23
De vraag naar de eeuwige verblijfplaats
Joh. 16, 5-6: En nu ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand
van u vraagt Mij: Waar gaat Gij heen? Maar omdat Ik dit tot u gesproken heb,
heeft droefheid uw hart vervuld.
(18 maart 1872)
Zie, dit is de tekst voor deze zondag, en ofschoon hij op het eerste
gezicht gemakkelijk te begrijpen is, ligt er toch iets veel diepers
in dan u zou vermoeden.
Naar uw beoordeling zeg Ik deze woorden daarom tegen Mijn discipelen, omdat
Ik - altijd over de Vader en de Zoon sprekend - hen wilde voorbereiden op de
komende gebeurtenissen, die de afsluiting van Mijn aardse levenswandel waren.
Omdat Ik hen Mijn verhouding tot hun Jehova niet anders begrijpelijk kon maken
dan door het beeld van de Vader en Zoon, een beeld, dat dichter bij hun werelds
verstand lag en ook in geestelijke overeenkomst volledig de verhouding van de
liefde tot de wijsheid uitdrukt: hoe Ik weliswaar als Wijsheid mens ben
geworden, maar als Liefde de eeuwige Bewaarder en Schepper van het hele
universum ben gebleven.
Ik zei daar: "Ik ga heen tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand
vraagt Mij: Waar gaat Gij heen?, maar gij zijt
bedroefd vanwege de gedachte dat u Mij zou kunnen verliezen."
Deze onverwachte voorzegging dat een scheiding tussen Mij en hen mogelijk
zou zijn, deze gedachte, die niet in hun voorstelling van Mijn goddelijkheid en
Mijn zending paste, maakte hen bedroefd en daardoor Wisten zij op deze woorden
noch te antwoorden, noch een vraag te stellen. Daarom herinnerde Ik hen er aan
door te zeggen, dat niemand Mij vroeg: "Waar gaat Gij heen?" Dit was
de vraag, waar zij zelf nooit aan dachten. Het was voor hen ongelooflijk, dat
Ik Mij ooit van hen zou verwijderen. En
ofschoon zij Mij aanvaardden als God, die afdaalde om de mensheid van de
wereldse banden te verlossen, wisten zij natuurlijk niet, waarheen Ik moest
gaan; want alhoewel zij door de invloed van Mijn woorden en wonderen overtuigd
waren van Mijn goddelijke oorsprong, veranderden zij vele geestelijke begrippen
toch in wereldse ideeën. Daar moesten natuurlijk verkeerde conclusies uit
voortkomen, wat zeer vaak gebeurde, wanneer zij Mijn beelden of Mijn woorden
niet begrepen en Mij ervan beschuldigden, dat Ik hard of onbegrijpelijk sprak.
Ik zei destijds: "Ik ga naar Hem, die Mij gezonden heeft!" En nu,
na zoveel eeuwen, stel Ik aan u en de hele mensheid de vraag en zeg: "Waar
gaat u dan heen, en wie heeft u dan gezonden?" Want zoals Ik Mijn zending,
Mijn doel of een "waarom" voor Mijn bestaan heb, zo hebben alle uit
Mij geschapen wezens dit ook, ja zelfs de meest dichte, ruwe materie, daar ook
zij als zichtbare uitdrukking van gebonden, vastgelegde geesten zeker haar
doel, haar opdracht moet hebben.
Daar de proeftijd het einde nadert, vraag Ik nu door politieke,
godsdienstige en natuurlijke gebeurtenissen aan de mensen: "Waar gaat gij
heen?", opdat zij zullen bedenken wie zij eigenlijk zijn en waarom zij
eigenlijk op deze aarde gezonden of geplaatst werden.
De geestelijke wind, die aan Mijn spoedige komen vooraf gaat, om, zoals in
het natuurlijke leven, de lucht van slechte dampen te reinigen, wekt als de
voorjaarslucht alles op tot activiteit. Overal klinken de vragen: "Waarom
ben ik eigenlijk hier?" en "Wat ben ik eigenlijk?" en "Wat
is mijn einddoel, of waar ga ik heen?"
De denkende mens, die eenmaal door deze gedachten werd verrast, ziet zich
natuurlijk geplaatst tussen twee werelden, tussen een zichtbare en een
onzichtbare. De weinige aanknopingspunten, die de vergankelijkheid van al het
geschapene biedt, voldoen niet meer om hem troost en rust te brengen. Alles wat
voor zijn ogen ontstaat ziet hij weer vergaan, veranderen of overgaan in andere
vormen. En juist deze voorbeelden sporen hem ook aan, zowel aan zichzelf als
aan de voor hem ontstane en vergane voorwerpen de vraag te stellen:
"Vanwaar komt gij, gij schepselen vol van wonderen en geheimen, en waar
gaat gij heen?"
Zo begroet hij het komende, en zo vraagt hij aan het gaande; en juist deze
vragen is hij gedwongen aan zichzelf te stellen, omdat hij zelf, wanneer hij
ook maar een beetje nadenkt, een nog groter, nog onoplosbaarder
raadsel is dan alle andere, voor hem zichtbare dingen. Deze vragen, die telkens
weer opduiken, zijn het, die de mensen, of tenminste velen onder hen, dwingen
tot een betere beoordeling van het bestaande en van wat hen is aangeleerd. En
waar het eindresultaat van een dergelijk onderzoek niet voldoende waar en
helder is, daar verheft zich natuurlijk een leger van twijfelaars, die niet
tevreden met al het ontdekte, meer zekerheid en meer duidelijkheid willen
hebben.
Deze aandrang was telkens het begin van geestelijke en maatschappelijke
omwentelingen. Het was de onvermijdelijke geestelijke wind, die de menselijke
natuur telkens weer opwekte, zodra deze zich juist wilde laten wegzinken in een
aangename slaap van werelds plezier en genot.
Omdat nu twee dingen deze wind weer opwekten - ten eerste Mijn spoedig
komen als beëindiging en bekroning van Mijn eerste, op uw aarde volbrachte
taak. Ten tweede de neiging van de gehele mensheid om zich van hoog tot laag
aan werelds genot over te geven en het geestelijke te verloochenen -, daarom
klinkt weer in alle gemoederen, bij de meesten onbewust, de roep: "Waar
gaan wij heen?" en "Waarom zijn wij hier?" Het onbevredigende
antwoord, dat de huidige denkrichting op deze vragen geeft, geeft aanleiding
tot het omverwerpen van al het bestaande en het uitzien naar iets nieuws,
echter niet iets bedriegelijks maar de waarheid.
De mensen ondervinden, dat het rijk van het onzichtbare niet te loochenen is.
Het is tevergeefs, dat verscheidene geleerden zich de moeite geven om te
bewijzen, dat alleen de materie bestaat en niets geestelijks. De mensen voelen
dat de leegte in hun hart niet wordt gevuld, hoeveel grof materiaal er ook door
het verstand wordt ingeworpen. Als in een vat zonder bodem verdwijnt het zoals
het is gekomen en de oude vraag staat weer nieuw voor hun geest.
Zo wordt de mensheid gedrongen om uiteindelijk eens alle banden te
verbreken, zich van de leibanden te bevrijden, die velen alleen voor hun eigen
voordeel willen gebruiken.
Deze omstandigheid, deze strijd moest aan Mijn komen voorafgaan, opdat Ik
aan het eind alleen met diegenen te doen heb, die het geestelijke boven het
materiële verkozen en ook wisten, vanwaar zij kwamen, waarom zij hier zijn en
waarheen zij bestemd zijn te gaan.
Het zullen diegenen zijn, die alle stormen doorstaan en zich midden tussen
het vuil van werelds egoïsme en lichtzinnigheid rein gehouden hebben; want
alleen voor dezen wil Ik de Herder zijn en alleen zij zullen Mijn schapen zijn.
Ook aan u Mijn kinderen, die Ik uit zovelen heb
uitverkoren, opdat u, geleid door Mijn direct woord de anderen als voorbeeld
zult voorgaan, ook aan u wordt deze ernstige vraag gesteld. Ook aan u stelt de
levenstijd, die u nog op deze aarde is toegemeten, de vraag: "Waar gaat u
heen?" Zij wil daarmee zeggen: Denk aan de verantwoordelijkheid die u op u
hebt genomen door het Woord van uw God, uw Vader te willen horen! Met dit horen
bent u ook de verplichting aangegaan om naar dit Woord te leven; want zonder er
naar te leven is het leven nutteloos.
U, die Mijn Woord hoort, ervaart en nu ook weet hoe men het moet nakomen, u
bent dubbel strafbaar wanneer u het in praktijk brengen achterwege laat.
Toen Ik sprak over Mijn heengaan naar Hem, die Mij gezonden had, vervulde
het hart van Mijn leerlingen zich met droefheid. Welk gevoel zal dan over u
komen, wanneer ook u moet heengaan naar Hem, die u gezonden heeft? Streef
ernaar, dat u met het u toevertrouwde kapitaal, goed besteed en belegd, in Mijn
rijk terugkeert en niet zoals de luie knecht uw kapitaal begraaft; want anders
komt u onrijp in een andere wereld aan, waarin het u zelfs tot een last zou
worden om als onrijpe tussen de gerijpten, als
ongelukkige tussen de gelukkigen te moeten leven!
Wanneer u moet heengaan naar Hem, die u gezonden heeft, streef er dan toch
op zijn minst naar om dat geestesrijk binnen te
treden met het bewustzijn alles gedaan te hebben, wat overeenkomstig de woorden
die u ontvangen hebt van u te verwachten was! Streef ernaar Mijn woorden en
Mijn leer zo voor u en voor anderen te benutten, dat veel goede daden en
slechts weinig fouten uw levensbalans uitmaken, opdat u dan rustig kunt
voortgaan en uw broeder, die u vraagt: "Waar gaat gij heen?",
getroost kunt wijzen op de morgen van het eeuwige liefdelicht, terwijl u zegt:
"Ik ga daarheen, vanwaar ik gekomen ben en waar het mogelijk is eeuwig
voort te gaan en mijn Schepper en Vader steeds meer te naderen!"
Ook Ik zei: "Ik ga naar Mijn Vader, die Mij gezonden heeft!" Ik
ging echter ook in het volle bewustzijn, Mijn zending in de volle zin van het
woord volbracht te hebben, ofschoon het allerbitterste
Mij als mens nog te wachten stond. Eens zult u hetzelfde zeggen en u kunt u
reeds nu al verheugen op de triomf, wanneer u na doorstane strijd en de
overwinning van uw verzoekingen getroost de hand naar de zegepalm moogt uitstrekken.
Wie van Mijn woorden slechts vage begrippen heeft of helemaal niets weet,
die kan Ik voor zijn handelen niet zo verantwoordelijk stellen als diegenen,
die Mijn leer kennen en begrijpen hoe en wanneer zij naar haar moeten handelen.
Dezen zijn strafbaar, wanneer zij opzettelijk tegen haar zondigen en zij zullen
- niet door Mij, maar door hun eigen geweten - vanwege hun wankelmoedigheid en
kleinmoedigheid aangeklaagd worden, omdat het hun zo zeer aan kracht ontbreekt
en omdat zij, omringd door geestelijke hulp van boven, zich zo in het net van
werelds genot lieten verstrikken, dat zij daarbij hun geestelijke waarde ingeboet
hebben.
Gedenk dus Mijn woorden! Hoe aangenaam het aanhoren daarvan ook mag zijn,
neem ze toch serieus omdat alleen het handelen naar Mijn twee enige
liefdegeboden in de strengste zin van het woord, u tot Mijn, tot kinderen van
de Schepper van de hele oneindigheid kan stempelen. De prijs, die Ik u in het
vooruitzicht stelde, kunt u nog niet in zijn volle betekenis en volle diepte
begrijpen, omdat u Mijn geestelijke rijk niet kent; maar wanneer u kon zien hoe
engelen en grote geesten u om dit voorrecht benijden, dan zou u er zeker trots
op zijn van Hem te zijn uitgegaan en weer naar Hem terug te kunnen keren, die
de Liefde zelf is, een liefde, die een menselijk hart niet kan begrijpen.
Welk een onbegrijpelijke liefde ligt daarin, dat de hoogste Goddelijke
liefde u tot Zijn kinderen wil maken, dat deze Liefde de nederigste staat op uw
aarde heeft verkoren, om juist dat te bewijzen, wat zij als Jezus eens zei, - dat zij zich als Wijsheid,
na de volbrachte taak zich weer wil verenigen met de Liefde waarvan zij is
uitgegaan en naar welke ook u kunt komen, wanneer u uzelf haar waardig weet te
maken.
Ik ging eens naar Mijn Vader, die Mij gezonden heeft; streef er ook naar om
dat te bereiken, om uit Zijn handen de kroon der overwinning voor uw strijd en
lijden te ontvangen - zoals eens Ik als Godmens en Jezus meer dan duizend jaar
geleden! Amen.