47

 

De 20e zondag na Trinitatis

 

De gelijkenis van de ontrouwe knecht

 

Matth. 18, 23-35: Daarom is het Koninkrijk der hemelen te vergelijken met een koning, die afrekening wilde houden met zijn slaven. Toen hij begon te rekenen, werd een voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was. Omdat hij niet bij machte was te betalen, beval zijn heer hem te verkopen, met zijn vrouwen kinderen en al wat hij bezat, opdat er betaald kon worden. De slaaf wierp zich neder als smekeling en zeide: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt. Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner mede­slaven aan, die hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt. De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben. Toen nu zijn medeslaven zagen, wat er gebeurd was, werden zij zeer verdrietig en gingen hun heer al wat er gebeurd was, mededelen. Toen ontbood zijn heer hem en zeide tot hem: Slechte slaaf, al die schuld heb Ik u kwijtgescholden, daar gij het mij dringend hadt gevraagd. Hadt ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben. Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft.

 

(28 april 1872)

 

Reeds vaker heb Ik u gezegd, dat Ik Mijn discipelen en Mijn andere aanhangers alles in details moest uitleggen, wat in Mijn twee liefdege­boden is gezegd en in de tien geboden van Mozes nog duidelijker is uitgelegd. Alleen, daar Ik met mensen te doen had, die graag uitgebreide geboden wilden hebben, opdat zij precies wisten hoe zij zich in verschil­lende gevallen moesten gedragen, was Ik vanwege deze neiging gedwon­gen alles te verduidelijken en hun bij iedere gelegenheid de geboden door nadere uitleggingen of door gelijkenissen zo weer te geven, dat zij voor ieder voorkomend geval in het leven een houvast boden.

Zo vindt u in dit hoofdstuk vanaf het begin tot aan het eind gedragsregels, deels duidelijk, deels in beelden en gelijkenissen uitge­drukt, om Mijn discipelen en de toekomstige aanhangers van Mijn leer niet in twijfel te laten, hoe zij zich in alle voorkomende gevallen zouden hebben te gedragen en hoe zij ook anderen daarover met veel succes kunnen onderwijzen.

Mijn discipelen waren nog als onmondige kinderen, die aanvanke­lijk de hoge betekenis van Mij en Mijn rijk niet konden vatten, zoals later na het ontvangen van Mijn Geest. Dus vindt u vaak vragen, zo onschuldig en eenvoudig, dat het verbazingwekkend is. Hoe konden Mijn discipelen, die steeds onder de invloed stonden van Mijn aanwe­zigheid, van Mijn woorden en daden, nog vragen: "Wie is de grootste in de hemel?" Wanneer nu Mijn discipelen nog zulke vragen konden stellen, dan kunt u zich indenken, hoe dan de andere, minder ingewij­den dachten. Vandaar is ook het antwoord, dat Ik hen daarop gaf eenvoudig, evenals de volgende in de andere verzen.

Ik vergeleek de eenvoud van het kind met het engelengemoed van de dichtst naast Mij staande wezens. Zoals Mijn engelen zich niet gekrenkt moeten voelen, zo moeten ook de gemoederen die rijk zijn aan kinderlijke eenvoud niet vertoornd worden, omdat in hen geen valsheid is en kinderen in het algemeen met het volste vertrouwen een ieder tegemoet gaan, die naar hen toekomt. Daarom is het de grootste zonde om deze eenvoud met valsheid, hoon, spot en haat te bejegenen. Daarop slaan de andere verzen, waarin figuurlijk gezegd wordt dat, wanneer een hartstocht de ziel van een mens beheerst, het beter is deze proberen te overwinnen, dan dat de hele ziel door deze ene hartstocht verloren gaat.

Deze voorbeelden en gelijkenissen zijn in beeldende taal van die tijd gegeven, zoals ook heden ten dage in het Oosten de beeldspraak nog zeer gebruikelijk is.

Nadat Ik Mijn discipelen had voorgehouden dat het beter is om een deel van het "ik" op te offeren dan de hele zielemens, wees Ik hen in de daarop volgende verzen op de vreugde, die Ik als Schepper heb, wanneer niets verloren gaat van hetgeen Ik in de wereld heb uitgezet, maar dat alles eens gereinigd en vergeestelijkt naar Mij terugkeert. Dat is in de gelijkenis van de herder en het verloren schaap voldoende uitgedrukt.

Om de verlorenen te winnen, gaf Ik - zoals de verdere verzen berichten - Mijn discipelen de middelen aan hoe ze de verdwaalden en zij die verkeerd handelden konden beteren, zonder hun eigenliefde teveel aan te tasten. Ik gaf hun adviezen, wat met verstokte zondaars of minder hardnekkigen is te doen. Ik gaf hun verder de verzekering, dat wanneer twee zich verenigd hebben, in hun opvattingen één geworden zijn en Mij om Mijn zegen vragen, Ik hen deze niet zal weigeren. Ik zei hun, dat waar twee in Mijn naam vergaderd zijn, Ik als derde, als verbindende - en vredesgeest midden onder hen zal zijn. Ik hield hen voor, dat de fouten van een berouwvolle broeder niet slechts éénmaal, maar oneindig veel keren vergeven moeten worden, om mogelijk te maken dat hij zich betert. Ik zei hun ook: wanneer zij, toegerust met de deugd van verdraagzaamheid, een broeder zijn fouten vergeven, dan zouden deze hem ook door Mij vergeven en vergeten worden.

Ik bracht hun de gelijkenis van de ontrouwe knecht voor ogen. Met deze gelijkenis wilde Ik zeggen, wat Ik hen reeds leerde in het gebed dat Ik hun had achtergelaten, waarin staat: "Vergeef ons onze schuld, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren!", - dus dat zij in hardnekkige gevallen niet het geduld verliezen; niet verdoemen, waar zij moeten vergeven en niet vervloeken, waar zij moeten zegenen.

Ik hield hun daarom het voorbeeld van de ontrouwe knecht in zo'n scherp licht voor, opdat zij geen reden zouden vinden om hard te zijn - ook niet in een paar woorden -, zij het uit overdreven ijver, zij het uit werkelijke verkeerde beoordeling en intolerantie tegenover de mense­lijke fouten. Zo leerde Ik hun Mijn lankmoedigheid en grenzeloze geduld begrijpen en zo bewees Ik hun, waarom Ik Mijn zon laat opgaan over goeden en slechten, omdat Mijn "Ik" juist alleen liefde is en liefde niet straffen, maar alleen verbeteren wil.

In dit hoofdstuk vindt u het hele menselijke leven geschilderd, hoe het zou moeten zijn: hoe de mens, alleen door liefde geleid, allereerst als een kind vertrouwensvol zijn blik op Mij moet richten, alles zonder valsheid en zonder bijgedachten moet doen en geen ander doel voor ogen moet hebben, dan alleen Mij, zijn Vader, welgevallig te zijn om zo de naam "Mijn kind" waardig te worden. Verder wordt aangetoond, hoe de mens met kinderlijke eenvoud steeds weer liefde moet oproepen en dat het slecht zou zijn om zo iemand die in alle eenvoud en vertrouwen tot ons komt, het goede dat hij wil met kwaad te vergelden. Er wordt getoond hoe de mens de naastenliefde moet verstaan en uiterst teder en zachtzinnig moet proberen zijn broeder op zijn fouten opmerk­zaam te maken, hoe hij alleen in de meest erge gevallen naar strenge middelen moet grijpen, en telkens moet vergeven, vergeten en zelfs ten slotte kwaad met goed moet vergelden.

In dit hoofdstuk ligt de hele geestelijke opdracht van de mens, hoe hij zichzelf moet opvoeden tot het kind, zoals Ik het wens, en hoe hij op zijn tijdgenoten moet inwerken om ook hen in Mijn armen te leiden, om vervolgens zodanig in het hiernamaals te staan, als Ik bij het scheppen van de eerste mens gewild heb, namelijk als Mijn waardig evenbeeld.

Zo moet u Mijn evangelie lezen en opvatten, dan zal het genadelicht u verlichten en zult u in de gelijkenissen niet de harde bast van de levensboom herkennen, maar de achter haar verborgen kern van god­delijke waarheid. Om dit, wat voor de profane ogen verborgen is, te kunnen en te begrijpen, daartoe behoren geestelijke ogen en een diep begrip.

Zo wordt de Bijbel een rijke vindplaats en een lichtbron voor alle menselijke betrekkingen en de verstandige lezer zal vinden, dat reeds sinds meer dan duizend jaren de kostbaarste schatten in dit boek bewaard liggen, om de mensheid tot enige leider te zijn en haar te tonen, hoe Ik er reeds in die tijd voor gezorgd heb, dat niets verloren zou gaan, van wat gezegd werd voor alle tijden en eeuwigheden.

Nu, waarde tijd spoedig nadert, waarin de mensen strenger gevraagd zal worden, of zij eigenlijk wel weten, waartoe zij op de wereld zijn en of zij ook weten, waarom Ik op deze aarde kwam, nu is het hoog tijd om de bast van de letter en woordelijke inhoud van Mijn evangelie weg te nemen en de mensen onder deze schijnbare harde bast de glanzende stroom van het goddelijk licht te tonen, opdat zij dat wat zij voor zichzelf en anderen verzuimd hebben, nog in deze laatste tijd in kunnen halen en zo hun zending kunnen vervullen. Vandaar Mijn vele ophel­deringen en uitleggingen aan u, vandaar deze hele reeks van zon­dagspredikingen, opdat niemand kan zeggen dat hij dit of dat niet heeft geweten of begrepen.

Ik ben de God van licht, liefde en wijsheid. Wanneer Ik eenmaal terugkom, kan geen duisternis naast Mij bestaan. Het moet daarom licht worden in de harten van alle mensen. Zij moeten allen leren om lief te hebben en deze liefde, met wijsheid verbonden, voor hun naasten te gebruiken.

De reden van Mijn woorden, de oorzaak van Mijn vermaningen en het einddoel van Mijn streven is om u op deze wijze tot Mijn kinderen te maken en de wereld weer in een paradijs te veranderen, zoals zij ten tijde van de eerste mensen was, waarin geen haat, geen toorn, geen spot, maar liefde, vrede en rust alle schepselen bezielde en de mens, het laatste scheppingswerk van de aarde, alle goddelijke eigenschappen in zich verenigde.

Zo moet het worden en daar moet alles naar streven! Streef ernaar ­u en alle mensen - uw opdracht zo te vervullen, door zo goed als mogelijk is te worden! Draag er uit alle macht toe bij om uw medemen­sen de weg naar hetzelfde doel te wijzen, dan zijn Mijn woorden aan u niet verspild en u zult, de naam van Mijn kinderen waardig, ook de Vader in het hiernamaals vinden, die hier reeds met zoveel liefde en geduld Zijn verdwaalde schapen probeert te redden! Amen.