31

 

De 4e zondag na Trinitatis

 

De ware gerechtigheid

 

Matth. 5, 20: Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.

 

(2 april 1872)

 

Hier voor u in dit hoofdstuk ligt Mijn hele leer als samenvatting van al datgene wat betrekking heeft op de mens. Er wordt u getoond in hoeverre zijn lijden, zijn opoffering en strijd eenmaal een geestelijke waarde zullen hebben en hoe hij zijn geweten als weegschaal en richt­snoer voor alle gedachten, woorden en daden moet gebruiken, wanneer hij eens Mijn kind genoemd wil worden.

Deze bergrede was de meest machtige prediking, die Ik tijdens Mijn levenswandel op aarde gehouden heb en juist daarom omvat zij alles wat Mij bewoog tot u op deze duistere aarde neder te dalen en de grootste smaad te dulden voor de grootste triomf van Mij en Mijn leer.

In deze prediking stelde Ik Mijn toehoorders en discipelen alle zaligheden in een hoopvol vooruitzicht, welke diegenen ten deel zullen vallen, die Mijn liefdegeboden onderhouden en om hunnentwille beproevingen en lijden verdragen. Ik hield hun echter ook in figuurlijke beelden het belang van hun opdracht voor, omdat Ik Mijn leer niet tevergeefs wil prediken, maar wil dat ieder die haar hoort, haar ook zal toepassen en verspreiden. Het zijn die teksten, die gaan over het zout der aarde, over de stad op de berg en over het aangestoken licht, opdat het licht geve en niet verborgen brandt onder de korenmaat.

Ik zei hun dat zij het zout der aarde waren, wat overeenkomt met het etsende of aansporende aspect van de geestelijke wereld, omdat het noodzakelijk is voor de activiteit, voor de verdrijving van het slechte en voor de materiële stofwisseling.

Waar geen zout of een prikkelende stof is, daar is geen leven, geen beweging, geen warmte en geen licht. Waar het zout ontkracht wordt - zoals in het evangelie staat -, waar het bederft, daar ontstaan de omgekeerde resultaten, om welke reden het moet worden uitgeschei­den, opdat de mensen het vertrappen. Vertrapt tot stof en zand zal het andere scheppingen op een andere basis tot verdere vorming behulp­zaam zijn, zoals het door de mensen begane slechte, eveneens door Mijn beschikkingen tenslotte moet bijdragen tot vooruitgang en verbetering van de geestelijke wezens, alleen in andere vorm en onder andere omstandigheden.

Daarom waarschuwde Ik het volk en Mijn discipelen, dat zij Mijn woord niet slechts moeten aanhoren en voor zichzelf behouden, maar dat zij het ook aan anderen moesten meedelen en het zelf door de daad verwezenlijken. Ik zei hun ook dat Mijn leer niet nieuw was, maar dat zij enkel de door Mozes en de profeten gegeven raadgevingen in het ware licht stelde, de zin van de woorden verklaarde en zo aan de gehele mensheid liet zien, hoe al deze goddelijke voorspellingen en verorde­ningen van de door Mij gezonden mannen steeds hetzelfde doel hadden, namelijk de mensen hun geestelijke waarde te leren kennen en hen allen langs de kortste weg voor te bereiden het grote geestelijke rijk binnen te kunnen gaan, zoals het past bij wezens, die een goddelijke vonk van Mij in het hart dragen. Ik verzekerde allen, dat Mijn woorden van eeuwige duur zijn, omdat zij door het eeuwige, hoogste Wezen werden gegeven.

Ik zei hun ook, dat Ik iedere versmading van deze Mijn geboden hier en in het hiernamaals zal bestraffen, omdat Ik vooruit wist, dat in latere tijden mensen Mijn geboden van de liefde als dekmantel zouden gaan gebruiken, waaronder zij, hun eigen belangen navolgend, de hartstoch­ten van haat en wraak ongestoord zouden uitoefenen. Reeds in Mijn tijd bedreven de Farizeeën en schriftgeleerden hetzelfde spel met de leer van Mozes en de profeten, waarom Ik tot Mijn discipelen en het rondom Mij verzamelde volk de woorden sprak: "Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet beter is dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan!"

Ofschoon slechts dit ene vers voor deze zondag gegeven is, moest Ik de voorgaande verzen uit dit hoofdstuk eerst verklaren, opdat wij  logisch op dit twintigste vers komen en van daar uit verder kunnen gaan.

Omdat Ik de valse en schijnheilige gerechtigheid van die kaste aanhaalde, aan wie in die tijd de macht en het recht waren gegeven om de zin, de cultus en de dogma's van hun religie aan het volk bij te brengen en te verklaren, en omdat Ik wist, op welke wijze zij dit uitvoerden - niet naar Mijn, maar naar hun zin en plannen -, daarom was Ik natuurlijk gedwongen om deze reeds gegeven geboden aan het volk en aan Mijn discipelen beter uit te leggen en hun geweten ontvankelijker te maken. Ik moest het ook daarom doen, omdat de priesters en geleerden in die tijd de geboden zo verklaarden, dat het hun niet veel moeite kostte deze te vervullen, en omdat hun daardoor een grote speelruimte overbleef om de meest afschuwelijke daden te begaan zonder schijnbaar tegen de mozaïsche godsdienstwetten in te gaan; ja, zelfs de indruk konden wekken, dat zij deze in de strengste zin uitoe­fenden.

Daarom volgen op het twintigste vers alle andere echte liefdege­boden, die in die tijd juist als tegenstelling van hetgeen men geloofde werden beschouwd; want vergelding, wraak, haat en vervolging waren door enkele godsdienstige spreuken schijnbaar gerechtvaardigd. Ook daarom zag men ze als tegenstellingen aan, omdat het veel gemakkelij­ker is de dorst naar wraak en haat te koelen, dan degene te vergeven die vijandelijk gezind is, of om diegene met weldaden te overspoelen die slechts kwaad in zijn schild voert.

Juist daarom werd deze rede, in het bijzonder vanaf het twintigste vers, de belangrijkste genoemd, omdat in haar het symbool van de liefde, het vaandel van de naastenliefde en de vergeving door Mij werden voorgesteld als enig richtsnoer voor de levensweg, daar Ik allen toeriep: "Alleen onder dit vaandel en met deze allesomvattende liefde, waarmee Ik als God en Schepper al Mijn wezens omvat, alleen met deze liefde kunnen de mensen burgers van een geestelijk rijk, burgers van Mijn hemel worden!"

Ik haalde in de daarop volgende verzen verscheidene levensom­standigheden aan, waarin de mens deze broeder - en naastenliefde moet en kan uitoefenen. Ik liet zien, hoe ver deze liefde zal en moet gaan, willen uw daden voor Mij een geestelijke waarde hebben. Ik plaatste de hoeksteen van offervaardigheid, waaraan zich helaas in die tijd en tot op de huidige dag velen gestoten hebben.

Ik zei Mijn toehoorders: "Zoals Ik als God de zon laat opgaan over goeden en bozen, zoals Ik de velden van rechtvaardigen en onrechtvaar­digen bevochtig met zegen brengende regen, zo moeten ook Mijn ware volgelingen - verheven boven alle menselijke hartstochten, met Mijn voorbeeld als Schepper en ook als Jezus voor ogen - iedereen met gelijke liefde helpen, onbekommerd of u ooit wel of niet dank ten deel zal vallen.

Ik bracht in deze rede het ideaal van een geestelijk verheven mens naar voren en bewees door Mijn levenswandel zelf, dat men zo leven kan, wanneer men wil. De inhoud van deze toespraak, of het nu gaat over de beloofde zaligheden voor de lijdenden, strijdenden en geduldig volhardenden, of over hoe ver de naastenliefde moet gaan, heeft van­daag nog dezelfde geldigheid als vroeger en zal deze ook nooit verliezen, zolang Ik, Mijn geestelijke - en Mijn materiële wereld bestaan. Want alleen door deze geboden en het naleven ervan worden de verstandig levende wezens veredeld en worden zij getuigen van hun goddelijke oorsprong, terwijl zij op de tegenovergestelde, meest gebruikelijke en helaas nu nog door velen als juist voorgestelde weg in plaats van naar geestelijke hoogte op te stijgen, naar materiële diepte afzakken.

In de volgende hoofdstukken van Mattheüs wordt deze leer nog verder uiteengezet, opdat niemand zich kan verontschuldigen, als zou hij niet hebben geweten, wat liefde tot God en naastenliefde in eigenlijke zin zijn. Zo vindt u ook in het zesde hoofdstuk het enige gebed, dat Ik de Mijnen leerde, en dat u heden nog kunt beschouwen als een allesom­vattend gebed. Alleen moet u de diepe, geestelijke zin van elk daarin besloten woord begrijpen; want weet, het is iets anders wanneer u met uw eigen woorden bidt, of wanneer Ik u woorden in de mond leg, die u in benarde omstandigheden, ja ook wel dagelijks tot Mij moet richten, opdat Ik u Mijn hulpvaardige hand reik in de chaos van iedere nieuwe dag, zodat u niet valt, maar Mijn bergrede steeds in gedachten houdt en als enig richtsnoer op de weg van beproeving in dit aardse leven voor ogen hebt, om de in het begin van ons hoofdstuk genoemde  zaligheden deelachtig te worden.

Ja, Mijn kinderen, ook naar u gaat deze waarschuwing uit, zoals eens naar diegenen, die Mij bij de bergrede aanhoorden, waar Ik zei: "Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan!" Ook tegen u zeg Ik: Wanneer u de begrippen gerechtig­heid, liefde, deemoed en vergeving niet serieuzer opneemt, dan zij u door velen worden gepredikt en verkeerd uitgelegd, dan kunt u niet in Mijn rijk komen en niet Mijn kinderen worden; want tot Mijn kinderen kunnen slechts zij gerekend worden, die naar Mijn voorbeeld gewillig hun kruis dragen en die als Ik, als voorbeeld van deemoed en zelfverloochening, alle aardse genoegens ver achter stellen bij de gees­telijke en bij Mijn hoofdprincipe blijven, dat staat opgetekend in de uitspraak: "Mijn rijk is niet van deze wereld!"

Mijn kinderen mogen geen kinderen van de wereld zijn. Zij moeten er naar streven de hoogste morele hoogte te bereiken, die de mens überhaupt bereiken kan. Zij moeten, zoals Ik, hun hartstochten meester worden en vol vertrouwen aannemen wat Ik u voor hun bestwil overzend. Zij moeten de wereld niet als een gevaar ontvluchten, maar zij moeten er midden in al haar eigenaardigheden, genoegens en verzoekingen naar de juiste waarde schatten, opdat zij er niet voor bezwijken. Zij moeten in gedachten, woorden en daden zuiver van geweten zijn, opdat anderen niet alleen geloof hechten aan hun woor­den, maar ook in hun daden het werkelijke bewijs kunnen zien van het gesprokene. Zij moeten, zoals in het evangelie staat, daar staan als een licht, dat ver over alle oneffenheden van het menselijk leven heen zijn rustig licht laat uitstromen, het licht van liefde, van vertrouwen en vergeving.

Zo alleen kunnen ze, wanneer zij zelf rechtvaardiger, liefdevoller en groter van vertrouwen zijn dan veel andere verdwaalde kinderen, hen tot richtsnoer en als wegwijzer dienen en alleen zo kunnen zij na de volbrachte levensloop en beproevingstijd er aanspraak op maken door Mij als kind aangenomen te worden en in Mijn eeuwig grote geestelijke rijk, in Mijn hemel binnen te gaan, waar hen voor al het doorstane en geledene die zaligheden ten deel zullen vallen, die bij het begin van Mijn bergrede beloofd worden.

Neem dit ter harte! Lees deze prediking, die Ik meer dan duizend jaar geleden voor Mijn discipelen aan het volk gehouden heb, vaak door! Zij bevat grote beloften en eisen aan u en aan Mijn geestelijke wereld.

Wie deze voorwaarden niet wil nakomen, diens leven komt overeen met een fraai ingebonden boek, dat echter alleen witte, lege bladzijden bevat.

Streef er naar, uw levensboek vol goede gedachten, woorden en daden mee te brengen in het andere leven! Ik heb u immers in deze verzen laten zien, hoe de gedachten reeds een zich bezondigen tegen Mijn geboden der liefde kunnen zijn; want vaak ontbreekt alleen de gelegenheid om ze uit te voeren. Zou deze aanwezig zijn, dan volbracht de wil, wat slechts vluchtige gedachten bleven.

Daarom hoed u allereerst voor zondige gedachten! Zij verlagen uw innerlijke zielemens. Ontvlucht verder de gelegenheid om zulke ge­dachten ten uitvoer te brengen! Bestrijd de gedachten en u zult eerder macht hebben over uw handelen! Maar geeft u ze eerst de ruimte, dan bent u reeds in het rijk van de zonde verstrikt en er hoeft slechts een geschikt ogenblik te komen, - en uw ziel is door een ondoordachte daad van haar hele schoonheid, haar zuiverheid, rust en tevredenheid en haar goede voornemens beroofd!

Lees daarom deze verzen allemaal en heel vaak door! Er wordt u daarin zoveel getoond, waarin u nog zo zwak bent en zo vaak zondigt tegen u en tegen Mij. Daardoor bent u er nog ver van verwijderd om aandeel in Mijn geestelijke hemelrijk te hebben.

Mor niet, wanneer Ik u door omstandigheden steeds gelegenheid geef, u in dat te oefenen wat u nog het meest ontbreekt, namelijk het vertrouwen in Mij en het voortdurend waakzaam zijn over de bewegin­gen van uw eigen hart, om al het kwade en slechte dadelijk in de kiem te smoren!

Zo, door voortdurende oefening neemt uw kracht toe; zo wordt u bekwaam om te rechter tijd baas te worden over alle verzoekingen; en zo, indachtig aan Mijn bergrede zult u ook eens het loon van Mijn volgelingen ontvangen, wanneer uw taak hier op deze aarde eindigt en de zege behaald is, om dan daar met hernieuwde kracht aan grotere opdrachten te kunnen voldoen; want wie over weinig getrouw is geweest, die zal Ik daar over veel plaatsen!

Gedenk uw Vader, die u niet voor niets al deze woorden zendt! Gedenk dat Hij u tot dat zou willen maken, waartoe Hij u geschapen heeft, namelijk tot Zijn geestelijke kinderen en daarmee tot die wezens, die eens in Zijn rijk over werelden en miljoenen wezens het licht van liefde en genade van hun eeuwig liefhebbende Vader zullen uitstrooien! Dat bij zulke opdrachten wezens behoren, die geheel door leed en ongeluk beproefd en dus gehard zijn, spreekt vanzelf, omdat zij de zuiverheid van gedachten en daden als stempel op hun voorhoofd dragen en anderen omhoog kunnen trekken door de verhevenheid van hun geest.

Daarom gaf Ik u deze uitvoerige uiteenzetting van Mijn liefdege­boden, opdat u geen ruimte geeft aan de invloeden van uw eigenliefde, om juist dat te verontschuldigen wat bij Mij misschien de grootste zonde is, namelijk het spelen met gedachten, die het zaad tot allerlei onrijpe en kwade daden zijn. Amen.