28

 

De 1e zondag na Trinitatis

 

De gelijkenis van het grote avondmaal

 

Luc. 14, 16-24: Hij zeide tot hem: Iemand richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit tegen het uur van de maaltijd om de genodigden te zeggen: Komt, want het is nu gereed. En zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zeide: Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga die keuren; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. Weer een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen. En de slaaf kwam terug en berichtte zijn heer deze dingen. Toen werd de heer des huizes toornig en zeide tot zijn slaaf: Ga aanstonds de straten en stegen der stad in en breng de bedelaars en misvormden en blinden en lammen hier. En de slaaf zeide: Heer, wat gij hebt opgedragen, is geschied en nog is er plaats. En de heer zeide tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want mijn huis moet vol worden. Want Ik zeg u: Niemand van die mannen, welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.

 

(27 maart 1872)

 

Deze gelijkenis toont u Mijn streven om de mensheid voor Mij en Mijn leer te winnen, zoals ook de voorgaande verzen in een gelijkenis duidelijk maken, dat Ik niet gekomen ben voor de gezonden, maar om de zieken op te zoeken en hen te genezen. Verder liet Ik in eerdere verzen van dit hoofdstuk zien hoe een ieder uitgerust moet zijn, die tot Mij of Mijn tafel wil naderen, dat namelijk bescheidenheid of deemoed de eerste eigenschap van een mens moet zijn, die Mij wil navolgen. Ook de verdere verzen van dit hoofdstuk zetten duidelijk uiteen, hoe degene, die Mij wil navolgen, zijn hart van alles moet afwenden en alleen aan Mij onderdanig moet zijn.

Daarom moet een ieder, voordat hij besluit Mij te volgen, zich afvragen of hij ook kracht en uithoudingsvermogen bezit om zich steeds onder alle omstandigheden en gebeurtenissen tot de banier van Mijn liefde - en geloofsleer te bekennen en deze te verdedigen. Daaruit volgt - hetgeen Ik u reeds vaak heb gezegd -, dat het een ernstige zaak is Mij te volgen, Mijn woorden te vernemen en uit te voeren. Dit mag niet licht worden opgenomen, omdat slechts die in de strengste zin verant­woordelijk en dus zondaar zijn, die de wet of Mijn wil kennen en daar toch tegenin gaan, hoewel hun geweten het hun afraadt. Daarom wordt er ook aan het slot van dit hoofdstuk gezegd: "Wie oren heeft, die hore!', wat met andere woorden wil zeggen: Men moet Mijn woorden niet het ene oor in- en het andere uit laten gaan, maar het gehoorde goed in zijn hart opnemen, overdenken en er naar handelen!

Om nu op de eigenlijke gelijkenis van het grote avondmaal terug te komen, moeten wij weer, zoals in de meeste gevallen, beginnen met de woordverklaring, willen we de diepere zin van Mijn toespraak duidelijk voor ogen hebben.

Ik zei dus: Iemand richtte een avondmaal aan. Wat is nu onder een "avondmaal' te verstaan? - Het woord is samengesteld uit "avond' en "maal'. Het is dus onze eerste taak om deze beide woorden afzonderlijk nader te verklaren, daarna op de betekenis van het samengestelde woord en tenslotte op zijn gebruik, zoals Ik dit in de gelijkenis deed, over te gaan,

"Avond' is het eerste woord en betekent het laatste deel van de dag, waarop de arbeid is beëindigd en men in de komende nacht tot aan de volgende morgen rust en versterking zoekt. De avond is dus eigenlijk de sluitsteen van al het werk, dat gedurende de hele dag werd gedaan. En als de avond rust en tevredenheid wil brengen, dan moet gedurende de dag alles, wat men zich bij het aanbreken van de morgen had voorgenomen om te doen, plichtsgetrouw gedaan zijn.

Dat die mens, die de hele dag bezig is geweest en gewerkt heeft, er 's avonds ook naar verlangt zijn verbruikte krachten weer te herstellen om de volgende dag zijn beroep weer uit te oefenen, spreekt vanzelf. En omdat zowel het lichaam als ook indirect de ziel probeert door opgenomen voeding datgene aan te vullen wat gedurende de dag verbruikt is, voert de behoefte van het lichaam en de ziel de meeste mensen naar een maal, dat, daar het in de avond genomen wordt, nu juist de naam "avondmaal" heeft gekregen als onderscheid van het middagmaal, dat voor dezelfde behoefte midden op de dag wordt gebruikt.Dit heeft echter niet, zoals het avondmaal, het uitrusten en het weer terugwinnen van de verbruikte krachten tot gevolg, maar op hem volgt na een korte pauze weer actieve arbeid en inspanning. Het middagmaal is daarom slechts te vergelijken met een korte rustperiode op de ingeslagen weg, terwijl het avondmaal, als afsluiting van de dag, naast het uitrusten ook nog aanzet tot het overdenken van datgene wat tijdens de dag is gedaan, waarbij alleen diegene met rust en tevredenheid wordt vervuld, die zich aan tafel kan zetten met het rustige bewustzijn, alles gedaan te hebben, wat zijn plicht of zijn geweten van hem verlangde.

Hiermee hebben we de betekenis van het avondmaal overeenkomstig zijn diepere zin nader aangeduid en we komen nu tot de tweede vraag, namelijk waarom - zoals in de gelijkenis naar voren wordt gebracht ­iemand zijn gasten heeft uitgenodigd voor het avondmaal.

Welnu, de hoofdzaak van deze handeling is wederom de geestelijke betekenis, die ons dit beeld doet begrijpen, dat Ik in deze gelijkenis Mijn discipelen en de andere aanwezigen op het hart wilde drukken.

Het uitnodigen van anderen om deel te nemen aan een maaltijd berust op het belangrijke feit, dat de mens niet alleen lichaam, maar ook geest is en dat, ofschoon hij vaak slechts iets lichamelijks verricht, zijn geest en ziel daarbij niet verwaarloosd mogen worden. Dit is een van de diepgaande bewijzen van de dubbele natuur van het menselijk organisme, afgezien van Mijn godsvonk, die Ik in u gelegd heb. Zelfs de dieren voelen de behoefte om samen te leven en zijn alleen, wanneer zij zich bij elkaar hebben aangesloten, dus alleen verenigd, vrolijk en tevreden.

Uw knappe materialisten geloven, dat de hele wereld alleen door kracht wordt bewogen en aangedreven en uit stof bestaat - twee dingen, die zij echter zelf niet goed kunnen verklaren. Zij zouden zichzelf eens bij een eenvoudig maal moeten observeren, dan zouden zij gemakke­lijker dan bij alle andere onderzoekingen ervaren, dat de mens twee kanten heeft, dat hij bestaat uit het materiële en uit het geestelijke, waarbij het ene slechts dan gedijt en gezond is, wanneer het andere ook zijn deel krijgt. Zij zouden zich overtuigen, dat een gerecht alleen dan goed bekomt, wanneer het met geestelijke voeding, met liefde ver­mengd is en zo met de beide hoofdelementen van het menselijk wezen overeenkomt.

Deze onbewuste drang van de meeste mensen om ook geestelijk voedsel tot zich te nemen, is de reden waarom zij een maaltijd in gezelschap verkiezen boven het alleen eten, waarom de wens zich in een ieder duidelijk doet kennen om ook anderen bij een maaltijd uit te nodigen en waarom er ook in het huiselijke leven voor gezorgd wordt het middag - en avondmaal samen te gebruiken.

Dat deze behoefte om vrolijk bij elkaar te zijn ook kan ontaarden in het extreme, waarbij de mens zijn geestelijk ik totaal vergeet of zelfs door dronkenschap verliest, dat past niet in ons onderzoek, omdat Ik alleen spreek over mensen, bij wie het geestelijke nog de overhand heeft boven het lichamelijke. Wij gaan dus aan deze twee veel voorkomende gevallen voorbij, waarin de geestelijk geschapen mens, ondanks zijn hogere bestemming, ver beneden het dier zinkt.

Wij zijn bij het punt aangekomen, waarop wij zowel het avondmaal als de reden van de uitnodiging verklaard hebben en kunnen nu overgaan tot een nadere beschouwing van de gelijkenis, zoals Ik deze aan Mijn discipelen en aan de Farizeeën heb gegeven.

In de voorgaande verzen van dit hoofdstuk wordt u getoond, hoe Ik de Farizeeën en de hoger geplaatsten een kleine wenk wilde geven, dat niet trots, maar bescheidenheid het sieraad van de mens is. Ik vermeldde daar, dat het beter is zich als genodigde gast aan een maaltijd eerder naar de laagste plaats dan naar de hoogste te begeven, opdat men niet beschaamd zou worden bij een terechtwijzing. Ik sprak tot hen: "Wie zich zelf verhoogt, zal vernederd worden, en wie zich zelf vernedert, zal verhoogd worden!", hetgeen met andere woorden wil zeggen: geef geen gehoor aan uw eigenliefde om te ontdekken, welk een moreel geeste­lijke waarde u hebt, maar verwacht dit oordeel van andere personen, die wijzer en hoger geplaatst zijn! Zo ontloopt u iedere terechtwijzing; want wie zich zelf op deze manier beoordeelt, is ook reeds geoordeeld. Toen Ik hen verder zei, dat een mens, wanneer hij iemand uitnodigt, met deze uitnodiging zo mogelijk ook een daad van broederliefde moet verbinden, deed Ik dit om hen te laten zien, dat de mens bij iedere handeling, ook bij de meest onbeduidende, zijn hoge geestelijke adel indachtig moet zijn. Daarom zei Ik tot hen: Verplicht anderen niet uw liefdedienst te beantwoorden met wederdienst; want zou het u vergol­den worden, dan houdt de werking van uw goede daad op, als had u er geen gedaan. Handel daarom zo - ook wanneer ondank uw loon zou zijn - dat de ontvanger van een weldaad ze u nooit, of hoogstens in geringe mate kan vergelden! Daarmee laat u zien dat u hogere principes hebt gevolgd dan enkel wereldlijk belang.

De gevolgen van deze uitnodigingen, zoals Ik die in de gelijkenis aanvoerde, waar iedere uitgenodigde gast zich met uitvluchten veront­schuldigde, moesten Mijn toehoorders laten zien hoe weinig dank en erkenning men ontvangt, wanneer men weldaden en gunsten uitdeelt aan hen, die het niet nodig hebben. Zo zag diegene, die het avondmaal wilde geven, om het niet tevergeefs bereid te hebben zich gedwongen, zijn knecht dichtbij en ver de straat op te sturen om alle armen, lammen en dorstigen voor de maaltijd te verzamelen, opdat deze niet verloren zou gaan.

In dit geval heeft de heer des huizes weliswaar geen daad van mensen ­of naastenliefde beoefend - want het was niet zijn oorspronkelijke bedoeling om dergelijke gasten aan tafel te hebben -; maar de nood dwong hem tot een dergelijke stap. Hij nam echter voortaan als regel aan meer rekening te houden met de geestelijke toestand van de mensen, en de waarde of onwaarde van zijn medemensen niet meer te meten naar hun aardse goederen.

Dit en nog meer wordt uit dit hoofdstuk duidelijk, omdat elk woord uit Mijn mond iets oneindigs inhoudt. Wij zullen dit echter afsluiten en onze aandacht richten op de verklaring in hoeverre deze gelijkenis toepasselijk is op de huidige tijd of op de mensheid in het algemeen, opdat u er een geestelijk en blijvend nut uit kunt halen.

Het grote avondmaal, dat Ik van plan ben om binnenkort aan de mensheid te geven, laat zich uit al het voorafgaande gemakkelijk verklaren. Ik nodigde uit en heb reeds sedert lang de hele mensheid tot deze maaltijd uitgenodigd, waar zij na gedane arbeid, tevreden over zichzelf, zich zal verheugen over de volbrachte levenswandel en dan, na de geestelijke rust getroost de nieuwe, aanbrekende morgen van een nimmer eindigende dag tegemoet kan zien.

Maar zoals het de heer des huizes in de gelijkenis verging, zo vergaat het ook Mij. De meesten verontschuldigen zich vanwege louter wereld­se zaken en versmaden of mijden Mijn tafel, waarop Mijn geestelijk hemels brood van liefde, deemoed, zachtmoedigheid en onvoorwaarde­lijk vertrouwen opgediend zal worden. En waarom? Omdat zij tijdens hun hele levenswandel juist de tegenovergestelde neigingen hebben aangehangen.

Zo zal ook Mij niets anders overblijven, dan Mijn knechten en dienaren, die Mij trouw gebleven zijn, over de gehele wereld uit te zenden om onder armen, kreupelen en lammen tafelgasten te zoeken, die op hun levensweg genoeg gelegenheid hadden om - al was het geen liefde - dan toch geduld en zachtmoedigheid te beoefenen tegenover hun medebroeders. Doordat aardse goederen hun deels ontbraken, of dat zij weinig van deze konden genieten, zijn zij verdraagzamer en gemakkelijker toegankelijk geworden en genieten met vreugde van de op Mijn tafel uitgestalde spijzen, omdat in hun lichamelijk en geestelijk lijden dit avondmaal voor hun aan het eind van een moeizaam doorlo­pen levensbaan, toch op zijn minst het einde van al hun lijden en ontbering is.

Het "lamme" en "kreupele" moet ook betrokken worden op het geestelijk zieleleven, omdat er toch verreweg meer geestelijke dan lichamelijke kreupelen zijn. Ook zij zullen geholpen worden, omdat zij - verwaarloosd, maar niet bedorven - de zuivere, ware geestelijke kost eerder zullen aannemen dan diegenen, die zich in hun eigendunk verlicht wanen en geloven, geen belering nodig te hebben. Het zal hen bij Mijn avondmaal net zo vergaan als de Joden, tot wie Ik eens zei, toen zij Mijn woorden niet wilden aannemen, dat het hen ontnomen en aan de heidenen gegeven zou worden.

Zo zal dan het grote avondmaal voor Mijn wederkomst de waardigen van de onwaardigen scheiden. Voor de een wordt de weg naar Mij aanzienlijk verkort, terwijl de anderen, voor lange tijd terugverwezen, aan zichzelf worden overgelaten totdat het ook in hen gaat dagen. Pas wanneer zij de gehele dag ijverig gewerkt, gestreden en geleden hebben, pas dan, na lange tijdsruimten is ook bij hen een avondmaal mogelijk. Ook het avondmaal, dat Ik voor Mijn heengaan met Mijn discipelen hield, had hetzelfde doel, dat de uitleg van deze gelijkenis u aangeeft.

Tijdens Mijn levenswandel op aarde nodigde Ik het hele joodse volk, de heidenen en allen die Mij wilden horen uit; maar de meesten verontschuldigen zich en Mij restten slechts de zwakken en de verwaar­loosden, die - ofschoon niet met aardse -, maar dan toch met vele geestelijke goederen gezegend - eerder rijp waren om Mijn brood en Mijn leer overal in de wereld uit te dragen.

Zo verkeert ook u momenteel in dezelfde omstandigheden. Nog heeft zich geen rechter, geen hooggeplaatste gemeld om naar Mijn tafel te gaan, waarop Ik hem de spijzen van een grote geestelijke wereld kan opdienen. Zij keren zich allemaal van Mij af en alleen de hard beproef­den en door de wereld half verlatenen zijn het, die aan Mijn woord gehoor geven. Uit dezen zal Ik dan ook Mijn schaar arbeiders vormen, die voor Mij op de landwegen en achter de hagen de nog in sterke mate kreupelen en behoeftigen moet zoeken. Zulke mensen zijn het gemak­kelijkst voor Mijn hemelrijk te winnen. Ze zijn het gemakkelijkst tot een kinderlijke gezindheid en tot vertrouwen in Mij te brengen, omdat tijdens hun leven in hen nooit de trotse verwaandheid ontwaakt is, die gewoonlijk bij diegenen te vinden is, die door de goederen van de wereld een plaats verworven hebben, waardoor zij menen het geestelijke Of te kunnen verloochenen Of geheel te kunnen missen.

Neemt ook u dit voorbeeld en deze gelijkenis uit Mijn leerjaren als vingerwijzing, dat u ten eerste op iedere handeling een geestelijk stempel moet drukken, en ten tweede, dat u slechts door liefde, zachtmoedigheid en geduld weer liefde, hoop en vertrouwen kunt oproepen. Streef ernaar dat uw maal gekruid zal zijn met rust en tevredenheid en dat u niet de grote aanbrekende morgen van het eeuwig liefdesrijk tegemoet ziet met angst en beven, wanneer uw levensdag afgelopen is en u rekenschap zult gaan afleggen! Handel daarom alle dagen zo, als moest u vandaag nog van deze aarde scheiden! Laat uw geweten iedere avond rekenschap afleggen en vraag uzelf: "Zou ik gereed zijn, wanneer de Heer, mijn God, mij nu tot het avondmaal zou uitnodigen?" - Alleen zo kunt u, alle dagen iets verbeterend, langzaam maar zeker het huis van uw ziel opbouwen, opdat het zowel uiterlijk als innerlijk het huis wordt van een door Mij, door Mijn goddelijke vonk veredelde ziel, die eens waard zal zijn en daar met recht aanspraak op heeft, Mijn kind, een kind van de Heer van de ganse schepping genoemd te worden.

Zo ziet u nu, hoe Ik u help om door iedere tekst en door ieder vers uw innerlijk te vergeestelijken en te veredelen, opdat u, allereerst zelf

waardig als werktuig, Mij eens kunt dienen - en wel met succes - voor de hoge opgave, die Ik met u voor ogen had toen Ik het toeliet, dat u, bevoorrecht onder zovelen, de genade geniet door Mij met directe mededelingen opgevoed te worden voor Mijn doel en voor Mijn grote geestesrijk.

Onthoud dit goed! Ik kan het u niet vaak genoeg herhalen: Volhard! Het einde zal u leren, dat Mijn woorden geen woorden van verganke­lijkheid, maar woorden van eeuwigheid zijn, zoals Ik zelf eeuwig was, ben en zal zijn! Amen.