40

 

De 13e zondag na Trinitatis

 

De waarschuwing van de Heer voor aardse zin

 

Matth. 6, 24-34: Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen en Mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken, of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleding? Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren, en toch voedt uw hemelse Vader die; gaat gij ze niet verre te boven? Wie van u kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen? En wat zijt gij bezorgd over kleding? Let op de leliën des velds, hoe zij groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleed, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen? Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.

 

(20 april 1872)

 

Deze verzen geven gedragslijnen voor het leven van Mijn leerlingen. Letterlijk genomen hebben zij een heel speciaal karakter, doordat zij, aangepast aan het leven van Mijn discipelen, hen vertrouwen voor de toekomst moesten geven, wanneer Ik niet meer onder hen zou vertoe­ven.

Het volledige zesde hoofdstuk bevat maatregelen voor het toekom­stige beroepsleven, dat Mijn discipelen tegemoet gingen. Het waren de laatste vaderlijke vermaningen die Ik hun gaf, opdat zij Mijn woorden in hun geestelijke betekenis en niet letterlijk leerden opvatten, wat vaak gebeurde; want het moest eerst voor hen zelf duidelijk zijn, voordat zij anderen konden onderwijzen en leiden op de weg naar het ware inzicht.

Zo bevat dit hoofdstuk uitvoerige uiteenzettingen over de vorm en wijze hoe men aalmoezen moet geven, hoe men moet bidden en de kerkelijke gebruiken geestelijk en tot nut voor de ziel moet houden. Verder wordt er de eigenlijke waarde van de tijdelijke, materiële en van de eeuwige geestelijke goederen getoond en de manier, hoe men de zorgen voor het dagelijkse brood met het vertrouwen op Mij kan verbinden. Het laatste was een belangrijk punt, omdat Mijn discipelen na Mijn heengaan tussen de Geest en de wereld, of zoals het daar geschreven staat, tussen God en de Mammon hadden te kiezen.

Mijn discipelen verlieten alles wat hen verbond met de wereld en volgden Mij, de wereldlijke goederen en banden opofferend aan de geestelijke goederen. Het was dus vanzelfsprekend dat, nadat Ik hen Mijn heengaan zo vaak voorzegd had, in hen de gedachte opkwam: "Wat zal er van ons worden? Het is waar, in Zijn nabijheid hadden wij nergens voor te zorgen; maar wanneer Hij niet meer onder ons zal zijn, - wat dan?"

Op deze vaak bij hen opkomende gedachte moest Ik hun antwoor­den, om hun opgewonden gemoederen niet alleen tijdens Mijn leven op aarde, maar ook voor latere tijden te kalmeren, opdat ook de zorg om voeding en kleding niet zo zwaar op hen zou drukken, waaronder hun geestelijke opdracht aanzienlijk geleden zou hebben. Vandaar de vaderlijke woorden, vandaar de verwijzing naar de leliën des velds en daarop, dat de liefhebbende Vader in de hemel niets vergeet van wat Hij geschapen heeft en Hij vanuit dit principe ook hen, de uitverkore­nen voor het hoogste doel, niet in de steek zal laten!

Al deze woorden, gesproken tot Mijn discipelen, hadden voor hen in de omstandigheden waarin zij leefden, een letterlijke betekenis, maar zijn voor u en alle toekomstige geslachten geestelijk op te vatten; want u leeft onder andere omstandigheden en u hoeft zich niet van alles te ontdoen om Mij geestelijk op de aangegeven weg te volgen.

Toen Ik destijds zei: "Men kan geen twee heren dienen!", wilde Ik daarmee zeggen, dat men onmogelijk twee verschillende dingen met dezelfde graad der liefde kan omvatten. "Of God of de Mammon dienen" wil zoveel zeggen als: ofwel het ene of het andere als hoogste doel voor ogen hebben; want "dienen" betekent: zich met zijn hele ziel overgeven aan wat men boven alles liefheeft.

In deze betekenis geldt dit woord ook voor u en voor het nu levende en komende mensengeslacht. Wie volledig voor de wereld en haar genoegens leeft, slechts streeft naar bevrediging daarvan en alle midde­len aanwendt om dat te verkrijgen, wat hem als het belangrijkste toeschijnt - namelijk het tijdelijk welzijn - die kan van God en van de geestelijke goederen natuurlijk maar een middelmatig begrip hebben en dit begrip zal hij steeds ondergeschikt maken aan de andere begrip­pen, omdat alleen het wereldlijke belang en niet het geestelijke zijn hoogste doel, zijn enige wens is. In dit opzicht is de stelling: "Men kan niet God èn de Mammon dienen" waar.

Om echter de Mammon, de wereldlijke goederen voor geestelijke doeleinden te benutten en er geen grotere waarde aan te geven dan hij werkelijk heeft, om hem voor eigen nut en voor het welzijn van zijn medemensen te gebruiken, vooral wanneer Ik sommigen met bijzon­dere aardse goederen begiftigd heb, dat is een andere zaak!

Er waren ook rijken, vermogenden en hooggeplaatsten, die deson­danks alleen Mij aanhingen en de wereld zo beschouwden, als Ik het wenste. De hun toevertrouwde goederen waren daarom alleen midde­len tot het doel, maar niet uitsluitend het enige einddoel van al hun streven.

Daarom is voor deze stelling: "Men kan geen twee heren dienen!" het juiste begrip uiterst noodzakelijk.

Ook de overige woorden van troost, die Ik tot Mijn discipelen sprak, zijn niet letterlijk op te vatten; want onder de huidige levensomstan­digheden is het zelfs plicht van een ieder om voor de aardse behoeften te zorgen. Alleen moet deze zorg niet zo ver gaan, dat zij een mens verhindert zijn geestelijk doel na te streven en zijn medemens goed te doen!

Het is wel waar: "De vogels zaaien niet, zij oogsten niet en zij verzamelen niet in schuren en de Vader in de hemel zorgt voor hen"; maar de dieren zijn onmondig en het instinct zorgt voor hun behoud, waardoor de hongerigen naar het voedsel en de dorstigen naar de bron

geleid worden. De meeste dieren hebben ook slechts voor zichzelf of voor hun kleine familie te zorgen en voor deze laatsten maar een korte tijd.

Zo is het niet bij de mens. Hij is vrij. Niet de stem van de natuur, maar zijn geest drijft hem ertoe om door middel van het verstand zijn situatie dermate te verbeteren, dat hij niet door zorgen voor zijn lichaam gestoord wordt om aan zijn geestelijk "ik" te werken. Hij moet dus voor zijn toekomst zorgen, voor zichzelf en zijn familie, omdat deze een langere voorzorg vraagt dan die van de dieren.

Het hoofddoel van zijn leven moet in ieder geval het Rijk Gods en zijn hogere, geestelijke bestemming zijn, die na dit korte proefleven in het hiernamaals eeuwig geldt. Het is dus zijn plicht om de hem toevertrouwde geschenken - de talenten en de aardse goederen - zo te gebruiken, dat hij nooit zijn geestelijk kleed voor de eeuwige levensduur er bij inschiet.

Er wordt hier wel gezegd: "Maak u niet bezorgd om de dag van morgen; want iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad!"; maar dit woord was voor Mijn discipelen in andere zin gesproken, dan het nu voor u moet worden uitgelegd. Het wil - zoals ook alle voorgaande verzen - slechts zoveel zeggen, dat de mens zijn zorgen niet te ver moet laten gaan en niet in de raderen van het noodlot of in de goddelijke leiding van de enkeling moet ingrijpen, omdat zijn terrein hier op­houdt.

Gij mensen moet uw zorgen en inspanningen slechts zoveel ruimte geven, als zij door Mijn leer, door Mijn woord goedgekeurd worden en resultaat beloven. Dan zijn zij gerechtvaardigd, maar ook niet te groot; want steeds zult u het kleinere, Ik echter het grotere deel van uw wensen te vervullen hebben. Wanneer u daarbij nog bedenkt, dat uw inzicht als eindige wezens altijd begrensd, het Mijne als dat van de almachtige Heer en Schepper echter onbegrensd is, dan moet u ook inzien, dat het door vurig smeken gewenste niet altijd kan worden vervuld, maar dat Ik het vaak moet weigeren omdat Ik verder zie dan u.

U ziet uit de verklaring van deze verzen, hoeveel misverstand door eenzijdige opvatting van deze destijds heel anders bedoelde woorden veroorzaakt kan worden. Destijds waren zij aangepast aan het op handen zijnde levens beroep en aan de sociale positie van Mijn discipe­len; heden ten dage zijn zij weliswaar ook waar - want uit Mijn mond kan immers alleen waarheid komen -, maar haar geestelijke betekenis moet meer de leidraad van uw doen en laten zijn. De aan Mijn eerste discipelen gegeven woorden van troost moeten Mijn huidige, misschien laatste discipelen, totaal anders voorkomen.

Alles wat Ik sprak blijft waar; maar het geestelijke standpunt van een ieder motiveert het begrip van de waarheid. Wanneer het steeds aan de eigen omstandigheden aangepast en op Mij betrokken wordt, dan kan zij die resultaten opleveren, die Ik eens bedoelde en die Ik nu bij deze geestelijke verklaring weer bereiken wil. Ik herhaal hier, dat het juiste begrip van Mijn woorden - die, omdat zij van Mij afkomstig zijn, van eeuwige duur en eeuwige schoonheid moeten zijn - u dingen openbaart, die u vaak in bepaalde momenten vermoedt, maar waarvan u de sluier nooit volledig kunt verwijderen.

Leg u er dus op toe het geestelijke inzicht te verkrijgen, opdat het licht dat bij u binnenstraalt in zijn volledige sterkte uw ziel kan verlichten, verwarmen, opwekken en met Mijn Geest kan verbinden! Dan is het ogenblik gekomen, waarop de dekmantel van de materiële schepping niet meer voor uw ogen bestaat, waarop zij geweken is voor het geestelijke oog en u overal slechts het geestelijke laat zien en Mij als Heer van het geestelijke, als eeuwig liefhebbende Vader.

Daar bloeit voor u de vrede en de rust, als einddoel van alle terechte en ijdele zorgen; daar is de vergelding voor alle bittere belevenissen, de beloning voor al het eerlijk verdiende; daar zijn de laatste bouwstenen van de materiële wereld tot de eerste van de geestelijke omgevormd, waarop de volledige, grote bouw van een nimmer eindigende geestes­wereld rust. Aan de materiële dingen wordt hun geestelijke plaats gewezen en aan de geestelijke wezens de voor verdere loutering nodige weg, opdat zij -van trede naar trede, van werelden naar werelden, van zonnen naar zonnen omhoog stijgend -, steeds meer vermogens ontvan­gen, steeds meer zaligheden genieten en als einddoel van alle moeiten uiteindelijk die trap bereiken, waar de Vader als de ene Herder door Zijn kinderen, als de ene kudde, omringd wordt, waarvan het bijeen­brengen in het stoffelijk leven is begonnen en in de geestelijk hoogste gebieden eindigt.

Dat is uw bestemming, en dat is het doel van al Mijn openbaringen die Ik u geef! Ik doe, zoals u ziet en wel kunt vermoeden, alles wat in Mijn vermogen ligt. Het ligt alleen aan u om Mijn vele woorden zo op te vatten, zoals Ik, omdat Ik geest ben, ze alleen bedoeld kan hebben.

Leg u er op toe het te begrijpen en het eindresultaat zal u bewijzen, dat alleen via deze weg een Vader Zijn kinderen naar zo'n doel kon leiden! Amen.