16

 

Zondag Laetare

 

De spijziging van de vijfduizend

 

Joh. 6, 1-15: Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. En Jezus ging de berg op en zat daar neder met Zijn discipelen. En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten? Maar dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist zelf, wat Hij doen zou. Filippus antwoordde Hem: Tweehonderd schellingen brood is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen. Een van Zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem: Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen? Jezus zeide: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. De mannen gingen dus zitten, ten getale van omstreeks vijfduizend. Jezus dan nam de broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten, evenzo van de vissen, zoveel zij wensten. En toen zij verzadigd waren, zeide Hij tot Zijn discipelen: Verzamelt de overgebleven brok­ken van de vijf gerstebroden, die overgeschoten waren, nadat men gegeten had. Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij zich weder terug in het gebergte, geheel alleen.

 

(16 febr. 1872)

 

Hier heeft u een van die daden voor u, die bij de Joden het meeste opzien baarden en wel dermate, dat de ooggetuigen Mij tot hun koning wilden uitroepen en Mij derhalve dwongen om voor hun plannen uit te wijken, waarop Ik Mij op de berg alleen in de eenzaamheid terugtrok. De handeling op zichzelf nu, waarbij Ik er voor zorgde dat uit de stoffen van de lucht de vijf gerstebroden en de twee vissen zich telkens vermenigvuldigden, en wel zo, dat zij ruim voldoende waren voor de vijfduizend man en van het brood nog twaalf volle korven overbleven, is voor Mij als Heer en Schepper niet zo'n grote en gewichtige daad geweest. Voor de mensen om Mij heen echter was het wel een wonder, dat Mijn goddelijke afkomst en Mijn macht voldoende bewees. Het werd door de Joden niet geestelijk, maar overeenkomstig hun materiële belangen opgevat, daar zij Mij na deze handeling tot hun koning wilden uitroepen. Ik moest Mij van hen terugtrekken; want ten eerste was dit niet het doel van Mijn leven op aarde, en ten tweede was Mijn tijd van het "verhoogd worden" nog niet gekomen, dit woord dat, - hoe vaak Ik het ook uitsprak - eveneens nooit werd begrepen, totdat de kruisiging het duidelijk maakte en Mijn hemelvaart ook geestelijk de verhoging in vervulling deed gaan.

 

De handeling van het verdelen van de gerstebroden en vissen heeft echter haar geestelijke overeenkomst, die eigenlijk het wezenlijke uit­maakt. Ik heb u al eens gezegd, dat Mijn hele aardse levenswandel en in het bijzonder de jaren van Mijn onderrichten en Mijn tijdens deze periode gesproken woorden en uitgevoerde daden zich bij Mijn toe­komstige wederkomst zullen herhalen, en wel geestelijk.

 

Zo is ook deze handeling een van die, welke nu in geestelijke zin plaats vindt. Wat eens voor de vijfduizend heeft gegolden, geldt nu voor de mensen in het algemeen. Destijds betrof Mijn werkgebied het joodse volk, als het met Mij levende meest ontvankelijke deel van de mensheid, en hun land als de voor Mijn daden uitgekozen wereld. Nu, daar Mijn leer over de hele aarde is uitgebreid en, ofschoon maar door weinigen opgevolgd, toch bij velen bekend is, - nu is ook iedere daad uit die tijd, wanneer zij zich herhaalt zoals Ik heb aangeduid, in ruimere en geeste­lijke zin op te vatten.

 

Nu is de vraag: Wat hebben de gerstebroden en de vissen te beteke­nen? Waarom waren het slechts vijf gerstebroden en twee vissen? Want zie, bij Gods handelingen heeft alles een geestelijke en diepe betekenis en het is niet zoals bij de mensen, die vaak veel spreken of zelfs handelen, maar niet in het minste weten wat men zegt of doet.

 

Om nu het eerste - namelijk de vraag: Wat waren de gerstebroden en wat waren de vissen? - te verklaren, moet Ik u er op wijzen uit welk deel van de aarde het ene en van waar het andere zijn oorsprong heeft. De gerstebroden zijn afkomstig uit de aarde, van waaruit het koren uit de donkerte der aarde opgroeiend zich omhoog werkt naar meer zonlicht, waardoor datgene wat in de aarde is opgezogen door licht en warmte tot een vrucht rijpt. Deze vrucht wordt dan, omdat ze geeste­lijke elementen bevat, door het bereiden van brood geschikt om deze stoffen uit de aarde in geestelijk hogere van het menselijk lichaam te veranderen.

 

De broden zijn dus het resultaat van aardse en hemelse processen. De vissen zijn produkten van de in het water aanwezige stoffen, die tot levende wezens zijn uitgegroeid.

 

Het water zelf is een licht beweeglijk element, is verdichte lucht. En zoals lucht verdichte ether is en de ether de geboorteplaats van alle elementen, zo is de lucht de verwekker van de stoffen in het water en het water zelf weer de verwekker van de vaste aarddelen en de daarop voorkomende planten en dieren. Het water was en is de grote moeder waaruit uw aardbol ontstond en nu nog kunt u zien, wanneer u de lichamen van de levende wezens, ja zelfs uw eigen lichaam chemisch onderzoekt, dat het water de drager, voeder en bewaarder van uw eigen lichaam is.

 

Wat de vogels in de lucht zijn, dat zijn de vissen in het water; zij zijn de vogels in de verdichte lucht. Zoals het gerstekoren, vanuit de grove materie tot aan een hogere geestelijke trap zich omhoog worstelend, geschikt wordt om als compenserende stof door het menselijk lichaam te worden opgenomen, zo is de vis eveneens een bestanddeel van de in het water opgeloste stoffen, die, in hem tot vaste, lichamelijke materie omgevormd, geschikt gemaakt kunnen worden om zich met de be­standdelen van het menselijk lichaam te verbinden. Alleen moeten van tevoren door de warmte van de lucht of van het vuur zijn vastere delen van de lichtdelen gescheiden worden, dat wil zeggen hij moet gedroogd of gekookt worden om in het organisme van de mens tot nut te zijn, zoals ook het gerstekoren, nadat het gemalen, tot deeg gemengd en door de warmte weer is ontdaan van haar waterige bestanddelen, als gezonde voeding voor de mens kan dienen.

 

Nu hebben we dus de bestanddelen van het brood en die van de vissen uiteengezet; het gaat nu dus nog om het aantal. Waarom waren het juist vijf broden en twee vissen?

 

Wel, wanneer u deze voorwerpen optelt krijgt u het getal zeven, een getal, dat in alle dingen min of meer aanwezig is en telkens met het getal drie een factor uitmaakt, die tot schepping, instandhouding en verandering van elk ding nodig is, wanneer het naar hogere niveaus wil opklimmen.

 

Het getal zeven is net als het getal drie, één van Mijn basisgetallen die Ik in Mijzelf, als God, Schepper en Heer, voorstel.

Zie, wanneer u het getal zeven nauwkeurig bekijkt dan zult u ontdekken, dat drie getallen aan de ene, drie aan de andere kant en het vierde in het midden staat. Dat betekent: Het Goddelijkheidsgetal drie ligt in het Godsgetal zeven tweemaal vervat en is zo gevormd dat juist het vierde getal in het midden, verenigd met de beide drie aan iedere kant, het heilige getal zeven oplevert, dat Mijn geestelijke Ik uitdrukt.*

 

Wanneer in ieder geschapen wezen het getal drie als principe van zijn bestaan nodig is, zo komt in de Godheid dit getal zelfs tweemaal voor, en nog wel met toevoeging van een midden, waaromheen zich al het andere schaart.

 

De geschapen wezens kunnen wel het getal drie in haar hoogste volkomenheid bereiken, zoals de engelgeesten, - maar de Godheid heeft steeds hetzelfde getal in dubbele mate met een onbereikbaar midden, wat Hem kenmerkt als Heer van het geschapene.

 

Dat u het getal zeven in zoveel voorwerpen terugvindt heeft als reden, dat deze voorwerpen, waarin dit getal het meest naar voren treedt, het dichtst bij de Schepper van al wat is staan en zuivere uitvloeisels van Hem zelf zijn. Zo ziet u bijvoorbeeld het getal zeven in de kleuren en de tonen, omdat juist de lichtstralen in hun breking materieel de zeven eigenschappen van de Schepper in zich dragen, en de tonen de zeven grote harmonische wetten van het geestelijke leven.

 

*** ☺ ***

 

Wilt u nu dit getal zeven van de broden en de vissen in woorden uitgedrukt lezen, dan zien zij er als volgt uit: Bemin God boven alles en de naasten als u zelf!

 

De eerste vier woorden duiden de gerstebroden aan, die de mens geestelijk voeden en hem tot het hogere, geestelijke "zijn" moet uitrij­pen, waarvan de eerste drie weer de graad van de liefde tot God uitdrukken, terwijl de andere drie de maat van de naastenliefde aange­ven. Het woord "alles" en het voegwoord "en" duiden het middelpunt van de goddelijke liefde aan, dat wil zeggen de liefde tot God moet boven alles staan, die echter alleen door de verbinding met de volgende drie – de naasten als uzelf - uitgevoerd kan worden. Want u kunt Mij als God niet liefhebben zonder de naastenliefde; u kunt Mij niet boven alles liefhebben, wanneer u niet uw naasten als u zelf liefhebt.

Dus de drie eerste woorden kunnen wel bereikt worden, evenals de drielaatste, alleen het middelste "alles" met daarbij het voegwoord "en" geven de onbereikbaarheid aan, hoewel eeuwige voortgang mogelijk is; want - wat is "alles", en waar eindigt de naastenliefde?

 

Het "alles", evenals de grootste naasten - en Vaderliefde culmineren alleen in Mij. Ik alleen ben verzadigd van deze liefde. Ik alleen repre­senteer het "alles" in zijn hele oneindigheid, en in Mijn onuitputtelijke lankmoedigheid en geduld ziet u de naasten -, of broeder - en Vaderlief­de op haar hoogste niveau in Mij verenigd.

 

Zoals Ik u eerder zei, dat de gerstekorrel uit de donkere aarde naar het licht toe worstelend, zijn vrucht tot rijpheid brengt, zo is het ook met de liefde tot God, die de materiële mens uit zijn duistere hartstoch­ten naar het hogere morele licht moet verheffen en leiden.

 

En zoals Ik u zei, dat de vissen producten van de verdichte lucht zijn, dus van een lichter element dan de aarde, zo moet de naastenliefde, - u van het vaste materiële aftrekkend en in plaats van de zorg voor u zelf, ruimte makend voor meer geestelijke gevoelens in uw harten - de gelijkvormigheid met de liefde tot God uitdrukken; want alleen in de naastenliefde kunt u tonen hoe lief u God hebt en het onbereikbare "alles" krijgt daar een benaderende maatstaf in het woord "zoals u zelf'. Zoals het brood gemaakt wordt uit gemalen koren onder invloed van water en warmte, zo moet ook de liefde tot God ontstaan uit de vernietiging van het materiële, verwarmd door Mijn leer. En zoals de vissen worden gedroogd of gekookt, zo moet ook de naastenliefde onder de zon van de eeuwige liefde al haar egoïstische bijgedachten opgeven, zich met volle ijver aan het welzijn van de medebroeders wijden en moet de mens geen andere maatstaf voor zijn handelingen erkennen dan "voor u, en niet voor mij!"

 

Steeds zal de drang, waaronder deze twee wetten moeten worden onderhouden, levendiger worden; en het tijdstip zal ook moeten komen waarop de hele mensheid, verzadigd van deze zeven hemelse woorden, Mij tot haar koning zal uitroepen. Dan zal Ik Mij echter niet - zoals eens - verbergen en de wensen van Mijn kinderen ontwijken, maar in alle glorie en macht tot allen komen die Mij gezocht, bevochten en gevonden hebben.

 

Geen koning zullen zij echter vinden, maar een Herder, die Zijn schapen in de velden van het licht zal leiden, waar elk materieel streven heeft opgehouden te bestaan en waar in een eeuwig geestelijke vooruit­gang de steeds meer toenemende liefde tot God en de naastenliefde vreugde op vreugde en zaligheid op zaligheid zal bieden, om u te bewijzen dat Ik dat, wat Ik eens met vijf broden en twee vissen heb gedaan, nu ook met zeven woorden van de meest grote geestelijke inhoud eveneens heb bereikt, namelijk: zoals eens de materiële verza­diging van Mijn toehoorders en volgelingen, zo nu de verzadiging van Mijn vergeestelijkte kinderen. Zo is altijd, ook in het kleinste woord uit Mijn aardse loopbaan, een steen gelegd voor het grote geestesge­bouw dat eens komen zal, waarin alles zijn eindbestemming zal vinden die, in het tussen de drietallen in staande midden, Mijn Ik, met Mijn geestelijke en materiële schepping het "alles" uitmaakt, waaruit alles voortkwam en waarheen alles weer zal en moet terugkeren. Amen.