35

 

De 8e zondag na Trinitatis

 

Het verdriet van de Heer over Jeruzalem

 

Luc. 19,41-46: En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over haar, en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag. En Hij ging de tempel binnen en begon de kooplieden uit te drijven, en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: En Mijn huis zal een bedehuis zijn, maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.

 

(12 april 1872)

 

Reeds in de mededelingen over "De geestelijke zon" vindt u uitge­legd, wat het wil zeggen: "En Jezus weende!"

Daar is u getoond, dat deze woorden in geestelijk opzicht het grootste verdriet van God uitdrukken, die aan Zijn kinderen Zijn hele hemelrijk op hun aarde bracht, ja aan dezen hun Schepper en Heer van alle werelden in zichtbare gestalte toonde, en hoe de verblinde mensen Hem, die de uitdrukking van de hoogste liefde, deemoed en genade is, ondanks alles niet erkenden. Zij behandelden Hem op de meest verachtelijke en pijnlijke manier die een mens kan overkomen, zoals zij ook Zijn leer, de leer van liefde, verzoening en vergeten, met voeten traden. Juist deze grote verblindheid van de meesten van Zijn tijdge­noten was het, die de grote Schepper, zichtbaar belichaamd als Jezus, tot tranen toe bewoog. Hij weende over het verval van de hoofdstad van het joodse volk en voorzag diens volledige einde als zelfstandige natie, waarbij tot in de verre toekomst ook aan het tegengestelde geestelijke denken werd vastgehouden, dat deze eens door Mij tot het hoogste uitverkoren natie tot op de huidige dag nog aanhoudt.

Het jubelen van Mijn discipelen, die in Mijn intocht in Jeruzalem het hoogtepunt van Mijn zending meenden te herkennen, stond de Farizeeën en schriftgeleerden niet aan en op de eis om Mijn discipelen terecht te wijzen antwoordde Ik: "Laat hen jubelen; indien deze zwegen, zouden de stenen roepen!"

Ik wilde deze misleide mensen daarmee zeggen, dat wanneer het jubelen van Mijn discipelen zich zal omzetten in verdriet, korte tijd daarna de stenen van de vetwoeste muren van hun stad en hun tempel hun zullen tonen, dat zij Mij niet erkend hebben, toen Ik met de vredespalm hun muren binnentrok. Zij erkenden noch de goddelijke Leraar, noch Zijn hemelse leer en verlangden slechts naar wereldlijke glans en pronk en naar een wereldlijke Messias, die hen nog meer moest sterken en bevestigen in hun luxe leven en hun bedenkelijk genot.

Er waren na Mijn dood nog geen vijftig jaren verstreken en Mijn waarschuwing ging reeds in vervulling. Het uitverkoren volk had opgehouden als zelfstandige natie te bestaan. Zoals Ik eens uit de tempel de verkopers en kopers verdreef, die van het bedehuis een marktkraam hadden gemaakt, zo werden later de Joden uit Jeruzalem verdreven, omdat zij, wat vroeger in de tempel gebeurd was, ook in de stad voortgezet hadden. Zij hadden namelijk het geestelijk, hoger leven van de mens totaal vergeten en hadden, puur werelds gezind, slechts genoegens, macht en rijkdom nagejaagd. Zo vervulden zij zelf Mijn voorspelling, die Ik tot in het diepst bedroefd uitsprak over de muren van Jeruzalem en hun tempel.

Zoals Ik in die tijd de afgedwaalde mensen Mijn klaagwoorden heb toegeroepen, zo zou Ik ze ook nu het levende en komende geslacht weer toe willen roepen; want Ik ben nu eveneens bedroefd over het lot van zovele zielen, die Ik zelfs als God niet kan redden, omdat Ik hun de vrijheid van handelen niet mag ontnemen.

Zo zie Ik ook nu, hoe het schip van de mensheid met volle zeilen op rotsen en klippen aanstuurt, Ik voorzie het te pletter slaan van al hun hoop en gedroomde gelukzaligheden, Ik zie, hoe vele duizenden en nog eens duizenden pas laat, ja te laat zullen inzien, wat zij hadden moeten doen, maar toch niet gedaan hebben. Ook tegen hen zou Ik willen zeggen, zoals eens tegen Jeruzalem en zijn inwoners: "Mocht gij toch verstaan wat tot uw vrede dient; want er zal een tijd komen, waarin u allen bitter zult voelen, wat u niet beseft hebt in die tijd, toen u door Mijn zegen en Mijn genade werd bezocht!"

Het weeklagen over het onvermijdelijk lot van Jeruzalem zou Ik ook vandaag kunnen herhalen; want de dwaze mensheid kent heden ten dage ook niet haar taak, het doel van haar geschapen zijn en het doel van het huidige en toekomstige leven. Dus moet dan volgens een geheel natuurlijk geestelijke weg de reactie ontstaan, die overeenkomstig Mijn goddelijke wetten de geesten, zielen en wezens weer binnen die grenzen terugwijst, waarbinnen zij alleen de graad van vervolmaking kunnen bereiken, die Ik hen als hoogste doel heb gesteld.

Het is vaak triest voor een aardse vader, wanneer hij ziet hoe zijn kinderen ondanks alle opoffering, liefde en zorgzaamheid, die hij had aangewend voor hun geestelijke en morele opvoeding, toch mislukken en de verkeerde weg inslaan in plaats van eens de troost en de vreugde van zijn oude dag te worden en hoe zij hem met verdriet, zorgen en vaak met schande vergelden, wat hij uit liefde voor hen heeft gedaan. Maar wat kan hij, de teleurgestelde, nog doen? Hij kan de individuali­teit van zijn kinderen niet beheersen; zij zijn geestelijk vrij en kunnen denken en doen wat ze willen. Zo ziet een ouderpaar vaak al zijn zo mooi opgebouwde verwachtingen een voor een verdwijnen, als lucht­kastelen in elkaar zakken, zonder daar ook maar iets aan te kunnen doen.

Wat hier de wereldlijke ouders overkomt, dat overkomt ook Mij op een nog intensiever wijze. Ik, de Schepper van het hele universum, moet toezien hoe Mijn schepselen, die door Mij voor de hoogste geestelijke waarde geschapen zijn, juist de verkeerde weg gaan, in plaats van ­indachtig hun hoge afkomst - het geestelijke tegemoet te snellen; Ik moet toezien, hoe het geestelijke met voeten wordt getreden, hoe er honend om wordt gelachen en het als een hersenschim van dwaze, fanatieke schijnvromen wordt voorgesteld, terwijl men het grove ma­teriële genot van het wereldse leven als het hoogste aanprijst; Ik moet toezien, hoe juist het uiterlijk kleed als hoofdzaak beschouwd wordt en de geestelijke inhoud, die onder deze bekleding schuilgaat, als niets wordt beschouwd.

Ook hier geldt, wat Ik eens tegen de Farizeeën zei: Ook al zwijgen Mijn volgelingen en Mijn aanhangers, dan zullen toch de stenen ­namelijk het hele materiële rijk van de natuur - spreken en de mensen overal toeroepen: "Mens, wordt wakker uit de wereldse roes! U tracht tevergeefs uw bestemming en uw Schepper te verloochenen! Ook al wilt u geen geloof hechten aan Zijn nagelaten leer uit de tijd van Zijn zichtbare levenswandel op aarde, ook al wilt u de stem in uw eigen hart tot zwijgen brengen, die u als een soort "geweten" toch steeds weer toeroept en u vermaant wanneer u dit alles wilt verloochenen, ­aanschouw de natuur!"

De meest ijverige denkers, natuurvorsers en onderzoekers van de materie, allen komen tenslotte tot de bevinding, en moeten ondanks al hun tegenstribbelen zover komen, dat hoog boven de materie een grote geest leeft, die zowel de kleinste atomen als ook de grote werelden tot één geheel verenigt en die, zoals uit al Zijn werken te zien is, alleen een God van liefde, van genade en lankmoedigheid kan zijn en die - zoals eens in de gelijkenis van de verloren zoon werd gezegd - meer vreugde heeft over één teruggevondene dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen troost nodig hebben.

"Er is één God!" Vanuit alles schalt deze roep. Zelfs de aaneenscha­keling van politieke en sociale omstandigheden laten de opmerkzame waarnemer duidelijk genoeg zien, dat niet altijd gebeurt wat de mens wil bereiken, maar dat zowel bij de afzonderlijke mens, als ook bij hele volkeren de resultaten van dat wat men nastreefde vaak heel anders zijn dan wat men hoopte. Overal laat deze macht van de Godheid zich zien - liefdevol aan de liefhebbenden, toornend aan de vertoornden en verzoenend aan de verzoenenden.

En zoals Ik eens tranen van goddelijk verdriet over de blindheid van de bewoners van Jeruzalem vergoot, omdat Ik voorzag, hoe deze verdwaalde kinderen zich allereerst aan Mij - lichamelijk -, daarna aan Mijn leer - geestelijk - zouden vergrijpen en hoe zij uiteindelijk zelf de dood zouden moeten smaken en voor altijd als natie ophouden te bestaan, omdat zij het zelf niet anders hadden gewild, zo vervult ook nu zich Mijn hart met droefheid over de blindheid van het mensenge­slacht.

Overal laat Ik vonken van Mijn hemellicht uitstrooien, overal weer­klinkt Mijn Vaderroep: "Keer toch om, gij misleiden! Hoor Mijn roep, hoor de stem van uw hemelse Vader, die u waarschuwt, voordat de grote catastrofe aanbreekt - zoals eens over Jeruzalem en haar inwoners! Hoor de stem, die u de ogen wil openen en u wil laten zien hoe lichtzinnig u allen als dronkaards rond waggelt aan de afgrond van de eeuwigheid en ieder ogenblik gevaar loopt om voor een lange tijd door deze te worden verslonden. Onrijp en ontijdig zult u dan in die tijdloze ruimten slechts door veel inspanningen en met de grootste moeite dat kunnen bereiken, wat hier in dit aardse proefleven met zoveel minder moeite te verwerven is!"

Zoals destijds de verwoesting van Jeruzalem slechts kort na Mijn heengaan plaats vond, zo zal het ook nu niet lang meer duren, voordat uw sociale verhoudingen, waarvan u gelooft dat zij voor altijd zullen bestaan, ineen zullen storten.

Destijds ging het om de verwoesting van één stad en één volk, nu gaat het om veel steden en veel naties, het gaat om de hele aarde en de daarop levende mensheid.

Destijds hield na de verwoesting van Jeruzalem, de joodse cultus over 't geheel genomen op en begon Mijn leer onder de heidenen in plaats van onder Mijn volk, de Joden, de eerste vruchten te dragen. Evenzo zullen de zogenaamde vertegenwoordigers van Mijn leer nu ophouden hun zondige spel met Mijn woorden en met Mijn leer te bedrijven. Daar vielen de muren van de tempel, die als het ware het volk van het heiligdom scheidden; nu vallen de geestelijke muren. Wat tot nu toe het eigendom van een kaste was, zal thans gemeengoed worden. Van de tempel bleef geen steen op de andere staan, slechts verwoesting en gruwel kenmerkten de plaats, waarin de grote God verkeerd en onbe­grepen werd vereerd. De verwoeste ringmuren van de stad waren de enige restanten, die aanduidden, dat daar de hoofdstad van een volk stond.

Evenzo zal het nu in het geestelijke toegaan. Men zal slechts met moeite kunnen herkennen, waar eens onder een dekmantel van louter leugens de zuivere waarheid verborgen en begraven lag. De duisternis zal wijken en niet de matte lamp van een tempelgewelf, maar de almachtige zon van het geestelijke licht zal alles verlichten en alles verwarmen. Op de ruïnes van waan en bedrog zal men de eeuwig groenende boom van de hoop planten, die - steeds naar boven, naar het hemelrijk dat nimmer vergaat omhoog groeiend - een symbool van de weg voor de overgebleven mensheid zal zijn.

Daarom Mijn kinderen, omdat Mijn genadelicht tevergeefs schijnt over de grote massa verdwaalden, hetgeen Ik met bedroefde ogen en een bekommerd hart moet waarnemen, neemt u daarom het genade­licht aan en bedenk, dat Ik u daarom onder zovele duizenden heb uitgekozen, om eens na het verwoeste waangebouw van bedrog de eerste vaste bouwstenen te zijn van de nieuwe tempel van een nieuw Jeruza­lem!

Eens wandelde Ik zichtbaar onder Mijn kinderen en zij herkenden Mij niet; nu echter, waar u Mij herkent of op zijn minst de gelegenheid daartoe hebt - zij het door Mijn woorden, of door Mijn werken -, om Mij als liefhebbende Vader te aanvaarden, probeert u nu dan tenminste u van het algemene verval te redden, opdat u, wanneer de muren van het vanouds gewende instorten, rechtop blijft staan! Bewijs door uw volharding en uw vertrouwen, dat, ook al moet Ik nu weer tranen van verdriet storten over veel verlorenen, er toch nog enkelen zijn, die de liefdeblik van de Vader weten te begrijpen en te verstaan en die, ondanks het vele treurige, een aanknopingspunt kunnen worden voor een toekomstige onuitputtelijke vreugde!

Wanneer anderen tranen van medelijden verdienen, streeft u er dan naar, dat in Mijn geestelijke wereld tranen van vreugde en zaligheid over u, uw gedrag en uw volharding worden vergoten, die het grootste bewijs zullen zijn van uw overwinning! Amen.