32
De spijziging van de vierduizend
Marc. 8, 1-9: In die dagen, toen er weder een grote schare bijeen was en
zij niets te eten hadden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich en zeide tot hen: Ik heb medelijden met de schare, want zij
zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten; en indien Ik
hen zonder voedsel naar huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken, en
sommigen van hen zijn van ver weg. En Zijn discipelen antwoordden Hem: Vanwaar
zal iemand dezen hier in een eenzame streek met broden kunnen verzadigen? En
Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven. En Hij gaf aan de
schare bevel op de grond te gaan zitten. En Hij nam de zeven broden, dankte,
brak ze en gaf ze aan Zijn discipelen om ze hun voor te zetten, en zij zetten
ze voor aan de schare. En zij hadden enkele visjes; en nadat Hij daarbij de
zegen had uitgesproken, zeide Hij, dat zij ook die
moesten voorzetten. En zij aten en werden verzadigd en zij raapten het
overschot der brokken op, zeven korven. En het waren er ongeveer vierduizend
en Hij zond hen weg.
(7 april 1872)
Dit
evangelie gaat weer over een spijziging van het volk dat rondom Mij verzameld
was en wel ten getale van vierduizend, waarbij na afloop zeven korven vol met
brood overbleven, terwijl er aanvankelijk slechts
zeven broden en
enige vissen waren.
Ik verrichtte reeds eenmaal een soortgelijk wonder, doordat Ik vijfduizend
mensen verzadigde met vijfbroden en twee vissen, waarbij toen twaalf korven met
brood overbleven. Wat de vijf broden en twee vissen daar voor geestelijke
betekenis hadden weet u; ook bij deze tweede keer, waar Ik in plaats van
vijfduizend slechts vierduizend man met zeven broden en enige vissen spijzigde,
waarna zeven korven vol brood overbleven - zoals toen twaalf - heeft alles een
geestelijke betekenis, welke Ik u nu nader wil verklaren.
De twaalf resterende korven bij het eerste wonder betekenen zowel de twaalf
stammen van Israël, als ook de twaalf geboden, die de mensen na Mijn heengaan
nog zouden resten. De zeven korven, die de tweede keer overbleven, betekenen
Mijn zeven hoofdeigenschappen, die ter versterking en tot richtsnoer voor de
mensen moesten blijven, wanneer zij Mij niet meer persoonlijk bij zich zouden
hebben. De zeven eigenschappen heten: liefde, geduld, deemoed, vergeving,
standvastigheid, opoffering en barmhartigheid.
Toen Ik voor het joodse volk predikte, moest Ik hen soms toeroepen:
"Wie oren heeft, die hore!" Dit was er een
duidelijk bewijs van dat zelfs bij hen veel het ene oor in - en het andere
uitging en dat het merendeel Mijn leer niet zo opvatte, zoals Ik het wilde. Het
figuurlijk uit te leggen spijzigingswonder aan het
eind van Mijn toespraak tot hen, verklaart het overblijven juist als het
belangrijkste. Zoals zij het brood en de vissen enkel verteerden om hun
lichamelijke honger te stillen en zeven korven met brood overlieten, zo
oppervlakkig slechts begrepen zij ook de inhoud van Mijn rede en schonken geen
aandacht aan de hoofdinhoud ervan, Mijn zeven basiseigenschappen, die Ik hen
door gelijkenissen, wonderen en werkelijke leringen wilde inprenten.
Ook al moesten al die gelijkenissen, woorden en verrichte wonderen het volk
de ogen openen, dan waren er toch steeds weer genoeg schriftgeleerden en
Farizeeën, die al het mogelijke deden om iedere indruk, die Mijn doen en laten
op het volk maakte, af te zwakken of
helemaal te vernietigen. Zo zochten zij in het feit, dat de ceremoniële
gebruiken van de kerk - de wassingen enz. - door Mij en Mijn discipelen niet
werden onderhouden, een reden tot verdachtmaking. Zij namen vaak aanstoot aan
de goede werken, aan genezing van zieken en dergelijke, wanneer deze op een
Sabbat of een andere kerkelijk gewijde dag gebeurden. Zij wonden zich er over
op, wanneer Ik Mij niet hield aan de voorgeschreven vasten of Mij zelfs ophield
met mensen, die in hun ogen grove zondaren of oneerbare personen waren. Zo
deden zij alle moeite om alles wat door Mij gesproken en gedaan werd verdacht
te maken.
Vandaar dat Ik Mijn discipelen en het volk, dat naar Mij luisterde en Mij
volgde, diverse waarschuwingen gaf, waarmee Ik hun wilde bewijzen, dat bij Mij
alleen het geestelijke geldt en niet het materiële! Vandaar de woorden:
"Wat bij de mens binnen gaat, kan hem niet vals of onrein maken, maar dat,
wat van hem uitgaat, dat is het wat de mens kan verlagen!" Vanuit dit
zelfde principe ging de waarschuwing naar Mijn discipelen om zich te hoeden
voor het zuurdesem van de Farizeeën en van Herodes en
om dezelfde reden bracht Ik naar voren wat een vroegere profeet voorspeld had:
"Dit volk eert Mij met de lippen; maar hun hart is ver van Mij!"
Toen Ik deze vierduizend man met zeven broden en enige visjes had
gespijzigd en hen aldus materieel had verzadigd, bleven zeven korven brood
over. Al waren zij naar de schijn ook geestelijk verzadigd, toch lieten ze de
door Mij als voornaamste aangeduide eigenschappen ongeacht. Elke korf met zijn
veelzijdige inhoud van grote en kleine stukken brood toont voldoende aan, op
hoeveel manieren deze Mijn eerder genoemde eigenschappen in het menselijk leven
zouden kunnen worden uitgeoefend, indien de mens niet zijn eigen levenskorf
meestal meer met andere, wereldlijke dingen zou hebben gevuld, waardoor dan
geen plaats meer is voor Mijn brood en voor Mijn geesteseigenschappen.
Er zijn er maar weinige, die denken zoals de vrouw uit Syrophönizi,
die op Mijn uitspraak: "Men moet Mijn brood niet voor de honden
werpen!" toch vol vertrouwen antwoordde, dat het toch echter de honden is
toegestaan om zich te verzadigen met de broodkruimels, die de kinderen onder de
tafel laten vallen, hetgeen met andere woorden wil zeggen: Ook al zijn de
zwakken en de nog onmondigen niet in staat zich te
voeden met de directe hemelspijs, dan zou het hun toch vergund zijn om uit het
afval dat te zoeken, wat bevorderlijk is voor hun momentele geestelijke
toestand.
Zulke gelovige zielen kwamen in die tijd slechts sporadisch voor en
tegenwoordig zijn ze helemaal hoogst zeldzaam geworden.
Zoals Ik tegen al de heersende meningen, hetzij wereldlijke of kerkelijke,
moest vechten en - zoals Ik zelf soms zei - minder verwachtte van de Joden dan
van de heidenen, zo is het ook tegenwoordig, waar weinig te verwachten is van
diegenen die zich katholiek noemen en menen het ook werkelijk te zijn, wanneer
zij zich maar aan de voorgeschreven gebruiken houden. Ja, juist zij, die het
beste en vruchtbaarste veld voor Mijn leer zouden moeten zijn, juist zij zijn
de felste tegenstanders van al datgene, wat hen uit hun zo aangename
ingerichte godsdienstleer opwekt en opofferingen en ontzeggingen eist waartegen
zij niet zijn opgewassen, omdat hun de morele kracht ontbreekt om de aangewende
gebruiken en ideeën te overwinnen.
Zij lijken op de meeste toehoorders uit die tijd. Overal zoeken zij Mij
enkel in de kerken, maar niet op de weg des levens, waar zij door daden moeten
bewijzen, wat zij in de kerken vaak zo plechtig beloven. Zij zijn ook hongerig
gelijk de eerstgenoemden, maar laten het hoofdprincipe
van Mijn leer, de zeven korven, rustig staan en eten alleen datgene, wat hun op
dit moment het beste smaakt.
Wanneer Ik dit voorbeeld van de spijziging van de vierduizend mensen met
zeven broden en enkele vissen als thema voor een zondagsprediking bij u naar
voren breng, dan wordt hierdoor tevens een waarschuwing gericht tot ieder
persoonlijk alsook tot alle toehoorders van Mijn woord, om zich niet tevreden
te stellen met de oppervlakkige indruk van Mijn woorden, maar de daarin
verborgen liggende geestelijke spijzen er uit te zoeken, zijn handelen
hiernaar te richten en ook anderen tot dezelfde beleving aan te sporen.
Dat Mijn toehoorders in die tijd weinig vruchtbare akkers voor Mijn leer
waren, wist Ik wel; Ik wist echter ook, dat Ik niet enkel voor hun, maar voor
de hele mensheid na hen sprak en handelde. Ik bouwde niet alleen voor het
heden, maar Mijn plannen reikten verder. Als de plannen van een goddelijk,
oneindig Wezen waren zij van eeuwige duur en werking.
Zelfs aan de Farizeeën en schriftgeleerden antwoordde Ik na hun vraag om
een wonderteken, dat aan dit geslacht geen teken van Mij wordt gegeven, hetgeen
betekent dat daar, waar Mijn zichtbare verschijning het grootste wonderteken
was, geen ander, nog meer bewijzend teken nodig was om Mijn Goddelijkheid en de
waarheid en de eeuwige duur van Mijn leer te bewijzen.
Wat Ik daar over de Farizeeën en schriftgeleerden zei, geldt ook heden ten
dage voor alle schijnheilige kerkgangers en alle over de materie filosoferende
geleerden van uw tijd. Ook zij zullen geen tekenen zien, omdat zij het grootste
teken, de stem van God en Vader in het eigen hart niet willen erkennen.
Ondanks alle voortdurende ontdekkingen van de wetten der natuur geloven
veel van uw geleerden evenmin dat er ook een wetgever moet zijn. Zij loochenen
in hun discussies liever het bestaan van eigen en andermans ik, dan dat zij
toegeven door daadwerkelijke bewijzen het bestaan van God te erkennen.
Ook in deze tijd woedt een voortdurende strijd tussen ceremonie en geest,
tussen bedrog en waarheid, die alle gemoederen in beweging brengt. Alle sekten,
alle gelovigen matten zich af om het nieuwe wat opkomt te verbinden en te
vermengen met het oude vertrouwde; maar tevergeefs. Men kan geen twee heren
dienen: het is of de materie, of de geest! En omdat velen geen beslissing
kunnen of willen nemen, heeft dat als gevolg dat zij, - hoeveel Ik de mensen
ook met geestelijk brood wil verzadigen - op enkele uitzonderingen na van het
bijkomstige genieten, ja dat najagen, maar het eigenlijke, wezenlijke en
geestelijke ware laten liggen.
Zo moeten de volgelingen van de huidige tijd, net als die van toen, de
overgebleven brokken van Mijn hemelse leer of het geestelijke brood telkens
weer verzamelen en dan bij andere hongerigen hun
geluk beproeven, tot uiteindelijk de zeven korven van Mijn goddelijke eigenschappen
leeg zijn en overgegaan in de grote levenskorf van de mensheid, als ook van
ieder mens afzonderlijk.
Zo gaat ook naar u de waarschuwing uit: Leg u er op toe, om u Mijn zeven
eigenschappen eigen te maken! Denk niet te oppervlakkig over de geestelijke
verzadiging door te geloven, als zou lezen en luisteren reeds voldoende zijn!
Daar is geen sprake van! Want ook naar u zal Ik eens de verzamelaar zenden en
het overgeblevene in korven doen en laten bewaren voor betere en waardiger
mensen, die eerder geschikt zijn om de geestelijke inhoud te benutten, terwijl
u - in de waan, reeds alles te weten - niet eens de eerste trap van geestelijk
inzicht hebt beklommen.
Streef er daarom naar Mijn directe mededeling waardig te worden, zoals eens
Mijn discipelen! Wordt ook u, net als deze apostelen, verspreiders van Mijn
woord! Strooi het uit, echter zo, dat het niet op onvruchtbare bodem valt!
Bedenk altijd, dat alles wat u nu in zo'n overvloedige mate van Mij ontvangt,
niet voor u alleen, maar door u ook eens voor anderen bestemd is! De één of de
ander zal gebeurtenissen doormaken, waarbij hij het gelezene
en gehoorde moet bewijzen; hij moet laten zien in hoeverre hij het heeft
begrepen en het zich heeft eigen gemaakt, om het ook zo aan anderen door te
geven, als Ik het hem deed toekomen.
Laat dus niets van Mijn broden over! Verwerk ze geestelijk! Maak ze tot uw
eigen ik, opdat u als levend wandelende voorbeelden niet alleen door het woord,
maar ook door daden kunt bewijzen, dat liefde, geduld, deemoed, vergeving,
volharding, opoffering en barmhartigheid de grondvesten van uw geloof zijn, de
zeven korven waarin u uw goede daden wilt verzamelen om ze in eigen levenskorf
als eigendom aan Diegene te overhandigen, die u telkens met zoveel genade en
zoveel licht uit Zijn hemel heeft overgoten! Amen.