51

 

De 24e zondag na Trinitatis

 

De gelijkenis van het onkruid op de akker

 

Matth. 13, 24-30: Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg. Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid tevoor­schijn. Daarna kwamen de slaven van de eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan onkruid? Hij zeide tot hen: Dat heeft een vijandig mens gedaan. De slaven zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? Hij zeide: Neen, want bij het bijeenha­len van het onkruid zoudt gij tevens het koren kunnen uittrek­ken. Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.

 

(2 mei 1872)

 

De gelijkenissen van dit hoofdstuk bevatten de hele geschiedenis van Mijn leer en de geschiedenis van Mijn schepping van het begin tot het einde. De geschiedenis van Mijn leer, omdat zij u laat zien op welk verschillende bodems Mijn leer en Mijn woorden vallen en de geschie­denis van Mijn schepping, omdat zij u duidelijk voor ogen stelt hoe het goddelijke woord van de hoogste Geest trapsgewijs opstijgend in miljoenen werelden zijn uitdrukking vindt. En zoals de indruk, die Mijn woord op miljoenen mensen maakt bij iedereen verschillend is, zo is ook het ontwikkelingsproces van elke wereld verschillend van die van een andere.

Deze gelijkenissen, zoals Ik ze aan het volk van Israël vertelde, waren uit het dagelijkse leven genomen, opdat de toehoorders ze gemakkelijk konden begrijpen. Maar zij begrepen van de gelijkenis, die voor deze zondag bestemd is, nochtans niet wie van hen met de goede en wie met de rotsachtige bodem te vergelijken was, en wie met de weg, waarop het uitgestrooide zaad valt.

Deze gelijkenis bevestigt, dat Ik mensen weliswaar door daden en woorden wilde verbeteren, maar dat het goede zaad, daar de wereld met haar genoegens zich er inmengt, slechts op sommige plaatsen gedijt, maar in het algemeen niet zulke vruchten opbrengt, als men overeen­komstig de woorden uit Mijn mond zou kunnen verlangen. Het bevestigt u dat het einde, de oogst, het goede van het slechte zal scheiden en de goeden hun rechtvaardige loon zullen ontvangen, maar de halstarrigen en slechten zullen de lange weg door de materie moeten doormaken, totdat zij al het onreine afgelegd hebben en zich in Mijn hemelse rijk van de geest als een geestelijke toon kunnen voegen in de daar heersende harmonie.

Zie, sinds de val van Lucifer heeft in de hele schepping het goede of lichte, geestelijke - zijn tegenpool in het slechte of zware, materiële!

De ontzaglijke menigte afgevallen geesten, die met Lucifer vielen en daarna als dragers van de materie in haar gebonden werden, zij allen classificeren de schepping van alle werelden naar hun geestelijke in­houd, en deze werelden zijn daarom meer of minder moreel geestelijk licht of zwaar, wat niets anders wil zeggen dan: Op alle werelden is het grote principe van de voornaamste eigenschappen van Mijn eigen Ik als hoogste liefde met alle daaruit voortvloeiende eigenschappen tot uitdrukking gebracht.

Toen Ik Mijn discipelen onderwees en zelf naar uw aarde kwam, had dit geen ander doel dan aan alle geschapen wezens Mijn geestelijk rijk bekend te maken met zijn wetten en basisprincipes. Toen Ik op aarde onderwees zei Ik niets nieuws, maar altijd hetzelfde wat Ik vanaf het begin van de wereld al Mijn geesten had ingeprent, namelijk: wat hun uiteindelijke doel en hun hele streven moest zijn. Zelfs in de materie met de in haar ingesloten geesten legde Ik de drang om te worstelen naar vervolmaking, om zo de buitenkant, de bestanddelen van de materie te vergeestelijken, totdat deze zich uiteindelijk in overeenstem­ming met het innerlijk naar hogere potenties van levensontwikkeling, vanuit het zware gesteente omhoog kon werken tot een zichzelf bewust mens die dan - zich bewust van zijn missie - zijn eigen materiële "ik" moet vergeestelijken, totdat hij, wanneer zijn uiterlijk met zijn innerlijk geestelijk gelijk geworden is, rijp is om opgenomen te worden in Mijn rijk.

Het doorlopen van deze fasen stemt overeen met de gelijkenissen over het zaad; want het uitgestrooide zaad zal, op verschillende bodem vallend, verschillende produkten voortbrengen al naar gelang wat voor elementen hij daar voor zijn groei aantreft. Het vrijgeven van de menselijke natuur, dat wil zeggen de vrije wil, veroorzaakt de verschil­lende opvattingen over Mijn leer, zoals Ik haar eens aan Mijn discipelen predikte en nu op deze aarde slechts aan weinigen weer bekend maak. De mensen, staande midden tussen beide polen van goed en kwaad, moesten natuurlijk ook verschillende reacties tonen, hoe zij Mijn leer wilden of konden opvatten.

Zoals de werelden in Mijn hele schepping miljoenenvoudig verschil­lend zijn en daardoor figuurlijk het verschillend opvatten van Mijn zuivere waarheid uitdrukken, evenzo verschillend zijn de mensen met hun miljoenen verschillende afwijkingen, ieder afzonderlijk te beschou­wen als een geestelijke wereld op zich.

U ziet dus in deze gelijkenissen de verstrekkende betekenis van het zaad en het woord "Er zij!", dat Ik eens gesproken heb, dat vandaag nog doorwerkt en aan het eind alle geesten in een geestesrijk verenigen zal, hoewel sommige werelden en individuen een langere en anderen een kortere weg daarheen moeten afleggen.

Mijn woord, of de uitdrukking van liefde in iedere betekenis, bevat de hele schepping en bevat Mijn hele leer. Dat bewijst dat Ik alleen wetten van liefde, en wel slechts twee, gegeven heb, die echter alleen dan van waarde zijn, wanneer de één de ander aanvult.

Deze wetten van de liefde zijn het zaad, dat Ik materieel in Mijn hele schepping en geestelijk in de harten van alle verstandelijke wezens gezaaid heb. Het ontkiemen van dit zaad, al naar gelang de meer of minder grote invloed van de materiële wereld, is voorwaarde voor het voortschrijden naar het goede of het terugvallen in het kwade, het materiële.

Indachtig de vrijheid van de mensen en alle geschapen geesten moest er onder het goede koren ook onkruid ontkiemen, zoals Ik het in de gelijkenissen figuurlijk zei. In dit geval zullen de mensen, die niet op de juiste weg wandelen, pas aan het einde van hun aardse loopbaan erkennen, hoe ver zij zijn afgedwaald van de eigenlijke weg naar hun heil. In de andere wereld moet dan deze strijd, die zo velen met hun einde op deze wereld meenden te hebben beëindigd, weer opnieuw begonnen worden van binnen naar buiten onder andere omstandighe­den, met weinig middelen en grote hindernissen.

Wat voor ieder mens afzonderlijk als kleine geestelijke wereld de lichamelijke dood is, dat is voor de mensheid op aarde het einde van al het materiële, het einde van alle wereldse verzoekingen, dat nog voor Mijn wederkomst zal intreden, omdat daarna het geestelijk rijk op uw aarde zijn aanvang zal nemen en Mijn zaad of Mijn woord overal gelijke vruchten zal dragen.

Daarop doelen al Mijn voorbereidingen in uw tijd; want op uw aarde overheerst het onkruid helaas het goede koren, er is bijna alleen nog rotsachtige en zanderige bodem te vinden en distels en dorens zijn de hoofdgewassen, die de oppervlakte van uw aarde ontsieren. Mijn maaiers zijn reeds lang werkzaam en roeien het woekerende onkruid met alle middelen uit; maar het zal nog erger worden, omdat juist de vrije mens werkelijk een bijna stenen hart heeft gekregen waarop, zoals op een harde steen, een aanraking geen spoor meer achterlaat, maar over wiens oppervlakte alles spoorloos wegglijdt.

Hoedt u ervoor, dat in uw hart niet zoveel onkruid van slechte hartstochten, begunstigd door wereldlijke invloeden, ontkiemt! Ik zeg u, zoals eens tegen Mijn toehoorders: "Wie oren heeft, die hore, en wie ogen heeft, die zie!" Want helaas zijn er nog velen die oren hebben, maar de geestelijke wind, die door de hele schepping gaat niet horen, en die ogen hebben maar niets bemerken van de lichtstraal uit Mijn eeuwig geestesrijk, die langzamerhand alle hoeken van uw duistere aarde begint te verlichten, opdat er bij Mijn aankomst als Koning van het licht geen schaduw, geen duisternis meer aanwezig zal zijn.

Er zijn er nog velen, die slechts wereldlijke geneugten en wereldlijke goederen najagend, geen geestelijke wereld, geen hoger geestelijk prin­cipe en geen God als Schepper willen erkennen. Zij zijn als de distels en doornen. Ga weg van hen! Hun stekels laten u voelen, dat u dergelijke schijnfilosofen en geleerden slechts voorzichtig moet benaderen. Zij wor­den, wals geschreven staat, in het vuur geworpen, in het vuur van kwelling en lijden. Pas dan, gelouterd na een langdurige strijd, zullen zij aan het geestelijke rijk kunnen deelnemen, dat zij voorheen zo sterk verloochend hebben.

Voor hen zijn de natuurrampen en epidemieën, die hen massaal wegrukken. Anderen worden door het verlies van geliefde personen eraan herinnerd, dat er nog een andere dan alleen deze natuurlijke materiële wereld bestaat. Hun ontwaken zal droevig zijn, - en toch moet Ik hen wekken, omdat Ik niet één atoom en nog veel minder een mensenziel zou willen verliezen, die Ik eens zowel innerlijk als uiterlijk naar Mijn evenbeeld geschapen heb.

Leert ook u verstaan, echter met geestelijke oren, wat Ik u zeg, wat de gebeurtenissen in de wereld u zeggen en wat de hele natuur u toeroept: "Er is een God, en deze God is een God van liefde!"

Onbekommerd om de bodem zaait Hij Zijn zaad uit, ook al is het op de weg of stenen bodem of tussen doornen en distels. De mens is vrij, en het zaad kan daarom al naar gelang de individualiteit van de enkeling werken; maar tenslotte zal toch het doel vervuld worden, dat Ik als Zaaier voor ogen had.

Ondanks de verschillende akkergronden zal er aan het eind toch een overvloedige oogst komen, de eeuwigheid verzekert Mijn welslagen. Mijn woord, nadat het alle fasen doorlopen heeft, doordat het door de één met voeten getreden en door de ander met een vreugdevol hart begroet werd, moet toch hetzelfde resultaat voortbrengen; want Mijn woord - het zaad - is een Goddelijk woord, en daarom kan en moet het de bodem, waarop het valt, verbeteren en vergeestelijken, is het niet hier op deze aarde, dan zeker in het hiernamaals.

Mijn streven en het doel van deze mededeling is immers alleen, om deze weg voor de mensen te verkorten en hun het voortschrijden gemakkelijker te maken. Vandaar de herhaalde waarschuwing in dit hoofdstuk: "Wie oren heeft, die hore!"

Versta en begrijp het goed en handel ernaar, en u zult aan uzelf bemerken of het zaad op goede of op rotsachtige bodem gevallen is! Amen!