36

 

De 9e zondag na Trinitatis

 

De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar

 

Luc. 18,9-14: Hij sprak ook met het oog op sommigen, die van zichzelf vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren en al de anderen verachtten, deze gelijkenis: Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de één was een Farizeeër, de ander een tollenaar. De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten. De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig! Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstel­ling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.

 

In verschillende evangeliën die Ik tot nu toe verklaard heb kwamen gelijkenissen voor, waarin door voorvallen uit het dagelijkse leven Mijn leer of eigenlijk alleen Mijn twee liefdegeboden toegelicht werden, en waarvan nog verschillende zullen volgen.

Deze verklaringen hebben allereerst ten doel om andere uitleggingen te voorkomen, zoals ook Mozes Mijn geboden in tien andere nader omschreef, omdat de mensen maar al te vaak door zich slechts aan de letter te houden in de waan verkeren en verkeerden, dat hetgeen niet speciaal in de geboden vermeld staat ook niet verboden zou zijn.

Omdat Ik gedurende Mijn leven als leraar de beperktheid van het begripsvermogen van Mijn discipelen en de overige toehoorders wel kende, koos Ik vaker voorbeelden, gelijkenissen en vergelijkingen van stoffelijk bestaande dingen met een geestelijke achtergrond, om nie­mand in twijfel te laten, hoe hij Mijn leer moest opvatten en hoe hij de hem reeds eerder gegeven kerkelijke geboden moest verstaan.

Hier in dit evangelie ziet u weer, hoe Ik in het bijzonder de Farizeeën, die steeds in de eigendunk leefden als waren zij beter dan het gewone volk, een gelijkenis gaf, die op hun fouten betrekking had; want zij geloofden, dat, wanneer zij de religieuze gebruiken maar onderhielden, zij alles gedaan hadden en de God van hun religie kon daarmee tevreden zijn.

Ik vertelde hun over twee mensen van wie de ene, die de wetten van zijn godsdienst door de verschillende gebruiken ogenschijnlijk onder­hield, met veel hoogmoed en verachting op een ander neerkeek, die hij ver onder zich waande, omdat zijn beroep behoorde tot het soort, dat destijds niet als het meest rechtschapen stond aangeschreven.

Wel, deze vergelijking van die ene, die in zijn overmoedige trots geloofde nooit of slechts zelden gezondigd te hebben, met de ander, die zich geheel deemoedig bewust is van zijn misstappen, die door de menselijke natuur vaak zo gemakkelijk gesteund worden, - deze verge­lijking was geschikt om de grenzeloze trots van de Farizeeën te breken. Zij gaf Mijn discipelen en toehoorders ook een verklaring over veel van Mijn daden, die tegen de normale gebruiken van de Joden ingingen, opdat zij allen zouden inzien wat voor verschil het maakt om een wet naar het woord of de letter te onderhouden of om deze in geestelijke zin te verstaan en te volgen.

Als verklaring van dit voorbeeld zei Ik tegen Mijn discipelen: "Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden!"

In de volgende verzen van dit hoofdstuk is tpt uitdrukking gebracht, dat niemand "goed" genoemd kan worden dan God alleen, waarbij Ik Mijzelf als Mensenzoon niet uitzonderde. Ik deed dit opzettelijk, opdat zij allen zouden horen en begrijpen, dat het woord "goed" als eigen­schap niet zo eenvoudig te verwerven en te verdienen is en dat er veel, ja zeer veel bij komt kijken om op een dergelijke benaming aanspraak te kunnen maken; want het woord "goed" heeft hier ook de betekenis van het begrijp "zondenvrij".

In het verdere verloop van dit hoofdstuk zei Ik bij de gelegenheid waarbij men de kinderen tot Mij bracht, dat de mensen, indien zij aanspraak willen maken op Mijn rijk, moesten zijn als kinderen wat betreft de eenvoud van hun hart, hun onschuld en het grenzeloze vertrouwen in hun ouders. Want alleen diegene, die deze eigenschap­pen van het kind bezit, zal door bidden en smeken de toegang tot Mijn rijk kunnen afdwingen, - om welke reden het eerste vers van dit hoofdstuk zegt, dat men altijd moet bidden zonder ophouden, hetgeen betekent dat men alles moet volbrengen met de blik gericht op Mij en op Mijn twee enige geboden. Om dat echter te kunnen, moet men ook in staat zijn om zijn lievelingsgewoonten, desnoods dat wat het moei­lijkste te missen is op te offeren, hetgeen Ik door het voorval met de overste nader verklaarde; want van deze man verlangde Ik juist de opoffering van datgene wat hem het meest na aan het hart lag.

De gelijkenis, dat een kameel (scheepstouw) gemakkelijker door het oog van een naald gaat, dan een rijke in de hemel komt, wil zeggen dat het eerste gemakkelijker te bewerken zou zijn - ofschoon het tot de onmogelijkheden behoort -, dan dat een mens, die nog aan wereldlijke dingen hangt in Mijn rijk der geesten zou kunnen komen; want alleen wanneer al het wereldlijke aan het geestelijke doel onderworpen wordt, is de ommezwaai van het wereldlijke niveau naar het geestelijke moge­lijk.

Dat, wat Petrus bij dit voorval met de overste ten slotte er toe bracht te zeggen, zij zouden Mijn discipelen zijn juist omdat zij alles achter­gelaten hadden en Mij gevolgd waren, laat duidelijk zien hoe makkelijk de mensen hun gebrachte offers overschatten en de beloning ervoor reeds op deze aarde verwachten, terwijl deze hen misschien pas in het hiernamaals, in het bewustzijn van vervulde plicht, ten deel valt. Mijn discipelen hadden daar dus een andere opvatting over, omdat zij allen nog sterk onder de invloed van Mijn zichtbare persoonlijkheid stonden en daardoor niet tot eigen rijping konden komen. Ja, toen Ik hen Mijn lijdensgeschiedenis voorspelde, begrepen zij het niet; want zij geloofden dat, wanneer aan hén reeds vanwege hun materiële opofferingen hier en daar zaligheden beloofd werden, hoeveel temeer moest Ik, die zonder zonde en rein voor hun ogen rondwandelde, deze deelachtig worden.

Zij waren blind zoals de blinde aan de weg naar Jericho, zij hoorden Mij wel, maar zij begrepen de betekenis van Mijn woorden niet. En zoals Ik deze blinde ziende maakte, omdat hij vast geloofde aan de mogelijkheid door Mijn hand genezen te worden, zo werd ook hun geestelijke blindheid met de uitstorting van de Heilige Geest genezen, en zij begrepen en zagen toen pas in het volste licht, wat Ik hen in vele gelijkenissen en beelden gedurende Mijn driejarige tijd als leraar gezegd had. Toen pas begrepen zij wie Ik was, wat Mijn leer te betekenen heeft, en wat hun eigen opdracht was.

Kijk, dit evangelie zegt u vanaf het begin tot aan het eind met weinig woorden steeds hetzelfde! Het vertelt u hoe moeilijk het "goed" of het "zonder zonde zijn" in het dagelijkse leven is en hoeveel duizend verschillende afwijkingen de offervaardigheid heeft. De letter van het evangelie drukt daarom niet alleen het vermeende ene uit, maar de zin van het evangelie is er volledig op gericht de menselijke verwaandheid te matigen, dat men beter zou zijn dan de ander. Vandaar de verwijzing naar de deemoed, zoals zij in de tollenaar als deugd, dan bij de overste als hoogst wenselijk, in het kind als onbewuste onschuld verzinnebeeld, aan Mijn discipelen als toekomstige beloning beloofd werd en door Mij als aards mens tijdens Mijn laatste lijdensweg als hoogste voorbeeld werd voorgeleefd.

Zo ziet u de trappen van deemoed voor u, het vernederen van de eigen natuur om het geestelijk hoogste standpunt te bereiken, dat Ik als mens u toonde als eeuwig voorbeeld.

Geef acht op dit evangelie, waarin u de diepste beleringen voor ogen staan in Mijn woorden en in Mijn eigen levensweg! Geloof niet dat u reeds beter zou zijn, omdat Mijn woord u eerder ten deel valt dan vele anderen en als het ware uit Mijn eigen mond verneemt hoe men het moet opvatten en in praktijk brengen!

Ook onder u zijn nog velen zoals de overste. Wanneer voor u het uur zal naderen waarin ook u het kostbaarste van deze wereld, wat u tot nu toe met zoveel angst bewaard hebt, moet afstaan, wees dan verzekerd dat velen van u treurig zullen zijn en zich uit de voeten zullen maken, evenals de overste. Dan wordt de toetssteen aan uw menselijke natuur gezet, hoeveel van het geestelijke u uit Mijn u in overvloed geschonken hemelsbrood met uw eigen ik hebt vermengd en u hebt eigen gemaakt. Daarom gaat ook naar u uit de roep van het eerste vers uit het evangelie: Bid zonder ophouden, opdat u steeds voldoende kracht overhoudt om onder alle omstandigheden en gebeurtenissen niet te wankelen, maar standvastig bij Mij te staan; want alleen de volharders zullen in het hiernamaals hun wereldlijke verliezen vergoed krijgen, de aarzelenden en twijfelenden echter niet!

Bid zonder ophouden, dat de hoogmoed en trots u in ieder opzicht mogen verlaten en trek het kleed van de deemoed aan! Word als de kinderen! Geloof vol vertrouwen in Mijn beloften; want dat, wat Ik u nu zeg, is immers niets nieuws! Reeds meer dan duizend jaar geleden werd het door Mij aan Mijn discipelen en gelovige toehoorders gegeven. Reeds lang ligt het, zoals u zegt zwart op wit voor uw ogen; maar blind als de bedelaar van Jericho ziet u het licht niet, dat uit deze woorden straalt. In uw hart daartoe gedrongen roept ook u vaak tot Mij: "0 Heer, maak mij ziende!" En degenen onder u, die zich net zo vertrou­wensvol als de blinde van Jericho aan Mijn handen toevertrouwen, vergaat het zoals in dit evangelie staat: "Wie zonder ophouden vraagt en bidt, die zal Ik verhoren!", want ook bij hen zal, evenals bij de blinde, hun geloof helpen.

In deze zondagprediking ontvangt u nu zoveel licht uit Mijn heme­len, dat het onmogelijk lijkt, dat u over de eigenlijke zin van Mijn woord, zoals het eens werd gesproken, nog enige twijfel kunt koesteren en verder hoe het in praktijk gebracht moet worden, en dat nu zelfs in de sociale en politieke ontwikkeling van uw hele werelddeel, het eindresultaat, de uiteindelijke vergeestelijking van de menselijke ziel, dichterbij.komt.

Ik voorzei Mijn discipelen Mijn lijden en Mijn dood, maar zei hen echter niet, dat juist dit lijden en deze dood de grootste triomf, de grootste overwinning van het geestelijke over de menselijke natuur zou zijn en blijven. Ik verzweeg het, omdat zij Mij niet begrepen zouden hebben; maar nu verkondig Ik het vrijuit, dat alles er op aanstuurt om tot rijping te brengen, wat Ik in die drie jaar van onderrichten heb uitgezaaid. Mijn leer zal ondanks alle bloedige en afschuwelijke gebeur­tenissen, die zij gedurende vele eeuwen als dekmantel moest dienen, tenslotte toch overwinnend tevoorschijn komen, wanneer de mensheid door lijden en droefenis gedwongen zal zijn om zich van alle vuiligheid te ontdoen, die haar nog aankleeft.

Wat toen met Mij gebeurde - het lijden en strijden en zelfs de dood, die echter door de opstanding en de hemelvaart tot overwinning werd gekroond - dat gebeurt nu met de mensheid. Wat Ik destijds als mens leed, zal nu de mensheid moeten lijden.

Het wereldlijke moet bespot, veracht, gekruisigd worden, wil het geestelijke in de mens opstaan, wil enige benadering van Mijn geestes­rijk mogelijk worden!

Ik ging in die tijd door Mijn voorbeeld voorop en nu moeten de mensen navolgen. Welzalig diegene, die reeds vroeg de hand uitsteekt en afwerpt, wat als wereldlijke ballast zijn opgang naar hogere geeste­lijke sferen hindert! Hij wint vooraf veel, en diegenen die te diep in de materie vastzitten en Mijn roep om wakker te worden niet willen vernemen, zal het vergaan als de muren van Jericho, die bij de bazuin­stoten ineenstortten. Zij zullen eveneens niet aan hun vernietiging ontkomen, omdat zij, als enkel materie, niet in het geestelijke rijk kunnen worden opgenomen.

Niet voor niets zijn deze drieënvijftig predikingen aan de mensheid bekend gemaakt. Zij zijn gegeven voor u en voor al degenen, die eens dorstig naar het levenswater zullen snakken. Allen zullen zien welke volheid van liefde, waarheid en levenswarmte in de door Mijn discipe­len opgetekende evangeliën verborgen ligt, waarvoor echter tot nu toe het geestelijke begrip bij het merendeel nog ontbrak.

Ik zend u deze verklaringen om de evangeliën, die afgesloten zijn met meer dan zeven zegels, voor u te openen en door deze boeken de weg naar Mij en Mijn hemelen te bereiden. Willen zij nuttig zijn, dan moeten zij niet alleen gelezen, maar gedurende het leven in praktijk gebracht worden, opdat diegenen in volle mate rust, vrede en troost vinden, die zich tot doel gesteld hebben om Mijn kinderen te worden. Amen.