15
De uitdrijving van een duivel
Luc. 11,
14-28: En Hij was bezig een boze geest uit te drijven en deze was stom. En het
geschiedde, toen de geest uitgevaren was, dat de stomme sprak. En de scharen
verwonderden zich. Doch sommigen van hen zeiden: Door Beëlzebub, de overste der
boze geesten, drijft Hij de geesten uit. Anderen begeerden, om Hem te
verzoeken, van Hem een teken uit de hemel. Maar Hij kende hun gedachten en
zeide tot hen: Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten
onder, en het ene huis valt op het andere. Indien ook de satan tegen zichzelf
verdeeld is, hoe zal zijn koninkrijk kunnen standhouden? Want gij zegt, dat Ik
door Beëlzebub de boze geesten uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan? Daarom
zullen zij rechters over u zijn. Maar indien Ik door de vinger Gods de boze
geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen. Wanneer een
sterke, goed gewapende man zijn eigen hof bewaakt, is zijn bezit in veiligheid.
Maar wanneer iemand, die sterker is dan hij, hem aanvalt en hem overwint, rooft
deze zijn wapenrusting, waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit. Wie met
Mij niet is, die is tegen Mij en wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit.
Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaatsen
om rust te zoeken, en als hij die niet vindt, zegt hij: Ik zal terugkeren naar
mijn huis, waar ik ben uitgevaren. En als hij komt, vindt hij het geveegd en op
orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hij
zelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde
erger dan in het begin. En het geschiedde, toen Hij deze dingen sprak, dat een
vrouw uit de schare haar stem verhief en tot Hem zeide: Zalig de schoot, die U
heeft gedragen, en de borsten, die Gij hebt gezogen. Maar Hij zeide: Zeker,
zalig, die het woord Gods horen en het bewaren.
(27 juni
1872)
Om deze
daad te begrijpen en te waarderen, moet u eerst weten hoe de duivels bij de
mensen binnenkomen en wat zij inderdaad zijn, opdat u het uitdrijven van hen
begrijpelijker kan worden. Om u dit duidelijk onder ogen te brengen, moet Ik
het verder uitdiepen en u naar vroegere tijden terugvoeren, waarin nog geen
materiële wereld, maar alleen de geestelijke wereld bestond. Uit overmoed en
trots misbruikte de eerste engel, lichtdrager tot in de verste ruimten van de
geestenhemel, zijn macht en kwam met zijn aanhang tegen Mij in opstand. Daar
zowel hij als zijn medeplichtigen niets van een terugkeer wilden weten, werden
zij in de materie verbannen en moesten langs lange wegen van louteringsfasen
de terugkeer naar hun eens gewezen betere toestand aanvaarden. Dit
louteringsproces duurt ook vandaag nog voort, totdat allen weer dat geworden
zijn wat zij eens waren, namelijk: Erkenners van Mijn macht en liefde en
werkzame bevorderaars van Mijn grote scheppingsplan.
Welnu, in
dat verre verleden, waarin - zoals nu nog geldt - de individuele vrijheid van
de geest als onaantastbaar werd vastgelegd, stond het de geesten, en ook satan
zelf, vrij om van hun verkeerde richting terug te keren of niet. Daar de
geesten echter niet allen gelijk in kennis, goedheid en inzicht waren - zoals
er ook vandaag nog geen twee schepselen bestaan die geestelijk gelijk zijn - zo
was de manier waarop die wezens dachten en handelden zeer verschillend. De een
was tevreden met zijn geestelijk niveau, de ander niet. De een was standvastig
en weerstond de aanvechtingen van het kwaad, de ander daarentegen weerstreefde
de invloed van het betere. - Zo bestond er niet één gelijkmatig geordende
gradatie, maar zoveel geestelijk denkende schepselen er waren, evenzo
veelzijdig waren ook de opvattingen en voorstellingen van Mij, van de wereld
en van de noodzakelijke vooruitgang.
Deze
grote verscheidenheid, die zowel bij de goede geesten, als ook bij de slechten
voorkomt, die liever satan als de hoogste aanzien - zoals de goeden Mij -
bepaalde juist het geestelijk leven en streven, dat noodzakelijk is om het
grote geestenrijk in stand te houden.
Ofschoon
de grote massa gevallen geesten onder hun hoofdaanvoerders een andere richting
insloeg dan die voor allen bestemd was, zo moest toch ook hun handelen, dat
inging tegen Mij en Mijn principe van het goede, slechts Mijn doel dienen. Zij
zullen in de resultaten, die niet met hun wensen overeenstemmen, Mijn almacht
moeten erkennen, waaraan zij zich - ze mogen doen wat ze willen - niet kunnen
onttrekken.
Hetzelfde
bestaan en handelen van de geesten doet zich voor bij de zielen van alle
werelden waarvan zij zijn teruggeroepen, die in het hiernamaals leven. Ook zij
hebben een vrije wil. Zij kunnen voor- of achteruit gaan, kunnen doen wat zij
willen, kunnen in een minuut van de helse kwelling van een geweten vol wroeging
tot de zaligheid van een engel geraken, kunnen blijven wat zij tijdens hun
aardse leven waren of door omgang met andere, slechtere zielen zelfs nog erger,
nog slechter worden. Hun invloedsfeer is door niets beperkt dan door de bestaansconditie,
welke iedere geestelijke fase met zich mee brengt.
Oorspronkelijke,
nog niet geïncarneerde geesten, zowel als afgescheidenen uit menselijke
lichamen, die geen aandrang hebben om vooruit te gaan, zoeken - daar
werkzaamheid een levenswet is zonder wie niets kan bestaan - zich bezig te
houden, waarbij zij proberen om Of geesten Of nog levende wezens wier neiging
een beïnvloeding toelaat, naar zich toe te trekken om hen hun opvattingen en
neigingen bij te brengen. Daardoor komt het dat de mens, hoe meer hij aan zijn
kwade en slechte hartstochten toegeeft, steeds gemakkelijker aan deze invloed
uit het hiernamaals onderworpen is en uiteindelijk helemaal ten prooi valt aan
deze kwade, door verveling geplaagde geesten. Zoals door schrijven, kloppen en
dergelijke middelen de geesten op sommige ontvankelijke zielen kunnen inwerken
en indirect ten minste er toe bijdragen, dat de ongelovigen tot de erkenning
komen: "Er is een andere wereld!", evenzo werken de slechte geesten
van gestorvenen op het gemoed, ja op het lichamelijke organisme van de mens in,
waarvan razernij en andere ziekten de uiterlijke zichtbare gevolgen zijn.
Zo zou u,
wanneer u met geestelijke ogen kon kijken, een hele nieuwe wereld in en rondom
u kunnen aanschouwen, die evenals de uiterlijke materiële wereld zich inspant
om u de weg naar Mij zoveel mogelijk te bemoeilijken. Vandaar ook dat Ik eens
Mijn discipelen in de hof van Gethsémané toeriep: "Waakt en bidt, opdat ge
niet in verzoeking valt!"
Deze
geestelijke invloeden zijn in het begin zo mild en zacht - hun verderfelijke
gif onder spitsvondige motieven van eigenliefde verbergend -, dat een fijn
gevoel en constante waakzaamheid nodig zijn, om niet in plaats van de eigen wil
de wil van anderen te doen. Is men echter standvastig en bemerkt de kwade of
slechte geest dat er aan zijn invloeden geen gehoor wordt gegeven, dan laat hij
zijn plannen varen, omdat ook hij zijn tijd niet onnodig wil verliezen.
Dit
onzichtbare beïnvloeden en veranderen van de materie, dit ontstaan en vergaan
en in-andere-vormen-overgaan, dit alles zou u - als u het geestelijk gezicht
bezat - in de geestelijke wereld zich op nog grotere schaal voor uw ogen zien
afspelen, omdat u de geesten zou doorzien en reeds bij voorbaat zou kunnen
merken, welk idee de een of de ander beweegt om dit of dat te doen. U zou voor
deze geestelijke wereld een heel andere maatstaf moeten aanleggen als voor uw
materiële wereld, omdat daar de gedachten al gewogen worden, terwijl in uw
zichtbare wereld duizend gedachten ongemerkt aan u voorbij gaan, totdat
misschien pas de laatste, door de daad, het idee van een ander levend wezen
verraadt.
U zou
zich erover verbazen, hoe de overgegane zielen daar aankomen, hoe zij door
andere geesten Of met liefde Of met haat ontvangen worden. U zou verbaasd staan
welke morele strijd een ziel daar moet doormaken totdat zij haar weg
zelfstandig kan gaan. Daar helpt geen verstoppen, geen huichelen en geen
simuleren. Daar is de mens als geest slechts de afdruk van zijn geestelijke ik,
dat hij hier op aarde verwierf, weliswaar niet door daden, maar reeds door
gedachten; want deze waren de oorzaak van de daden en deze geven ook in de
geestelijke wereld de doorslag. Iedere gedachte, die vluchtig door uw hoofd of
hart gaat, staat in uw innerlijke geestelijke mens als een onherroepelijke
afdruk ingeprent en zal eens de uiterlijke geestelijke bekleding van uw
zielmens bepalen.
Als de
mensen zouden weten wat zij doen, wanneer zij Of met wrok van deze aarde
scheiden, Of wanneer de achtergeblevenen de overledene vervloeken, dan zouden
zij huiveren van de gevolgen van zulke gedachten; want dergelijke gedachten
zijn in staat om de overledenen natuurlijk op geestelijk gebied - kwelling op
kwelling te bezorgen en in hen de wens te ontsteken de nog levenden met wraak
te ontvangen. Let daarom scherp op uw gedachten! U roept vaak met één gedachte
een leger gelijkgezinde, slechte geesten uit de andere wereld in uw nabijheid.
Terwijl u gelooft dat u alleen deze gedachte de vrije loop liet, zijn het deze
geesten die u in hun netten trachten te verstrikken, die er op uit zijn om uw
goede eigenschappen te vernietigen om dan het besluit tot een boosaardige daad
tot rijpheid te brengen, hetgeen weer verstrekkende gevolgen heeft voor u en
voor de andere mensen en geesten.
Dit is
wat het evangelie zeggen wil, wanneer Ik over de machtige boze geest, die bij
de zieke of stomme uitgedreven werd, zei dat hij eenzaam en woest rondwaarde,
om daarna weer terug te keren met zeven andere geesten, die erger waren dan
hijzelf.
Dat is
het geestelijk beeld van een mens, die wel een hartstocht overwint en gelooft
een duivel van zich te hebben verwijderd, maar die zich dan achteloos weer aan
deze gedachten, zijn lievelingsideeën overgeeft. Deze mens koestert een
vlammetje en zoals de muggen van verre het licht bemerkend allen daar op af
komen, evenzo is deze geestelijke gedachtengang een licht dat in de
geestenwereld als leidraad dient juist voor de in het duister tastende geesten.
Daar stromen zij heen en beginnen hun duivelse spel met versterkte en vereende kracht,
totdat de gekwelde mens in hun net valt en hier op aarde en daar in het
hiernamaals gedurende lange tijd voor Mijn rijk verloren is.
De andere
wereld, de wereld van het onzichtbare, is niet zo rooskleurig als uw priesters
ze u voorstellen; zij is echter ook niet zo hels, als de fantasie van bepaalde
geloofsfanatici u die zouden willen voorschilderen. Het hele schilderij houdt
het volgende in: Zoals de mens geestelijk gesteld is, zo ondergaat hij ook de
geestelijke wereld. Zo ziet hij immers ook de materiële wereld, zij het aan
deze of aan gene zijde, dat blijft hetzelfde.
Een
veredeld, rein en Mij toegewijd hart zal daar niets van dat alles zien, zoals
het ook hier niets daarvan zag. Het zal daar verdwaalde, zoals hier verdwaalde
mensen, zien en ieder helpend ondersteunen zoals het tijdens zijn leven gedaan
heeft. Als de ziel vrede meebrengt, dan vindt zij daar vrede; brengt zij haat
en trots mee dan zal zij daar ook hetzelfde van anderen ervaren en datzelfde
ook anderen aandoen.
In Mijn
schepping geldt slechts één wet, - het is de wet van de zwaartekracht, de
aantrekkingskracht. Het materiële wordt door deze wet versterkt en in stand
gehouden; het geestelijke eveneens. Hoe zwaarder, dat wil zeggen hoe massiever
een lichaam is, des te groter is de kracht die zijn oerelementen samenbindt;
hij is steen en is op vaste grond gebouwd. Hoe lichter de substanties zijn en
hoe kleiner hun bindkracht is, des te gemakkelijker is hun opheffing mogelijk.
Hoe vaster de atomen zijn samengevoegd, hoe minder zij in staat zijn om licht
en warmte op te nemen; hoe lichter zij zijn, des te meer zijn zij ontvankelijk
voor hetgeen van boven komt.
Zo is het
ook in de geestelijke wereld. Het morele gewicht bindt de geesten aan de
materie; hoe lichter het is, hoe eerder zij zich van de materie kunnen
verwijderen. In het eerste geval zijn de geesten duister, in het tweede des te
lichter. De duistere geesten zijn het dus, die zich aan het licht van anderen
willen optrekken en warmen, omdat het hun zelf aan warmte ontbreekt. Daarom
trachten zij of, als zij slecht willen blijven, anderen mee te sleuren in de
duisternis, ofwel zichzelf uit de duisternis vrij te maken.
Zo is het
met het hele geestelijke doen en laten in de hele ether gesteld: eeuwige strijd
naast rust, vervolging en afstoting naast éénwording en liefdevol samenzijn,
omdat de geesten hun geestelijke proces moeten volbrengen. Op tijd komt het
niet aan; want de eeuwigheid is lang. Niemand wordt gedwongen; wat hij wil
zijn, dat is hij, of zoals Paulus zei: "Zoals de boom valt, zo blijft hij
liggen!"
Daarom,
doe alle moeite om reeds hier zoveel kracht te verwerven dat u daar de
verzoekingen kunt weerstaan en ook meteen met de betere geesten samenkomt, bij
wie natuurlijk van strijd en verleiding geen sprake is! Onthoud u van
vervloekingen en verwensingen; want de op deze wijze beledigde en in hun
vooruitgang belemmerde geesten proberen zich te wreken! Kunnen zij het hier
niet, dan verwachten zij u zeker daar, om u datgene te vergelden, waar u zich
in blinde eigenliefde aan hebt schuldig gemaakt.
In het
evangelie zei Ik: "Wie niet met Mij is, die is tegen Mij; wie niet met Mij
verzamelt, die verstrooit!" Onthoud dit goed; het betekent: Er zijn
slechts twee wegen; naar Mij toe en van Mij af] Daarom zalig diegenen onder u,
die Mijn woord horen en er ook naar zullen handelen! Veel zal hen in de andere
wereld bespaard blijven, wat anders een onvermijdelijk gevolg zou zijn geweest
voor hun aardse handelwijze.
Ik zou u
nog veel over die wereld kunnen vertellen. U hebt er reeds een vluchtige blik
in mogen werpen in de beschrijving van de "geestelijke zon"*.(.
"Die geistige Sonne", ontvangen door Jakob Lorber; uitg. Lorber
Verlag, Bietigheim) Dit is weliswaar een vluchtige schets van de grote
waarheid, maar goed doordacht voldoet zij als waarschuwing om Mij niet later te
beschuldigen dat Ik u geen blik heb gegund in die wereld, die eens uw verblijf
zal zijn, en wel voor een heel wat langere tijd.
De
extreme gevallen, waarbij één of zelfs meerdere boze geesten een mens dermate in
hun greep hebben, dat zelfs zijn fysiek organisme in hun macht is, zijn
zeldzaam en dikwijls om goede redenen toegelaten. Om zulke zieke en door boze
geesten bezeten mensen te genezen is een wilskrachtig, religieus persoon nodig,
die Mij en Mijn macht kent en ook het vertrouwen in Mij heeft, dat Ik hem help
wanneer hij daar om vraagt. Daar kan dan door gebed en handoplegging in Mijn
naam geholpen worden, zoals Ik dat tijdens Mijn aardse leven gedaan heb; alleen
moet steeds daarbij gedacht worden: als het Mijn heilige wil is, dat het zal
geschieden!
Hier
heeft u een klein beeld uit het grote geestenleven, dat Ik u bij deze
gelegenheid uit het evangelie wilde geven. Het is zó belangrijk, dat u niet
alleen maar zou kennen wat u ziet, maar u moet ook stilaan leren begrijpen wat
buiten de zichtbare wereld bestaat, wat zijn stempel daarop heeft gelegd en
verreweg het grootste en belangrijkste deel van Mijn rijk uitmaakt.
Ik ben
geest, u bent geest, en zelfs de materie zal nog geestelijk worden. Om zo deze
grote kringloop met al zijn fasen te kennen, te overzien en om zich een eigen
plaats daarin te verwerven, dat is de opdracht die u werd gegeven. Om deze
gemakkelijker te volbrengen schuw Ik geen middel om de onvermijdelijke weg voor
u draaglijker en korter te maken, opdat u reeds hier het meeste en het zwaarste
onder de knie krijgt - en daar slechts het mindere en het lichtere hebt te
overwinnen. Amen.