en naar het geestelijke toewendt.

Verder wordt een gelijkenis vermeld vaneen mens, die een verborgen schat in een akker vond en alles verkocht om eigenaar te worden van deze akker en daarmee van de schat van deze akker. Dat wil zeggen: Wie eenmaal erkend heeft welk een genot en vreugde van nimmer vermoede zaligheid opgroeien uit het opnemen en opvolgen van het goddelijk woord, die laat al het andere achter zich en volgt alleen de drang om deze geestelijke genietingen niet meer te moeten missen, net zoals de koopman, die voor een parel alles opofferde om zich te verzekeren van diens bezit.

Zo waren deze gelijkenissen beelden van het hemelrijk, die allemaal iets belangrijks moesten aanduiden. Het eerste toont de grootse ont­wikkeling van het hemelrijk, wanneer het eenmaal in het menselijk hart wortel heeft geschoten; het tweede de strijd die het hemelrijk oproept tussen wereld en hemel of tussen materie en geest; het derde de waarde van het hemelrijk en de daarmee verbonden rust en zaligheid. Met deze schat kan al het aardse zich niet meten of ook maar enigszins vergeleken worden.

Er is nog een andere gelijkenis, namelijk die van het net, dat in de grote zee wordt uitgeworpen om een rijke buit binnen te halen. Deze gelijkenis wil zeggen, dat het goddelijke woord voor iedereen toegan­kelijk is, voor zwakken en sterken, voor goeden en slechten, en dat pas aan het eind de vangst wordt uitgezocht en de goeden hun loon zullen ontvangen, terwijl de verachters van dit woord de gevolgen aan zichzelf toe te schrijven hebben.

Zoals deze gelijkenis zegt, zal er een schifting plaatsvinden tussen degenen, die Mijn woord, dat aan iedereen gegeven werd, geestelijk in zich opgenomen hebben en degenen, die er geen aandacht aan schon­ken. Dat moest Mijn toehoorders destijds duidelijk maken, dat het niet direct binnen hun oordeel zou liggen om Mijn woord aan te nemen of niet, maar dat de mensen door velerlei omstandigheden gedwongen kunnen worden om hun vrije wil een betere richting te geven.

Ik schilderde hen de gevolgen van het niet in acht nemen van Mijn leer met de uitdrukkingen "in het vuur werpen" en "eeuwige duister­nis", wat hetzelfde betekent als geestelijke pijnigende verwijten en een verwaarloosd hart. Mijn Geest moest toch licht en geen duisternis verspreiden!

Zo voorspelde Ik hen het einde of de scheiding, die uiteindelijk tussen licht en donker komen moet, opdat allen zouden begrijpen, dat God aan dat wat Hij schiep ook een doel verbond, dat Hij niet wenst op te geven vanwege de halsstarrigheid van de een of de ander.

Dat zulke en soortgelijke toespraken onder het volk opzien baarden was te voorzien, daar hen door hun priesters en geleerden de weg naar toekomstige genieting van geestelijke zaligheden en zelfs het naar hun begrippen rechtmatig handelen zeer eenvoudig en aangenaam werd gemaakt, terwijl Ik weliswaar dezelfde zaligheden beloofde, doch hun het verwerven ervan helemaal niet zo eenvoudig voorstelde en hen waarschuwde voor de gevolgen van overtreding van de gegeven wetten.

Vandaar hun ontzetting over Mijn taal, en vandaar hun ergernis over Mij, wat Mij aanleiding gaf tot de uitspraak: "Een profeet is niet geëerd in zijn eigen land!", een spreekwoord, dat heden ten dage bij u nog zeer gebruikelijk is en door duizenden voorbeelden bevestigd kan worden.

De wereld is nog altijd dezelfde, die zij ten tijde van Mijn leven op aarde was. Toen predikte Ik voor vele dove oren, en nu is eveneens doofheid voor geestelijke dingen mode geworden. Een ieder gelooft, dat hij geen ontwikkeld mens is, wanneer hij zich niet op deze doofheid kan beroemen. Destijds gebeurde het vaak, dat men zijn doofheid achter mooi klinkende woorden verborg, maar in de huidige tijd van verlichting schaamt men zich niet meer over de geestelijke doofheid: men legt er juist grote nadruk op echt stokdoof te zijn en daagt op deze wijze Mij zelfs als het ware voor een wedstrijd uit om iets beters te bewijzen, als Ik daartoe in staat zou zijn.

Welnu, tegenover deze zogenaamde sterke geesten plaats Ik een oneindig grote lankmoedigheid, en aan het eind zullen wij wel zien of er geen middel te vinden is, ook hun doofheid te genezen. De overigen echter - verreweg kleiner in getal -, die van Mijn hemelrijk een vaag vermoeden hebben, doe Ik een mosterdzaadje van Mijn liefde toeko­men. Ik let er op of het korreltje de kracht heeft in hun hart te groeien en een strijd op te roepen gelijk aan die van het scheidings - of gis­tingsproces in het zuurdesem, en of het in staat is, hun de verborgen waarde van de schat in hun eigen hart kenbaar te maken, opdat zij al het andere overboord werpen om alleen deze schat te bezitten. Dan wacht Ik af, hoeveel er van het uitgestrooide zaad in Mijn geestelijke net terugkeert. Uiteindelijk zal de schifting plaats hebben en beslist worden, of de mens de geestelijke zaligheid waardig is, of dat hij pas na lang ronddolen in de duisternis tot de erkenning moet komen, dat er toch goddelijke wetten zijn, die men niet ongestraft mag overtreden.

Om de mensen algemeen tot dit inzicht te brengen en opdat het hen niet ontbreekt aan gelegenheid om ook de kleinste vonk van hun betere ik levend te houden, zijn allang alle voorbereidingen getroffen. Reeds geruime tijd zijn alle wereldlijke gebeurtenissen, evenals het lot van ieder mens afzonderlijk er op uit de bodem voor te bereiden, opdat Mijn woord daar, waar het nog geen of slechts weinig gehoor gevonden heeft, opgenomen zal worden en als een mosterdzaadje zijn almachtige ontwikkeling zal beginnen.

U hebt reeds bij uzelf ervaren, hoe, wanneer en waarmee Ik de mensen weet te wekken. Uzelf kent Mijn middelen. Het is waar, zij waren en zijn niet altijd de meest aangename; maar Ik als de grootste en enige Zielearts weet het beste, welk stimulerend middel nodig is om de in schijnbare religieuze sluimer verzonken zielen op te wekken.

Ik heb u gewekt en daarna in uw bloedende hart en door mededeling van Mijn woord het mosterdzaadje van de liefde gelegd, en ofschoon een prikkel op het eerste moment niet bepaald aangenaam was, hebt u toch door de uitwerking erkend, dat u Mij moet danken voor datgene, wat Ik u heb gegeven als vervanging voor wat werd afgenomen.

Zo is bij u het gistingsproces ingetreden, en u hebt daarna uiteinde­lijk de waarde van de verborgen schat in uw innerlijke ziel zelf leren kennen en de kostbare parel ingeruild tegen al het andere. Zo hebt u Mij bij het uitwerpen van het net de vangst en het scheiden van de goeden en slechten gemakkelijker gemaakt, daar u door uw eigen voorbeeld anderen van het geestelijk verderf hebt gered en hen de weg naar Mij beduidend hebt verkort en verlicht.

Ga daarom door met het verzorgen van het mosterdzaadje van de liefde in uw hart; want - zoals Ik eens tegen Mijn toehoorders zei - het hemelrijk ligt in u en niet buiten u! U kunt het overal vinden, wanneer u het daarheen meeneemt. Door uw innerlijk zal alles vergeestelijkt worden, indien het innerlijke, uw hart maar geest is.

Blijf daarom onophoudelijk streven naar vergeestelijking! Met het voortschrijden daarin groeien de ware genietingen, en met het vorderen in de leer groeit ook uw inzicht. Dan zult u rijp zijn voor de andere, eeuwige, grote, geestelijke wereld, waarvoor al het werken en handelen hier als basis moet dienen en waarin u Mij met een rijke zegen de u toevertrouwde ponden rijkelijk terug kunt geven!

Bereid u voor en vrees niet! Wie bij Mij is en op Mij vertrouwt, die zal ook niet versagen bij alle verschrikkingen, die misschien nog over uw kleine aarde zullen losbreken - gelijk een gistingsproces, omdat Ik Mijn woord als zuurdesem, als een etsend middel in de harten van de volkeren heb geworpen. Hij weet, dat de Vader Zijn net uitwierp in de grote zee van zielen en geesten. En mocht hij hierdoor ook mee gevan­gen worden, dan kan de goede toch steeds maar alleen het goede oogsten.

Bewaar uw schat, uitgerust met de parel van vertrouwen en liefde, tot aan de verandering! Dan zal Ik in andere werelden en onder andere omstandigheden deze hier op aarde verworven schat verruilen met een grotere, die als een aanvulling van het vroegere, het mosterdzaadje, de grote boom zal voorstellen, in wiens takken dan de engelen met u voor Mij het lofgezang van de liefde en het vertrouwen zullen inzetten. Amen.