50

 

De 23e zondag na Trinitatis

 

Het stillen van de storm

 

Matth. 8, 23-27: En toen Hij in het schip ging, volgden Zijn discipelen Hem. En zie, er kwam een grote onstuimigheid op de zee, zodat de golven over het schip sloegen; maar Hij sliep. En zij kwamen en maakten Hem wakker en zeiden: Here, help ons, wij vergaan! En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij bevreesd, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en het werd volkomen stil. En de mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor iemand is deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?

 

(1 mei 1872)

 

Dit evangelie vertelt, hoe Ik eens in een schip stapte en er een storm opstak, terwijl Ik ingeslapen was. Mijn discipelen wekten Mij, opdat Ik de storm en de zee tot rust zou willen gebieden.

Deze daad gebeurde alleen voor de ogen van Mijn discipelen, hoewel ook aan land staande mensen gadegeslagen hadden, hoe op Mijn bevel de golven gingen liggen en de storm verstomde. Zo gaf Ik Mijn begeleiders een nieuw bewijs, dat Ik niet alleen Heer over dood en leven ben, maar ook Heer over de gehele zichtbare natuur.

Hoewel deze daad menigeen de ogen had kunnen openen met Wie men te doen had, begrepen toch weinigen dat Ik meer dan een mens, dat Ik Gods Zoon of God Zelf was. Mijn discipelen verloren de moed toen de storm in kracht toenam en wekten Mij vol angst, omdat zij geloofden, dat hun einde nabij was. Zij hadden dit niet hoeven te denken, daar zij Mij zo rustig zagen slapen. Maar voor hen was het begrip "Zoon van God" nog niet duidelijk, en daarom ziet u hen bij diverse gelegenheden moedeloos worden en aan Mijn almacht twijfe­len, hoewel zij Mij slechts enige ogenblikken daarvoor daden zagen verrichten, die geen normaal mens, maar alleen Hij kan verrichten, die ver boven al het lichamelijk materiële, de draden van de hele schepping vast in Zijn handen houdt. Door wonderdaden toonde Ik Mijn disci­pelen dikwijls Mijn macht, en toch konden ze zich niet volledig verenigen met de gedachte, dat zij niet met een gewoon mens, maar met een Godmens te doen hadden. Steeds liet Ik de omstandigheden zich zo voordoen, dat behalve Mijn leer Mijn daden nog duidelijker zouden getuigen van Degene, die Mij gezonden had. Zelfs na Mijn dood, toen Ik weer verscheen onder Mijn discipelen, waren er nog twijfelaars, zoals bijvoorbeeld Thomas er een was.

Wat destijds onder Mijn directe, zichtbare invloed zo moeilijk was, is nu, nu Ik of door speciaal daartoe bestemde schrijvers of door het hart van ieder mens met hem spreek, nog moeilijker en twijfelachtiger geworden. Nu zullen en moeten Mijn woorden voldoende zijn, daar de tijd van het noodgedwongen geloof voorbij is en er geen wonderen meer gedaan, noch toegelaten worden door medewerking van andere mensen. De meesten, die nu in Mijn woord geloven, zijn niet in het minst van de onfeilbaarheid daarvan overtuigd. Ook hen vergaat het bij het geringste gevaar zo als de discipelen, dat wil zeggen ook zij twijfelen aan Mijn beloften, aan Mijn woorden.

De situatie, waarbij Ik met Mijn discipelen op een schip verbleef, komt overeen met het eigen levensschip van ieder mens, waarin Ik als goddelijke vonk sluimer, totdat ongelukken van allerlei aard de mens ertoe manen om zijn toevlucht bij Mij te zoeken.

Het vergaat de meeste mensen als Mijn discipelen. Zolang het hen niet slecht gaat, komen zij niet tot Mij. Mijn discipelen waanden zich verloren en riepen Mij aan. De mens probeert in benauwde toestanden, waarin de gebrekkigheid van al het aardse hem het masker van de naakte werkelijkheid laat zien, in het binnenste van zijn hart troost en rust te vinden, die hij tevergeefs van de buitenwereld verwacht. Tot op dat moment sluimerde Ik ook bij deze mens. Hij beschouwde Mij niet als iets noodzakelijks, dat werkelijk bestaat, maar als iets wat men zich inbeeldt, dat hem door anderen, bijvoorbeeld door priesters werd aangepraat, dat ontdaan van alle realiteit slechts daarom aan de mensen werd onderwezen om de macht van de priesters te vergroten, terwijl het geestelijke welzijn van de mensen helemaal niet in aanmerking werd genomen.

Wanneer dan het levensscheepje door wereldlijke stormen geteisterd en rondgeslingerd wordt, dan komen angst, twijfel en vrees op. Men haalt elke leer weer tevoorschijn, die de ziel bij de opvoeding werd ingestampt, maar ervaart huiverend, dat al deze dogma's en fraaie spreuken niet geschikt zijn om de beangstigde ziel rust en vrede te geven. Dan wendt de mens zich tot de in hem sluimerende goddelijke Geest. Dan zoekt hij in de tot dan toe buiten beschouwing gelaten binnenkant van het menselijke leven een steun, opdat hij niet te gronde gaat onder de druk van de omstandigheden. En wanneer hij deze schat in zijn binnenste gevonden heeft, wanneer hij heeft begrepen hoe weinig al het materiële uitmaakt vergeleken bij één enkele gedachten­flits uit dit heiligdom, dan bedaren de golven. Dan zwijgen de winden van hartstochten en zorgen, en rust en vrede keren met hem in de buitenwereld terug; want de buitenwereld zelf was niet troebeler, maar alleen de kijk erop was vertroebeld. Dan zegt de in het binnenste gewekte goddelijke vonk tot de beangstigde ziel: "Waarom ben je toch zo kleinmoedig, terwijl je immers zulk een Heer over al het lichamelijke in je draagt?"

Zie, zo heeft deze daad op het meer haar geestelijke overeenkomst met het individuele menselijke leven.

Ook in het leven van de volkeren is een vonk van goddelijke drijfkracht, die hen op gezette tijden tot nadenken aanspoort, zodat net als bij ieder afzonderlijk ook een heel volk zich bewust wordt van zijn opdracht op deze aarde. Want alles wat zich op deze zichtbare aarde voordoet, is slechts een eenvoudig werk van de liefde, om het ziele gees­telijke in de mens tot zijn recht te doen komen.

Dit proces doet zich ook voor in het leven van dieren, planten en stenen, maar is daar alleen zichtbaar voor het geestelijk oog. Het zich gestalte geven, het zich vormen en het zich weer ontleden van alle materie is geen andere drang dan die van de gewekte geest, die in de materie gebonden lag te sluimeren. Het opklimmen van niveau tot niveau, het zich vervolmaken zou niet kunnen plaatsvinden, wanneer de door uiterlijke omstandigheden gewekte geest zich niet in het binnenste van de materie zou bevinden.

Zoals destijds het scheepje met Mijn discipelen en Mij de hele wereld uitmaakte, die op het beweeglijke element, het water, rondgeslingerd werd, evenzo is ook de door uiterlijke inwerking tevoorschijn geroepen opwekking van de in de materie liggende geest hetzelfde, dat naar vooruitgang en naar vervolmaking dringt. Mijn discipelen moesten eveneens door verschillende gebeurtenissen tot vooruitgang worden gebracht in geloof en vertrouwen. Zij moesten sterk worden, opdat zij in de toekomstige levensstormen niet zouden twijfelen, maar vast vertrouwen.

De geest is in de vaste materie een onbewuste drijfveer, hij openbaart zich bij het dier als instinct en is bij de mens de hoogst ontwikkelde goddelijke vonk. De mens zal sterker worden in het bewustzijn, dat hij niet slechts een burger van deze aarde is, maar ook van het heelal, die staande tussen twee werelden op deze aarde weliswaar de stoffelijke omkleding heeft, maar daarbij ook het geestelijke evenbeeld is van het hoogste wezen, de Schepper, die ver boven alle vergankelijkheid in de oneindigheid vertoeft. Hij wil Zijn nakomelingen opvoeden tot dat, waartoe Hij ze heeft geschapen: tot veredelaars van de materie, tot volgelingen die het grove en vaste vergeestelijken en tot eeuwige bewo­ners van het geestesrijk, waaruit de materie eens is voortgekomen en waarin ze haar laatste einde moet en zal vinden.

Daarom, weest ook u ijverig om de goddelijke vonk in uw innerlijk op te wekken, te cultiveren en te begrijpen, opdat u in de beweeglijke golven van het leven onder de stormen van hartstochten, omstandig­heden en gebeurtenissen niet de moed verliest zoals eens Mijn discipe­len in het scheepje, maar steeds indachtig bent dat uw Vader bij u is. Ook al is Zijn stem niet altijd te vernemen, toch slaapt Hij niet, evenmin als Mijn goddelijke geest in het scheepje van Mijn discipelen geslapen heeft, maar alleen geduldig afwachtte totdat een nieuwe kleinmoedigheid de zwakte van Mijn discipelen openlijk aan de dag legde.

Daar gebood Ik winden en zee tot rust; evenzo zal degene, die Mij in zijn innerlijk zal zoeken, door de in hem gewekte goddelijke geest ook rust en vrede hebben - allereerst in zijn innerlijk - en dan zal hij deze rust ook op de buitenwereld kunnen overdragen.

Onthoud dit goed en wanhoop niet direct wanneer uw wensen niet altijd zo vervuld worden, zoals u graag zou willen. Word ook u sterker in geloof en vertrouwen op uw, in u gelegde goddelijke geest! Amen.