49

 

De 22e zondag na Trinitatis

 

De opwekking van de dochter van Jaïrus

 

Matth. 9, 18-19,23-25: Een overste van de synagoge kwam tot Hem en viel voor Hem neder, en zeide: Mijn dochter is zo juist gestorven, maar kom en leg uw hand op haar en zij zal leven. En Jezus stond op en volgde hem met Zijn discipelen. - En toen Jezus in het huis van de overste kwam en de fluitspelers en het misbaar van de schare zag, zeide Hij: Gaat heen, want het meisje is niet gestorven, maar het slaapt. En zij lachten Hem uit. Toen de schare uitgedreven was, ging Hij binnen en vatte haar hand en het meisje ontwaakte.

 

(30 april 1872)

 

Dit hoofdstuk gaat weer over genezingen, deels door handoplegging, deels door het vaste geloof van de lijdenden; en onze tekst behandelt zelfs de opwekking van de dode dochter van een overste, die zoveel geloof in en vertrouwen op Mijn macht had, dat hij - zoals in het evangelie staat - Mij smeekte om in zijn huis te komen, opdat zijn dochter door oplegging van Mijn handen weer levend zou worden.

Zie, waar Mij zoveel vertrouwen wordt getoond, daar kan Ik niet anders dan de vraag van de smekende inwilligen om allen te laten zien, wat men door een absoluut vertrouwen in Mij kan verkrijgen. Wanneer een kind zijn vader innig smeekt om vervulling van zijn wens, dan verhoort hij het zeker. Wat reeds eerder over het oprechte geloof werd gezegd, heeft ook betrekking op deze dodenopwekking en het zou overbodig zijn, hetzelfde te herhalen. Deze voorbeelden laten u allen maar al te duidelijk zien, welke weg de mensen moeten inslaan, om zeker te zijn van de vervulling van hun wensen - vooropgesteld, dat zij rechtmatig zijn.

Ofschoon Ik destijds lichamelijk zichtbaar deze handeling verrichtte, zo kan nu desalniettemin hetzelfde gebeuren; want het lichaam geeft hier niet de doorslag, maar Mijn geest. Zoals Hij daar onder Mijn discipelen en vereerders van Mijn woord aanwezig was, zo is Hij ook bij u. Alleen de zichtbaarheid van Mijn persoon ontbreekt; deze zou u echter, daar u weet wie Ik ben, alleen maar storen. Bij Mijn discipelen en het volk dat Mij volgde lag het anders, daar zij in Mij weliswaar een machtig profeet of de door hen verwachte Messias meenden te zien, maar niet de Heer van de schepping, die alles geschapen heeft.

Wat de opwekking van de dochter van de overste betreft, deze was het loon voor het grenzeloze vertrouwen van de vader en tegelijkertijd een wegwijzer en vingerwijzing voor de opgewekte dochter.

Dit lichamelijk opwekken van destijds komt overeen met het gees­telijk opwekken in de huidige tijd; want wat in die tijd door Mij geschiedde, bewerkt en door Mij besproken werd, dat doet zich nu weer voor, alleen in geestelijk opzicht. Destijds trok Ik van stad tot stad, van dorp tot dorp, predikte, genas en bewees de mensen weldaden. Ik gaf de half ingedommelden weer een aansporing en wekte lichamelijke en geestelijke doden op. En ook nu gebeurt al sedert lange tijd hetzelfde. Overal wek Ik door een onbewuste drang de innerlijke eigenschappen van de zielen op, wek Ik door een aaneenschakeling van gebeurtenissen, door ongelukken en lijden van allerlei soort de mensen op, opdat zij niet helemaal vergeten, dat zij uit meer dan een substantie gevormd zijn en zij de geest en de ziel niet geheel verloochenen. Overal drijf Ik, zoals bij de overste, de fluitspelers en klaagzangers het huis uit, die zelfs een rouwdienst het aanzien van een vrolijk gebeuren willen geven. Het leven en zijn doel zijn te ernstig, om met zijn perioden en wisselvallig­heden om te gaan als met kinderspeelgoed.

Eer het ware inzicht komt, moet het in het innerlijke huis stil worden, zodat de ziel tijd wint om weer in de juiste toestand te komen en zij er langzamerhand op attent kan worden gemaakt, hoe weinig inhoud en duur er is in het wereldse, zodat zij aan het geestelijke de voorkeur gaat geven en geen moeite en geen offer schuwt zich deze toe te eigenen.

Zo wek Ik menigeen uit zijn geestelijke slaap. Ik leg hem Mijn hand op of raak hem slechts met een vinger aan, opdat hij niet volledig verloren gaat en in het materiële zijn geestelijke ondergang vindt; want uit deze nacht is slechts een langzaam ontwaken mogelijk.

Zoals Ik tegen de omstanders zei: "Het meisje is niet gestorven, maar het slaapt!", zo laat Ik ook nu vaak aan de mensen zien, dat velen, naar de schijn de meest verdorven mensen, slechts in een geestelijke slaap verzonken zijn en de juiste wekroep nodig hebben om deze lethargie op te heffen om zo van de langslaper een actieve arbeider in Mijn wijngaard te maken.

Hoevelen heb Ik reeds opgewekt, die Mij daar nu duizendvoudig voor danken, ofschoon de manier waarop deze erkenning kwam, niet naar hun smaak was. Maar naargelang de geestelijke individualiteit waren er vaak opwekkende middelen nodig, die alleen bij machte waren het einddoel te bevorderen. Ook u, die allen in een gezapige geestesslaap waren ingewiegd, omdat u uw geloofsopvatting zo gemakkelijk moge­lijk maakte, heb Ik door verschillende middelen gewekt, om de rustende eigenschappen van de ziel weer in beweging te brengen. Ook onder u legde Ik zo menigeen de handen op en velen raakte Ik met de vinger aan, al naar gelang de ene een zachte en de ander een sterkere, invloed­rijkere aanraking nodig had, om tot de erkenning te komen waar hij eigenlijk staat en hoeveel er bij hem nog ontbreekt om tot het nage­streefde doel te komen of het op zijn minst te erkennen. Omdat Mijn voor u opgesteld doel niet zo dichtbij is en niet zo gemakkelijk te bereiken, moest Ik, zoals Ik eens de muzikanten bij sterfgevallen wegstuurde, bij u allereerst de vanouds aangewende vooroordelen verwijderen, voordat u tot de kennis van Mijn leer kon komen.

Wat Ik bij u op zo vele manieren bewerkte, dat gebeurt ook nu nog met hele volkeren. Ook bij hen verdrijf Ik de jammerende muzikanten, fluitspelers en trommelaars, die zelfs vanwege graven nog vreugdevolle dagen willen organiseren. Door nood maak Ik de volkeren nuchter. Ik ruk ze weg uit de waan, dat de wereldse zucht naar genot het voornaam­ste zou zijn, wat de mens moet zoeken. Ik leer hun - helaas door onaangename gebeurtenissen - de vergankelijkheid van wereldse eigen­waan, wereldse roem en wereldse aardse goederen en bewijs hun daarnaast de eeuwige duur van geestelijke schatten.

Zo vergaat het de enkeling, de volkeren, de heersers en zo ook de priesters. Allen laat Ik zien, dat er boven hen nog een Ander staat, die hen weliswaar laat doen wat zij willen, maar die als enige de draad van  de samenhang van omstandigheden en gebeurtenissen in de hand houdt en alles - zelfs het slechtste, door mensen uitgevoerd - nuttig weet te maken, zowel ten gunste van de hele mensheid als van de enkeling.

Zo gaat het ontwikkelingsproces weliswaar langzaam vooruit, doch gaat onweerstaanbaar op zijn doel af. Ik wek alle mensen op, alle volkeren, alle koningen en priesters. Allen zullen inzien en begrijpen moeten, dat zij voordien geslapen hebben. Allen zullen echter ook moeten erkennen, dat men niet altijd slapen kan en dat de slaap alleen dan goed en nuttig is, wanneer hij ertoe dient de verbruikte krachten weer te herstellen. Waar hij dit echter niet bewerkstelligt is hij nutteloos, schadelijk en verergert slechts de zaak. Zo is de geestelijke slaap, waarin velen werden gesust of zichzelf in hebben gewiegd, alleen te beschou­wen als een grote nalatigheid op de weg naar de geestelijke ontwikke­ling. Daarom is dit opwekken nodig, temeer in deze tijd, waarin de oplossing van de hele vraag naar de geestelijke bestemming van het menselijk geslacht voor de deur staat en de meeste mensen zich zo in het wereldse, egoïstische doen en laten hebben ingeleefd, dat door een lichte aanraking met een vinger bijna niemand meer opgewekt kan worden, maar dat voor de zo diep in het slijk van de wereld verzonkenen meestal krachtmiddelen gebruikt moeten worden om hen daaruit te trekken.

De mensen zijn nu zo ver van hun eigenlijke doel afgedwaald, dat geen menselijke macht meer in staat is ze uit hun dromen op te wekken en hen van hun jacht naar genot af te brengen. Nu moet Ik meer dan anders tussenbeide komen, omdat ook de heersers evenals hun volkeren door dezelfde waan bevangen zijn. Juist daarom klinkt overal en in verschillende vormen de wekroep, zowel aan enkelingen als ook aan hele volkeren.

Tot nu toe is het noch de mensen, noch de volkeren duidelijk wat zij willen. Doch heb slechts geduld! Laat allereerst de muzikanten verdreven zijn, dan zal de ernstiger stemming, de bezinning spoedig volgen! De omstandigheden zullen zich ontrafelen en het onnatuurlij­ke, onwettige en overdrevene zal plaats moeten maken voor het reële en het onvergankelijke. Er zal van alle kanten enorm worden tegenge­stribbeld, - maar het geneesmiddel moet worden ingenomen en de kelk vol bitterheid moet tot op de bodem worden geleegd!

Zijn de mensen eenmaal zo ver van de rechte weg afgedwaald, dan moet natuurlijk ook de terugweg een langere zijn, - maar er moet worden omgekeerd! Zij moeten tot het inzicht komen, dat er slechts één God en één geestesrijk is, voor wie al het andere als voetbank dienen moet, en dat het materiële, al mag het nog zo vereerd worden, toch geen blijvende inhoud heeft en geen blijvend genot kan geven.

Duizenden verdwaalden snellen op de dwaalweg het vroege graf in. Zij gaan onrijp uit deze wereld en komen nog onrijper aan de andere kant aan. Wat zal er van hen worden? Hier konden zij niet blijven en daar bevalt het hen ook niet. Oh, u kent niet de kwellingen van dergelijke zielen, die besluiteloos ronddolen! Het verloren aardse is voor hen niet meer toegankelijk, en het geestelijke is voor hun opvattingen en hun wezen niet passend.

Zo gaat het, wanneer mensen, ja hele volkeren hun geestelijk geluk met voeten treden en slechts het wereldse aanhangen en tenslotte, nadat zij het wereldlijke verloren hebben, niet in staat zijn om zich het geestelijke toe te eigenen. Het is hun eigen schuld. - Dit is de reden van de opwekking Mijnerzijds. Niet voor niets zei Ik: "Wanneer een oog u ergert, ruk het uit; want het is beter dat u met één oog in een betere wereld aankomt, dan dat u zich met twee ogen aan de grootste geestelijke kwelling blootstelt!"

Accepteer alle gebeurtenissen, hoe en wanneer zij ook mogen komen, als gaven van de liefde; want Ik weet het beste hoe, wanneer en waarmee Ik verwaarloosde mensen en verdwaalde volkeren op de rechte weg kan brengen en ze zo nog bijtijds van het totale verval kan redden!

Men leerde u over het vagevuur, waarin de zielen van hun slechte hartstochten gereinigd moeten worden, voordat zij in het paradijs of in de hemel kunnen worden opgenomen. Ik zeg u: zoals men u het vagevuur beschreef, is het klinkklare onzin; geestelijk bestaat het echter wel, namelijk in de mensen zelf. Daar moet al het slechte eerst wegge­vaagd worden, totdat men zich onder betere omstandigheden thuis kan voelen; en tot dit wegvagen draag Ik bij door het zenden van allerlei strijd en lijden. Daardoor wek Ik in de menselijke ziel de sluimerende goede eigenschappen op, opdat zij zich zal vermannen en overeind  komt om het kwade met energie te bestrijden en alles weg te vagen, wat haar schade kan toebrengen.

Toen Ik eenmaal zei: "Het meisje is niet dood, zij slaapt slechts!", werd Ik door de anderen uitgelachen. Evenzo word Ik ook vandaag door zeer weinigen begrepen wanneer Ik hen wil opwekken, ofschoon het voor hun bestwil is. Streef er daarom naar om Mijn wenken en vermaningen te verstaan, opdat u het bemerkt, wanneer Ik u voor uw bestwil alleen maar met de vinger aanraak! Want een liefhebbende Vader, die het om het welzijn van Zijn kinderen te doen is, kan alleen op het goede pad brengen, niet straffen. Houd dit reeds in gedachte! Amen.