48

 

De 21e zondag na Trinitatis

 

De positie van de Heer tot de overheid

 

Matth. 22, 15-22: Toen gingen de Farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Hem in een strikvraag konden vangen. En zij zonden tot Hem hun leerlingen, met de Herodianen, die zeiden: Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt en de weg Gods in waarheid leert en dat Gij u aan niemand stoort; want Gij ziet de mensen niet naar de ogen. Zeg ons dan, wat dunkt U? Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet? Doch Jezus doorzag hun valsheid en zeide: Wat verzoekt gij Mij, huiche­laars? Toont Mij het geldstuk voor de belasting. Zij brachten Hem een schelling. En Hij zeide tot hen: Wiens beeldenaar en opschrift is dit? Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. Toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich en zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.

 

(29 april 1872)

 

Dit 22ste hoofdstuk is vol van gelijkenissen, die Ik bij de Farizeeën en schriftgeleerden naar voren bracht, om al hun tegenwerpingen juist te weerleggen.

De bovenstaande verzen behandelen een van de valstrikken, die de Farizeeën Mij legden om Mij door een onvoorzichtig antwoord te kunnen overleveren aan de overheid.

De Romeinen, als hun heren, bekommerden zich om niets anders dan over hun heerschappij in het land der Joden; wat echter de godsdienst van de Joden en hun reformatoren betreft - of het nu profeten of predikers waren, zoals Mijn voorloper Johannes of zelfs de verwachte Messias, zoals Ik deze vertegenwoordigde -, dat was hun volkomen om het even, zolang deze vernieuwingen op kerkelijk gebied bleven en zich niet uitstrekten op politiek terrein. Vandaar dat het de Farizeeën hoofdzakelijk daar om te doen was een vraag te vinden, waar Ik bij een eerlijke beantwoording onmogelijk om de politiek heen kon.

Dus zonden de Farizeeën hun leerlingen met enige dienaren van Herodes tot Mij met de dubbelzinnige vraag: "Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?"

Dit was een vraag waarbij zij vermoedden, dat Ik hun als antwoord zou geven dat het offer aan de tempel boven alles gaat en dat de belasting aan de keizer onterecht is, daar deze last door de macht van het zwaard was opgedrongen. - Omdat zij door een dergelijk antwoord de meest treffende bewijzen in de hand zouden hebben, dat Ik het volk met verkeerde uitleg verleidde en het vijandelijk stemde tegenover de rege­ring, meenden zij Mij in conflict te kunnen brengen met de overheid. Opdat de schijn echter niet op hen zou vallen en zij ook getuigen zouden hebben in het geval Ik Mijn antwoord zou ontkennen, zonden zij dienaren van Herodes mee, die Mijn door hen verwachte uitspraken moesten bevestigen.

Ik moet toegeven, de vraag was netelig. Daar de Romeinen niet de rechtmatige heren waren, maar slechts de door omstandigheden opge­drongen bezitters van dit land, vermoedden de Farizeeën, dat Ik als geboren Jood de vreemde heerschappij zou verachten en tegen deze op zou komen. Ik echter, die harten en nieren van de mensen doorgrond en goed wist wat de Farizeeën wilden, antwoordde hun met weinig woorden zo, dat een verdere vraag hunnerzijds onmogelijk werd. Want in het antwoord: "Geef de keizer, wat des keizers is, en Gode wat Gods is!" lag reeds de volledige uitleg, die alleen Ik als Diegene, die Ik was, kon geven - wat nu juist niet het antwoord was dat zij verwachtten.

Daar Ik hun op de Mij aangereikte munt de afbeelding van de keizer en zijn opschrift had getoond, kon Ik niets anders zeggen dan: "Deze afbeelding op de ene kant van de munt toont u, wiens onderdaan u bent; en wanneer u de bedoeling van de afbeelding niet wilt begrijpen, dan bewijst het opschrift op de andere kant het u nog beter. Deze munt is een pasmunt, waarmee u handel en wandel kunt bedrijven en daarmee uw wereldlijke behoeften kunt bevredigen; het geestelijke echter is verheven boven alle munten - zij mogen van goud of van ander metaal zijn -, het geestelijke heeft een andere oorsprong, een andere basis en een ander doel!" Daarmee maakte Ik streng onderscheid tussen de plichtmatige belasting ten opzichte van de wereldlijke macht tegen­over die van de geestelijke overheid.

Mijn aan hen gericht antwoord moest hun zeggen: "Met de belasting aan de keizer koopt u uw wereldlijke ordening, rust en zekerheid; met de geestelijke offers echter verschaft u zich ordening in uw innerlijk, de rust van een zuiver geweten en de zekerheid in het handelen, zodat u weet, wat en waarom u iets doet. Zo verkrijgt u op beide wegen hetzelfde doel, hier in het geestelijke en daar in het wereldlijke. Beide moeten bestaan; want zonder hen is geen samenleven van groepen mensen mogelijk, en zonder hen is niet duidelijk uitgesproken, wat eigenlijk het belangrijkste is: de schatten van de wereld of de schatten van de geest.

Wat Ik tegen de Farizeeën zei, dat heeft ook voor alle latere tijden zijn waarde behouden en zal ze nog verder hebben, zolang de mensen in steden en dorpen samenleven, en zolang nog religie en geloof in een hoogste wezen in hun harten leven. Zo goed als een heerser als wereld­lijk hoofd nodig is, evenzo goed is ook een God nodig, die het hele universum bijeenhoudt. Beiden zijn ordestichters, ordehandhavers en daarom ook de enige wetgevers. De wereldlijke heersers mogen heten zoals zij willen, telkens zal de uitvoerende macht slechts aan één enkeling overgedragen worden; evenzo kan er ook in geestelijk opzicht slechts één regent zijn en geen meerdere goden.

Dat er altijd mensen geweest zijn, die als heerser hun macht mis­bruikten en anderen die geen macht boven zich wilden erkennen, is even natuurlijk, als dat er mensen en volken geweest zijn, die niet genoeg hadden aan één God, en zich een heel leger goden en godinnen schiepen om hun wereldlijke hartstochten aangenaam te kunnen uitle­ven, - waarbij uiteraard ook elke daad door een goddelijk besluit gesanctioneerd was. Evenzo waren en zijn er nog mensen, die helemaal geen heerser, helemaal geen God willen hebben, dan slechts hun eigen ik.

En toch - de mensen mogen doen en laten wat zij willen, de belasting moeten zij overal betalen! Zij moeten aan de wereldlijke heerser een deel van hun verworvenheden, en aan de geestelijke Heerser, namelijk God, alle wereldlijke hartstochten offeren, willen zij bij de eerstgenoem­de in een goed aanzien staan en bij de laatstgenoemde het doel bereiken, dat Hij voor hen gesteld heeft.

Overal dreigt straf bij het niet betalen - hier wereldlijke, daar geestelijke - en dus had Ik wel gelijk, toen Ik de Farizeeën zei: "Geef de keizer, wat des keizers is, en Gode wat Gods is!"; dat wil zeggen: "Vervul uw sociale plichten even zo goed als de geestelijke! Ken uw positie als mens ten opzichte van uw naasten en ten opzichte van de wereldlijke heerser! Vergeet daarbij echter uw verplichtingen niet, die u tegenover Diegene hebt, die u in de wereld plaatste en u talenten of ponden gaf, waarvan Hij eens tienden of belasting zal vorderen! Haal beide plichten niet door elkaar en probeer niet om op één weg beiden tevreden te willen stellen, hetgeen niet mogelijk is; want u kunt u evenmin van het wereldlijke als van het geestelijke volledig ontdoen!"

Wat voor u bij deze uitspraak aan de Farizeeën duidelijk wordt is, dat ook u de belasting aan de wereld niet mag weigeren, zonder echter het geestelijke van uw wezen daarbij in te boeten, zonder daarbij echter ook geheel geest te willen zijn, zolang u nog in het lichamelijke omhulsel deze aardbol moet bewonen! Het is dus nodig om zowel hier in het aardse leven, als ook in het hiernamaals in het hoogste geestelijke leven de juiste middenweg te kennen, opdat niemand in het extreme vervalt, waarin hij niemand tot nut kan zijn, maar zichzelf en anderen slechts schaadt.

Neem daarom ook u dit aan de Farizeeën gerichte woord in acht, waarvan de diepere betekenis uw hele aardse en toekomstige leven verlicht, opdat een foute opvatting geen verkeerde resultaten oplevert! Zoals Ik zei, dat de liefde, als liefde alleen, slechts verderfelijk voor zowel de liefhebbende als de geliefde zou zijn, wanneer zij niet door de wijsheid werd geleid en getemperd, evenzo kan iedere deugd - ook de beste - verderfelijk worden, zo gauw zij boven de grenzen van het mogelijke uit wil.

Vergeet nooit om tijdens uw hele aardse leven aan de wereld dat te geven, wat zij rechtmatig van u mag verlangen!

Geef de wereld, wat van de wereld is, laat echter de wereldlijke bezigheden de geestelijke niet overspoelen! Vergeestelijk, wanneer u wilt, alle mogelijke bezigheden, maar verwereldlijk niet uw heilige, geestelijke eigenschappen, die langer dan dit korte aardse pelgrimsleven moeten duren! Geef Gode wat van God is! Beschouw ook de wereldlijke goederen als geschenken van de hemel; vergeet echter voor de vergan­kelijke, wereldlijke, aardse goederen de eeuwige, blijvende niet! Of­schoon wereld en God naar het schijnt twee verschillende dingen zijn, die verschillende doelen nastreven, toch is het mogelijk om niet alleen aan beide te voldoen, maar ze ook te verenigen, voorzover ook de wereld door God als middel geschapen werd om de geestelijke eigenschappen van Zijn wezens te verhogen en te versterken en zo op deze wijze het grof wereldlijke of materiële weer naar zijn oorsprong terug te leiden, vanwaar het uitgegaan is.

De schatting of belasting moet aan de wereld gegeven worden; want zij leidt naar het geestelijke. Zoals men het licht alleen daarom waar­deert, omdat men de duisternis kent, zo zal men ook het onverganke­lijke dan hoger waarderen, wanneer men het vergankelijke, het wereld­lijke kent. De belasting, die u aan de wereld moet geven, bestaat uit de bestrijding van haar verzoekingen, verder uit een duidelijk inzicht over de eigenlijke waarde van haar goederen, die alleen dan goed benut zijn, wanneer zij een geestelijk produkt van liefde kunnen leveren. Ook de materiële belasting aan de keizer geeft de mens, de onderdaan de rust om zijn vredige arbeid te verrichten en daardoor voor het welzijn van zichzelf en zijn familie te kunnen zorgen. Zo zorgt de leider voor het algemeen en de burger voor zijn eigen welzijn.

Zo is het aardse leven slechts de basis voor een hoger bouwwerk, dat op de ruwe stenen van de materiële werkelijkheid begonnen, zal eindi­gen in de laatste, geestelijke lichtelementen van een andere, hogere wereld. Om het hogere leven te bereiken, moet de wereldlijke belasting rijkelijk vloeien, opdat ze veel goeds en verhevens in het geestelijke mag bewerken. Op deze wijze kan dat wat van de keizer is, en dat wat van God is, verenigd worden. Dit kan het geestelijke leven van de afzon­derlijke mens alleen maar bevorderen en komt overeen met de eigenlijke bedoeling, waarom Ik u in de wereld plaatste en met zoveel verschillen­de eigenschappen - zowel goede als slechte - uitrustte. Als de laatste bevochten worden, zullen zij bijdragen tot versterking van de eerste en zullen u tot Mijn geestelijke evenbeeld vormen.

Schenk daarom aandacht aan dit woord, dat Ik u in dit evangelie gegeven heb; ook daarin ligt veel verborgen, waar de verstandige en behoedzame lering uit kan trekken voor zijn hele leven! Hij zal dan niet het extreme van zichzelf, van zijn naaste en van de wereld verlangen, maar de juiste middenweg bewandelen, terwijl hij door het betalen van zijn belasting het zijn naaste gemakkelijker maakt ook zijn tribuut bij te dragen. Zo zal hij zijn opdracht en Mijn doel vervullen, om welke reden Ik overigens geesten en materie schiep, waarvan de laatstgenoem­de, het bindmiddel van de eersten, tenslotte zal en moet oplossen en dat weer verenigen, wat Ik gescheiden in de grote wereldscheppings­ruimte uitgezet heb.

Zo zult ook u door de middenweg te gaan er toe bijdragen, dat het materiële vergeestelijkt zal worden, opdat Mijn wederkomst op uw aarde door de vergeestelijking van u en de mensheid gerechtvaardigd wordt. Dan zal blijken, wat u de keizer en wat u God gegeven hebt en in hoeverre in dit geven de juiste maat en het juiste gewicht overheerste. Alleen, wanneer u in staat bent om ook het geringste van Mijn woorden in de juiste, diepe en geestelijke zin op te vatten, is een vereniging met Mij en Mijn geestenwereld mogelijk. Ik laat voor dit doel geen middel achterwege om u te tonen wat van de wereld en van de keizer is; Ik herinner u er echter ook steeds aan, wat van God of van Mij is, en hoe beide, hoewel gescheiden, toch verenigd kunnen worden, wanneer met het juiste begrip ook de juiste uitvoering komt. Amen.