38
De 11e zondag na Trinitatis
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
Luc. 10,25-37: En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te
beërven? En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet
geschreven? Hoe leest gij? Hij antwoordde en zei de: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel
uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als
uzelf. En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist
geantwoord; doe dat en gij zult leven. Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? Daarop hernam Jezus
en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar
Jericho en viel in handen van rovers, die hem niet
alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem
halfdood lieten liggen. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze
zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. Evenzo ging ook een Leviet langs
die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij. Doch een
Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd
hij met ontferming bewogen. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden,
goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem
naar een herberg en verzorgde hem. En de volgende dag stelde hij de waard twee
schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht
gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis. Wie van
deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der
rovers was gevallen? Hij zeide: Die hem
barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem:
Ga heen, doe gij evenzo.
(10 april 1872)
Deze verzen vertellen u de gelijkenis van de Samaritaan. Met dit overtuigende
beeld wilde Ik de Farizeeër op zijn vraag: "Wie is mijn naaste?"
laten zien, wie deze zou zijn en hoe het tweede liefdegebod "Gij zult uw
naasten liefhebben als uzelf!" - in geestelijke zin moet worden verstaan.
De mensen maakten en maken te allen tijde tussen mensen -, broeder - en
naastenliefde, welke allemaal in één liefde samenvloeien, een groot
onderscheid, waarover Ik u lange tijd geleden een uitvoerige openbaring heb
gegeven die hier ingevoegd zou kunnen worden, als hier geen andere verklaring
mogelijk was.
Daar men echter in die tijd, toen Ik deze gelijkenis gaf, door het
onderscheid tussen standen en kasten, als ook door de opvattingen van de mensen
ver verwijderd was van wat Ik onder "Heb uw naasten lief
als uzelf!" wilde laten verstaan - wat ook uit het antwoord van de
Farizeeër naar voren komt, die eerst moest vragen: "Wie is dan eigenlijk
mijn naaste?" - was het dus volkomen logisch, dat Ik vanuit deze gegronde
reden een voorbeeld moest opstellen om te laten zien, wie eigenlijk de naaste
van ieder mens is. In alle toekomstige tijden bestaat er over het begrip
"naaste" en over de uitoefening van de liefde tot de naaste geen
twijfel meer, want met welwillendheid alleen, of met vrome wensen is de naaste,
de mensheid en Ikzelf het minst geholpen.
Hoeveel er al over dit tweede liefdegebod geschreven en gesproken werd,
toch hebben slechts een gering aantal mensen eigenlijk begrepen, wat de
naastenliefde en wie de naaste is.
De algemene conclusie is meteen gemaakt: "De mensheid is mijn naaste,
en door het gebod, dat ik mijn naaste moet liefhebben als mijzelf, is ook de
maatstaf van de liefde bepaald!"
Geheel juist, zeg Ik; maar nu komt het er op aan: "In hoeverre is de
mensheid of ieder mens mijn naaste en wat betekent: zichzelf - echter wel te verstaan
- in juiste mate liefhebben?"
In deze beide begrippen ligt de sleutel tot Mijn rijk, waarom Ik uit alle
denkbare geboden juist dit gebod van de naastenliefde tot tweede hoofdgebod
gemaakt heb en niet alleen voor uw aarde, maar voor alle werelden en zelfs voor
het grote geestesrijk.
Het is derhalve vooral het gebod van de liefde, omdat er zonder liefde geen
warmte, zonder warmte geen leven en zonder leven geen schepping bestaat - hoe
men zich die ook denkt. De liefde is de eerste drang, die tot werkzaamheid
aanspoort; de werkzaamheid brengt overeenkomstig warmte voort. De warmte - als
uitdrukking voor beweging, vibreren - geeft zich te kennen als leven, en leven
is ontstaan, bestaan en vergaan als zichtbaar teken van het leven of de
schepping in haar volledige omvang.
De liefde veredelt alle wezens, die haar voelen en aan anderen geven.
Zonder liefde zou er geen geestelijke maatstaf voor het handelen zijn en zonder
liefde zou noch Ik bestaan, noch iets dat geschapen is, dat duurzaam zou kunnen
worden.
Nu, zoals de liefde in Mij Mijn geesten, de levende wezens en zelfs de
materie schiep en ze allen met dezelfde gloed omvat, ze voedt, in stand houdt
en leidt tot het grootst mogelijke geestelijke doel, tot toonbeeld van de
hoogste liefde, - evenzo moet ook de mens zijn omgeving, de wereld waarin hij
moet leven, met dezelfde liefde omvatten. Al het geschapene, uit liefde en
door Mijn goddelijke liefde voortgebracht, zal een voortdurend bewijs zijn, dat
Ik pas dan een liefhebbende Vader ben, wanneer Mijn geschapen wezens, Mijn naasten,
hun plicht, hun opdracht zo volbrengen, zoals Ik Mij dat gedacht heb en zoals
Ik haar vanuit een vrije impuls en niet door dwang ten uitvoer gebracht wil
hebben. De vrije wil veredelt het schepsel, in tegenstelling tot het door
instinct geleide wezen, dat zo handelen moet en niet anders kan.
Deze zich over alles uitspreidende liefde zal de maatstaf voor de
mensenliefde zijn, die in de borst van ieder mens haar woonoord moet opslaan en
als blijvend gedenkteken van een hogere afkomst ook alle gedachten, woorden en
daden op haar zal afstemmen. Deze liefde moet echter ook, evenals die van Mij,
geen ander doel kennen dan alles te doen ten bate van zijn medemensen en alle
met hem levende wezens, waarbij men wat de naaste wenst natuurlijk niet altijd
hoeft in te willigen, maar hem ook menig ding moet ontzeggen, als het toestaan
misschien schade in plaats van nut zou kunnen brengen.
Let op Mij! Ik heb u mensen allen lief, Ik heb u lief met een liefde, die u
niet begrijpen, niet bevatten en niet beantwoorden kunt, en toch zeg Ik niet op
alle vragen, waarmee u Mij overstelpt: "Ja!", maar meestal het
tegenovergestelde "Nee!" En waarom? Omdat u vaak dingen wenst, die
schadelijk voor uw geest zouden zijn! En wanneer deze weigering dan lijden en
strijd, ongelukken en sterfgevallen over u en de uwen meebrengt, dan is zij
toch puur een uitvloeisel van liefde, de liefde van uw hemelse Vader, die terwille van u alles geschapen, terwille
van u zoveel heeft verdragen en u steeds uw ondankbaarheid, bespotting en
verloochening met zegen vergeldt.
Hier ziet u hoe de liefde moet worden opgevat, wil zij het goede en niet
het kwade bewerken. Zo moet ook u uw mensen - of naastenliefde opvatten! Zoals
een vader op aarde zijn onmondige kinderen niet alles toestaat, wat zij in hun
onverstand van hem verlangen, maar altijd het hogere doel van de opvoeding voor
ogen houdt, evenzo zult ook u pas goed doen aan uw naaste, wanneer u overtuigd
bent, dat naar uw inzicht niet een slechte gewoonte gevoed of uw naaste in het
nietsdoen gesterkt wordt, in plaats van dat hij er aan gewend raakt om te
werken.
Dit is de liefde, waarmee Ik vanuit Mijn wijsheid Mijn werelden bestuur.
Evenzo moet ook u met uw verstandelijk vermogen de drang om goed te doen
bedwingen en regelen, opdat niet het tegenovergestelde resultaat het gevolg is
van uw, weliswaar edele wil.
Het tweede punt ter overweging is: "Gij zult uw naaste liefhebben als
uzelf!"
Nu, ook hier zijn net zoveel inzichten mogelijk, als er geestelijke niveaus
van de menselijke natuur zijn, die vanaf de verloochening van eigenliefde, kan
stijgen tot aan de hoogste vorm van egoïsme, - en zo ontstaat de vraag:
"Wanneer is mijn eigenliefde de juiste, zodat hij nuttig is voor mij
en anderen?"
Alleen na beantwoording van deze vraag weet men, welke liefde en hoe zij
aan anderen bewezen moet worden! U ziet, dat strikt genomen de woorden
"liefde" en "zichzelf', totaal andere begrippen blijken te zijn
dan men bij hun oppervlakkige beschouwing zou denken.
De betekenis van eigenliefde moet u eerst duidelijk voor ogen staan; u moet
weten, hoe en wat u van uzelf moet liefhebben, om dan na deze kennis uw liefde
op anderen te kunnen overdragen of om de liefde, waarmee u anderen moet
behandelen precies te kunnen beoordelen.
In ieder mens is de drang gelegd om zijn leven te behouden, het te
verlengen en zo aangenaam mogelijk te maken. Deze noodzakelijke drang tot
behoud van het uiterlijk omhulsel of de omkleding van de geestelijke zielemens moest diep in hem gelegd en ingeplant worden,
opdat hij niet bij de geringste conflicten tijdens zijn aardse levensloop op de
gedachte komt deze hinderlijke drang te onderdrukken en zich nog voor het
rijpen van de innerlijke mens van zijn lichaam te ontdoen.
Deze levensdrang is zo machtig en noodzakelijk, dat alleen mensen, die al
het geestelijke verwerpen, die geen geloof of godsdienst in de ware zin hebben
of door verkeerde wereldopvattingen of geestelijke storingen in hun
levensorganisme verzwakt zijn, er toe kunnen komen om de zo diep gewortelde
liefde om te leven te vernietigen en zelf aan hun bestaan eerder een einde te
maken dan bepaald was volgens het plan van Mijn goddelijke, overal geldende
geboden.
Zulke zielen van zelfmoordenaars zullen in het hiernamaals een met veel
moeilijke omstandigheden gepaard gaande weg tot rijpheid af te leggen hebben,
omdat zij onrijp uit deze wereld zijn gegaan en eveneens onrijp in een andere
zijn binnengetreden.
De tweede vorm van eigenliefde is een hogere, namelijk de drang tot behoud
en vervolmaking van het geestelijke. De mens probeert zijn geestelijke
"ik" zoveel mogelijk gelijk te maken aan Diegene, die deze vonk van
het goddelijk bewustzijn in hem heeft gelegd en hem daarmee ver boven de
materie verheven en aan de grens van twee werelden heeft geplaatst, zodat hij
naast zijn lichamelijk omhulsel tot de materie en naar zijn geest tot de
geesteswereld behoort.
Zowel in het materiële als in het geestelijke wezen van de mens kan een
gebrek of een overvloed aan eigenliefde aanwezig zijn.
Het gebrek aan materiële eigenliefde wordt kenbaar door levensmoeheid,
waarbij de lichamelijke levensdrang zo gering wordt, dat de mens vaak vanwege
onbeduidende onaangenaamheden van het aardse leven zijn lichamelijke leven
vernietigt. Deze toestand wordt vaak teweeggebracht door een verkeerde
opvoeding, door het niet geloven in een God of in het voortleven van de ziel,
of door geestelijke storingen.
Tegenover dit extreem gebrek aan eigenliefde staat dan weer een overmaat
aan zelfzucht. Een dergelijk mens, dat zijn lichamelijke welzijn het hoogst
acht, wil zich alleen wijden aan dat, wat het laagste egoïsme is. Hij grijpt
alle middelen aan om zijn doel te bereiken. Er bestaat voor hem niets anders
dan zijn eigen "ik", en hij is, iedere band van de naastenliefde verloochenend,
steeds maar alleen zijn eigen naaste. Deze mensen staan op de onderste
geestelijke trede; want zij onttrekken zich aan iedere strijd en aan alle
opofferingen. Zij willen alleen genot, en wel slechts voor zich alleen, en alle
middelen - geoorloofde of ongeoorloofde, wettelijke of onwettelijke,
goddelijke of duivelse - worden aangegrepen, als zij maar hun nagestreefd doel
bereiken. Zulk een eigenliefde sluit alle naastenliefde volledig uit.
Eigenliefde kan ook bestaan, wanneer de mens slechts omwille van zichzelf
zijn innerlijk zo wil uitbeelden, zo wil vervolmaken, dat zelfs zijn lichaam
hem tot last wordt en hij zich er zo spoedig mogelijk van vrij zou willen
maken.
Hier heeft u de beide extremen: gebrek en overvloed aan eigenliefde, hetzij
in het materiële, hetzij in het geestelijke wezen van de mens. Wil men echter
een middenweg aanhouden, waar noch het ene noch het andere extreme te dicht
genaderd mag worden, dan ontstaat de vraag hoe het met de naastenliefde staat,
die zich toch moet schikken naar de eigenliefde.
Ook hier geldt hetzelfde, wat Ik reeds in het begin verklaarde: De
gematigde, door het verstand geleide liefde, die het eigenlijke geestelijke
doel van de mens en het doel van zijn aardse levensloop steeds voor ogen heeft,
deze liefde zal de eigenliefde in zulke banen leiden, dat het lichaam niet
onder invloed van de geest en de geest niet onder die van het lichaam lijdt of
geheel verkommert. De mens moet steeds bedenken, dat ook zijn lichaam hem als
een goed werd toevertrouwd, en zoals hij eens van zijn ziel rekenschap zal
moeten geven, zo zal ook de vraag naar hem uitgaan: "Hebt u uw lichaam
voor het doel gebruikt, waartoe het bestemd was, of hebt u het misbruikt?"
Zo zal de rekenschap, die de mens over zijn geest en de aan hem toevertrouwde
talenten heeft af te leggen, samenvallen met die, welke hij over het materiële
leven heeft af te leggen.
Beiden, geest en lichaam moet u zo gebruiken, zo opvoeden en ze zo
beheersen, dat alle handelingen alleen gesteld worden met het oog op Mij, de
Gever en zo het stempel van de goddelijkheid dragen. Deze manier van denken,
van handelen en van werken moet ook de maatstaf zijn voor de manier waarop u uw
liefde aan de naaste zult geven! Deze liefde zal aan de naaste al het goede
geven, in zoverre het met Mijn eigen morele grondbeginselen overeenkomt.
De mens moet allereerst bij zichzelf herkennen, tot welke prestatie hij in
staat is, alvorens dit prestatievermogen bij anderen te meten. Hij moet
allereerst bij zichzelf het goede van het kwade leren onderschei
den. Hij moet leren wat de geest en wat het lichaam tot nut strekt of
schaadt, voordat hij uit blinde liefde datgene aan anderen verleent, wat hen
slechts naar de ondergang en niet naar een hoger doel leidt.
Breng daarom eerst uw eigenliefde op orde! Houd daarin de juiste maat en
het goede gewicht, en de juiste liefde voor uzelf zal u het best tot de
naastenliefde voeren! Want alleen daar, waar duidelijke opvattingen heersen
kunnen ook volwaardige daden het resultaat zijn; anders loopt u tastend in de
duisternis rond en miskent of misbruikt u uw liefde tot schade voor anderen.
Overal in de gehele wereld zijn de extremen schadelijk en leiden tot niets:
zowel in liefde als in haat, in geven als in weigeren, in spreken als in
zwijgen.
Gedenk daarom bij iedere handeling uw hogere bestemming en vergeet daarbij
niet dat u mensen en geen goden bent, en dat zowel te grote liefde als ook te
geringe liefde voor zichzelf tot even slechte resultaten leidt, als te hoog of
te laag gespannen begrippen van de naastenliefde, die de naaste eerder schaden
dan dat zij tot nut kunnen strekken.
Ken allereerst uw eigen zwakheden, om toegeeflijk tegenover de anderen te
zijn! Beproef, of de inwilliging van een verzoek bij u iets goeds of iets
slechts zou opleveren, en regel daarnaar uw liefdegaven, uw opofferingen ten
opzichte van uw naaste! Nergens kan zoveel schade worden aangericht, als met
een letterlijk opgevat begrip van naastenliefde.
Zie, Ik ben uw naaste en Ik doe alles, opdat u Mijn naasten, Mijn broeders
en zusters, ja, Mijn kinderen zult worden; en toch ben Ik ondanks alle liefde
en wijsheid niet zo toegevend om de mensen alles te geven, wat zij vaak in hun
onmondigheid van Mij verlangen, omdat Ik als geest, en wel als hoogste Geest,
het beste weet wat het meest heilzame is voor Mijn kinderen, Mijn geestelijke
broeders en zusters, en omdat ik hen wil opvoeden en niet verwennen.
Neem daarom een voorbeeld aan Mij, hoe Ik Mijn hele schepping bijeen houd
en haar delen gemeenschappelijk tot het grote doel van de verlossing uit de
materie leid en u zult zeker de juiste weg vinden tussen geven en nemen, tussen
toestaan en weigeren! Dan pas zal het tweede grote liefdegebod de eigenlijke
geestelijke uitdrukking niet alleen in het woord, maar ook in de daad vinden,
wanneer u dat aan uw naasten doet, wat u - zou u in de positie en de
omstandigheden van uw medemens verkeren - voor uzelf als geestelijk wezen voor
het beste zou hebben gehouden.
U moet het geestelijke steeds hoog houden, ja hoger dan al het andere en
daarin het begin- en uitgangspunt van al uw handelen zoeken, opdat deze met
Mijn grote scheppingsgedachten overeenstemmend, u veredelen en verheffen en u
Mij daardoor telkens meer als uw liefdevolste Vader van vreugde doet stralen en
als dat erkent wat Ik voor u allen zou willen zijn, namelijk uw geestelijke
Aanvoerder, Leider en Vader. Amen.